Inbreng verslag schriftelijk overleg : Inbreng verslag van een schriftelijk overleg over de reactie op het rapport Evaluatie Wet van wijziging SBB (Kamerstuk 31524-395)
2019D07693 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties
de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 22 januari 2019 inzake de reactie op het
rapport Evaluatie Wet van wijziging SBB (Kamerstuk 31 524, nr. 395).
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De adjunct-griffier van de commissie, Alberts
Inhoud
blz.
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
4
•
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
4
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
5
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 22 januari 2019 inzake de evaluatie
wet van wijziging SBB1. De leden zijn van mening dat in een korte tijd een knappe prestatie is neergezet
door de betrokken partijen uit onderwijs en bedrijfsleven. De leden zien in het onderzoek
van Berenschot2 ook wel enkele zorgpunten en hebben daar nog wat vragen over.
Beroepspraktijkvorming
Eén van de wettelijke taken ten aanzien van de beroepspraktijkvorming is het bevorderen
van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming. De leden willen graag weten wat hierbij
onder kwaliteit wordt verstaan en hoe hier in de praktijk aan gewerkt wordt. Al helemaal
aangezien de adviseurs minder vaak een bezoek aan leerbedrijven brengen en de dienstverlening
meer op afstand en digitaal is vormgegeven. Kan de Minister aangeven hoe vaak adviseurs
een bedrijf bezoeken en hoe beslist wordt of een bedrijf wel/geen fysiek bezoek krijgt,
zo vragen deze leden.
De SBB heeft ervoor gekozen om bij de start in te zetten op het bevorderen van de
kwaliteit van de leerplekken boven het maximaliseren van het aantal leerbedrijven.
Hoe ziet deze verhouding er nu na de startjaren uit? Daarnaast ziet de SBB het trainen
en coachen van alleen beginnende praktijkbegeleiders als haar wettelijke taak. De
voornoemde leden willen graag weten wat die wettelijke taak precies inhoudt en of
volgens de Minister de SBB haar wettelijke taak te beperkt ziet. De leden zijn van
mening dat gezien de keuze om de kwaliteit van het aantal leerbedrijven te bevorderen,
het een logische keuze zou zijn om ook een opleidingsaanbod voor meer gevorderde praktijkopleiders
aan te bieden (aangezien hier ook vraag naar is). Graag willen zij weten of de Minister
dit ook zo ziet en wat zij gaat doen om te bevorderen dat meer ervaren praktijkopleiders
ook in voldoende mate in aanmerking kunnen komen voor opleiding en coaching.
De onderzoekers concluderen dat over een aantal sectoren minder kennis bij de adviseurs
aanwezig is. Dit gaat met name om kleinere specialistische bedrijven. Hierdoor wordt
er minder maatwerk toegepast. Kan de Minister aangeven om welke kwalificatiedossiers
dit gaat? Hoe kan zij er toch voor zorgen dat er, bijvoorbeeld door met een landelijke
in plaats van een regionale adviseur te werken, voor al die sectoren wel voldoende
kennis bij de SBB komt? Kan zij dit tevens verbinden aan het signaal uit het onderzoek
dat doelmatigheidscijfers beter geduid moeten worden door sectorspecialisten binnen
SBB, met name bij sectoren waar relatief weinig cijfers beschikbaar zijn, zo vragen
de leden.
Kwalificatiestructuur
De herziening van de kwalificatiestructuur maakt geen onderdeel uit van deze evaluatie.
De voornoemde leden willen graag weten of de herziening van de kwalificatiestructuur
nog geëvalueerd wordt en zo ja, wanneer zij dit kunnen verwachten. Tevens willen zij
graag weten wat de reactie van de Minister is op de conclusie uit het Berenschotonderzoek
dat «als het gaat om werkbaarheid van de kwalificatiestructuur een deel van de geïnterviewde
mbo-instellingen aangeeft dat bij sommige sectoren de basis van het kwalificatiedossier
inclusief (het groot aantal) keuzedelen nog onvoldoende ruimte biedt. Overall lijkt
daarom vooral de conclusie gerechtvaardigd dat de beheersbaarheid van de kwalificatiestructuur
ook binnen de overlegstructuur die ontstaan is na invoering van de Wijzigingswet een
uitdaging blijft». Kan de Minister hierbij ook ingaan op welke manieren de SBB naar
ruimte zoekt om hieraan tegemoet te komen willen voorgenoemde leden graag weten, zo
vragen de leden.
Doelmatigheid
De leden willen graag weten wat de reden is dat de Minister in haar beleidsreactie
geen aandacht heeft besteed aan de onduidelijkheid over de taakverdeling tussen de
SBB en de CMMBO.3 Tevens ontvangen zij graag een beleidsreactie van de Minister op de zinsnede «De
verantwoordelijkheden voor een doelmatig aanbod zijn op papier helder belegd. Wanneer
in de praktijk echter sprake lijkt van ondoelmatigheid en CMMBO advies heeft uitgebracht,
dan zien we dat verwachtingen toch verschillen ten aanzien van de primaire verantwoordelijkheid
voor opvolging van dat advies en de uiteindelijke borging van een doelmatig aanbod.
Zowel binnen de SBB-organisatie als bij andere stakeholders verschillen de meningen
over de mate waarin SBB in dat geval een rol heeft ten opzichte van de individuele
of samenwerkende mbo-instellingen, bedrijfsleven, MBO Raad en de Minister van OCW».
Sectorale betrokkenheid
Op welke manieren wil de Minister en de SBB de sectorale betrokkenheid van het bedrijfsleven
vergroten? Wat is de reden geweest dat ten tijde van de wetswijziging de verhouding
van de zetelverdeling onderwijs-bedrijfsleven in de sectorkamers van 1/3, 1/3, 1/3
veranderd is naar 1/2, 1/4, 1/4? Wat is de reden dat ondanks de conclusie dat de sectorale
betrokkenheid is afgenomen, de Minister niet opnieuw naar deze verhouding kijkt, zo
willen de leden graag weten.
Overig
In de evaluatie wordt gesproken over de aanvullende taken van de SBB ter bevordering
van de aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt. De leden vragen of de Minister kan aangeven
om welke activiteiten dit gaat.
De SBB moet volgens de Minister voldoende oog houden voor vernieuwingsimpulsen. De
leden willen graag weten of de SBB hiervoor extra middelen ontvangt van de Minister.
Ook willen voornoemde leden graag weten wat de reden is dat de SBB op dit gebied nog
niet zoveel eigenstandig acteerde en wat er nodig is om dat wel te laten gebeuren.
Berenschot geeft aan dat voor de sectorkamers de rol, de plek binnen de structuur
van SBB, de plek in proces en status van de adviezen van de Toetsingskamer niet altijd
helder zijn. Ook valt in dit rapport te lezen dat het voor de leden van de sectorkamer
niet altijd duidelijk is of
de sectorkamer de beslissing neemt of dat de Toetsingskamer het voor het zeggen heeft.
Graag willen de leden van de CDA-fractie weten of de Minister dit herkent en wat er
gedaan wordt om meer helderheid te creëren.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie stellen vast dat de Wet van wijziging SBB4 de wettelijke taken van de kenniscentra overhevelde naar de SBB. Hierbij was in het
regeerakkoord vastgelegd dat er 60 miljoen euro wordt bezuinigd op een bedrag van
110 miljoen euro: meer dan 50% dus. Bezuinigen was de belangrijkste achterliggende
gedachte vonden de leden destijds. Een reductie van 1.100 naar 450 voltijdsbanen,
waardoor 650 mensen op straat kwamen te staan. Kan de Minister zeggen hoe deze 650
mensen terecht zijn gekomen? Daarnaast vragen de leden hoe hoog de afvloeiingskosten
waren die optraden bij het ontslag van deze mensen.
Uit de evaluatie komt naar voren dat de sectorale betrokkenheid is verminderd. In
haar reactie gaat de Minister eraan voorbij dat een belangrijke oorzaak hiervan is
dat kenniscentra meer publieke middelen hadden om dit te organiseren en dat de SBB
met de grote bezuinigingsslag deze middelen niet heeft. De SBB moet haar huidige taken
uitvoeren met meer dan de helft minder middelen dan de voormalige kenniscentra. Ook
wordt van de SBB steeds méér verwacht, zoals het erkennen van meer bedrijven in het
kader van het BBL-offensief, het verbeteren van de kwaliteit van de erkenning en het
versterken van de sectorale betrokkenheid zonder dat daar een uitbreiding van middelen/menskracht
tegenover staat. De leden vragen hoeveel tijd en middelen de SBB nu heeft voor de
erkenning van de leerbedrijven, vergeleken met de voormalige kenniscentra. Daarnaast
vragen de leden of de Minister het wenselijk acht dat de communicatie met leerbedrijven
steeds meer wordt gedigitaliseerd omdat de SBB te weinig middelen heeft om via regelmatige
bezoeken de relatie met individuele leerbedrijven en studenten te onderhouden. Deze
leden willen weten welke risico’s de Minister ziet ten aanzien van de toenemende digitalisering.
Inbreng van de leden van de PvdA-fractie
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige
evaluatieonderzoek. Het verheugt hen dat bij de best ingrijpende overheveling van
de wettelijke taken van zeventien kenniscentra naar één landelijke SBB de doelen van
de wet grotendeels zijn gerealiseerd. Wel hebben zij nog enkele vragen.
Kan de Minister uitleggen in hoeverre mbo’ers nu daadwerkelijk een rol spelen binnen
het beleid van de SBB? Worden zij slechts geïnformeerd of oefenen zij daadwerkelijk
invloed uit? Wat zijn de opbrengsten van het BBL-offensief?
In hoeverre lukt het nu om bij leerbedrijven leerwerkplaatsen in het kader van de
beroepsbegeleidende leerweg te creëren, zo vragen deze leden de Minister.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M. Alberts, adjunct-griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.