Voorstel van wet : Voorstel van wet
35 133 Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten vanwege opname in de Omgevingswet van regels over het vestigen van een voorkeursrecht, regels over onteigening, bijzondere regels voor het inrichten van gebieden en, met het oog op verschillende typen gebiedsontwikkelingen, een verdere aanpassing van de regels over kostenverhaal (Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet)
HOOFDSTUK 1 AANVULLING EN WIJZIGING VAN DE OMGEVINGSWET
Artikel 1.1 (Omgevingswet)
HOOFDSTUK 2 WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN
Artikel 2.1 (Algemene wet bestuursrecht)
Artikel 2.2 (Burgerlijk Wetboek)
Artikel 2.3 (Financiële-verhoudingswet)
Artikel 2.4 (Gemeentewet)
Artikel 2.5 (Kadasterwet)
Artikel 2.6 (onteigeningswet)
Artikel 2.7 (Vorderingswet)
Artikel 2.8 (Wet algemene regels herindeling)
Artikel 2.9 (Wet op belastingen van rechtsverkeer)
Artikel 2.10 (Wet op de economische delicten)
Artikel 2.11 (Wet op het financieel toezicht)
HOOFDSTUK 3 INTREKKING VAN WETTEN
Artikel 3.1 (Wet agrarisch grondverkeer)
Artikel 3.2 (Wet inrichting landelijk gebied)
Artikel 3.3 (Wet voorkeursrecht gemeenten)
HOOFDSTUK 4 OVERGANGSRECHT
Artikel 4.1 (besluiten tot aanwijzing van gronden, rechtsgedingen en schadevergoeding
Wet voorkeursrecht gemeenten)
Artikel 4.2 (gelijkstelling voorkeursrechten Wvg)
Artikel 4.3 (registratie voorkeursrechten)
Artikel 4.4 (procedures onteigeningswet)
Artikel 4.5 (onteigening voor tracébesluiten en projectbesluiten)
Artikel 4.6 (overgangsrecht inrichting gebieden)
Artikel 4.7 (overgangsrecht inrichting gebieden)
Artikel 4.8 (overgangsrecht inrichting gebieden)
Artikel 4.9 (schade gedoogplicht inrichting en onteigening)
HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN
Artikel 5.1 (inwerkingtreding)
Artikel 5.2 (citeertitel)
Nr. 2 VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is om, mede gelet op internationaalrechtelijke
verplichtingen en de artikelen 14 en 21 van de Grondwet, de Omgevingswet aan te vullen
met regels over regulering en ontneming van eigendom, regels voor het inrichten van
gebieden en regels over kostenverhaal;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1 AANVULLING EN WIJZIGING VAN DE OMGEVINGSWET
Artikel 1.1 (Omgevingswet)
De Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Hoofdstuk 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 2.25, eerste lid, onder a, onder 1°, komt te luiden:
1°. een programma als bedoeld in paragraaf 3.2.2, artikel 3.14a of paragraaf 3.2.4,.
2. In artikel 2.36, eerste lid, onder a, wordt na «artikel 2.33» ingevoegd: of artikel
12.18.
B
In paragraaf 3.2.3 wordt na artikel 3.14 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.14a (inrichtingsprogramma)
Als gedeputeerde staten met betrekking tot een gebied overgaan tot landinrichting
als bedoeld in artikel 12.3, eerste lid, stellen zij een programma vast dat is gericht
op de verbetering van de inrichting van het gebied. Het inrichtingsprogramma kan in
ieder geval de maatregelen en voorzieningen, bedoeld in artikel 12.3, bevatten.
C
Hoofdstuk 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 4.3, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel i een onderdeel toegevoegd, luidende:
j. landinrichtingsactiviteiten.
2. In artikel 4.11, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel c door een komma een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. landinrichtingsactiviteiten.
3. In paragraaf 4.3.2 wordt na artikel 4.29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4.30 (rijksregels landinrichting)
1. De in artikel 4.3 bedoelde regels over landinrichtingsactiviteiten worden gesteld
met het oog op een doelmatige uitvoering van een inrichtingsprogramma.
2. De regels strekken er in ieder geval toe dat de uitvoering van een inrichtingsprogramma
niet ernstig wordt belemmerd.
D
Hoofdstuk 5 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 5.34, tweede lid, aanhef, wordt de zinsnede «de artikelen 12.1, vierde
lid, 13.5, eerste tot en met vijfde lid, en 13.6,» vervangen door «de artikelen 13.5,
eerste tot en met vijfde lid en 13.6».
E
Hoofdstuk 9 komt te luiden:
HOOFDSTUK 9 VOORKEURSRECHT
AFDELING 9.1 VESTIGING EN GELDING VAN EEN VOORKEURSRECHT
Artikel 9.1 (grondslag en bevoegdheid vestiging voorkeursrecht op naam van gemeente,
provincie of Staat)
1. De gemeenteraad, provinciale staten of Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
kunnen bij voorkeursrechtbeschikking op een onroerende zaak een gemeentelijk, provinciaal
of nationaal voorkeursrecht vestigen, voor zover die zaak deel uitmaakt van een locatie
waaraan:
a. in het omgevingsplan een niet-agrarische functie is toegedeeld en waarvan het gebruik
afwijkt van die functie,
b. in een gemeentelijke, een provinciale respectievelijk de nationale omgevingsvisie
of in een programma een niet-agrarische functie of moderniseringslocatie is toegedacht
en waarvan het gebruik afwijkt van die functie en de functie niet is toegedeeld in
een omgevingsplan,
c. in de voorkeursrechtbeschikking een niet-agrarische functie of moderniseringslocatie
wordt toegedacht en waarvan het gebruik afwijkt van die functie en de functie niet
is toegedacht in een gemeentelijke, een provinciale respectievelijk de nationale omgevingsvisie
of een programma en niet is toegedeeld in een omgevingsplan.
2. Voorafgaand aan de vestiging van een voorkeursrecht op grond van het eerste lid,
kunnen het college van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten bij voorkeursrechtbeschikking
op een onroerende zaak een gemeentelijk of provinciaal voorkeursrecht vestigen, voor
zover die zaak deel uitmaakt van een locatie waaraan in die beschikking een niet-agrarische
functie of moderniseringslocatie wordt toegedacht en waarvan het gebruik afwijkt van
die functie.
3. Een provinciaal voorkeursrecht kan alleen worden gevestigd met het oog op een provinciaal
belang.
4. Een nationaal voorkeursrecht kan alleen worden gevestigd met het oog op een nationaal
belang.
Artikel 9.2 (exclusiviteit voorkeursrecht)
1. Op een onroerende zaak waarop een provinciaal voorkeursrecht is gevestigd, kan geen
gemeentelijk voorkeursrecht worden gevestigd.
2. Op een onroerende zaak waarop een nationaal voorkeursrecht is gevestigd, kan geen
gemeentelijk of provinciaal voorkeursrecht worden gevestigd.
3. Een gemeentelijk voorkeursrecht vervalt op het tijdstip waarop voor de onroerende
zaak een provinciaal of nationaal voorkeursrecht ingaat.
4. In afwijking van het derde lid blijft een gemeentelijk voorkeursrecht buiten toepassing
gedurende de tijd dat op de onroerende zaak een door gedeputeerde staten op grond
van artikel 9.1, tweede lid, gevestigd voorkeursrecht rust.
5. Een provinciaal voorkeursrecht vervalt op het tijdstip waarop voor de onroerende
zaak een nationaal voorkeursrecht ingaat.
Artikel 9.3 (vestigen nieuw voorkeursrecht)
1. Op een onroerende zaak kan niet binnen drie jaar na de intrekking of het vervallen
van een voorkeursrecht door hetzelfde bestuursorgaan opnieuw een voorkeursrecht worden
gevestigd op dezelfde grondslag.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een voorkeursrecht dat niet in de openbare
registers is ingeschreven binnen de in artikel 16.82a bedoelde termijn.
Artikel 9.4 (geldingsduur voorkeursrecht)
1. Een voorkeursrecht vervalt:
a. bij een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onder c: drie jaar
na het ingaan ervan, tenzij voor dat tijdstip de functie waarvoor het voorkeursrecht
is gevestigd, is toegedacht in een omgevingsvisie of een programma of is toegedeeld
in het omgevingsplan,
b. bij een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onder b: drie jaar
na het ingaan ervan, tenzij voor dat tijdstip de functie waarvoor het voorkeursrecht
is gevestigd, is toegedeeld in het omgevingsplan,
c. bij een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onder a: tien jaar
na het ingaan ervan.
2. Een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, tweede lid, vervalt drie maanden na
het ingaan ervan of, als dat eerder is, op het tijdstip dat een voorkeursrecht als
bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, ingaat.
3. Als een omgevingsplan wordt vernietigd, blijft een voorkeursrecht dat is gebaseerd
op dat omgevingsplan gelden tot een jaar na de vernietiging, tenzij het voorkeursrecht
eerder wordt ingetrokken. Als binnen dat jaar in het omgevingsplan de grondslag voor
het voorkeursrecht wordt hersteld, heeft het voorkeursrecht de geldingsduur die het
direct voorafgaand aan de vernietiging had.
Artikel 9.5 (intrekking en verval van voorkeursrecht of vernietiging van voorkeursrechtbeschikking)
1. Als een voorkeursrecht niet meer voldoet aan de eisen gesteld in artikel 9.1, eerste
en tweede lid, of als de voorkeursrechtbeschikking niet binnen de in artikel 16.82a
genoemde termijn in de openbare registers is ingeschreven, trekt het bestuursorgaan
dat het gevestigd heeft het voorkeursrecht onverwijld in.
2. Het bestuursorgaan draagt er zorg voor dat een ingetrokken of vervallen voorkeursrecht
of een voorkeursrecht waarvan de voorkeursrechtbeschikking is vernietigd, onverwijld
wordt doorgehaald in de openbare registers.
3. Het bestuursorgaan doet van de intrekking of het vervallen van een voorkeursrecht
of van de vernietiging van een voorkeursrechtbeschikking mededeling aan de eigenaren
van en de beperkt gerechtigden op de onroerende zaak.
AFDELING 9.2 VERVREEMDING NA VESTIGING VAN EEN VOORKEURSRECHT
§ 9.2.1 Bevoegd gezag
Artikel 9.6 (bevoegd gezag)
Als bevoegd gezag als bedoeld in deze afdeling worden aangewezen:
a. het college van burgemeester en wethouders voor een gemeentelijk voorkeursrecht,
b. gedeputeerde staten voor een provinciaal voorkeursrecht,
c. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een nationaal voorkeursrecht.
§ 9.2.2 Hoofdregel en uitzonderingen daarop
Artikel 9.7 (hoofdregel bij vervreemding)
Een vervreemder gaat niet over tot vervreemding dan nadat hij de rechtspersoon op
wiens naam het voorkeursrecht is gevestigd in overeenstemming met paragraaf 9.2.3
in de gelegenheid heeft gesteld het goed te verkrijgen.
Artikel 9.8 (uitzonderingen op hoofdregel)
Artikel 9.7 is niet van toepassing op vervreemding:
a. aan de echtgenoot of de geregistreerd partner, aan bloed- of aanverwanten in de rechte
lijn of in de zijlijn tot in de tweede graad of aan een pleegkind dat duurzaam als
een eigen kind is onderhouden en opgevoed,
b. vanwege de verdeling van een gemeenschap als bedoeld in artikel 166 van Boek 3 van
het Burgerlijk Wetboek,
c. vanwege een uiterste wilsbeschikking,
d. vanwege een overeenkomst met een gemeente, een waterschap, een provincie, de Staat
of een door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan te wijzen
publiekrechtelijk lichaam of in het algemeen belang werkzame rechtspersoon,
e. vanwege een verkoop op grond van een wettelijke bepaling, een rechterlijk bevel of
een executoriale verkoop, waarbij geldt dat de voorzieningenrechter bij een onderhandse
executoriale verkoop als bedoeld in artikel 268, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek niet beslist over het verzoek tot onderhandse verkoop zolang de rechtspersoon
op wiens naam het voorkeursrecht is gevestigd niet in de gelegenheid is gesteld om,
gelet op het gunstiger bod, een bod te doen, of
f. vanwege een overeenkomst over een onroerende zaak waarop een voorkeursrecht is gevestigd
als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onder c, of tweede lid, aangegaan met een
pachter die op die zaak op het tijdstip van inwerkingtreding van de voorkeursrechtbeschikking
een voorkeursrecht had als bedoeld in artikel 378 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 9.9 (uitzondering op hoofdregel bij vervreemding vanwege een gesloten overeenkomst)
1. Artikel 9.7 is niet van toepassing op de vervreemding vanwege een overeenkomst over
de onroerende zaak of een overeenkomst die een plicht bevat voor de vervreemder over
de onroerende zaak, voor zover:
a. de vervreemding plaatsvindt aan een in die overeenkomst bij naam genoemde partij en
tegen een in die overeenkomst bepaalde of volgens die overeenkomst bepaalbare prijs,
b. de overeenkomst is ingeschreven in de openbare registers voordat de voorkeursrechtbeschikking
is bekendgemaakt, en
c. de vervreemding plaatsvindt binnen zes maanden na de dag van inschrijving van de overeenkomst
in de openbare registers.
2. Een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid kan worden ingeschreven in de openbare
registers als deze is vervat in een akte.
3. Het eerste lid is gedurende een periode van drie jaar eenmaal van toepassing op een
vervreemding vanwege een overeenkomst over een bepaalde onroerende zaak of een gedeelte
daarvan en op de daarin met name genoemde vervreemder of de verkrijger waarmee de
overeenkomst is gesloten. Deze periode begint op de dag en het tijdstip van eerste
inschrijving van de overeenkomst in de openbare registers.
Artikel 9.10 (uitzondering op hoofdregel bij vervreemding vanwege gewichtige redenen)
Artikel 9.7 is niet van toepassing op de vervreemding als het bevoegd gezag daartoe
op verzoek van de vervreemder op grond van door die vervreemder aannemelijk gemaakte
gewichtige redenen heeft besloten. Het bevoegd gezag kan daarbij beperkingen opleggen.
Artikel 9.11 (uitzondering op hoofdregel vanwege verwezenlijking omgevingsplan)
Het bevoegd gezag beslist dat artikel 9.7 niet van toepassing is op de vervreemding
waarvoor een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, eerste lid, onder a, geldt
als de vervreemder aannemelijk maakt dat de verkrijger:
a. bereid en in staat is om de verwezenlijking van de toegedeelde functie waarvoor het
voorkeursrecht is gevestigd, op zich te nemen,
b. daarvoor concrete en op uitvoering gerichte voornemens heeft, en
c. de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving zal
verwezenlijken op de wijze zoals op grond van het omgevingsplan is voorzien.
§ 9.2.3 Vervreemding aan een gemeente, een provincie of de Staat
Artikel 9.12 (uitnodiging tot onderhandeling over vervreemding aan gemeente, provincie
of Staat)
1. Als de vervreemder het voornemen heeft tot vervreemding over te gaan en artikel 9.7
van toepassing is, nodigt hij het bevoegd gezag uit in onderhandeling te treden over
vervreemding aan de gemeente, de provincie of de Staat tegen nader overeen te komen
voorwaarden.
2. Als de voorgenomen vervreemding betrekking heeft op onroerende zaken waarop voor
een deel een voorkeursrecht is gevestigd maar die een samenhangend geheel vormen,
kan de vervreemder, onverminderd afdeling 11 van titel 5 van Boek 7 van het Burgerlijk
Wetboek, als voorwaarde stellen dat dit geheel van onroerende zaken in de vervreemding
wordt betrokken.
3. Als de onroerende zaken als onderdeel van een onderneming worden geëxploiteerd, kan
de vervreemder als voorwaarde stellen dat de onderneming in de vervreemding wordt
betrokken.
4. Als artikel 9.2, derde of vijfde lid, van toepassing is en er al een uitnodiging
tot onderhandeling aan het college van burgemeester en wethouders of gedeputeerde
staten is gedaan, wordt die uitnodiging aangemerkt als een uitnodiging aan gedeputeerde
staten of Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Artikel 9.13 (beslistermijn voor besluit over bereidheid tot verkrijging)
Het bevoegd gezag beslist binnen zes weken na ontvangst van de uitnodiging of de gemeente,
de provincie respectievelijk de Staat in beginsel bereid is het goed tegen nader overeen
te komen voorwaarden te kopen of op grond van een andere titel te verkrijgen.
Artikel 9.14 (rechtsgevolg ontbreken bereidheid of overschrijding van beslistermijn)
1. De vervreemder mag, nadat hij de uitnodiging heeft gedaan, overgaan tot vervreemding
van het in de uitnodiging vermelde goed aan derden gedurende een periode van drie
jaar:
a. vanaf de dag waarop het bevoegd gezag heeft beslist dat het niet bereid is het goed
te kopen of op grond van een andere titel te verkrijgen, of
b. na afloop van de in artikel 9.13 bedoelde termijn als het bevoegd gezag binnen die
termijn geen beslissing heeft genomen.
2. In afwijking van het eerste lid geldt voor een voorkeursrecht dat ten minste gedurende
een periode van vijf jaar is gebaseerd op een omgevingsplan en waarvoor de uitnodiging
is gedaan, dat dit vervalt:
a. met ingang van de dag na die waarop het bevoegd gezag heeft beslist dat het niet bereid
is het goed te kopen of op grond van een andere titel te verkrijgen, of
b. na afloop van de in artikel 9.13 genoemde termijn als het bevoegd gezag binnen die
termijn geen beslissing heeft genomen.
§ 9.2.4 Gerechtelijke procedure tot vaststelling van de prijs of tot overdracht van
het goed
Artikel 9.15 (toepassingsbereik)
Deze paragraaf is van toepassing op een goed waarvoor een uitnodiging als bedoeld
in artikel 9.12, eerste lid, is gedaan.
Artikel 9.16 (verzoek om gerechtelijke procedure tot vaststelling van de prijs)
1. Als het bevoegd gezag in beginsel bereid is het goed te kopen of op grond van een
andere titel te verkrijgen en er tussen de vervreemder en het bevoegd gezag wordt
onderhandeld over de vervreemdingsvoorwaarden, kan de vervreemder het bevoegd gezag
verzoeken om binnen vier weken na dat verzoek de rechtbank te verzoeken een oordeel
over de prijs te geven.
2. Bij het verzoek van het bevoegd gezag aan de rechtbank wordt een afschrift van het
verzoek van de vervreemder gevoegd.
Artikel 9.17 (rechtsgevolg niet indienen of intrekken verzoek)
1. De vervreemder mag tot vervreemding aan derden overgaan gedurende een periode van
drie jaar vanaf het moment dat:
a. de termijn bedoeld in artikel 9.16, eerste lid, is verstreken en binnen die termijn
het bevoegd gezag geen verzoek bij de rechtbank heeft ingediend,
b. de gerechtelijke procedure tussentijds is beëindigd door het intrekken van het verzoek
door het bevoegd gezag.
2. Een voorkeursrecht dat ten minste gedurende een periode van vijf jaar is gebaseerd
op een omgevingsplan en waarvoor het goed waarop het betrekking heeft is aangeboden
aan het bevoegd gezag, vervalt met ingang van de dag nadat:
a. de in artikel 9.16, eerste lid, bedoelde termijn is afgelopen en het bevoegd gezag
niet binnen die termijn een verzoek bij de rechtbank heeft ingediend, of
b. de gerechtelijke procedure tussentijds is beëindigd door intrekking van het verzoek
door het bevoegd gezag.
Artikel 9.18 (verzoek om gerechtelijke procedure tot overdracht van het goed)
1. De vervreemder kan de rechtbank verzoeken te bepalen dat de rechtspersoon op wiens
naam het voorkeursrecht is gevestigd, vanwege bijzondere persoonlijke omstandigheden
van de vervreemder gehouden is medewerking te verlenen aan de overdracht van het goed
tegen een door de rechtbank vast te stellen prijs.
2. Het verzoek wordt ingediend binnen twee maanden na de dag waarop:
a. het bevoegd gezag heeft beslist geen verzoek in te dienen als bedoeld in artikel 9.16,
eerste lid,
b. de termijn, bedoeld in artikel 9.16, eerste lid, is overschreden zonder dat het bevoegd
gezag een beslissing heeft genomen, of
c. de intrekking van het verzoek bij de griffie is ontvangen.
Artikel 9.19 (rechtsgevolg afwijzing verzoek tot overdracht van het goed)
De vervreemder mag tot vervreemding aan derden overgaan gedurende een periode van
drie jaar na het onherroepelijk worden van de rechterlijke beschikking waarbij het
verzoek, bedoeld in artikel 9.18, eerste lid, is afgewezen.
§ 9.2.5 Notariële akte tot levering van de onroerende zaak
Artikel 9.20 (notariële akte tot levering)
1. Het bevoegd gezag verleent medewerking aan de totstandkoming van een notariële akte
tot levering van het goed tegen betaling aan de vervreemder van de in de beschikking,
bedoeld in artikel 16.123, eerste lid, bepaalde prijs als de vervreemder binnen een
periode van drie maanden na de dag van het onherroepelijk worden van de beschikking
schriftelijk aan het bevoegd gezag verzoekt om die medewerking.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing als sprake is van een beschikking
als bedoeld in artikel 16.123, tweede lid, voor zover bij die beschikking het verzoek
is toegewezen.
3. Het bevoegd gezag dat het voorkeursrecht heeft gevestigd, draagt er zorg voor dat
na levering van de onroerende zaak het voorkeursrecht, voor zover het ziet op die
zaak, wordt doorgehaald in de openbare registers.
Artikel 9.21 (inschrijving notariële akte tot levering)
1. Inschrijving in de openbare registers van een akte tot vervreemding anders dan aan
een gemeente, een provincie of de Staat vindt alleen plaats als op of bij het in te
schrijven stuk een notariële verklaring is opgenomen, die inhoudt dat:
a. op de onroerende zaak geen voorkeursrecht is gevestigd, of
b. de vervreemding niet in strijd is met dit hoofdstuk en de daarop rustende bepalingen.
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt met de daar bedoelde notariële verklaring
gelijkgesteld een verklaring van een persoon als bedoeld in artikel 91 van de Overgangswet
nieuw Burgerlijk Wetboek, die in overeenstemming met het daar bepaalde een onderhandse
akte tot levering heeft opgesteld.
§ 9.2.6 Nietigheid van rechtshandelingen in strijd met voorkeursrecht
Artikel 9.22 (nietigheid van rechtshandelingen in strijd met voorkeursrecht)
1. Een gemeente, een provincie of de Staat kan de nietigheid inroepen van rechtshandelingen
die zijn verricht met de kennelijke strekking afbreuk te doen aan een op haar of zijn
naam gevestigd voorkeursrecht.
2. Een verzoek tot nietigverklaring wordt gedaan bij de rechtbank binnen het rechtsgebied
waar de onroerende zaak geheel of grotendeels ligt binnen acht weken nadat de gemeente,
de provincie of de Staat een afschrift heeft ontvangen van de akte waarin de rechtshandeling
is vervat.
3. Het verzoek tot nietigverklaring is niet-ontvankelijk als de indiener schriftelijk
heeft ingestemd met de rechtshandeling.
F
In hoofdstuk 10, afdeling 10.2, worden na artikel 10.10 zes artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 10.10a (gedoogplicht voorbereiding landinrichting)
Een rechthebbende als bedoeld in artikel 12.1 gedoogt dat terreinen worden betreden
of daarop graafwerkzaamheden of meetwerkzaamheden worden verricht of tekens worden
aangebracht, als gedeputeerde staten van de provincie waar die terreinen geheel of
grotendeels liggen dat voor de voorbereiding van landinrichting als bedoeld in artikel
12.3, eerste lid, nodig achten.
Artikel 10.10b (gedoogplicht landinrichting)
1. Een rechthebbende als bedoeld in artikel 12.1 gedoogt dat binnen het in te richten
gebied meetwerkzaamheden of waarnemingen worden verricht of tekens worden aangebracht.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op degene aan wie op grond van artikel
12.21, eerste lid, percelen tijdelijk in gebruik zijn gegeven.
Artikel 10.10c (gedoogplicht verrichten werkzaamheden instructie)
1. Een rechthebbende als bedoeld in artikel 12.1 gedoogt dat de werkzaamheden ten aanzien
van wegen, waterstaatswerken, gebieden van belang uit een oogpunt van natuurbescherming
of landschapsbehoud of van elementen van landschappelijke, recreatieve, aardkundige
of natuurwetenschappelijke waarde, of cultureel erfgoed, of andere voorzieningen van
openbaar nut, genoemd in een instructie als bedoeld in artikel 12.18, worden verricht.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op degene aan wie op grond van artikel
12.21, eerste lid, percelen tijdelijk in gebruik zijn gegeven.
Artikel 10.10d (gedoogplichten herverkaveling)
1. Binnen een herverkavelingsblok gedoogt een rechthebbende als bedoeld in artikel 12.1
dat:
a. houtgewas wordt geplant of gekapt, of zoden, aarde, baggerspecie en andere grond aan
zijn terreinen worden onttrokken of daarop worden neergelegd,
b. werkzaamheden worden verricht voor de ontsluiting, waterbeheersing, inrichting en
profielopbouw van de percelen,
c. bouwwerken worden gesloopt, gebouwd of verplaatst als gedeputeerde staten dat nodig
achten voor de uitvoering van het inrichtingsprogramma.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op degene aan wie op grond van artikel
12.21, eerste lid, percelen tijdelijk in gebruik zijn gegeven.
Artikel 10.10e (gedoogplichten tijdelijk in gebruik gegeven percelen)
Een rechthebbende als bedoeld in artikel 12.1 van een perceel dat op grond van artikel
12.21, derde lid, tijdelijk in gebruik is gegeven aan een openbaar lichaam of rechtspersoon
gedoogt dat dit lichaam of deze rechtspersoon daarop de werkzaamheden verricht die
hij nodig acht voor de uitvoering van het inrichtingsprogramma.
Artikel 10.10f (gedoogplichten voorbereidende werkzaamheden onteigening)
1. Als voor een beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving
waarvoor kan worden onteigend, graafwerkzaamheden, meetwerkzaamheden of het aanbrengen
van tekens door het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 11.4, nodig worden geacht, gedoogt
de rechthebbende dit.
2. Artikel 10.4 is van overeenkomstige toepassing.
G
Hoofdstuk 11 komt te luiden:
HOOFDSTUK 11 ONTEIGENING
AFDELING 11.1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 11.1 (algemeen belang)
Onteigening van onroerende zaken in het algemeen belang als bedoeld in artikel 14
van de Grondwet kan op grond van dit hoofdstuk plaatsvinden in het algemeen belang
van het ontwikkelen, gebruiken of beheren van de fysieke leefomgeving.
Artikel 11.2 (onteigenaar)
1. Onteigening kan plaatsvinden op naam van een onteigenaar.
2. Onteigenaar kunnen zijn:
a. een gemeente,
b. een waterschap,
c. een provincie,
d. de Staat,
e. een andere rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid waaraan de verwezenlijking
van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving
is toegestaan.
AFDELING 11.2 ONTEIGENINGSBESCHIKKING
Artikel 11.3 (aanwijzing van te onteigenen onroerende zaken)
1. De onteigeningsbeschikking wijst de te onteigenen onroerende zaken aan.
2. Op verzoek van de eigenaar neemt het bevoegd gezag in de onteigeningsbeschikking
ook ter onteigening op:
a. een volledig gebouw, als de onteigenaar het voornemen heeft alleen een gedeelte van
het gebouw te onteigenen,
b. volledige erven:
1°. als de onteigenaar het voornemen heeft alleen een gedeelte van een erf te onteigenen
en daardoor 25% of minder van de omvang overblijft of als het erf daardoor kleiner
wordt dan 10 are, en
2°. als het overgebleven erf niet onmiddellijk grenst aan een ander erf van dezelfde eigenaar.
Artikel 11.4 (bevoegd gezag)
1. Een onteigeningsbeschikking kan worden gegeven door:
a. de gemeenteraad van de gemeente waarbinnen de onroerende zaak ligt,
b. het algemeen bestuur van het waterschap waarbinnen de onroerende zaak ligt,
c. provinciale staten van de provincie waarbinnen de onroerende zaak ligt,
d. Onze Minister die het aangaat.
2. Het algemeen bestuur van een waterschap kan alleen een onteigeningsbeschikking geven
met het oog op de taken, bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, aanhef en onder a.
3. Provinciale staten kunnen alleen een onteigeningsbeschikking geven als:
a. het onteigeningsbelang een provinciaal belang betreft, of
b. dat doelmatig is.
4. Onze Minister die het aangaat kan alleen een onteigeningsbeschikking geven als:
a. het onteigeningsbelang een nationaal belang betreft, of
b. dat doelmatig is.
Artikel 11.5 (criteria: onteigeningsbelang, noodzaak en urgentie)
Een onteigeningsbeschikking kan alleen worden gegeven:
a. in het belang van het ontwikkelen, gebruiken of beheren van de fysieke leefomgeving,
b. als onteigening noodzakelijk is, en
c. als onteigening urgent is.
Artikel 11.6 (grondslagen onteigeningsbelang)
Van een onteigeningsbelang is alleen sprake als de beoogde vorm van ontwikkeling,
gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving, onder uitsluiting van de bestaande
vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer, mogelijk is gemaakt:
a. in een vastgesteld omgevingsplan,
b. in een verleende omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit,
c. door een vastgesteld projectbesluit.
Artikel 11.7 (onderbouwing noodzaak)
1. De noodzaak tot onteigening ontbreekt in ieder geval als:
a. de onteigenaar geen redelijke poging heeft gedaan tot minnelijke verwerving van de
onroerende zaak vrij van rechten en lasten,
b. de onteigenaar geen redelijke poging heeft gedaan om overeenstemming te bereiken over
het vervallen van zakelijke of persoonlijke rechten op de onroerende zaak,
c. aannemelijk is dat op afzienbare termijn alsnog overeenstemming kan worden bereikt
over de minnelijke verwerving van de onroerende zaak vrij van rechten en lasten en
die overeenstemming zal leiden tot een spoedige levering daarvan, of
d. aannemelijk is dat op afzienbare termijn alsnog overeenstemming kan worden bereikt
over het vervallen van zakelijke of persoonlijke rechten op de onroerende zaak en
die overeenstemming zal leiden tot het spoedig vervallen van die rechten.
2. De noodzaak tot onteigening ontbreekt ook als de belanghebbende:
a. aantoont bereid en in staat te zijn om de verwezenlijking van de beoogde vorm van
ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving op zich te nemen,
b. daarvoor concrete en op uitvoering gerichte voornemens heeft en die aan het bevoegd
gezag kenbaar heeft gemaakt, en
c. de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving zal
verwezenlijken op de door het bevoegd gezag beoogde wijze.
Artikel 11.8 (onderbouwing noodzaak in verband met de openbare orde)
Als het onteigeningsbelang verband houdt met de handhaving van de openbare orde rond
een gebouw als bedoeld in artikel 13b, tweede lid, van de Woningwet, die is verstoord
door gedragingen in dat gebouw, ontbreekt de noodzaak tot onteigening, tenzij de uitoefening
van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 13b, tweede lid, van die wet, geen uitzicht
heeft geboden op een duurzaam herstel van de openbare orde rond dat gebouw.
Artikel 11.9 (onderbouwing noodzaak in verband met de Opiumwet)
Als het onteigeningsbelang verband houdt met de handhaving van de artikelen 2 en 3
van de Opiumwet in een gebouw bedoeld in artikel 13b, tweede lid, van de Woningwet,
ontbreekt de noodzaak tot onteigening, tenzij de uitoefening van de bevoegdheden,
bedoeld in artikel 13b, tweede lid, van de Woningwet, geen uitzicht heeft geboden
op het duurzaam achterwege blijven van een overtreding van artikel 2 of artikel 3
van de Opiumwet in het gebouw.
Artikel 11.10 (onderbouwing noodzaak in verband met de leefbaarheid, gezondheid en
veiligheid)
Als het onteigeningsbelang verband houdt met het opheffen van een overtreding als
bedoeld in artikel 17 van de Woningwet in een gebouw of op een open erf of een terrein
als bedoeld in dat artikel, ontbreekt de noodzaak tot onteigening, tenzij de uitoefening
van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 13b, tweede lid, van die wet, geen uitzicht
heeft geboden op het duurzaam achterwege blijven van een zodanige overtreding.
Artikel 11.11 (onderbouwing urgentie)
De urgentie ontbreekt in ieder geval als niet aannemelijk is dat binnen drie jaar
na het inschrijven van de onteigeningsakte een begin wordt gemaakt met de verwezenlijking
van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving
waarvoor onteigening nodig is.
Artikel 11.12 (vervallen onteigeningsbeschikking)
De onteigeningsbeschikking vervalt als de onteigenaar niet uiterlijk binnen twaalf
maanden na het onherroepelijk worden van die beschikking de rechtbank binnen het rechtsgebied
waarvan de te onteigenen onroerende zaak geheel of grotendeels ligt, verzoekt om de
schadeloosstelling vast te stellen volgens afdeling 15.3.
Artikel 11.13 (geen coördinatie met andere besluiten)
Artikel 3:20, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 5.45,
eerste lid, zijn niet van toepassing op een onteigeningsbeschikking.
AFDELING 11.3 SCHADELOOSSTELLING BIJ ONTEIGENING
Artikel 11.14 (verzoekprocedure schadeloosstelling)
Nadat de onteigeningsbeschikking is bekendgemaakt, kan de onteigenaar de rechtbank
binnen het rechtsgebied waarvan de te onteigenen onroerende zaak geheel of grotendeels
ligt, verzoeken de schadeloosstelling vast te stellen volgens afdeling 15.3.
AFDELING 11.4 ONTEIGENINGSAKTE
Artikel 11.15 (verzoek verlijden onteigeningsakte)
Uiterlijk binnen twee maanden nadat aan alle voorwaarden, bedoeld in artikel 11.16,
eerste lid, is voldaan, verzoekt de onteigenaar een notaris de onteigeningsakte te
verlijden.
Artikel 11.16 (vereisten verlijden onteigeningsakte)
1. Een onteigeningsakte kan alleen worden verleden als:
a. de onteigeningsbeschikking onherroepelijk is,
b. het besluit ter uitvoering waarvan de onteigening nodig is onherroepelijk is, en
c. de voorlopige schadeloosstelling, bedoeld in artikel 15.43, of de overeengekomen schadeloosstelling
die is opgenomen in een proces-verbaal, is betaald.
2. De onherroepelijkheid van de onteigeningsbeschikking wordt aangetoond door het overleggen
van:
a. de uitspraak in hoger beroep tegen een uitspraak op een verzoek tot bekrachtiging,
of
b. een verklaring van de griffier van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State waaruit blijkt dat tegen de uitspraak op het verzoek tot bekrachtiging binnen
de beroepstermijn geen hoger beroep is ingesteld.
3. De onherroepelijkheid van het besluit ter uitvoering waarvan de onteigening nodig
is, wordt aangetoond door het overleggen van:
a. de uitspraak tegen dat besluit door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State,
b. een verklaring van de griffier van de rechtbank of een verklaring van de griffier
van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit blijkt dat tegen
dat besluit binnen de beroepstermijn geen beroep is ingesteld, of
c. een verklaring van de griffier van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State waaruit blijkt dat tegen de uitspraak op het beroep tegen het besluit binnen
de beroepstermijn geen hoger beroep is ingesteld.
4. De betaling van de voorlopige schadeloosstelling of de overeengekomen schadeloosstelling
wordt aangetoond door het overleggen van een betalingsbewijs. Als betalingsbewijs
geldt:
a. een bewijs dat de som van de voorlopige schadeloosstelling of de overeengekomen schadeloosstelling
is overgeschreven op een rekening die de tot ontvangst gerechtigde aanhoudt bij een
financiële onderneming die in Nederland op grond van de Wet op het financieel toezicht
het bedrijf van bank mag uitoefenen,
b. een consignatiebewijs als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet op de consignatie
van gelden, als niet genoegzaam bekend is wie tot ontvangst gerechtigd is of consignatie
heeft plaatsgevonden op grond van de artikelen 15.49 en 15.50.
Artikel 11.17 (ondertekening onteigeningsakte)
Een onteigeningsakte wordt ondertekend door de onteigenaar.
Artikel 11.18 (rechtsgevolgen inschrijven onteigeningsakte)
1. Met het inschrijven van een door een notaris verleden onteigeningsakte in de openbare
registers verkrijgt de onteigenaar de eigendom vrij van alle lasten en rechten die
met betrekking tot de zaak bestaan.
2. De bewaarder van het kadaster en de openbare registers tekent ambtshalve de door
de inschrijving van de onteigeningsakte niet meer bestaande inschrijvingen van hypotheken
en beslagen aan in de basisregistratie kadaster en in de openbare registers.
3. Erfdienstbaarheden kunnen op de onteigende zaak gevestigd blijven. Zij worden daarvoor
in de onteigeningsakte opgenomen. Als zij niet door vestiging zijn ontstaan, worden
de kadastrale aanduiding van het heersende erf en een omschrijving van de erfdienstbaarheid
in de onteigeningsakte opgenomen.
Artikel 11.19 (lasten en belastingen)
Waterschaps- en soortgelijke lasten en alle belastingen waarmee de onteigende zaak
is bezwaard of die daarover worden betaald, gaan met ingang van de dag waarop de onteigeningsakte
in de openbare registers is ingeschreven over op de onteigenaar.
Artikel 11.20 (inbezitstelling na inschrijving onteigeningsakte)
1. Op verzoek van de onteigenaar kan de voorzieningenrechter bij een in executoriale
vorm afgegeven bevelschrift de nodige bevelen geven om de onteigenaar in het bezit
van de onteigende onroerende zaak te stellen.
2. Bij zijn verzoek overlegt de onteigenaar een afschrift van de onteigeningsakte en
een bewijs van inschrijving daarvan.
3. Tegen een bevelschrift als bedoeld in het eerste lid staat geen hogere voorziening
open.
AFDELING 11.5 NIET VERWEZENLIJKEN ONTEIGENINGSBELANG
Artikel 11.21 (rechtsgevolgen niet verwezenlijken onteigeningsbelang)
1. De onteigenaar biedt aan de onteigende de mogelijkheid het onteigende teruggeleverd
te krijgen als vanwege oorzaken die de onteigenaar had kunnen voorkomen:
a. met de verwezenlijking van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van
de fysieke leefomgeving waarvoor werd onteigend niet binnen drie jaar nadat de onteigeningsakte
is ingeschreven in de openbare registers een begin is gemaakt,
b. de werkzaamheden meer dan drie jaar zijn gestaakt, of
c. op een andere manier kan worden aangetoond dat de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik
of beheer van de fysieke leefomgeving waarvoor werd onteigend blijkbaar niet zal worden
verwezenlijkt.
2. Het onteigende wordt teruggeleverd in de toestand waarin het zich dan bevindt. De
onteigende is gehouden om de schadeloosstelling terug te geven in evenredigheid tot
de terugontvangen waarde.
3. Als de onteigende te kennen geeft geen gebruik te maken van het aanbod tot teruglevering,
bedoeld in het eerste lid, kan hij een door de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan
de te onteigenen onroerende zaak geheel of grotendeels ligt naar billijkheid te bepalen
schadeloosstelling boven de al ontvangen schadeloosstelling vorderen.
4. Als de onteigenaar niet binnen drie maanden na afloop van de in het eerste lid bedoelde
termijn van drie jaar een aanbod tot teruglevering heeft gedaan, kan de onteigende
naar keuze:
a. bij de rechter het onteigende terugvorderen in de toestand waarin het zich bevindt,
waarbij hij gehouden is om de schadeloosstelling terug te geven in evenredigheid tot
de terugontvangen waarde, of
b. een door de rechter naar billijkheid te bepalen schadeloosstelling boven de al ontvangen
schadeloosstelling vorderen.
5. Van de verwezenlijking van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van
de fysieke leefomgeving waarvoor werd onteigend, is ook sprake bij niet-ingrijpende
aanpassingen of aanpassingen van geringe omvang van de beoogde vorm van ontwikkeling,
gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving of aanpassingen van die vorm die passen
binnen het kader ter uitvoering waarvan tot onteigening is overgegaan.
H
Hoofdstuk 12 komt te luiden:
HOOFDSTUK 12 BIJZONDERE INSTRUMENTEN VOOR HET INRICHTEN VAN GEBIEDEN
AFDELING 12.1 ALGEMENE BEPALINGEN
§ 12.1.1 Begripsbepalingen en toepassingsbereik
Artikel 12.1 (begripsbepalingen)
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
rechthebbende:
1°. eigenaar en degene aan wie een beperkt recht toebehoort waaraan een onroerende zaak
is onderworpen,
2°. huurder van een onroerende zaak, of
3°. schuldeiser van een verbintenis die ten aanzien van een onroerende zaak een verplichting
als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek inhoudt.
Artikel 12.2 (positie zakelijk gerechtigden)
Dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen die eigenaren betreffen, zijn van
overeenkomstige toepassing op opstallers, erfpachters, beklemde meiers, vruchtgebruikers,
houders van een recht van gebruik of bewoning van een onroerende zaak, en appartementseigenaren.
§ 12.1.2 Algemene bepalingen voor landinrichting
Artikel 12.3 (landinrichting)
1. Landinrichting strekt tot verbetering van de inrichting van het landelijk gebied
in overeenstemming met de functies die aan de betrokken locaties zijn toegedeeld.
2. Bij landinrichting kunnen de volgende maatregelen en voorzieningen worden getroffen:
a. het wijzigen van het stelsel van wegen of waterstaatswerken,
b. aanleg, ontwikkeling, behoud, beheer of herstel van gebieden van belang uit een oogpunt
van natuurbescherming of landschapsbehoud of van elementen van landschappelijke, recreatieve,
aardkundige of natuurwetenschappelijke waarde, of cultureel erfgoed, en
c. andere maatregelen of voorzieningen van openbaar nut.
3. Bij landinrichting kan worden voorzien in de toedeling van eigendom, het beheer en
het onderhoud van voorzieningen van openbaar nut.
4. Herverkaveling kan deel uitmaken van landinrichting, waarbij korting als bedoeld
in artikel 12.29 kan worden toegepast als het nodig is de eigendom van onroerende
zaken te verwerven.
Artikel 12.4 (bevoegdheid tot landinrichting)
1. Bevoegdheden over landinrichting kunnen worden uitgeoefend door gedeputeerde staten
van de provincie waarin het in te richten gebied geheel of grotendeels ligt.
2. Artikel 3, eerste lid, onderdeel r, van de Kadasterwet is van toepassing.
Artikel 12.5 (locaties die ook een militaire functie vervullen)
Zonder toestemming van Onze Minister van Defensie wordt geen wijziging gebracht in
de staat en werking van locaties die ook een functie voor de landsverdediging vervullen.
Artikel 12.6 (raming kosten herverkaveling en aandeel voor gezamenlijke eigenaren)
Als herverkaveling deel uitmaakt van de landinrichting, wordt een zo nauwkeurig mogelijke
raming gemaakt van de kosten daarvan en van het aandeel van die kosten dat ten laste
zal worden gebracht van de gezamenlijke eigenaren in het te herverkavelen blok.
AFDELING 12.2 INRICHTINGSBESLUIT
§ 12.2.1 Inrichtingsbesluit
Artikel 12.7 (vaststellen inrichtingsbesluit)
Een inrichtingsbesluit wordt gelijktijdig met het inrichtingsprogramma vastgesteld,
als bij de landinrichting:
a. eigendom, beheer of onderhoud van voorzieningen van openbaar nut worden toegedeeld,
b. herverkaveling of korting wordt toegepast.
Artikel 12.8 (inhoud inrichtingsbesluit)
1. Een inrichtingsbesluit voorziet, voor zover van toepassing, in:
a. de toedeling van eigendom van wegen of waterstaatswerken,
b. de toedeling van het beheer en het onderhoud van openbare wegen,
c. de toedeling van eigendom, het beheer en het onderhoud van gebieden van belang uit
een oogpunt van natuurbescherming of landschapsbehoud of van elementen van landschappelijke,
recreatieve, aardkundige of natuurwetenschappelijke waarde, of cultureel erfgoed,
en
d. de toedeling van eigendom, het beheer en het onderhoud van andere voorzieningen van
openbaar nut.
2. Als herverkaveling deel uitmaakt van de landinrichting, bevat het inrichtingsbesluit
een verbeelding waarop de begrenzing van het herverkavelingsblok zo nauwkeurig mogelijk
is aangegeven.
3. Als het nodig is om de eigendom van onroerende zaken te verwerven voor de verwezenlijking
van maatregelen en voorzieningen van openbaar nut, bevat het inrichtingsbesluit een
aanduiding van die maatregelen en voorzieningen en bepaalt het dat daarvoor korting
kan worden toegepast.
Artikel 12.9 (inhoud inrichtingsbesluit: openbaarheid van wegen)
1. In afwijking van de artikelen 8 en 9 van de Wegenwet kan in een inrichtingsbesluit
worden bepaald dat een openbare weg aan het openbaar verkeer wordt onttrokken.
2. In afwijking van de artikelen 4 en 5 van de Wegenwet kan in een inrichtingsbesluit
worden bepaald dat een weg voor het openbaar verkeer wordt opengesteld.
3. De onttrekking aan en openstelling voor het openbaar verkeer gaan in op een tijdstip
dat in het inrichtingsbesluit wordt bepaald.
Artikel 12.10 (bestaande rechten en gebruikstoestand)
1. Bij landinrichting wordt geen wijziging gebracht in de rechten en de gebruikstoestand
van:
a. begraafplaatsen, crematoria en bewaarplaatsen als bedoeld in de artikelen 23, 49 en
62, eerste lid, onder c, van de Wet op de lijkbezorging,
b. gesloten begraafplaatsen en graven of grafkelders als bedoeld in artikel 85 van de
Wet op de lijkbezorging, binnen de termijnen, bedoeld in artikel 46, tweede en derde
lid, van die wet en anders dan op de wijze, omschreven in artikel 46, derde lid, van
die wet.
2. Zonder toestemming van de eigenaar wordt geen wijziging gebracht in zijn rechten
ten aanzien van gebouwen.
§ 12.2.2 Toedeling van eigendom, beheer en onderhoud van voorzieningen van openbaar
nut
Artikel 12.11 (toedeling eigendom, beheer en onderhoud wegen en eigendom waterstaatswerken)
1. De toedeling van eigendom van wegen of waterstaatswerken, bedoeld in artikel 12.8,
eerste lid, onder a, vindt plaats aan de betrokken openbare lichamen of andere rechtspersonen.
2. De toedeling van het beheer en het onderhoud van openbare wegen, bedoeld in artikel
12.8, eerste lid, onder b, vindt plaats aan de betrokken openbare lichamen.
3. In afwijking van het tweede lid kan het onderhoud van openbare wegen worden toegedeeld
aan andere rechtspersonen dan openbare lichamen.
Artikel 12.12 (regels voor toedeling eigendom, beheer en onderhoud wegen en eigendom
waterstaatswerken)
1. De toedeling van eigendom van openbare wegen of waterstaatswerken of beheer of onderhoud
van openbare wegen aan een rechtspersoon, niet zijnde een openbaar lichaam, vindt
alleen plaats als overeenstemming is bereikt met de betrokken rechtspersoon, tenzij
de eigendom, het beheer of onderhoud voorafgaand aan de landinrichting bij die rechtspersoon
berustte.
2. De toedeling van eigendom van openbare wegen of waterstaatswerken en van beheer en
onderhoud van openbare wegen aan openbare lichamen vindt plaats zonder geldelijke
verrekening, tenzij dit tot onredelijke gevolgen voor het betrokken openbaar lichaam
zou leiden.
3. Toestemming van Onze Minister die het aangaat is vereist voor:
a. de onttrekking van de eigendom van openbare wegen of waterstaatswerken aan het Rijk,
b. de onttrekking van het beheer en het onderhoud van openbare wegen aan het Rijk,
c. de toedeling van de eigendom, het beheer of het onderhoud van openbare wegen aan het
Rijk, tenzij de eigendom, het beheer of het onderhoud voorafgaand aan de landinrichting
bij het Rijk berustte.
Artikel 12.13 (toedeling eigendom, beheer en onderhoud gebieden en andere voorzieningen
van openbaar nut)
De eigendom, het beheer en het onderhoud van de gebieden en voorzieningen van openbaar
nut, bedoeld in artikel 12.8, eerste lid, onder c en d, worden toegedeeld aan:
a. de provincie, of
b. een ander openbaar lichaam of een andere rechtspersoon dan de provincie, als dit lichaam
of deze rechtspersoon daarmee instemt.
Artikel 12.14 (tijdstip overgang beheer of onderhoud wegen)
1. Voor zover het beheer of het onderhoud van openbare wegen, voorafgaand aan de landinrichting
niet berustte bij het betrokken openbaar lichaam of de betrokken rechtspersoon, gaan
het beheer en het onderhoud over op het tijdstip van bekendmaking van het inrichtingsbesluit.
2. Het beheer of het onderhoud gaan over op een later, door gedeputeerde staten te bepalen,
tijdstip dan bedoeld in het eerste lid als:
a. aan bestaande wegen werkzaamheden tot verbetering daarvan worden uitgevoerd,
b. het nieuwe wegen betreft.
Artikel 12.15 (afwijkende regeling overgang beheer of onderhoud wegen)
1. Vanaf het tijdstip waarop op grond van artikel 12.18 een instructie is gegeven tot
de uitvoering van werkzaamheden tot verbetering van bestaande wegen tot het tijdstip,
bedoeld in artikel 12.14, tweede lid, berusten het beheer of het onderhoud van de
betrokken wegen bij gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen deze wegen geheel
of grotendeels liggen.
2. Het beheer en het onderhoud van nieuwe openbare wegen berusten tot het tijdstip,
bedoeld in artikel 12.14, tweede lid, bij gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen
deze wegen geheel of grotendeels liggen.
AFDELING 12.3 UITVOERING VAN LANDINRICHTING
§ 12.3.1 Algemene bepalingen
Artikel 12.16 (bevoegd gezag uitvoering)
Gedeputeerde staten voeren het inrichtingsprogramma en, voor zover van toepassing,
het inrichtingsbesluit uit.
Artikel 12.17 (fasering uitvoering)
1. Het inrichtingsprogramma of het inrichtingsbesluit kan in delen worden uitgevoerd.
2. Gedeputeerde staten kunnen bepalen bepaalde maatregelen of voorzieningen als bedoeld
in artikel 12.3, tweede lid, alleen uit te voeren als zij met een ander openbaar lichaam
dan het Rijk overeenstemming hebben bereikt over de geldelijke bijdrage van het openbaar
lichaam in de kosten van de maatregelen of voorzieningen en over de voorwaarden waaronder
de bijdrage wordt betaald.
§ 12.3.2 Verrichten van werkzaamheden
Artikel 12.18 (instructie tot verrichten werkzaamheden)
1. Gedeputeerde staten van de provincie waar de werkzaamheden, vermeld in het inrichtingsprogramma,
in hoofdzaak worden verricht, kunnen een instructie geven aan bestuursorganen van
openbare lichamen anders dan het Rijk, waarbij het beheer of onderhoud van wegen,
waterstaatswerken, gebieden van belang uit een oogpunt van natuurbescherming of landschapsbehoud
of van elementen van landschappelijke, recreatieve, aardkundige of natuurwetenschappelijke
waarde, of cultureel erfgoed, of andere voorzieningen van openbaar nut, berust of
vermoedelijk komt te berusten. Bij de instructie kan worden bepaald dat deze bestuursorganen
werkzaamheden verrichten ten aanzien van deze wegen, waterstaatswerken, gebieden,
elementen, of andere voorzieningen van openbaar nut.
2. Bij de instructie kan een termijn worden gesteld waarbinnen uitvoering moet zijn
gegeven aan de instructie.
3. Onze Minister die het aangaat beslist over de uitvoering van werkzaamheden ten aanzien
van de wegen, waterstaatswerken, gebieden en voorzieningen van openbaar nut, bedoeld
in artikel 12.8, eerste lid, waarvan het beheer of het onderhoud vermoedelijk bij
het Rijk komt te berusten.
Artikel 12.19 (verrichten activiteiten na beschrijving)
Met het verrichten van activiteiten als bedoeld in artikel 10.10d, eerste lid, wordt
niet begonnen dan nadat gedeputeerde staten een beschrijving van de betrokken onroerende
zaak hebben gemaakt.
AFDELING 12.4 HERVERKAVELING
§ 12.4.1 Algemene bepalingen
Artikel 12.20 (bevoegd gezag)
Voor de toepassing van deze afdeling zijn gedeputeerde staten van de provincie waarin
het herverkavelingsblok geheel of grotendeels ligt het bevoegd gezag.
Artikel 12.21 (tijdelijk in gebruik geven percelen)
1. Percelen of delen van percelen die tot een herverkavelingsblok behoren kunnen tijdelijk
in gebruik worden gegeven.
2. Op het tijdelijk in gebruik geven van percelen zijn de voor pacht geldende wettelijke
bepalingen niet van toepassing.
3. Ook percelen die na toepassing van artikel 12.29, aanhef en onder c of d, aan openbare
lichamen en rechtspersonen worden toegewezen kunnen aan hen tijdelijk in gebruik worden
gegeven.
§ 12.4.2 Het ruilbesluit
Artikel 12.22 (vaststellen ruilbesluit)
1. Voor ieder herverkavelingsblok wordt een ruilbesluit vastgesteld.
2. Het ruilbesluit bevat:
a. een lijst van rechthebbenden, en
b. bepalingen over kavels en rechten.
Artikel 12.23 (lijst van rechthebbenden)
1. De lijst van rechthebbenden vermeldt voor de percelen binnen het herverkavelingsblok
zo volledig mogelijk voor alle rechthebbenden de aard en de omvang van het door hen
ingebrachte recht.
2. De lijst van rechthebbenden wordt opgemaakt aan de hand van de openbare registers
en de basisregistratie kadaster, bedoeld in artikel 48 van de Kadasterwet.
3. Nadat het ruilbesluit onherroepelijk is geworden, worden alleen degenen die voorkomen
op de lijst van rechthebbenden of hun rechtverkrijgenden als rechthebbende erkend.
4. Rechtverkrijgende is:
a. degene die een onroerende zaak of een beperkt recht verkrijgt en waarvan de verkrijging
blijkt uit in de openbare registers ingeschreven stukken,
b. degene die schuldeiser wordt van een verbintenis die ten aanzien van een onroerende
zaak een verplichting als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek
inhoudt en waarvan dit blijkt uit in de openbare registers ingeschreven stukken,
c. degene die onder algemene titel een recht van huur verkrijgt dat is vermeld op de
lijst van rechthebbenden.
Artikel 12.24 (bepalingen over kavels en rechten)
1. De bepalingen over kavels en rechten in het ruilbesluit omvatten:
a. de kavelindeling,
b. de toewijzing van rechten op kavels aan rechthebbenden,
c. de begrenzing van de eigendom van de openbare wegen of waterstaatswerken, gebieden,
elementen en de andere voorzieningen van openbaar nut, bedoeld in artikel 12.8, eerste
lid,
d. de te handhaven, op te heffen en te vestigen pachtverhoudingen, onder vermelding van
de in artikel 12.28, derde lid, bedoelde bepalingen over de duur en verlengbaarheid
van de pachtovereenkomst,
e. de in artikel 12.35 bedoelde regeling, opheffing of vestiging van de beperkte rechten,
het recht van huur en de lasten die voor de onroerende zaken bestaan, en
f. de bepalingen over de ingebruikneming van de kavels.
2. De toewijzing heeft alleen betrekking op de kavels binnen het herverkavelingsblok.
3. In afwijking van het tweede lid kunnen in het ruilbesluit met toestemming van rechthebbenden
op niet in het herverkavelingsblok liggende onroerende zaken, regelingen worden opgenomen
over grenswijzigingen, burenrechten en erfdienstbaarheden.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de bepalingen over
kavels en rechten, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 12.25 (uitweg kavel)
Bij de kavelindeling wordt elke kavel zo gevormd dat deze uitweg heeft op een openbare
weg en zo mogelijk daaraan grenst.
Artikel 12.26 (aanspraak eigenaar: aard, hoedanigheid en gebruiksfunctie)
1. Bij de toewijzing van rechten op kavels heeft iedere eigenaar aanspraak op verkrijging
van een recht van dezelfde aard als hij had op de in een herverkavelingsblok liggende
onroerende zaken.
2. Voor zover het belang van de landinrichting zich hiertegen niet verzet, wordt aan
iedere eigenaar een recht toegewezen voor onroerende zaken van gelijke hoedanigheid
en gebruiksfunctie als door hem is ingebracht.
3. Bij regeling van Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit worden nadere
regels gesteld over de in het tweede lid bedoelde gelijke hoedanigheid en gebruiksfunctie.
Artikel 12.27 (aanspraak pachter bij toewijzing)
1. Bij de toewijzing van rechten op kavels heeft iedere pachter aanspraak op verkrijging
van een recht van dezelfde aard als hij had op de in een herverkavelingsblok liggende
onroerende zaken.
2. De artikelen 12.26, tweede en derde lid, 12.30, 12.31 en 12.33 zijn van overeenkomstige
toepassing.
3. De aanspraak bestaat alleen als de pachtovereenkomst op grond van artikel 16.125,
eerste lid, aan het bevoegd gezag ter registratie is toegezonden.
Artikel 12.28 (bestaande en nieuwe pachtverhoudingen)
1. In het ruilbesluit blijven bestaande pachtverhoudingen zo veel mogelijk in stand.
2. Als het belang van de herverkaveling dat dringend eist, kan bij het ruilbesluit een
bestaande pachtverhouding worden opgeheven en een nieuwe pachtverhouding worden gevestigd
waarbij aan een verpachter een pachter uit de in artikel 12.27, eerste lid, bedoelde
pachters wordt toegewezen.
3. In een geval als bedoeld in het tweede lid voorziet het ruilbesluit erin dat de pachter
en de verpachter zo veel mogelijk dezelfde aanspraken houden als zij aan de opgeheven
pachtverhouding konden ontlenen. Het ruilbesluit bepaalt tot welk tijdstip de uit
een nieuw gevestigde pachtverhouding voortvloeiende pachtovereenkomst zal gelden en
of deze overeenkomst, als deze voor kortere dan de wettelijke duur zal gelden, voor
verlenging vatbaar is.
Artikel 12.29 (korting)
Als herverkaveling deel uitmaakt van de landinrichting, wordt bij ieder herverkavelingsblok
de totale oppervlakte van alle bij de herverkaveling betrokken percelen tot een maximum
van vijf procent verminderd met de oppervlakte van alle in het herverkavelingsblok
opgenomen percelen:
a. die in het belang van de herverkaveling nodig is voor het tot stand brengen of verbeteren
van openbare wegen en waterstaatswerken,
b. die nodig is voor de aanleg van voorzieningen die met de openbare wegen en waterstaatswerken,
bedoeld onder a, samenhangen,
c. die nodig is voor de verwezenlijking van maatregelen en voorzieningen voor gebieden
die van belang zijn uit een oogpunt van natuurbescherming of landschapsbehoud, en
voor elementen van landschappelijke, recreatieve, aardkundige of natuurwetenschappelijke
waarde, of cultureel erfgoed,
d. die bestemd is voor andere maatregelen en voorzieningen van openbaar nut.
Artikel 12.30 (aanspraak eigenaar: oppervlakte)
1. Bij de toewijzing van rechten op kavels heeft iedere eigenaar aanspraak op een oppervlakte
in kavels die gelijk is aan de oppervlakte van de door hem ingebrachte percelen. Deze
oppervlakte wordt verminderd met het percentage waarmee de totale oppervlakte van
alle in het herverkavelingsblok opgenomen percelen op grond van artikel 12.29 is verminderd.
2. De totale oppervlakte, bedoeld in het eerste lid, tweede zin, is de oppervlakte van
alle in het herverkavelingsblok opgenomen percelen, verminderd met de oppervlakte
van de onroerende zaken die in een onteigeningsbeschikking voor onteigening zijn aangewezen.
3. Het bevoegd gezag kan van het eerste lid afwijken als toepassing van dat lid in de
weg zou staan aan de totstandkoming van een behoorlijke herverkaveling. Als geen overeenstemming
is bereikt met de eigenaar en degene die op de onroerende zaak een recht van hypotheek
of grondrente heeft, kan deze afwijking ten hoogste vijf procent bedragen van de oppervlakte
waarop de eigenaar op grond van het eerste lid aanspraak heeft. De toepassing van
deze afwijking in samenhang met de toepassing van artikel 12.29 leidt niet tot een
toewijzing van een oppervlakte die meer dan vijf procent kleiner is dan de oppervlakte
van de door de eigenaar ingebrachte kavels.
Artikel 12.31 (algehele vergoeding in geld na korting bij onrendabele kavels)
In het ruilbesluit kan worden bepaald dat een eigenaar, in afwijking van artikel 12.30,
eerste lid, een algehele vergoeding in geld ontvangt als de oppervlakte van zijn in
een herverkavelingsblok liggende onroerende zaken zo gering is dat toepassing van
artikel 12.30 zou leiden tot de vorming van een niet behoorlijk te exploiteren kavel
en hij geen redelijk belang heeft bij de verkrijging van een dergelijke kavel.
Artikel 12.32 (betaling bij toedeling percelen voor voorzieningen van openbaar nut)
Toedeling van percelen voor voorzieningen van openbaar nut, voor zover daarin is voorzien
door toepassing van korting op grond van artikel 12.29, aanhef en onder c of d, vindt
plaats tegen betaling van een tussen gedeputeerde staten en een ander openbaar lichaam
of een andere rechtspersoon overeengekomen bedrag, dat niet minder bedraagt dan de
werkelijke waarde van het perceel.
Artikel 12.33 (algehele vergoeding in geld bij toedeling percelen voor voorzieningen
van openbaar nut)
In afwijking van artikel 12.30, eerste lid, ontvangt de eigenaar van onroerende zaken
die zijn opgenomen in de toedeling, bedoeld in artikel 12.8, eerste lid, onder c of
d, voor die zaken op aanvraag een algehele vergoeding in geld voor zover:
a. die toedeling gebeurt met toepassing van artikel 12.29, aanhef en onder c of d, en
b. vergoeding in geld bijdraagt aan de verwezenlijking van het inrichtingsprogramma.
Artikel 12.34 (waardering percelen voor voorzieningen van openbaar nut)
Als de toedeling, bedoeld in artikel 12.32, een perceel betreft waarvoor de eigenaar
of pachter een beroep heeft gedaan op artikel 12.33, vindt de toedeling aan het openbaar
lichaam of de andere rechtspersoon in afwijking van artikel 12.33 plaats tegen betaling
van een bedrag dat gelijk is aan de in artikel 12.33 bedoelde vergoeding, of tegen
de werkelijke waarde van het perceel, als die waarde hoger is.
Artikel 12.35 (beperkte rechten en conservatoir en executoriaal beslag)
1. Voor zover onroerende zaken in de bepalingen over rechten en kavels zijn opgenomen,
worden de niet onder artikel 12.26 begrepen beperkte rechten, het recht van huur en
de lasten die voor die onroerende zaken bestaan, in de bepalingen over rechten en
kavels geregeld of opgeheven onder regeling van de geldelijke gevolgen daarvan in
het besluit geldelijke regelingen. Ruilverkavelings-, herinrichtings-, reconstructie-
en landinrichtingsrenten worden afgekocht volgens de daarvoor geldende wettelijke
bepalingen.
2. In het belang van de herverkaveling kan in de bepalingen over kavels en rechten worden
bepaald dat beperkte rechten worden gevestigd.
3. Hypotheken gaan met behoud van hun rang over op de kavels of gedeelten van kavels
die in de plaats van de onroerende zaak waarop zij rusten worden toegewezen. In gevallen
bedoeld in de artikelen 12.31 en 12.33 waarin een algehele vergoeding in geld wordt
toegekend, oefenen de hypotheekhouder en degene die op de zaak een recht van grondrente
had, hun rechten uit op de wijze, omschreven in artikel 15.30.
4. Conservatoire en executoriale beslagen gaan over op de kavels of gedeelten van kavels
die in de plaats van de onroerende zaak waarop zij zijn gelegd worden toegewezen en
op de geldsommen die in de plaats van kavels of voor onderbedeling worden toegekend.
§ 12.4.3 Het besluit geldelijke regelingen
Artikel 12.36 (vaststellen besluit geldelijke regelingen)
Voor het herverkavelingsblok wordt een besluit geldelijke regelingen vastgesteld.
Artikel 12.37 (inhoud besluit geldelijke regelingen)
1. Het besluit geldelijke regelingen bevat:
a. de uitkomst van de schatting, bedoeld in artikel 12.38, eerste lid, aanhef en onder
a, en de zo nauwkeurig mogelijke opgave van de daaruit op grond van artikel 13.9,
tweede lid, voortvloeiende kosten voor de eigenaren,
b. de uitkomst van de schatting, bedoeld in artikel 12.38, eerste lid, aanhef en onder
b, en de zo nauwkeurig mogelijke opgave van de daarmee verband houdende geldelijke
verrekeningen,
c. een opgave van de geldelijke verrekening voor de eigenaren als gevolg van:
1°. toepassing van de artikelen 12.31, 12.33 en 12.39,
2°. toepassing van artikel 12.35,
3°. toe te kennen schadevergoedingen, anders dan die bedoeld in afdeling 15.2 vanwege
een gedoogplicht als bedoeld in de artikelen 10.10a tot en met 10.10e, en
4°. de overige zaken, en
d. een opgave van de geldelijke verrekeningen voor de pachters als gevolg van de toepassing
van artikel 12.27 in samenhang met de artikelen 12.31 en 12.33.
2. In verband met de verrekening, bedoeld in het eerste lid, onder c, onder 1°, stellen
gedeputeerde staten de agrarische verkeerswaarde van de percelen vast.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de toepassing van het
eerste lid en over het vaststellen van de agrarische verkeerswaarde, bedoeld in het
tweede lid.
Artikel 12.38 (schatting en voorbereiding besluit geldelijke regelingen)
1. Gedeputeerde staten schatten:
a. de waardeverandering van de onroerende zaken als gevolg van de landinrichting voor
iedere eigenaar,
b. de geldelijke verrekeningen tussen de oude en de nieuwe eigenaar bij overgang van
onroerende zaken, van:
1°. de waardeverandering, als gevolg van een landinrichtingsactiviteit als bedoeld in
de bijlage,
2°. de waarde van gebouwen, werken en beplantingen,
3°. de andere dan de agrarische waarde,
4°. de overige zaken.
2. De schatting vindt plaats volgens de regels, bedoeld in de artikelen 12.24, vierde
lid, en 12.37, derde lid.
3. Het ontwerp van het besluit geldelijke regelingen wordt opgesteld met inachtneming
van het onherroepelijk geworden ruilbesluit, tenzij gedeputeerde staten bepalen dat
het ontwerp van het ruilbesluit en het ontwerp van het besluit geldelijke regelingen
gelijktijdig ter inzage worden gelegd.
Artikel 12.39 (verrekening)
Het verschil in oppervlakte, hoedanigheid of gebruiksfunctie tussen de ingebrachte
en de na toepassing van de artikelen 12.29 tot en met 12.31 en 12.33 toegedeelde kavels
wordt met de eigenaren in geld verrekend.
Artikel 12.40 (verrekening waardevermeerdering)
Als een landinrichtingsactiviteit leidt tot een waardevermeerdering van een onroerende
zaak, wordt die waardevermeerdering alleen vergoed als voor die landinrichtingsactiviteit
een maatwerkvoorschrift is gesteld.
Artikel 12.41 (titel voor vorderingen)
Zodra de beroepstermijn voor een besluit geldelijke regelingen is verstreken, of,
als beroep is ingesteld, op het beroep is beslist, geldt het besluit als titel voor
de daarin omschreven vorderingen.
AFDELING 12.5 OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 12.42 (geldelijke gevolgen vermindering schuldplichtigheid)
Wanneer cassatie als bedoeld in artikel 16.82c leidt tot een vermindering van de schuldplichtigheid
van een of meer belanghebbenden, worden de geldelijke gevolgen daarvan door de provincie
gedragen.
Artikel 12.43 (rechtsgevolg inschrijving uitspraak)
Door inschrijving van de uitspraak in beroep, bedoeld in artikel 16.33m, in de openbare
registers wordt de in die uitspraak omschreven eigendom verkregen door de in die uitspraak
genoemde openbare lichamen of andere rechtspersonen.
AFDELING 12.6 KAVELRUIL
Artikel 12.44 (kavelruilovereenkomst)
1. Een kavelruilovereenkomst is een overeenkomst waarbij drie of meer eigenaren zich
verbinden bepaalde, hun toebehorende onroerende zaken samen te voegen, de aldus gegeven
massa op een bepaalde wijze te verkavelen en onder elkaar bij notariële kavelruilakte
te verdelen, die schriftelijk wordt aangegaan en in de openbare registers wordt ingeschreven.
Titel 7 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing op de bedoelde
massa.
2. Aan een kavelruilovereenkomst kunnen ook partijen deelnemen die tegen inbreng van
een geldsom onroerende zaken bedingen of tegen inbreng van onroerende zaken een geldsom
bedingen. Overeenkomsten waaraan drie partijen deelnemen, worden alleen als kavelruil
aangemerkt als alle partijen onroerende zaken inbrengen en ten hoogste een van hen
daartegen alleen een geldsom bedingt.
3. Als een kavelruilovereenkomst onroerende zaken omvat waarop hypotheken, conservatoire
beslagen of executoriale beslagen rusten, is de overeenkomst alleen rechtsgeldig als
zij ook door de hypotheekhouders of beslagleggers is medeondertekend.
4. Een kavelruilakte wordt ondertekend door hen die daarvoor bij de kavelruilovereenkomst
bevoegd worden verklaard en wordt ingeschreven in de openbare registers.
Artikel 12.45 (inschrijving kavelruilovereenkomst)
1. Een kavelruilovereenkomst bindt ook degenen die de deelnemende partijen na het tijdstip
van inschrijving onder bijzondere titel opvolgen in hun rechten op de betrokken onroerende
zaken.
2. Als na de inschrijving komt vast te staan dat een of meer van de partijen bij de
kavelruilovereenkomst geen eigenaar waren, maar wel in de basisregistratie kadaster
als zodanig stonden vermeld, wordt de overeenkomst geacht rechtsgeldig tot stand te
zijn gekomen en treedt de werkelijke eigenaar in de rechten en plichten die de in
zijn plaats opgetreden partij onbevoegd heeft verworven en op zich heeft genomen.
3. In afwijking van artikel 50 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is artikel 3 van
dat boek niet van overeenkomstige toepassing op de ingeschreven kavelruilovereenkomst.
Artikel 12.46 (toepasselijkheid andere bepalingen)
1. In een kavelruilovereenkomst kunnen de artikelen 12.35, tweede, derde en vierde lid,
16.136, tweede en derde lid, en 16.137, derde en vierde lid, van overeenkomstige toepassing
worden verklaard.
2. In de kavelruilakte wordt vermeld welke van de in het eerste lid genoemde bepalingen
van overeenkomstige toepassing zijn verklaard.
Artikel 12.47 (kavelruil landelijk gebied)
1. Een kavelruil landelijk gebied is een kavelruilovereenkomst die strekt tot verbetering
van een gebied in overeenstemming met de functies die aan de betrokken locaties zijn
toegedeeld.
2. De kavelruilovereenkomst voor kavelruil landelijk gebied heeft geen betrekking op:
a. kavels die deel uitmaken van een ruimtelijk aaneengesloten of functioneel verbonden
samenstel van kavels:
1°. dat in gebruik is voor wonen, met inbegrip van verblijfsrecreatie, niet-agrarische
bedrijvigheid en sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur,
2°. waar op grond van de functies die aan de betrokken locaties zijn toegedeeld een gebruik
als bedoeld onder 1° mogelijk is,
3°. waarvoor volgens een ontwerpbesluit tot vaststelling van een omgevingsplan of een
projectbesluit een gebruik als bedoeld onder 1° mogelijk zal worden gemaakt,
b. kavels waar ontgronding plaatsvindt, tenzij die volgens de voorschriften die zijn
verbonden aan de omgevingsvergunning voor de ontgrondingsactiviteit na de ontgronding
geschikt worden gemaakt voor landbouwdoeleinden, kleinschalige recreatie of de ontwikkeling
van natuur, of
c. de beperkte rechten met betrekking tot de kavels, bedoeld in de onderdelen a en b.
3. Een bedrijfsverplaatsing, waarbij de gronden van het achtergelaten bedrijf worden
gebruikt om onroerende zaken samen te voegen en de gegeven massa op een bepaalde wijze
te verkavelen, kan worden opgenomen in een kavelruilovereenkomst voor kavelruil landelijk
gebied.
I
Aan hoofdstuk 13 worden twee afdelingen toegevoegd, luidende:
AFDELING 13.5 FINANCIËLE BEPALINGEN LANDINRICHTING
Artikel 13.8 (kosten landinrichting)
De kosten van landinrichting als bedoeld in artikel 12.3 worden gedragen door de provincie,
voor zover zij niet op grond van de artikelen 13.9 en 13.10 worden gedragen door andere
openbare lichamen of eigenaren.
Artikel 13.9 (andere openbare lichamen en eigenaren)
1. Ten laste van andere openbare lichamen dan de provincie komen de kosten waartoe zij
zich op grond van 12.17, tweede lid, of op een andere manier bij overeenkomst hebben
verplicht.
2. Ten laste van de eigenaren van de in een herverkaveling betrokken onroerende zaken
gezamenlijk komen de kosten van herverkaveling die zijn gemaakt voor het herverkavelingsblok.
3. Op de kosten die ten laste van de eigenaren komen, worden in mindering gebracht:
a. kosten van herverkaveling die door een subsidie of andere overheidsbijdrage worden
gedekt,
b. kosten van herverkaveling waarvan de betaling bij overeenkomst is verzekerd,
c. bedragen die op grond van artikel 12.32 door een openbaar lichaam of andere rechtspersonen
zijn betaald voor de toewijzing van percelen voor voorzieningen van openbaar nut met
uitzondering van bedragen die zijn betaald als algehele vergoeding in geld als bedoeld
in artikel 12.33.
4. De kosten die ten laste van de eigenaren gezamenlijk komen, worden over de eigenaren
omgeslagen zoals bepaald in het besluit geldelijke regelingen. Iedere eigenaar is
schuldplichtig voor de over hem omgeslagen kosten.
5. Nadat de beroepstermijn voor het besluit geldelijke regelingen is verstreken, of,
als beroep is ingesteld, op het beroep is beslist, worden de kosten die over de eigenaren
worden omgeslagen gecorrigeerd met een door gedeputeerde staten vastgestelde correctiefactor.
Deze factor is het quotiënt van de definitieve kosten en de kosten die oorspronkelijk
in het besluit geldelijke regelingen waren opgenomen.
Artikel 13.10 (heffing en invordering kosten landinrichting)
1. Op de heffing en de invordering van de over de eigenaren omgeslagen kosten zijn de
artikelen 227, 227a, 228, 228b, 228c, 232, 232aa, 232b, 232c, 232d, 232e, 232f en
232h van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing.
2. De omgeslagen kosten worden geheven bij wege van aanslag.
3. Als de over een eigenaar omgeslagen kosten geringer zijn dan een bij provinciale
verordening vast te stellen bedrag, worden deze kosten niet geheven.
4. Als voor eenzelfde onroerende zaak twee of meer eigenaren kostenplichtig zijn en
het derde lid op geen van hen van toepassing is, kan de belastingaanslag op naam van
een van hen worden gesteld. In dat geval kan:
a. de ontvanger de aanslag op de gehele onroerende zaak verhalen op degene op wiens naam
de belastingaanslag is gesteld, zonder rekening te houden met de rechten van de overige
kostenplichtigen,
b. de kostenplichtige die de belastingaanslag heeft voldaan, wat hij meer heeft voldaan
dan overeenkomt met zijn kostenplicht verhalen op de overige kostenplichtigen naar
evenredigheid van ieders kostenplicht, tenzij bij overeenkomst een afwijkende regeling
is getroffen.
5. Bezwaar en beroep als bedoeld in hoofdstuk V, afdeling 1 of afdeling 2, van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen, kunnen niet de hoogte van de omgeslagen kosten betreffen.
6. Artikel 17, tweede lid, tweede zin, van de Invorderingswet 1990 blijft buiten toepassing.
AFDELING 13.6 KOSTENVERHAAL BIJ BOUWACTIVITEITEN EN ACTIVITEITEN VANWEGE GEBRUIKSWIJZIGINGEN
§ 13.6.1 Kostenverhaalsplicht en verbod
Artikel 13.11 (verhalen van kosten)
1. Op degene die bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bouwactiviteiten of
activiteiten met het oog op het gebruik op grond van een nieuw toegedeelde functie
verricht, verhaalt het bestuursorgaan de kosten die het vanwege bij die maatregel
aangewezen kostensoorten maakt, voor zover:
a. de kostensoorten toerekenbaar zijn aan het kostenverhaalsgebied, en
b. de kosten proportioneel zijn in verhouding tot het profijt dat het kostenverhaalsgebied
van de kostensoorten heeft.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald in welke gevallen het bestuursorgaan
kan besluiten om de kosten niet te verhalen.
Artikel 13.12 (verbod activiteit te verrichten)
Het is verboden een op grond van artikel 13.11, eerste lid, aangewezen activiteit
te verrichten, voordat de op grond van deze afdeling verschuldigde kosten zijn betaald.
§ 13.6.2 Kostenverhaal langs privaatrechtelijke weg
Artikel 13.13 (kostenverhaal bij overeenkomst)
1. De rechtspersoon waarvan het bestuursorgaan een orgaan is, kan met degene die kosten
is verschuldigd een overeenkomst aangaan over kostenverhaal.
2. Bij de overeenkomst kan worden bepaald dat de betaling geheel of gedeeltelijk na
aanvang van de activiteit plaatsvindt, mits aan de overeenkomst voorwaarden worden
verbonden over het stellen van aanvullende zekerheden voor de betaling. In dat geval
geldt het verbod, bedoeld in artikel 13.12, niet.
3. Paragraaf 13.6.3 is niet van toepassing voor zover het verhalen van kosten als bedoeld
in artikel 13.11, eerste lid, is verzekerd vanwege een overeenkomst als bedoeld in
het eerste lid.
§ 13.6.3 Kostenverhaal langs publiekrechtelijke weg
Artikel 13.14 (kostenverhaal met tijdvak in omgevingsplan, omgevingsvergunning en
projectbesluit)
1. In het omgevingsplan:
a. worden kostenverhaalsgebieden aangewezen waarvoor de kosten, bedoeld in artikel 13.11,
eerste lid, worden gemaakt,
b. wordt per kostenverhaalsgebied bepaald welke kostensoorten waarvan het gebied ten
dele profijt heeft, naar evenredigheid aan dat kostenverhaalsgebied worden toegerekend,
c. wordt per kostenverhaalsgebied een raming van de kosten opgenomen,
d. wordt per kostenverhaalsgebied een raming van de opbrengsten van alle daarin gelegen
gronden opgenomen, en
e. worden per kostenverhaalsgebied regels gesteld over:
1°. de verdeling van de kosten over de activiteiten, en
2°. de eindafrekening van de kosten.
2. Als de te verhalen kosten, verminderd met de door het bestuursorgaan ontvangen of
te ontvangen bijdragen en subsidies van derden, hoger zijn dan de opbrengsten van
de gronden binnen het kostenverhaalsgebied, kan het bestuursorgaan die kosten slechts
verhalen tot ten hoogste het bedrag van die opbrengsten.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op:
a. een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit, voor zover
sprake is van een activiteit die in strijd is met een in het omgevingsplan aan een
locatie toegedeelde functie,
b. een projectbesluit.
Artikel 13.15 (kostenverhaal zonder tijdvak in omgevingsplan)
1. Als voor een kostenverhaalsgebied in een omgevingsplan geen tijdvak voor de uitvoering
van de werken, werkzaamheden en maatregelen en de activiteiten is vastgesteld, is
artikel 13.14, eerste lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. de in artikel 13.14, eerste lid, onder c, bedoelde raming kan inhouden dat alleen
het maximum van de globaal te verhalen kosten als geheel per kostenverhaalsgebied
wordt opgenomen, en
b. artikel 13.14, onder d, buiten toepassing kan blijven.
2. Bij toepassing van het eerste lid:
a. houdt de verdeling, bedoeld in artikel 13.14, eerste lid, onder e, onder 1o, ook in dat per activiteit het maximum van de te verhalen kosten wordt opgenomen,
en
b. is artikel 13.14, tweede lid, niet van toepassing en geldt in plaats daarvan dat de
kosten worden verhaald tot ten hoogste het bedrag van de waardevermeerdering van de
locatie waar de activiteit wordt verricht, die optreedt of zal optreden als gevolg
van de activiteit.
3. Bij het op grond van artikel 13.11, eerste lid, aanhef, bij algemene maatregel van
bestuur aanwijzen van kostensoorten kan onderscheid worden gemaakt tussen kostenverhaalsgebieden
waarvoor wel een tijdvak en die waarvoor geen tijdvak voor de uitvoering van de werken,
werkzaamheden en maatregelen en de activiteiten is opgenomen.
Artikel 13.16 (verdeling van de kosten)
De verschuldigde geldsom wordt berekend door de kosten over de activiteiten te verdelen
naar rato van de opbrengsten van de gronden.
Artikel 13.17 (opbrengsten, waardevermeerdering en inbrengwaarde van gronden)
1. De opbrengsten, bedoeld in artikel 13.14, tweede lid, de waardevermeerdering, bedoeld
in artikel 13.15, tweede lid, en de inbrengwaarde van de gronden, bedoeld in artikel
13.18, tweede lid, onder a, worden geraamd op basis van objectief bepaalbare maatstaven.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de in het eerste
lid bedoelde ramingen.
Artikel 13.18 (wijze van kostenverhaal)
1. Als er geen overeenkomst is aangegaan, wordt de verschuldigde geldsom door het college
van burgemeesters en wethouders, gedeputeerde staten of Onze Minister die het aangaat
bij beschikking vastgesteld volgens hetgeen daarover is bepaald in of op grond van
deze wet en in het omgevingsplan, de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.14,
derde lid, onder a, of het projectbesluit.
2. Als toepassing is gegeven aan artikel 13.14 worden in mindering gebracht:
a. de inbrengwaarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, en
b. de kosten die door de aanvrager zijn gemaakt, voor zover die kosten gelijk zijn aan
of lager zijn dan de raming van de kosten in het omgevingsplan, de omgevingsvergunning,
bedoeld in artikel 13.14, derde lid, onder a, of het projectbesluit.
3. Als toepassing is gegeven aan artikel 13.15 bevat de beschikking een raming van de
kosten en van de waardevermeerdering waarop de verschuldigde geldsom is gebaseerd.
Artikel 13.19 (betaling na aanvang activiteit)
1. Bij de beschikking kan worden bepaald dat de betaling geheel of gedeeltelijk na aanvang
van de activiteit plaatsvindt, mits aan de beschikking voorschriften worden verbonden
over het stellen van aanvullende zekerheden voor de betaling van de verschuldigde
geldsom. Het verbod, bedoeld in artikel 13.12, geldt dan niet.
2. Bij het uitblijven van betaling kan het bestuursorgaan de verschuldigde geldsom invorderen
bij dwangbevel.
Artikel 13.20 (voorwaarden eindafrekening)
1. De regeling voor de eindafrekening, bedoeld in artikel 13.14, eerste lid, onderdeel
e, onder 2o, leidt er niet toe dat er een aanvullende geldsom is verschuldigd.
2. Als een opnieuw berekende geldsom meer dan vijf procent lager is dan de op grond
van de beschikking betaalde geldsom, betaalt het bestuursorgaan binnen vier weken
na de eindafrekening het verschil, voor zover het groter is dan vijf procent, naar
evenredigheid terug met rente.
3. Op verzoek van een belanghebbende heeft eindafrekening van een locatie plaats als
dat verzoek ten minste vijf jaar na betaling van de verschuldigde geldsom wordt gedaan.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over een eindafrekening
als bedoeld in het derde lid.
Artikel 13.21 (hoogte en begrenzing van kostensoorten)
Bij regeling van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden
regels gesteld over de hoogte en de begrenzing van een of meer van de kostensoorten.
Daarbij kan onderscheid worden gemaakt naar het type locatie en de aard en omvang
van de activiteit.
J
Hoofdstuk 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Afdeling 15.3 komt te luiden:
AFDELING 15.3 SCHADELOOSSTELLING BIJ ONTEIGENING
§ 15.3.1 Recht op en vaststelling van schadeloosstelling bij onteigening
Artikel 15.17 (recht op schadeloosstelling)
De eigenaar van een zaak die in een onteigeningsbeschikking voor onteigening is aangewezen,
heeft recht op schadeloosstelling.
Artikel 15.18 (omvang schadeloosstelling)
Schade die een eigenaar rechtstreeks en noodzakelijk lijdt door een onteigening op
grond van deze wet wordt volledig vergoed.
Artikel 15.19 (schadeloosstelling huurverkoper)
Bij onteigening van een krachtens huurkoop verkochte zaak wordt uit het bedrag van
de
werkelijke waarde van de zaak aan de huurverkoper een schadeloosstelling toegekend
vanwege de aanspraken uit de huurkoopovereenkomst die hij verliest.
Artikel 15.20 (peildatum)
Bij het vaststellen van de schadeloosstelling wordt uitgegaan van de dag waarop de
onteigeningsakte is ingeschreven in de openbare registers.
Artikel 15.21 (schadeverhogende veranderingen)
1. Bij het vaststellen van de schadeloosstelling blijven veranderingen die kennelijk
tot stand zijn gebracht om de schadeloosstelling te verhogen, buiten beschouwing.
2. Bij het vaststellen van de schadeloosstelling blijven veranderingen die tot stand
zijn gebracht na de terinzagelegging van de ontwerponteigeningsbeschikking, buiten
beschouwing, tenzij het normale of noodzakelijke veranderingen betreft die aansluiten
bij de aard en het gebruik van de onroerende zaak op het tijdstip van de terinzagelegging.
Artikel 15.22 (werkelijke waarde)
1. De werkelijke waarde van de onteigende zaak wordt vergoed.
2. Bij het bepalen van de werkelijke waarde wordt uitgegaan van de prijs die tot stand
zou zijn gekomen bij een veronderstelde vrije koop in het economische verkeer tussen
de onteigende als redelijk handelende verkoper en de onteigenaar als redelijk handelende
koper.
3. In bijzondere gevallen wordt de werkelijke waarde naar een andere maatstaf bepaald.
Artikel 15.23 (invloed van werken en plannen voor werken)
Bij het vaststellen van de schadeloosstelling wordt geen rekening gehouden met voordelen
of nadelen die zijn ontstaan door:
a. de verwezenlijking van het onteigeningsbelang waarvoor wordt onteigend, voor zover
dat een overheidswerk betreft,
b. overheidswerken die in verband staan met de verwezenlijking van het onteigeningsbelang
waarvoor wordt onteigend,
c. de plannen voor de werken, bedoeld onder a en b.
Artikel 15.24 (bepalen prijs bij complex)
Bij het bepalen van de prijs van de onteigende zaak wordt rekening gehouden met:
a. ter plaatse geldende voorschriften en gebruiken over baten en lasten, die uit de exploitatie
van de zaak of van een complex van als één geheel in exploitatie te brengen of gebrachte
zaken waarvan zij deel uitmaakt, naar verwachting zullen voortvloeien, en over de
omslag van deze baten en lasten, voor zover een redelijk handelende verkoper en koper
hiermee rekening plegen te houden, en
b. alle functies die in het omgevingsplan zijn toegedeeld aan locaties van zaken die
deel uitmaken van het complex, waarbij elke functie de waardering van alle zaken binnen
het complex beïnvloedt.
Artikel 15.25 (invloed van tot uitvoering gekomen functies)
1. Bij het bepalen van de werkelijke waarde van de onteigende zaak wordt de prijs van
de onteigende zaak verminderd of vermeerderd met voordelen of nadelen als gevolg van
functies die voor het eerst of opnieuw tot verwezenlijking komen, of verwezenlijkt
blijven, door de verwezenlijking van het onteigeningsbelang waarvoor wordt onteigend,
voor zover deze voordelen of nadelen ook na toepassing van artikel 15.24 redelijkerwijze
niet of niet geheel ten bate of ten laste van de onteigende behoren te blijven.
2. Een vermeerdering van de prijs op grond van het eerste lid wordt verminderd met de
vergoeding die in verband daarmee op grond van artikel 15.1, eerste lid, onder c,
e, j of k, is toegekend.
Artikel 15.26 (wettelijke rente)
Onder een schadeloosstelling is de wettelijke rente daarvan begrepen. De wettelijke
rente wordt gerekend vanaf de dag waarop de rechtbank de schadeloosstelling heeft
vastgesteld.
Artikel 15.27 (schakelbepaling voor rechten)
1. Ook recht op schadeloosstelling hebben:
a. erfpachters,
b. opstallers,
c. eigenaren van een heersend erf,
d. rechthebbenden op rechten van gebruik en bewoning,
e. rechthebbenden op rechten als bedoeld in artikel 150, vijfde lid, van de Overgangswet
Nieuw Burgerlijk Wetboek,
f. bezitters,
g. huurkopers,
h. huurders, waaronder ook onderhuurders aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd,
i. pachters, waaronder ook onderpachters aan wie bevoegdelijk is onderverpacht, en
j. schuldeisers die de nakoming van een verplichting als bedoeld in artikel 252 van Boek
6 van het Burgerlijk Wetboek kunnen vorderen.
2. De artikelen 15.17 tot en met 15.26 zijn overeenkomstige toepassing op het vaststellen
van de schadeloosstelling voor deze rechthebbenden, tenzij in de artikelen 15.28 tot
en met 15.35 anders is bepaald.
Artikel 15.28 (schadeloosstelling huurder)
1. Bij het vaststellen van de schadeloosstelling voor de huurder wordt rekening gehouden
met de kans dat de huurverhouding zonder de onteigening zou hebben voortgeduurd.
2. Als de huurovereenkomst is aangegaan na de terinzagelegging van de ontwerponteigeningsbeschikking,
heeft de huurder geen recht op schadeloosstelling. De huurder heeft dan een vordering
tot schadevergoeding tegen de verhuurder, tenzij zij anders zijn overeengekomen.
Artikel 15.29 (schadeloosstelling pachter)
1. Op het vaststellen van de schadeloosstelling voor de pachter is artikel 377, vierde
tot en met zevende lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige
toepassing. Voor de toepassing van het zevende lid van dat artikel geldt de terinzagelegging
van de ontwerponteigeningsbeschikking als peildatum.
2. Als de pachtovereenkomst na de terinzagelegging van de ontwerponteigeningsbeschikking is aangegaan, heeft de pachter geen recht op schadeloosstelling.
De pachter heeft dan een vordering tot schadevergoeding tegen de verpachter, tenzij
zij anders zijn overeengekomen.
Artikel 15.30 (positie hypotheekhouder en ingeschreven beslaglegger – schadeloosstelling)
1. De hypotheekhouder en de ingeschreven beslaglegger hebben geen recht op afzonderlijke
schadeloosstelling. Alleen wanneer zij een verweerschrift hebben ingediend in de procedure
tot vaststelling van de schadeloosstelling, kunnen zij zich tegenover de onteigenaar
beroepen op hun rechten krachtens artikel 229 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek
en artikel 507a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Zij oefenen die rechten
uit op het bedrag van de werkelijke waarde en de waardevermindering van het overblijvende,
zoals dat bedrag toekomt aan de hypotheekgever, de beslagene en de beperkt gerechtigde,
wier recht niet tegen hen kan worden ingeroepen.
2. Als alle in het eerste lid vermelde belanghebbenden overeenstemming hebben bereikt
over de verdeling, bepaalt de rechter wat aan ieder van hen moet worden betaald. Wanneer
geen overeenstemming is bereikt, worden de bedragen in hun geheel toegewezen aan de
hypotheekhouder, hoogste in rang, die een verweerschrift heeft ingediend of, als geen
hypotheekhouder een verweerschrift heeft ingediend, aan de daarvoor door de eerst
ingeschreven beslaglegger aangewezen notaris of deurwaarder, en vindt verdeling plaats
met toepassing van de regels voor de verdeling van de opbrengst, bedoeld in het Tweede
Boek, tweede titel, derde afdeling, respectievelijk in het Tweede Boek, derde titel,
vijfde afdeling, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3. Voor de toepassing van het tweede lid hoeft de beslaglegger geen verweerschrift in
te dienen, als hij aan de onteigenaar bij exploot meedeelt zijn rechten uit artikel
507a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te bepalen tot het deel van de
in het eerste lid bedoelde bedragen, dat voor de beslagene is bestemd.
Artikel 15.31 (positie hypotheekhouder en ingeschreven beslaglegger – voorlopige schadeloosstelling)
1. Op de voorlopige schadeloosstelling, bedoeld in artikel 15.43, en de verhogingen
daarvan is artikel 15.30 van overeenkomstige toepassing.
2. Bij de verdeling tussen de belanghebbenden onderling oefenen de hypotheekhouder en
de beslagleggers hun rechten op de voorlopige schadeloosstelling en de verhogingen
daarvan uit voor zover zij kunnen worden beschouwd als een voorschot op het in artikel
15.30, eerste lid, derde zin, bedoelde bedrag.
3. Op verzoek van elk van de belanghebbenden kan de rechter-commissaris in een rangregeling
bepalen dat deze niet zal worden gesloten voordat de beschikking waarbij de schadeloosstelling
is vastgesteld, kracht van gewijsde heeft gekregen.
4. Als de verrekening, bedoeld in artikel 15.45, tot gevolg heeft dat een belanghebbende
wordt veroordeeld het te veel ontvangen bedrag aan de onteigenaar terug te betalen,
kan elk van de belanghebbenden bij de rangregeling binnen een jaar nadat de beschikking
waarin de rechtbank de schadeloosstelling heeft vastgesteld, kracht van gewijsde heeft
gekregen, heropening van een gesloten rangregeling vragen en kan de rechter-commissaris
hen die teveel hebben ontvangen bij bevelschrift gelasten dit terug te betalen.
Artikel 15.32 (vervallen erfdienstbaarheid en kwalitatieve verplichting)
1. Bij het vaststellen van de schadeloosstelling vanwege het vervallen van een erfdienstbaarheid
of een recht als bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt
rekening gehouden met dat wat te verwachten is over de wijziging of de opheffing op
grond van de artikelen 78 en 79 van Boek 5, of de artikelen 258 en 259 van Boek 6
van dat wetboek en de daaraan te verbinden voorwaarden.
2. Ook wordt rekening gehouden met de mogelijkheid de erfdienstbaarheid of het recht,
bedoeld in artikel 252 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, door een andere erfdienstbaarheid
of een ander recht te vervangen.
3. Artikel 15.23 is niet van toepassing.
Artikel 15.33 (positie vruchtgebruiker)
De vruchtgebruiker kan zich tegenover de onteigenaar op grond van artikel 213 van
Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek alleen beroepen op verkrijging van een vruchtgebruik
op de vordering tot schadeloosstelling voor de hoofdgerechtigde wanneer hij een verweerschrift
heeft ingediend in de procedure tot vaststelling van de schadeloosstelling.
Artikel 15.34 (positie bezwaarde erfgenaam)
Bij onteigening van zaken die zijn vermaakt onder een voorwaarde laat degene aan wie
het vermaakte tot de vervulling van de voorwaarde toekomt, de schadeloosstelling in
een van de schuldregisters voor geldleningen ten laste van het Rijk inschrijven.
Artikel 15.35 (schadeloosstelling huurkoper)
Bij onteigening van een krachtens huurkoop verkochte zaak komt aan de huurkoper toe
wat overblijft nadat uit het bedrag van de werkelijke waarde van de zaak aan de huurverkoper
een schadeloosstelling is toegekend vanwege de aanspraken uit de huurkoopovereenkomst
die hij verliest.
§ 15.3.2 De gerechtelijke procedure tot vaststelling van de schadeloosstelling
Artikel 15.36 (toepasselijkheid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering)
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van toepassing op het verzoek tot het
vaststellen van de schadeloosstelling en de behandeling van dat verzoek, tenzij de
aard van de vaststelling van schadeloosstelling in onteigeningszaken zich hiertegen
verzet.
Artikel 15.37 (aanbod in procesinleiding)
Onverminderd de eisen die artikel 30a, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering stelt aan een procesinleiding voor een verzoekprocedure, vermeldt
de procesinleiding de schadeloosstelling die door de onteigenaar aan elk van de belanghebbenden
wordt aangeboden.
Artikel 15.38 (gevolmachtigde, bewindvoerder of benoemen van derde)
1. Als een in de procesinleiding genoemde eigenaar, beklemde meier, huurkoper of erfpachter
met een eeuwigdurende erfpacht buiten het Koninkrijk woont, geen bekende woonplaats
heeft of is overleden, is het de gevolmachtigde of bewindvoerder, als die binnen het
Koninkrijk bekend is, toegestaan verweer te voeren. Als ook deze onbekend is, wordt
een daarvoor op verzoek en op kosten van de onteigenaar te benoemen derde, die binnen
het rechtsgebied van de rechtbank woont, toegestaan verweer te voeren. De benoemde
kan het loon en de gemaakte onkosten bij de onteigenaar in rekening brengen.
2. Als de eigenaar, beklemde meier, huurkoper of erfpachter met een eeuwigdurende erfpacht
die buiten het Koninkrijk woont of geen bekende woonplaats heeft, zelf verschijnt,
neemt hij verder zelf deel aan de procedure.
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op de erfgenaam van de overleden
verweerder, mits de erfgenaam een verklaring van erfrecht overlegt. Zijn er meer erfgenamen,
dan is vereist dat zij gezamenlijk verschijnen of dat een van hen namens allen verschijnt.
Artikel 15.39 (benoeming deskundigen)
De rechtbank benoemt een oneven aantal deskundigen om over de schadeloosstelling een
schriftelijk bericht uit te brengen.
Artikel 15.40 (eisen aan onderzoek ter plaatse door deskundigen)
1. Het onderzoek ter plaatse wordt gehouden in aanwezigheid van een rechter vergezeld
van de griffier.
2. De griffier deelt aan de belanghebbenden onverwijld de tijd en de plaats van het
onderzoek ter plaatse mede en nodigt hen uit daarbij aanwezig te zijn.
3. De griffier draagt ervoor zorg dat van de tijd en de plaats van het onderzoek ter
plaatse kennis wordt gegeven in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.
4. De griffier maakt van het onderzoek ter plaatse een proces-verbaal op dat door de
rechter en door hem wordt ondertekend.
Artikel 15.41 (belanghebbenden die niet zijn opgeroepen)
1. Belanghebbenden die niet zijn opgeroepen kunnen bij het onderzoek ter plaatse aanwezig
zijn om ook hun schade te laten begroten.
2. De rechter draagt de onteigenaar op om binnen vier weken aan de belanghebbenden die
bij het onderzoek ter plaatse bekend worden en die niet in de procesinleiding staan
een aanbod tot schadeloosstelling te doen, mits de rechten van die belanghebbenden
niet worden betwist.
Artikel 15.42 (deskundigenbericht)
De deskundigen maken op basis van het onderzoek ter plaatse en op basis van andere
beschikbare informatie een deskundigenbericht op. Het deskundigenbericht bevat een
begroting van de schadeloosstelling.
Artikel 15.43 (tussenbeschikking voorlopige schadeloosstelling)
1. De rechtbank stelt zo spoedig mogelijk de voorlopige schadeloosstelling voor elke
belanghebbende vast. Die schadeloosstelling is gelijk aan het aanbod dat is gedaan
bij de procesinleiding, tenzij de rechtbank aanleiding ziet de voorlopige schadeloosstelling
vast te stellen op een ander bedrag of toe te wijzen aan een andere belanghebbende.
2. De rechtbank kan bepalen dat de voorlopige schadeloosstelling wordt geconsigneerd
volgens de Wet op de consignatie van gelden.
Artikel 15.44 (mondelinge behandeling na deskundigenbericht)
1. Onverwijld nadat het deskundigenbericht is ingeleverd, bepaalt de rechtbank het tijdstip
waarop een mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
2. De rechtbank beveelt daarbij de oproeping van de onteigenaar en de belanghebbenden.
Artikel 15.45 (eindbeschikking schadeloosstelling)
1. De eindbeschikking waarbij de rechtbank de schadeloosstelling vaststelt, houdt ook
een veroordeling in tot verrekening van de door de rechter vastgestelde schadeloosstelling
met de door de belanghebbende ontvangen voorlopige schadeloosstelling.
2. De rechtbank kan bepalen dat het te verrekenen bedrag wordt geconsigneerd volgens
de Wet op de consignatie van gelden.
Artikel 15.46 (kosten schadeloosstellingsprocedure)
1. De kosten van de schadeloosstellingsprocedure komen voor rekening van de onteigenaar.
2. Als een belanghebbende, die het aan hem in de procesinleiding gedane aanbod of het
aan hem gedane aanbod als bedoeld in artikel 15.41, tweede lid, niet heeft aanvaard,
niet meer wordt toegewezen dan hem werd aangeboden, of wanneer de rechtbank daarvoor
aanleiding ziet in de omstandigheden van de procedure, kan de rechtbank de betrokkene
veroordelen om de kosten van de procedure of van een door haar naar billijkheid te
bepalen gedeelte van die kosten te betalen.
3. Als de som van de kosten waarin een belanghebbende is veroordeeld, hoger is dan die
van de aan hem toegekende schadeloosstelling, kan de rechtbank de betrokkene veroordelen
tot betaling van het verschil van die sommen.
4. Onder de kosten van de schadeloosstellingsprocedure vallen ook kosten van rechtsbijstand
en van andere deskundige bijstand, die naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs
door belanghebbenden zijn gemaakt.
5. De kosten van de kennisgeving, bedoeld in artikel 15.40, derde lid, komen voor rekening
van de onteigenaar.
Artikel 15.47 (kosten minnelijk overleg en voorbereidingsprocedure onteigeningsprocedure)
Als de belanghebbende bij de rechtbank geen bedenkingen, als bedoeld in artikel 16.97,
heeft ingebracht tegen de onteigeningsbeschikking, veroordeelt de rechtbank de onteigenaar
ook in de kosten die de belanghebbende redelijkerwijs heeft gemaakt voor:
a. door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand of andere deskundige bijstand
in verband met het overleg over de minnelijke verwerving, bedoeld in artikel 11.7,
eerste lid, en
b. door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand of andere deskundige bijstand
in verband met het naar voren brengen van een zienswijze en de behartiging van de
belangen van de belanghebbende bij de behandeling daarvan bij de voorbereiding van
de onteigeningsbeschikking.
Artikel 15.48 (beroep in cassatie)
Tegen de uitspraak van de rechtbank staat alleen beroep in cassatie open.
§ 15.3.3 Overige bepalingen
Artikel 15.49 (consignatie na weigering ontvangst schadeloosstelling)
Als degene aan wie de schadeloosstelling is toegewezen weigert haar te ontvangen en
daarom bij deurwaardersexploot in gebreke is gesteld, kan de onteigenaar tien dagen
na de ingebrekestelling overgaan tot consignatie in overeenstemming met de Wet op
de consignatie van gelden.
Artikel 15.50 (beslag op schadeloosstelling of voorlopige schadeloosstelling)
Als onder de onteigenaar beslag op de schadeloosstelling of de voorlopige schadeloosstelling
is gelegd, laat hij het bedrag dat hij zonder het beslag aan de beslagene had moeten
uitbetalen consigneren in overeenstemming met de Wet op de consignatie van gelden.
Artikel 15.51 (schadeloosstelling bij niet-tijdige inschrijving onteigeningsakte)
1. Als het verzoek tot het opmaken van de onteigeningsakte niet binnen de in artikel
11.15 bedoelde termijn is gedaan, is de onteigenende partij schadeplichtig en hebben
de belanghebbenden de keuze een vaste schadeloosstelling of volledige schadevergoeding
te vorderen.
2. De vaste schadeloosstelling bedraagt tien procent van de voor elk van de door de
rechtbank bij beschikking vastgestelde of vermelde schadeloosstellingen.
3. Als volledige schadevergoeding wordt gevorderd, worden onder de schade ook begrepen
de redelijkerwijs gemaakte kosten van rechtsbijstand en andere deskundige bijstand,
en de wettelijke rente over het bedrag van de schadevergoeding vanaf de dag waarop
de rechtbank de schadeloosstelling heeft vastgesteld.
4. Tot kennisneming van de vordering is de rechtbank bevoegd, waarbij het verzoek om
de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 11.14, te bepalen is ingediend.
2. Na afdeling 15.3 (nieuw) wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
AFDELING 15.4 SCHADEVERGOEDING BIJ VOORKEURSRECHTEN
Artikel 15.52 (schadevergoeding voorkeursrecht)
1. De vervreemder kan vorderen dat de gemeente, de provincie of de Staat hem de schade
zal vergoeden die hij als gevolg van de overdracht van een onroerende zaak of van
een beperkt recht aan de gemeente, de provincie of de Staat op grond van afdeling
9.2 mocht hebben geleden, voor zover na de overdracht de functie waarvoor het voorkeursrecht
is gevestigd:
a. op grond van artikel 9.1, eerste lid, onder a of b, niet is verwezenlijkt en bij een
onherroepelijk omgevingsplan een functie is toegedeeld waarmee de vestiging van het
voorkeursrecht in dat geval zou zijn uitgesloten,
b. op grond van artikel 9.1, eerste lid, onder c, niet uiterlijk op de laatste dag van
de geldingsduur van dat voorkeursrecht is toegedeeld in een omgevingsplan of is toegedacht
in een gemeentelijke, een provinciale respectievelijk de nationale omgevingsvisie
of programma, of
c. op grond van artikel 9.1, tweede lid, niet uiterlijk op de laatste dag van de geldingsduur
van dat voorkeursrecht is opgenomen in een voorkeursrechtbeschikking op grond van
artikel 9.1, eerste lid, onder a, b of c.
2. Ten aanzien van een vordering tot schadevergoeding als bedoeld in het eerste lid
is de burgerlijke rechter bevoegd binnen wiens rechtsgebied de onroerende zaak waarop
het voorkeursrecht rustte geheel of grotendeels ligt.
K
Hoofdstuk 16 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan artikel 16.23 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. In afwijking van het eerste lid kunnen zienswijzen over een onteigeningsbeschikking
naar voren worden gebracht door belanghebbenden.
2. In artikel 16.24 wordt «de paragrafen 16.3.2 tot en met 16.3.6» vervangen door «de
paragrafen 16.3.2 tot en met 16.3.9».
3. Onder vernummering van paragraaf 16.3.6 tot paragraaf 16.3.7 wordt na artikel 16.32a
een paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 16.3.6 Voorkeursrechtbeschikking
Artikel 16.32b (terinzagelegging voorkeursrechtbeschikking)
1. Een voorkeursrechtbeschikking ligt gedurende de bezwaartermijn ter inzage binnen
de gemeente of gemeenten waarin de onroerende zaak ligt.
2. Het bestuursorgaan geeft kennis van de terinzagelegging en de zakelijke inhoud van
de voorkeursrechtbeschikking in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen
of op een andere geschikte wijze.
3. Als het een voorkeursrechtbeschikking van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties betreft, wordt de kennisgeving ook in de Staatscourant geplaatst.
Artikel 16.32c (bezwaar)
1. Als bezwaar aanhangig is tegen een voorkeursrechtbeschikking van het college van
burgemeester en wethouders en die beschikking vervalt omdat voor de onroerende zaak
een voorkeursrechtbeschikking van de gemeenteraad in werking is getreden, wordt het
bezwaar geacht te zijn gericht tegen de voorkeursrechtbeschikking van de gemeenteraad.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing als het bezwaar is gericht tegen
een voorkeursrechtbeschikking van gedeputeerde staten en die beschikking vervalt omdat
voor de onroerende zaak een voorkeursrechtbeschikking van provinciale staten in werking
is getreden.
4. Na artikel 16.33a worden twee paragrafen ingevoegd, luidende:
§ 16.3.8 Onteigeningsbeschikking
Artikel 16.33b (voorbereiding onteigeningsbeschikking)
Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding
van een onteigeningsbeschikking.
Artikel 16.33c (toezending ontwerponteigeningsbeschikking)
Als een belanghebbende is overleden, buiten het Koninkrijk woont of geen bekende woonplaats
heeft, wordt het ontwerp van de onteigeningsbeschikking ook toegezonden aan de erfgenaam,
gevolmachtigde of bewindvoerder van de belanghebbende, tenzij er redelijkerwijs geen
erfgenaam, gevolmachtigde of bewindvoerder bekend kan zijn voor het bestuursorgaan.
Artikel 16.33d (terinzagelegging ontwerponteigeningsbeschikking)
Het ontwerp van de onteigeningsbeschikking wordt ter inzage gelegd met:
a. een uitwerking van de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke
leefomgeving,
b. verbeeldingen waaruit duidelijk is af te leiden welke percelen of gedeelten van percelen
het betreft, en wat de grootte van die percelen of gedeelten is,
c. grondtekeningen waarop de te onteigenen onroerende zaken, met vermelding van hun kadastrale
aanduiding, zijn aangewezen,
d. een lijst van de te onteigenen onroerende zaken met:
1°. de kadastrale aanduiding,
2°. vermelding van de grootte volgens de basisregistratie kadaster van elk van de percelen,
3°. vermelding van de grootte van het betrokken gedeelte als niet het gehele perceel wordt
aangewezen,
4°. de namen van de eigenaren van deze zaken, volgens de basisregistratie kadaster,
e. de kadastrale uittreksels.
Artikel 16.33e (terinzagelegging en bekendmaking onteigeningsbeschikking)
1. De terinzagelegging van de onteigeningsbeschikking vindt plaats binnen de gemeente
of gemeenten waarin de onroerende zaak ligt. De kosten van de terinzagelegging en
de kennisgeving komen voor rekening van de onteigenaar.
2. Bij de bekendmaking en de mededeling van de onteigeningsbeschikking vermeldt het
bestuursorgaan:
a. welke rechtbank het zal verzoeken de onteigeningsbeschikking te bekrachtigen,
b. dat belanghebbenden binnen zes weken na de dag waarop de beschikking ter inzage is
gelegd, bij die rechtbank schriftelijk bedenkingen kunnen inbrengen tegen de beschikking,
c. dat de beschikking in werking treedt met ingang van de dag na die waarop de uitspraak
waarbij zij is bekrachtigd, op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
3. Als een belanghebbende is overleden, buiten het Koninkrijk woont of geen bekende
woonplaats heeft, wordt de onteigeningsbeschikking ook gezonden aan de erfgenaam,
gevolmachtigde of bewindvoerder van de belanghebbende, tenzij er redelijkerwijs geen
erfgenaam, gevolmachtigde of bewindvoerder bekend kan zijn voor het bestuursorgaan.
Artikel 16.33f (inwerkingtreding onteigeningsbeschikking)
Een onteigeningsbeschikking treedt in werking met ingang van de dag na die waarop
de uitspraak waarbij zij is bekrachtigd, ter inzage is gelegd.
§ 16.3.9 Landinrichting
Artikel 16.33g (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht op inrichtingsbesluit)
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding
van een inrichtingsbesluit.
2. In het inrichtingsbesluit wordt aangegeven hoe de in artikel 12.11 bedoelde openbare
lichamen en rechtspersonen, voor zover deze de eigendom, het beheer of het onderhoud
hadden voorafgaand aan de landinrichting, bij de voorbereiding van het ontwerp van
het inrichtingsbesluit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.
Artikel 16.33h (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht op besluit tot
tijdelijk in gebruik geven)
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding
van een besluit tot het tijdelijk in gebruik geven van tot een herverkavelingsblok
behorende percelen als bedoeld in artikel 12.21, eerste lid.
2. Tegelijk met de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene
wet bestuursrecht, geven gedeputeerde staten kennis van de terinzagelegging en van
de zakelijke inhoud van het ontwerpbesluit aan de bij hen bekende belanghebbenden,
waaronder in ieder geval:
a. zij die met betrekking tot de percelen, bedoeld in artikel 12.21, eerste lid, voorkomen
op de lijst van rechthebbenden, bedoeld in artikel 12.22, die deel uitmaakt van het
voor het desbetreffende herverkavelingsblok in voorbereiding zijnde of vastgestelde
ruilbesluit,
b. zij die in overeenstemming met artikel 16.125, eerste of tweede lid, een pachtovereenkomst
met betrekking tot de percelen, bedoeld in artikel 12.21, eerste lid, ter registratie
hebben ingezonden, en
c. de wederpartij, bedoeld in artikel 16.125, vierde lid.
Artikel 16.33i (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht op ruilbesluit)
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding
van een ruilbesluit.
2. In het ruilbesluit wordt aangegeven hoe de eigenaren en gebruikers bij de voorbereiding
van het ontwerp van het ruilbesluit zijn betrokken en wat de resultaten daarvan zijn.
3. Tegelijk met de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene
wet bestuursrecht geven gedeputeerde staten kennis van de terinzagelegging en van
de zakelijke inhoud van het ontwerpbesluit aan de bij hen bekende belanghebbenden,
onder wie in ieder geval:
a. zij die voorkomen op de lijst van rechthebbenden, bedoeld in artikel 12.22, die deel
uitmaakt van het ontwerpbesluit,
b. zij die op grond van artikel 16.125, eerste of tweede lid, een pachtovereenkomst ter
registratie hebben ingezonden,
c. de wederpartij, bedoeld in artikel 16.125, vierde lid.
Artikel 16.33j (toepassing afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht op besluit geldelijke
regelingen)
1. Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de voorbereiding
van een besluit geldelijke regelingen.
2. Tegelijk met de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Algemene
wet bestuursrecht, geven gedeputeerde staten kennis van de terinzagelegging en van
de zakelijke inhoud van het ontwerpbesluit aan de bij hen bekende belanghebbenden.
Artikel 16.33k (vaststelling besluit geldelijke regelingen na gelijktijdige terinzagelegging
met ruilbesluit)
Als bij gelijktijdige terinzagelegging van het ontwerp van het ruilbesluit en het
ontwerp van het besluit geldelijke regelingen op grond van artikel 12.38, derde lid,
zienswijzen naar voren zijn gebracht, stellen gedeputeerde staten het besluit geldelijke
regelingen vast nadat het ruilbesluit onherroepelijk is geworden.
Artikel 16.33l (gewijzigd ontwerp besluit geldelijke regelingen)
1. Als na toepassing van artikel 16.33k het onherroepelijke ruilbesluit anders luidt
dan het ter inzage gelegde ontwerp, stellen gedeputeerde staten een gewijzigd ontwerp
op van het besluit geldelijke regelingen, waarin de geldelijke gevolgen van de wijzigingen
in het ruilbesluit worden opgenomen.
2. Artikel 16.33j is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16.33m (beroep inrichtingsbesluit bij toedeling buiten herverkavelingsblok)
Voor zover het beroep tegen het inrichtingsbesluit betrekking had op de toedeling
van eigendom, bedoeld in 12.8, eerste lid, onder a, c en d, en die toedeling betrekking
had op onroerende zaken buiten het herverkavelingsblok, doen gedeputeerde staten van
de uitspraak in beroep mededeling door toezending, voor inschrijving in de openbare
registers, aan de Dienst voor het kadaster en de openbare registers:
a. als door de uitspraak de eigendom aan een ander wordt toegedeeld dan in de in artikel
16.124, eerste lid, bedoelde akte is vermeld,
b. als de in artikel 16.136 bedoelde herverkavelingsakte is ingeschreven in de openbare
registers en door de uitspraak de eigendom aan een ander wordt toegedeeld dan in de
herverkavelingsakte is vermeld.
5. Artikel 16.59 vervalt.
6. Paragraaf 16.5.4 vervalt.
7. Na afdeling 16.6 wordt een afdeling ingevoegd luidende:
AFDELING 16.6A KOSTENVERHAALSBESCHIKKING
Artikel 16.76a (aanhoudingsregeling kostenverhaalsbeschikking)
1. De beslissing op een aanvraag om een beschikking als bedoeld in artikel 13.18, eerste
lid, wordt aangehouden als voor de in de aanvraag bedoelde te verrichten activiteit
het omgevingsplan, de omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit,
voor zover sprake is van een activiteit die in strijd is met een in het omgevingsplan
aan een locatie toegedeelde functie of het projectbesluit nog niet onherroepelijk
is.
2. De aanhouding duurt totdat het betrokken besluit onherroepelijk is.
3. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag de beschikking geven als:
a. een ingesteld beroep tegen de in het eerste lid bedoelde besluiten geen gevolgen kan
hebben voor de beoordeling van de kostenverhaalplichtige activiteit of van de aan
de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor die activiteit te verbinden
voorschriften, of
b. deze gevolgen volgens het bestuursorgaan niet opwegen tegen het belang dat met het
geven van de beschikking is gediend.
Artikel 16.76b (zienswijze ontwerp kostenverhaalsbeschikking)
Voordat het bestuursorgaan een beschikking als bedoeld in artikel 13.18, eerste lid,
geeft, stelt het de aanvrager in de gelegenheid binnen vier weken zijn zienswijze
over het ontwerp van de beschikking naar voren te brengen.
8. De artikelen 16.75 en 16.76 vervallen.
9. In paragraaf 16.7.2 worden na artikel 16.82 drie artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 16.82a (inschrijving en ingaan voorkeursrecht)
1. Nadat een voorkeursrechtbeschikking is bekendgemaakt, kan de beschikking binnen vier
dagen worden ingeschreven in de openbare registers.
2. Het voorkeursrecht gaat in op het tijdstip waarop de beschikking is ingeschreven.
Artikel 16.82b (bekendmaking inrichtingsbesluit)
1. De bekendmaking van een inrichtingsbesluit vindt plaats met toepassing van artikel
3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2. Als het inrichtingsbesluit voorziet in de toedeling van eigendom, bedoeld in artikel
12.8, eerste lid, onder a, c of d, of in de toedeling van beheer en onderhoud, bedoeld
in artikel 12.8, eerste lid, onder b, c of d, wordt het inrichtingsbesluit ook toegezonden
of uitgereikt aan de belanghebbenden tot wie het is gericht.
Artikel 16.82c (inwerkingtreding besluiten in verband met inrichten gebieden)
1. Een besluit tot het tijdelijk in gebruik geven als bedoeld in artikel 12.21, eerste
lid, en een ruilbesluit treden in werking met ingang van de dag waarop:
a. de beroepstermijn is verstreken,
b. als beroep is ingesteld: op het beroep is beslist en, voor zover het beroep een ruilbesluit
betreft, de termijn voor het instellen van beroep in cassatie is verstreken, of
c. als beroep in cassatie is ingesteld: op het beroep in cassatie is beslist en, als
de Hoge Raad het geding heeft verwezen, de rechter waarnaar is verwezen, uitspraak
heeft gedaan.
2. Een besluit geldelijke regelingen treedt in werking met ingang van de dag waarop
de beroepstermijn is verstreken of, als beroep is ingesteld, waarop op het beroep
is beslist.
10. In paragraaf 16.7.3 worden na artikel 16.87 drie artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 16.88 (beroep tegen besluit tot tijdelijk in gebruik geven, ruilbesluit en
besluit geldelijke regelingen)
1. Tegen een besluit tot het tijdelijk in gebruik geven als bedoeld in artikel 12.21,
eerste lid, een ruilbesluit en een besluit geldelijke regelingen kunnen belanghebbenden
door indiening van een verzoek als bedoeld in artikel 261 van het Wetboek van Burgerlijke
rechtsvordering in beroep komen bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan gedeputeerde
staten hun zetel hebben. De artikelen 6:2, 6:7 tot en met 6:20 en 6:22 van de Algemene
wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
2. De procesinleiding kan door belanghebbende of zijn gemachtigde worden ondertekend.
3. Zodra de procesinleiding is ingediend, zendt de griffier een afschrift daarvan aan
gedeputeerde staten. Bij beroep tegen een ruilbesluit of een besluit geldelijke regelingen
zenden gedeputeerde staten onverwijld aan de griffier:
a. een lijst van de belanghebbenden voor wie het ruilbesluit of het besluit geldelijke
regelingen wordt gewijzigd als het beroep gegrond is,
b. een afschrift van de stukken waarop het ruilbesluit of het besluit geldelijke regelingen
voor de indiener van het beroep is gebaseerd,
c. een afschrift van de over het ruilbesluit of het besluit geldelijke regelingen naar
voren gebrachte zienswijzen, voor zover samenhangend met het beroep, en
d. afschriften van de overige op het ruilbesluit of het besluit geldelijke regelingen
betrekking hebbende bescheiden die van belang zijn voor de beoordeling van het beroep.
Artikel 16.89 (wijziging ruilbesluit en besluit geldelijke regelingen na oproeping)
1. De rechtbank beslist over de wijze waarop het ruilbesluit of het besluit geldelijke
regelingen wordt gewijzigd na oproeping van de verzoeker, gedeputeerde staten en de
belanghebbenden voor wie het ruilbesluit of het besluit geldelijke regelingen wordt
gewijzigd als het beroep gegrond is. Belanghebbenden en gedeputeerde staten kunnen
bij gemachtigde verschijnen.
2. Beroepen tegen het ruilbesluit en het besluit geldelijke regelingen worden gezamenlijk
behandeld.
Artikel 16.90 (eindbeschikking, hoger beroep en cassatie)
1. Tegen een beschikking van de rechtbank over een besluit tot het tijdelijk in gebruik
geven als bedoeld in artikel 12.21, eerste lid, kan geen hoger beroep of beroep in
cassatie worden ingesteld.
2. Tegen een beschikking van de rechtbank over het ruilbesluit of het besluit geldelijke
regelingen kan geen hoger beroep worden ingesteld. Voor de belanghebbende die voor
de rechtbank is verschenen en voor gedeputeerde staten staat beroep in cassatie open
op grond van de artikelen 426 tot en met 429 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3. De griffier van de rechtbank of, in geval van cassatie, de griffier van de Hoge Raad
zendt een afschrift van de beschikking aan de belanghebbenden die zijn opgeroepen
in verband met het beroep tegen het ruilbesluit of het besluit geldelijke regelingen
en ook aan gedeputeerde staten.
4. Zodra het afschrift van de beschikking van de rechtbank door gedeputeerde staten
is ontvangen en die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, wijzigen gedeputeerde
staten zo nodig het ruilbesluit of het besluit geldelijke regelingen op grond van
die beschikking.
11. Onder vernummering van afdeling 16.8 tot afdeling 16.14, worden na artikel 16.90
(nieuw) zes afdelingen ingevoegd, luidende:
AFDELING 16.8 BEROEP VOORKEURSRECHT
Artikel 16.91 (terinzagelegging)
1. Een voorkeursrechtbeschikking ligt gedurende de beroepstermijn ter inzage binnen
de gemeente of gemeenten waarin de onroerende zaak ligt.
2. Het bestuursorgaan geeft kennis van de terinzagelegging en de zakelijke inhoud van
de voorkeursrechtbeschikking in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen
of op een andere geschikte wijze.
3. Als het een voorkeursrechtbeschikking van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties betreft, wordt de kennisgeving ook in de Staatscourant geplaatst.
Artikel 16.92 (beroep)
1. Als beroep aanhangig is tegen een voorkeursrechtbeschikking van het college van burgemeester
en wethouders en die beschikking vervalt omdat voor de onroerende zaak een voorkeursrechtbeschikking
van de gemeenteraad in werking is getreden, wordt het beroep geacht te zijn gericht
tegen de voorkeursrechtbeschikking van de gemeenteraad.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing als het beroep gericht is tegen
een voorkeursrechtbeschikking van gedeputeerde staten en die beschikking vervalt omdat
voor de onroerende zaak een voorkeursrechtbeschikking van provinciale staten in werking
is getreden.
AFDELING 16.9 BEKRACHTIGINGSPROCEDURE ONTEIGENINGSBESCHIKKING
§ 16.9.1 Verzoek tot bekrachtiging
Artikel 16.93 (verzoekschrift en stukken)
1. Het bestuursorgaan dat een onteigeningsbeschikking heeft gegeven, verzoekt de bestuursrechter
deze te bekrachtigen.
2. Het verzoekschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van het bestuursorgaan,
b. de dagtekening,
c. een omschrijving van de onteigeningsbeschikking waarop het verzoek betrekking heeft.
3. Bij het verzoekschrift worden overgelegd:
a. een afschrift van de onteigeningsbeschikking.
b. de op de onteigeningsbeschikking betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig
zijn voor de behandeling van het verzoek.
Artikel 16.94 (bevoegde rechter)
1. Het verzoek wordt ingediend bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de voor
onteigening aangewezen onroerende zaken liggen. Als de onroerende zaken in het rechtsgebied
van meer dan een rechtbank liggen, is bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied
waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft.
2. De artikelen 6:14, eerste lid, en 6:15, eerste en derde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16.95 (herstel verzuim)
Het verzoek kan niet-ontvankelijk worden verklaard als niet is voldaan aan artikel
16.93, tweede en derde lid, mits de verzoeker de gelegenheid heeft gehad het verzuim
te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 16.96 (verzoektermijn)
1. De termijn voor het indienen van een verzoekschrift bedraagt zes weken.
2. De termijn begint met ingang van de dag na die waarop de onteigeningsbeschikking
overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht
ter inzage is gelegd.
3. De artikelen 6:9 tot en met 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige
toepassing.
§ 16.9.2 Vooronderzoek
Artikel 16.97 (bedenkingen)
1. Belanghebbenden kunnen bij de rechtbank schriftelijk bedenkingen inbrengen tegen
de onteigeningsbeschikking. Als belanghebbenden worden in ieder geval aangemerkt:
a. eigenaren,
b. erfpachters,
c. opstallers,
d. eigenaren van een heersend erf,
e. rechthebbenden op rechten van gebruik en bewoning,
f. rechthebbenden op rechten als bedoeld in artikel 150, vijfde lid, van de Overgangswet
Nieuw Burgerlijk Wetboek,
g. bezitters,
h. huurkopers,
i. huurders, waaronder ook onderhuurders aan wie bevoegdelijk is onderverhuurd,
j. pachters, waaronder ook onderpachters aan wie bevoegdelijk is onderverpacht, en
k. schuldeisers die de nakoming van een verplichting als bedoeld in artikel 252 van Boek
6 van het Burgerlijk Wetboek kunnen vorderen.
2. De artikelen 6:5, eerste en derde lid, en 6:6 van de algemene wet bestuursrecht zijn
van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16.98 (bedenkingentermijn)
1. De termijn voor het inbrengen van bedenkingen bedraagt zes weken.
2. De termijn begint met ingang van de dag na die waarop de onteigeningsbeschikking
overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht
ter inzage is gelegd.
3. Artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
4. De rechtbank laat na afloop van de termijn ingebrachte bedenkingen niet op grond
daarvan buiten beschouwing als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de belanghebbende
in verzuim is geweest.
Artikel 16.99 (reactie verzoeker op bedenkingen)
1. Binnen vier weken nadat de rechtbank de bedenkingen aan het bestuursorgaan heeft
verzonden, dient dit een reactie daarop in bij de rechtbank.
2. De rechtbank kan deze termijn verlengen.
Artikel 16.100 (repliek en dupliek; schriftelijke uiteenzetting)
1. De rechtbank kan belanghebbenden die bedenkingen hebben ingebracht tegen de onteigeningsbeschikking
in de gelegenheid stellen schriftelijk te repliceren. In dat geval wordt het bestuursorgaan
in de gelegenheid gesteld schriftelijk te dupliceren. De rechtbank stelt de termijnen
voor repliek en dupliek vast.
2. De rechtbank stelt andere partijen in de gelegenheid om ten minste eenmaal een schriftelijke
uiteenzetting over de zaak te geven. De rechtbank stelt hiervoor een termijn vast.
§ 16.9.3 Versnelde behandeling
Artikel 16.101 (aanvang en inhoud versnelde behandeling)
1. De rechtbank kan, als de zaak spoedeisend is, bepalen dat deze versneld wordt behandeld.
2. In dat geval kan de rechtbank:
a. de in artikel 16.99 bedoelde termijn verkorten,
b. artikel 16.100, tweede lid, geheel of gedeeltelijk buiten toepassing laten,
c. artikel 8:47, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geheel of gedeeltelijk
buiten toepassing laten,
d. in afwijking van artikel 16.113 de in artikel 8:47, vijfde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht bedoelde termijn verkorten,
e. in afwijking van artikel 16.113 de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht bedoelde termijn verkorten.
3. Als de rechtbank bepaalt dat de zaak versneld wordt behandeld, bepaalt zij ook zo
spoedig mogelijk het tijdstip waarop de zitting zal plaatsvinden en doet zij daarvan
onverwijld mededeling aan partijen. In afwijking van artikel 16.113 is artikel 8:56
van de Algemene wet bestuursrecht niet van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16.102 (beëindiging versnelde behandeling)
Blijkt aan de rechtbank bij de behandeling dat de zaak niet voldoende spoedeisend
is om een versnelde behandeling te rechtvaardigen of dat de zaak een gewone behandeling
vordert, dan bepaalt zij dat de zaak verder op de gewone wijze wordt behandeld.
§ 16.9.4 Vereenvoudigde behandeling
Artikel 16.103 (uitspraak na vereenvoudigde behandeling)
1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen,
kan de rechtbank het onderzoek sluiten, als voortzetting van het onderzoek niet nodig
is, omdat:
a. het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is,
b. het verzoek moet worden afgewezen omdat de onteigeningsbeschikking kennelijk niet
kan worden bekrachtigd.
2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel
16.104.
Artikel 16.104 (verzet)
1. Tegen de uitspraak kan het bestuursorgaan verzet doen bij de rechtbank.
2. De artikelen 6:4, derde lid, 6:5 tot en met 6:9, 6:11, 6:14, 6:15, 6:17, 6:21 en
8:55, vierde tot en met tiende lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige
toepassing.
§ 16.9.5 Uitspraak
Artikel 16.105 (uitspraaktermijn)
1. Als er geen bedenkingen tegen de onteigeningsbeschikking zijn ingebracht, doet de
rechtbank binnen zes maanden na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 16.98, eerste
lid, uitspraak op het verzoek tot bekrachtiging.
2. Als er bedenkingen tegen de onteigeningsbeschikking zijn ingebracht, doet de rechtbank
binnen zes maanden na ontvangst van de reactie op de bedenkingen, bedoeld in artikel
16.99, eerste lid, uitspraak op het verzoek tot bekrachtiging.
3. Als krachtens artikel 16.113 artikel 8:51a of artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht
wordt toegepast, doet de rechtbank in afwijking van het eerste of tweede lid:
a. binnen zes maanden na ontvangst van de reactie op de bedenkingen een tussenuitspraak,
en
b. binnen zes maanden na verzending van de tussenuitspraak een einduitspraak.
Artikel 16.106 (grondslag uitspraak, aanvullen rechtsgronden en feiten)
1. De rechtbank doet uitspraak op grondslag van het verzoekschrift, de basistoets, bedoeld
in artikel 16.107, de bedenkingen die tegen de onteigeningsbeschikking zijn ingebracht,
de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek
ter zitting.
2. De rechtbank vult ambtshalve de rechtsgronden van de bedenkingen aan.
3. De rechtbank kan ambtshalve de feiten van de bedenkingen aanvullen.
Artikel 16.107 (ambtshalve basistoets)
Ongeacht of tegen de onteigeningsbeschikking bedenkingen zijn ingebracht, wijst de
rechtbank het verzoek in ieder geval af als:
a. de onteigeningsbeschikking niet volgens de wettelijke vormvoorschriften is voorbereid,
b. het onteigeningsbelang, bedoeld in artikel 11.5, onder a, ontbreekt,
c. de noodzaak, bedoeld in artikel 11.5, onder b, kennelijk ontbreekt, of
d. de urgentie, bedoeld in artikel 11.5, onder c, kennelijk ontbreekt.
Artikel 16.108 (beslissingen uitspraak)
1. De uitspraak strekt tot:
a. onbevoegdverklaring van de rechtbank,
b. niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek,
c. afwijzing van het verzoek, of
d. toewijzing van het verzoek.
2. Als de rechtbank het verzoek geheel of gedeeltelijk toewijst, bekrachtigt zij de
onteigeningsbeschikking geheel of gedeeltelijk.
Artikel 16.109 (inhoud uitspraak)
1. De schriftelijke uitspraak vermeldt:
a. de namen van partijen en van hun vertegenwoordigers of gemachtigden,
b. de gronden van de beslissing,
c. de beslissing,
d. de naam van de rechter of de namen van de rechters,
e. de dag waarop de beslissing is uitgesproken, en
f. door wie, binnen welke termijn en bij welke bestuursrechter welk rechtsmiddel kan
worden aangewend.
2. De uitspraak wordt ondertekend door de voorzitter en de griffier. Bij verhindering
van de voorzitter of de griffier wordt dit in de uitspraak vermeld.
Artikel 16.110 (griffierecht verzoek)
1. De uitspraak houdt ook in dat van het bestuursorgaan een griffierecht wordt geheven.
2. Het griffierecht bedraagt het tarief, genoemd in artikel 8:41, tweede lid, onder
c, van de Algemene wet bestuursrecht, vermeerderd met het tarief, genoemd in artikel
8:41, tweede lid, onder b, van die wet voor elk bedenkingengeschrift dat door een
belanghebbende bij de rechtbank tegen de onteigeningsbeschikking is ingebracht.
Artikel 16.111 (proceskostenvergoeding belanghebbenden)
De uitspraak houdt ook in dat het bestuursorgaan wordt veroordeeld in de kosten die
een belanghebbende die een bedenking tegen de onteigeningsbeschikking heeft ingebracht,
in verband met de behandeling van het verzoek naar aard en omvang redelijkerwijs heeft
moeten maken.
Artikel 16.112 (kosten minnelijk overleg en voorbereidingsprocedure onteigeningsprocedure)
De uitspraak houdt ook in dat het bestuursorgaan wordt veroordeeld in de kosten die
de belanghebbende die een bedenking tegen de onteigeningsbeschikking heeft ingebracht,
naar aard en omvang redelijkerwijs heeft moeten maken voor:
a. door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand of andere deskundige bijstand
voor het overleg over de minnelijke verwerving, bedoeld in artikel 11.7, eerste lid,
en
b. door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand of andere deskundige bijstand
in verband met het naar voren brengen van een zienswijze en de behandeling daarvan
bij de voorbereiding van de onteigeningsbeschikking.
§ 16.9.6 Overige bepalingen bekrachtigingsprocedure
Artikel 16.113 (schakelbepaling)
1. Op een verzoek tot bekrachtiging van de onteigeningsbeschikking en de behandeling
daarvan zijn de artikelen 6:9, 6:14, 6:17, 6:22, 8:10 tot en met 8:12, 8:15 tot en
met 8:28, 8:29 tot en met 8:40a, 8:41a, 8:44 tot en met 8:51d, 8:56 tot en met 8:68,
8:76, 8:78, 8:79, 8:80a en 8:80b van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige
toepassing.
2. Artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht is alleen van toepassing als toepassing
is gegeven aan de artikelen 8:51a tot en met 8:51d van die wet.
Artikel 16.114 (terinzagelegging uitspraak)
1. Het bestuursorgaan legt de uitspraak van de rechtbank op een verzoek als bedoeld
in artikel 16.93 en de beschikking waarop de uitspraak betrekking heeft ter inzage.
2. De termijn van terinzagelegging bedraagt ten minste zes weken.
Artikel 16.115 (kennisgeving uitspraak)
1. Voorafgaand aan de terinzagelegging geeft het bestuursorgaan kennis van de uitspraak
door middel van:
a. toezending van de uitspraak aan de belanghebbenden aan wie de onteigeningsbeschikking
op grond van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht is bekendgemaakt, en
b. kennisgeving in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere
geschikte wijze.
2. Als het een onteigeningsbeschikking van een van Onze Ministers betreft, wordt de
kennisgeving ook in de Staatscourant geplaatst.
3. Bij de toezending en kennisgeving vermeldt het bestuursorgaan waar en wanneer de
uitspraak ter inzage zal liggen.
Artikel 16.116 (griffierecht verzoek om herziening)
1. Van de indiener van een verzoek om een uitspraak op het verzoek tot bekrachtiging
van een onteigeningsbeschikking te herzien wordt een griffierecht geheven.
2. Het griffierecht bedraagt:
a. het tarief, bedoeld in artikel 8:41, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht,
als het verzoek is ingediend door een natuurlijke persoon,
b. het tarief, bedoeld in artikel 8:41, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht,
als het verzoek anders dan door een natuurlijke persoon is ingediend.
AFDELING 16.10 HOGER BEROEP ONTEIGENINGSBESCHIKKING
Artikel 16.117 (hoger beroep)
1. Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen hoger beroep instellen tegen een
uitspraak van de rechtbank op een verzoek als bedoeld in artikel 16.93.
2. Voor zover in deze afdeling niet anders is bepaald, zijn op het hoger beroep van
overeenkomstige toepassing:
a. afdeling 6.2 van de Algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van de artikelen
6:12, 6:13, 6:20 en 6:24,
b. de titels 8.1 tot en met 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van
de artikelen 8:1 tot en met 8:10, 8:41, tweede lid, 8:74 en 8:75, en
c. de artikelen 8:104, tweede lid, aanhef en onder a, b en c, en derde lid, 8:105, 8:107,
en 8:109 tot en met 8:118 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 16.118 (hoger beroep belanghebbende na bedenkingen)
Geen hoger beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs
kan worden verweten dat hij geen bedenkingen tegen de onteigeningsbeschikking heeft
ingebracht.
Artikel 16.119 (griffierecht)
In afwijking van artikel 8:114, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht houdt
de uitspraak ook in dat het bestuursorgaan aan de belanghebbende die een hogerberoepschrift
heeft ingediend, het door hem betaalde griffierecht vergoedt als het hoger beroep
ongegrond wordt verklaard.
Artikel 16.120 (proceskosten)
De uitspraak houdt ook in dat het bestuursorgaan wordt veroordeeld in de kosten die
een belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep naar aard en
omvang redelijkerwijs heeft moeten maken.
Artikel 16.121 (uitspraaktermijn)
De hogerberoepsrechter doet uitspraak binnen zes maanden na afloop van de termijn
waarbinnen andere partijen dan de indiener van het hogerberoepschrift een schriftelijke
uiteenzetting over het hoger beroep konden geven.
AFDELING 16.11 GERECHTELIJKE VASTSTELLING VAN DE PRIJS BIJ VOORKEURSRECHT
Artikel 16.122 (gerechtelijke vaststelling van prijs als bedoeld in artikel 9.16 en
9.18)
1. De rechtbank benoemt een of meer deskundigen die zo snel mogelijk aan de rechtbank
advies uitbrengen over de prijs, bedoeld in de artikelen 9.16, eerste lid, en 9.18,
eerste lid.
2. De rechtbank oordeelt over de prijs met overeenkomstige toepassing van de artikelen
15.21 tot en met 15.25.
Artikel 16.123 (beschikking over prijs als bedoeld in artikel 9.16 en 9.18)
1. De rechtbank doet binnen zes maanden na ontvangst van het verzoek, bedoeld in artikel
9.16, eerste lid, bij beschikking uitspraak over het verzoek.
2. De rechtbank doet binnen zes maanden na ontvangst van het verzoek, bedoeld in artikel
9.18, eerste lid, bij beschikking uitspraak over het verzoek en bij toewijzing daarvan
ook over de prijs. Zij beoordeelt of het redelijk is dat vervreemding aan de gemeente,
de provincie of de Staat, vanwege bijzondere persoonlijke omstandigheden van de vervreemder
achterwege zou blijven.
3. Tegen beschikkingen als bedoeld in het eerste en het tweede lid staat alleen beroep
in cassatie open.
4. De kosten van de gerechtelijke procedure, het deskundigenadvies en de redelijkerwijs
door de vervreemder voor rechtsbijstand en andere deskundige bijstand gemaakte kosten
komen ten laste van de verzoeker. Als de rechtbank daarvoor aanleiding ziet in de
omstandigheden van het geval, kan zij besluiten dat de kosten gedeeltelijk of geheel
worden gecompenseerd.
5. Bij tussentijdse beëindiging van de gerechtelijke procedure, bedoeld in artikel 9.17
beslist de rechtbank bij beschikking over de toedeling van de kosten, bedoeld in het
vierde lid.
AFDELING 16.12 BIJZONDERE PROCEDURES VOOR LANDINRICHTING
§ 16.12.1 Eigendom buiten herverkavelingsblok
Artikel 16.124 (akte van toedeling)
1. Voor zover de toedeling van eigendom in een inrichtingsbesluit, bedoeld in artikel
12.8, eerste lid, onder a, c en d, betrekking heeft op onroerende zaken die buiten
een herverkavelingsblok liggen, maakt een door gedeputeerde staten aan te wijzen notaris
een akte voor de toedeling op.
2. De akte wordt opgemaakt op een door gedeputeerde staten te bepalen tijdstip dat ligt
na bekendmaking van het inrichtingsbesluit.
3. De akte wordt ondertekend door de voorzitter van gedeputeerde staten en de secretaris,
bedoeld in artikel 97 van de Provinciewet.
4. Door de inschrijving van de akte in de openbare registers gaat de daarin omschreven
eigendom over volgens de in de akte neergelegde toedeling.
5. Als op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening
is getroffen, is het eerste lid niet van toepassing zolang de werking van het inrichtingsbesluit
door de uitspraak van de voorzieningenrechter is opgeschort.
§ 16.12.2 Eigendom en pachtverhoudingen binnen herverkavelingsblok
Artikel 16.125 (tijdstip registratie pachtovereenkomst)
1. Gedeputeerde staten bepalen tot welk tijdstip bestaande pachtovereenkomsten bij hen
ter registratie kunnen worden ingezonden.
2. Gedeputeerde staten bepalen tot welk tijdstip pachtovereenkomsten ter registratie
kunnen worden ingezonden die na het tijdstip, bedoeld in het eerste lid, zijn aangegaan.
3. Van de registratie wordt door gedeputeerde staten een bewijs afgegeven.
4. Gedeputeerde staten bevestigen aan de wederpartij van degene die een pachtovereenkomst
ter registratie heeft ingezonden, de ontvangst van de pachtovereenkomst.
Artikel 16.126 (bedenkingen)
De wederpartij kan zijn bedenkingen tegen de registratie van de pachtovereenkomst
schriftelijk inbrengen bij gedeputeerde staten binnen twee weken na de dagtekening
van de ontvangstbevestiging, bedoeld in artikel 16.125, vierde lid.
Artikel 16.127 (procedure pachtkamer of grondkamer)
1. Als bedenkingen kenbaar zijn gemaakt, stellen gedeputeerde staten partijen hiervan
bij aangetekende brief in kennis.
2. Gedeputeerde staten delen daarbij mee dat binnen twee weken na de dagtekening van
die brief aan gedeputeerde staten wordt gezonden:
a. een door beide partijen gewaarmerkte akte waaruit blijkt dat overeenstemming is verkregen,
of
b. een door de griffier van de rechtbank gewaarmerkt afschrift van de procesinleiding
waarbij de meest gerede partij de beslissing van de pachtkamer van de rechtbank binnen
het rechtsgebied waarvan de onroerende zaak geheel of grotendeels ligt, heeft verzocht.
3. Als gedeputeerde staten van mening zijn dat ten onrechte artikel 318, eerste lid,
van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek niet in acht is genomen bij de ter registratie
ingezonden pachtovereenkomst, dragen zij zo nodig partijen bij aangetekende brief
op de beslissing van de grondkamer in te roepen en binnen vier weken na de dagtekening
van die brief een door de secretaris van de grondkamer gewaarmerkt afschrift van de
procesinleiding in te zenden.
4. Als gedeputeerde staten van mening zijn dat artikel 317, eerste lid, van Boek 7 van
het Burgerlijk Wetboek niet in acht is genomen bij de ter registratie ingezonden pachtovereenkomst,
dragen zij zo nodig partijen bij aangetekende brief op de beslissing van de pachtkamer
van de rechtbank in te roepen en binnen vier weken na de dagtekening van die brief
een door de griffier van de rechtbank gewaarmerkt afschrift van de procesinleiding
in te zenden.
5. De grondkamer en de pachtkamer van de rechtbank en in beroep de Centrale Grondkamer
en de pachtkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden behandelen de verzoeken en
vorderingen, bedoeld in het tweede tot en met vierde lid, vóór alle andere zaken.
Artikel 16.128 (niet doorlopen procedure pachtkamer of grondkamer)
Als aan artikel 16.127 geen gevolg is gegeven, hoeft in het ruilbesluit met het bestaan
van de pachtovereenkomst geen rekening te worden gehouden.
Artikel 16.129 (kennisgeving kadaster)
Zodra het ruilbesluit onherroepelijk is, doen gedeputeerde staten hiervan mededeling
door toezending van het ruilbesluit aan de Dienst voor het kadaster en de openbare
registers.
Artikel 16.130 (mededeling pachtverhoudingen)
Gedeputeerde staten delen zo spoedig mogelijk nadat het ruilbesluit onherroepelijk
is geworden, aan de grondkamer mee welke pachtverhoudingen gehandhaafd, opgeheven
of nieuw gevestigd zijn, onder vermelding van:
a. de namen en woonplaatsen van partijen in de pachtverhouding,
b. de onroerende zaken waarop deze betrekking hebben, en
c. hetgeen in het ruilbesluit is bepaald over de uit de gevestigde pachtverhoudingen
voortvloeiende pachtovereenkomsten.
Artikel 16.131 (ontwerppachtovereenkomst)
1. De grondkamer ontwerpt de pachtovereenkomsten die uit de nieuw gevestigde pachtverhoudingen
voortvloeien en neemt daarin de in artikel 12.28 bedoelde bepalingen over de geldingsduur
van die pachtovereenkomsten op.
2. Als een overeenkomst die geldt voor een kortere dan de wettelijke duur op grond van
artikel 12.28 voor verlenging vatbaar zal zijn, tekent de grondkamer dit aan op de
ontwerppachtovereenkomst.
3. De grondkamer zendt de ontwerppachtovereenkomst aan hen die daarbij partij zullen
zijn en stelt hen in de gelegenheid binnen vier weken na toezending de ondertekende
overeenkomst aan de grondkamer te zenden. Betrokkenen kunnen de door hen overeengekomen
pachtprijs en bijzondere bepalingen in de overeenkomst opnemen.
4. Op de in het derde lid bedoelde pachtovereenkomsten is titel 5 van Boek 7 van het
Burgerlijk Wetboek van toepassing, waarbij de grondkamer niet treedt in de beoordeling
van de bepalingen van de overeenkomst die voortvloeien uit de pachtverhouding zoals
deze door het ruilbesluit is komen vast te staan.
Artikel 16.132 (opmaking en ondertekening akte grondkamer)
1. Als partijen niet binnen de in artikel 16.131, derde lid, gestelde termijn tot inzending
van de ondertekende pachtovereenkomst bij de grondkamer zijn overgegaan, maakt de
grondkamer een akte in drievoud op, gelijkluidend aan de aan partijen gezonden ontwerppachtovereenkomst,
en bepaalt daarin de pachtprijs.
2. De grondkamer ondertekent de akte en zendt een exemplaar daarvan aan elke partij.
3. De akte heeft dezelfde kracht als een tussen partijen gesloten, door de grondkamer
goedgekeurde of ter registratie aangeboden pachtovereenkomst.
Artikel 16.133 (beroep tegen beschikking grondkamer)
1. De opmaking en ondertekening van de akte door de grondkamer is een beschikking.
2. Partijen kunnen tegen de beschikking beroep instellen bij de Centrale Grondkamer.
3. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken. De termijn
vangt aan met ingang van de dag na die waarop de in artikel 16.132, tweede lid, bedoelde
exemplaren van de akte zijn verzonden.
4. Bij de beslissing op een beroep kan de Centrale Grondkamer de akte wijzigen, met
uitzondering van bepalingen die voortvloeien uit de pachtverhouding zoals deze door
het ruilbesluit is komen vast te staan.
Artikel 16.134 (wijzigen bestaande pachtovereenkomst als gevolg van herverkaveling)
1. Als een bestaande pachtovereenkomst in een gehandhaafde pachtverhouding moet worden
gewijzigd of vervangen als gevolg van de herverkaveling, verzoekt de grondkamer partijen
binnen vier weken een nieuwe overeenkomst ter goedkeuring of registratie aan de grondkamer
te zenden. De grondkamer doet dat verzoek zo spoedig mogelijk na de mededeling van
gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 16.130.
2. De nieuwe overeenkomst eindigt op hetzelfde tijdstip als waarop de overeenkomst waarvoor
zij in de plaats treedt, zou zijn geëindigd. Als laatstbedoelde overeenkomst voor
de wettelijke duur gold, tekent de grondkamer voor zover van toepassing op de nieuwe
overeenkomst aan dat deze voor verlenging vatbaar is.
3. Als niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn een overeenkomst ter goedkeuring
of registratie is aangeboden, maakt de grondkamer een akte in drievoud op, inhoudende
een gewijzigde of nieuwe pachtovereenkomst waarin de gevolgen van de herverkaveling
voor de gehandhaafde pachtverhouding worden verwerkt. De artikelen 16.132, tweede
lid, en 16.133 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 16.135 (inwerkingtreding pachtovereenkomsten)
1. Pachtovereenkomsten die op grond van deze afdeling tot stand komen, treden in werking
op het tijdstip waarop de in artikel 16.136 bedoelde herverkavelingsakte in de openbare
registers wordt ingeschreven. Op hetzelfde tijdstip eindigen de pachtovereenkomsten
waarvoor de eerstgenoemde pachtovereenkomsten in de plaats treden.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de rechtsverhoudingen geregeld
bij een akte als bedoeld in artikel 16.132 of artikel 16.134, derde lid.
Artikel 16.136 (inhoud herverkavelingsakte)
1. Zodra het ruilbesluit onherroepelijk is, maakt een door gedeputeerde staten aan te
wijzen notaris de herverkavelingsakte op.
2. In de herverkavelingsakte worden opgenomen:
a. een verbeelding van het herverkavelingsblok met aanwijzing van de kavels, en, voor
zover deze liggen binnen het herverkavelingsblok, de wegen, waterstaatswerken, gebieden
en elementen waarvan de eigendom, het beheer of het onderhoud op grond van 12.8, eerste
lid, zijn toegedeeld,
b. de in artikel 12.8 bedoelde toedeling van eigendom voor zover deze betrekking heeft
op onroerende zaken die binnen het herverkavelingsblok liggen,
c. de hypotheken en de beslagen, die door de inschrijving van de herverkavelingsakte
vervallen.
3. De kavels, wegen, waterstaatswerken en gebieden die op de in het tweede lid bedoelde
verbeelding zijn afgebeeld en die daarop zijn voorzien van een nummer, worden in de
herverkavelingsakte aangeduid met het nummer waarmee zij op die verbeelding voorkomen.
Artikel 20, eerste lid, van de Kadasterwet is niet van toepassing voor zover het betreft
het vermelden van de aard en de plaatselijke aanduiding, als die er is, van onroerende
zaken.
4. De artikelen 18, eerste en vijfde lid, en 24, tweede lid, onder b, en vierde lid,
tweede zin, van de Kadasterwet zijn van overeenkomstige toepassing op de herverkavelingsakte.
Artikel 16.137 (inschrijving herverkavelingsakte)
1. De herverkavelingsakte wordt ondertekend door de voorzitter van gedeputeerde staten
en de secretaris, bedoeld in artikel 97 van de Provinciewet.
2. De herverkavelingsakte geldt als titel voor de daarin omschreven rechten. Door de
inschrijving in de openbare registers gaat de eigendom van de daarin omschreven onroerende
zaken over en worden de beperkte rechten verkregen.
3. Op grond van de herverkavelingsakte wordt in de openbare registers bij elke hypothecaire
inschrijving of bij elke inschrijving van een beslag aangetekend dat de hypotheek
of het beslag in het vervolg zal rusten op de in de herverkavelingsakte aangewezen
kavels of gedeelten daarvan, of op de rechten waaraan die kavels of gedeelten daarvan
zijn onderworpen.
4. De bewaarder van het kadaster en de openbare registers tekent ambtshalve de door
de inschrijving van de herverkavelingsakte niet meer bestaande inschrijvingen van
de in artikel 16.136, tweede lid, onder c, bedoelde hypotheken en beslagen aan in
de basisregistratie kadaster.
5. De bewaarder van het kadaster en de openbare registers zendt zo spoedig mogelijk
aan elke eigenaar en elke beperkt gerechtigde van de onroerende zaak een kennisgeving
van het resultaat van het bijhouden van de basisregistratie kadaster die op grond
van de inschrijving van de herverkavelingsakte plaatsvindt. Hij vermeldt de dag van
de verzending, de in de basisregistratie kadaster vermelde gegevens over de rechten,
de rechthebbenden, bedoeld in de Kadasterwet, en de grootte en de kadastrale aanduiding
van de onroerende zaak waarop de kennisgeving betrekking heeft. Artikel 56b van de
Kadasterwet is niet van toepassing op het bijhouden, bedoeld in de eerste zin.
AFDELING 16.13 KENNISGEVING OVEREENKOMST KOSTENVERHAAL
Artikel 16.138 (kennisgeving overeenkomst kostenverhaal)
Van een overeenkomst als bedoeld in artikel 13.13, eerste lid, wordt binnen twee weken
na het aangaan daarvan door het bevoegd gezag:
a. kennisgegeven in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad of op andere geschikte wijze,
b. een beschrijving van de zakelijke inhoud ter inzage gelegd.
12. Onder vernummering van artikel 16.88 (oud) tot 16.139 en artikel 16.89 (oud) tot
16.140 wordt artikel 16.139, eerste lid (nieuw), als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen f tot en met j worden geletterd g tot en met k.
2. Er wordt na onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:
f. uitnodigingen tot onderhandeling als bedoeld in artikel 9.12, eerste lid,.
L
In artikel 23.5, eerste lid, wordt «12,» vervangen door «13, afdeling 13.6,».
M
De bijlage, onder A, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de alfabetische rangschikking worden ingevoegd:
gemeentelijk voorkeursrecht:
voorkeursrecht op naam van een gemeente;
herverkaveling:
samenvoeging van onroerende zaken in een gebied, verdeling van het gebied in kavels
en toewijzing van die kavels aan eigenaren;
herverkavelingsblok:
een geheel van in een herverkaveling opgenomen onroerende zaken;
inrichtingsbesluit:
besluit als bedoeld in artikel 12.7;
kavel:
een aaneengesloten oppervlakte gronden van een eigenaar, omgeven door gronden van
andere eigenaren of door openbare wegen of spoorwegen, of door niet overschrijdbare
waterlopen;
landinrichtingsactiviteit:
activiteit die gevolgen heeft of kan hebben voor de uitvoering van een inrichtingsprogramma;
inrichtingsprogramma:
programma als bedoeld in artikel 3.14a;
openbare registers:
openbare registers als bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek;
besluit geldelijke regelingen:
besluit als bedoeld in artikel 12.36;
nationaal voorkeursrecht:
voorkeursrecht op naam van de Staat;
provinciaal voorkeursrecht:
voorkeursrecht op naam van een provincie;
ruilbesluit:
besluit als bedoeld in artikel 12.22;
vervreemder:
a. eigenaar van een onroerende zaak waarop een voorkeursrecht is gevestigd, die tot vervreemding
daarvan wil overgaan,
b. rechthebbende op een recht van opstal, erfpacht, beklemming of vruchtgebruik waaraan
een onroerende zaak waarop een voorkeursrecht is gevestigd is onderworpen en die tot
vervreemding daarvan wil overgaan, of
c. degene die bij ontbinding van een gemeenschap met de vereffening is belast en die
tot vervreemding van een onroerende zaak waarop een voorkeursrecht is gevestigd wil
overgaan.
vervreemding:
a. overdracht in eigendom of verdeling van een onroerende zaak waarop een voorkeursrecht
is gevestigd,
b. overdracht, verdeling of vestiging van een recht van opstal, erfpacht, beklemming
of vruchtgebruik waaraan een onroerende zaak waarop een voorkeursrecht is gevestigd
is of wordt onderworpen.
2. De volgende begripsbepalingen vervallen:
a. exploitatiegebied,
b. exploitatieregels,
c. exploitatievoorschriften,
d. grondexploitatie.
HOOFDSTUK 2 WIJZIGING VAN ANDERE WETTEN
Artikel 2.1 (Algemene wet bestuursrecht)
De Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
Bijlage 1 wordt als volgt gewijzigd:
De zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdelen d en e worden geletterd e en f.
2. Er wordt na onderdeel c een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
d. artikel 12.18.
B
Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede met betrekking tot de onteigeningswet vervalt.
b. De zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen n en o worden geletterd o en p.
2. Er wordt na onderdeel m een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
n. artikel 11.3.
2. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
a. De zinsnede met betrekking tot de Wet inrichting landelijk gebied vervalt.
b. De zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen g en h worden geletterd i en j.
2. Er worden na onderdeel f twee onderdelen ingevoegd, luidende:
g. artikel 12.7
h. artikel 12.18.
Artikel 2.2 (Burgerlijk Wetboek)
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:
1. In artikel 310 wordt, onder vernummering van het derde tot vierde lid, na het tweede
lid een lid ingevoegd, luidende:
3. Bij de berekening van de schade wordt niet gelet op veranderingen die kennelijk tot
stand zijn gebracht om de schadeloosstelling te verhogen.
2. In artikel 329 wordt «van de Reconstructiewet concentratiegebieden of van herinrichting
op grond van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën»
vervangen door «van de Reconstructiewet concentratiegebieden, van herinrichting op
grond van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën
of van landinrichting op grond van de Omgevingswet».
3. In artikel 381, derde lid, wordt «ingevolge het bepaalde in de artikelen 2 juncto
artikel 4, eerste lid, onder a, 10 tot en met 24 van de Wet voorkeursrecht gemeenten
dan wel artikel 9a, eerste of tweede lid, juncto artikel 4, eerste lid, onder a, van
die wet» vervangen door «vanwege een voorkeursrecht als bedoeld in artikel 9.1, eerste
lid, onder b, van de Omgevingswet in overeenstemming de regels die hoofdstuk 9 van
die wet daaraan stelt».
Artikel 2.3 (Financiële-verhoudingswet)
Onder vernummering van onderdeel d tot onderdeel c, vervalt artikel 17a, zesde lid,
onderdeel c, van de Financiële-verhoudingswet.
Artikel 2.4 (Gemeentewet)
In artikel 222, eerste lid, wordt «artikel 12.8, eerste lid, van de Omgevingswet»
vervangen door «artikel 13.18 van de Omgevingswet».
Artikel 2.5 (Kadasterwet)
Artikel 3, eerste lid, van de Kadasterwet wordt als volgt gewijzigd:
Onder vervanging van de punt na onderdeel q door een puntkomma wordt een onderdeel
toegevoegd, luidende:
r. het op verzoek leveren van bijstand in de uitoefening van bevoegdheden over landinrichting
als bedoeld in hoofdstuk 12 van de Omgevingswet of de uitvoering van ander beleid
gericht op de verbetering van het landelijk gebied, voor zover het betreft inrichting,
gebruik en beheer daarvan.
Artikel 2.6 (onteigeningswet)
De onteigeningswet wordt als volgt gewijzigd:
A
De artikelen 1 tot en met 4, 155 en 156 en de titels I, II, IIa, IIb, IIc, IV, V,
Va, VI, VII, VIIa en VIII vervallen.
B
Artikel 73, vierde lid, tweede zin, komt te luiden:
Waterschaps- en soortgelijke lasten en alle belastingen waarmee het onteigende is
bezwaard, gaan met ingang van de dag van de inbezitneming op hem over.
C
Artikel 74, eerste lid, komt te luiden:
1. Zodra mogelijk na de onteigening, biedt degene die de onteigening bevolen heeft aan
de onteigende gerechtelijk een schadevergoeding aan, of, als onder degene die de onteigening
bevolen heeft, beslag op de schadeloosstelling is gelegd, consigneert die het bedrag
dat zonder het beslag aan de beslagene had moeten worden uitbetaald volgens de Wet
op de consignatie van gelden.
Artikel 2.7 (Vorderingswet)
In artikel 15, tweede lid, van de Vorderingswet wordt «de artikelen 40–45 van de Onteigeningswet»
vervangen door «paragraaf 15.3.1 van de Omgevingswet».
Artikel 2.8 (Wet algemene regels herindeling)
In artikel 34, eerste lid, van de Wet algemene regels herindeling wordt «besluiten
waarbij gronden worden aangewezen tot gebied waarop een voorkeursrecht rust als bedoeld
in artikel 2, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten» vervangen door «voorkeursrechtbeschikkingen
als bedoeld in artikel 9.1 van de Omgevingswet».
Artikel 2.9 (Wet op belastingen van rechtsverkeer)
Artikel 15, eerste lid, onderdeel l, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer komt
te luiden:
l. krachtens de Ruilverkavelingswet 1954, de Reconstructiewet Midden-Delfland, de Herinrichtingswet
Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën, de Landinrichtingswet, de Wet
inrichting landelijk gebied, de Reconstructiewet concentratiegebieden, en afdeling
12.4 en artikel 12.47 in samenhang met artikel 12.44 van de Omgevingswet;
Artikel 2.10 (Wet op de economische delicten)
De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel 4°, vervallen de zinsneden met betrekking tot de Wet agrarisch
grondverkeer en de Wet inrichting landelijk gebied.
B
In artikel 1a, onderdeel 3°, wordt de zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet
als volgt gewijzigd:
1. «4.3, eerste lid, aanhef en onder g, en derde lid,» wordt vervangen door «4.3, eerste
lid, aanhef en onder g en i, en derde lid,».
2. «10.6 tot en met 10.10,» wordt vervangen door «10.6 tot en met 10.10f,».
C
In artikel 6, derde lid, wordt in de zinsnede met betrekking tot de Omgevingswet «10.6
tot en met 10.10,» vervangen door «10.6 tot en met 10.10f,».
Artikel 2.11 (Wet op het financieel toezicht)
Artikel 6:2, achtste lid, van de Wet op het financieel toezicht vervalt.
HOOFDSTUK 3 INTREKKING VAN WETTEN
Artikel 3.1 (Wet agrarisch grondverkeer)
De Wet agrarisch grondverkeer wordt ingetrokken.
Artikel 3.2 (Wet inrichting landelijk gebied)
De Wet inrichting landelijk gebied wordt ingetrokken.
Artikel 3.3 (Wet voorkeursrecht gemeenten)
De Wet voorkeursrecht gemeenten wordt ingetrokken.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGSRECHT
Artikel 4.1 (besluiten tot aanwijzing van gronden, rechtsgedingen en schadevergoeding
Wet voorkeursrecht gemeenten)
1. Als voor de inwerkingtreding van deze wet op basis van de Wet voorkeursrecht gemeenten
een besluit tot voorlopige aanwijzing van gronden of een besluit tot aanwijzing van
gronden is genomen, blijft het oude recht van toepassing tot het besluit onherroepelijk
wordt.
2. Als voor de inwerkingtreding van deze wet een rechtsgeding met betrekking tot een
op basis van de Wet voorkeursrecht gemeenten onherroepelijk gevestigd voorkeursrecht
aanhangig is, blijft het oude recht van toepassing tot het rechtsgeding onherroepelijk
is afgerond.
3. Als voor de inwerkingtreding van deze wet een vordering tot schadevergoeding op grond
van artikel 25 van de Wet voorkeursrecht gemeenten bij de gemeente, de provincie of
de Staat is ingediend, blijft het oude recht van toepassing tot het tijdstip waarop
een vonnis over die vordering in kracht van gewijsde is gegaan en, bij toewijzing
van die vordering, de schade volledig is vergoed.
Artikel 4.2 (gelijkstelling voorkeursrechten Wvg)
1. Een onherroepelijk voorkeursrecht, gevestigd op grond van artikel 3, eerste lid,
van de Wet voorkeursrecht gemeenten geldt als een voorkeursrecht op grond van artikel
9.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet.
2. Een onherroepelijk voorkeursrecht gevestigd op grond van artikel 4, eerste lid, van
de Wet voorkeursrecht gemeenten geldt als een voorkeursrecht op grond van artikel
9.1, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet.
3. Een onherroepelijk voorkeursrecht op basis van artikel 5, eerste lid, van de Wet
voorkeursrecht gemeenten geldt als een voorkeursrecht op grond van artikel 9.1, onder
c, van de Omgevingswet.
4. Een onherroepelijk voorkeursrecht gevestigd op grond van artikel 6 van de Wet voorkeursrecht
gemeenten geldt als een voorkeursrecht op basis van artikel 9.1, tweede lid, van de
Omgevingswet.
5. Een onherroepelijk voorkeursrecht gevestigd op grond van artikel 9a, eerste lid,
eerste zin, van de Wet voorkeursrecht gemeenten geldt als een voorkeursrecht op grond
van artikel 9.1, eerste lid van de Omgevingswet.
6. Een onherroepelijk voorkeursrecht gevestigd op grond van artikel 9a, eerste lid,
derde zin, van de Wet voorkeursrecht gemeenten geldt als een voorkeursrecht op grond
van artikel 9.1, tweede lid, van de Omgevingswet.
7. Een onherroepelijk voorkeursrecht gevestigd op grond van artikel 9a, tweede lid,
van de Wet voorkeursrecht gemeenten geldt als een voorkeursrecht op grond van artikel
9.1, eerste lid van de Omgevingswet.
Artikel 4.3 (registratie voorkeursrechten)
1. Voorkeursrechten die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet staan ingeschreven
in het gemeentelijke beperkingenregister als bedoeld in artikel 1 van de Wet kenbaarheid
publiekrechtelijke beperkingen worden uiterlijk een jaar na inwerkingtreding van hoofdstuk
9 van de Omgevingswet in de openbare registers ingeschreven.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op een voorkeursrecht dat aan het einde van
de termijn waarbinnen het uiterlijk moet zijn ingeschreven niet meer van kracht is.
Artikel 4.4 (procedures onteigeningswet)
1. Als voor de inwerkingtreding van deze wet een verzoek tot het nemen van een besluit
als bedoeld in artikel 62, eerste lid, 72a, eerste lid, 72b, eerste lid, 72c, tweede
lid, 78, eerste lid, en 122, tweede lid, van de onteigeningswet is ingediend, blijft
het oude recht van toepassing
2. Als voor de inwerkingtreding van deze wet een rechtsgeding met betrekking tot een
voltooide onteigening op grond van de onteigeningswet aanhangig is, blijft het oude
recht van toepassing tot het tijdstip waarop het vonnis kracht van gewijsde heeft
gekregen en ten uitvoer is gebracht.
Artikel 4.5 (onteigening voor tracébesluiten en projectbesluiten)
Voor de toepassing van artikel 11.6 geldt dat van een onteigeningsbelang ook sprake
is als de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van de fysieke leefomgeving,
mogelijk is gemaakt in:
a. een vastgesteld tracébesluit,
b. een projectbesluit dat is vastgesteld met toepassing van artikel 22.16, eerste lid,
en dat geldt als omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
Artikel 4.6 (overgangsrecht inrichting gebieden)
1. Als een ontwerp van een besluit:
a. tot vaststelling van een inrichtingsplan als bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting
landelijk gebied,
b. tot vaststelling van een ruilplan als bedoeld in artikel 47 van de Wet inrichting
landelijk gebied,
c. tot vaststelling van een lijst der geldelijke regelingen als bedoeld in artikel 47
van de Wet inrichting landelijk gebied,
d. als bedoeld in artikel 45 van de Wet inrichting landelijk gebied,
voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, blijft het oude
recht van toepassing tot het besluit onherroepelijk wordt.
2. Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor een besluit als bedoeld in
artikel 44 van de Wet inrichting landelijk gebied toepassing is gegeven aan artikel
4:8 van de Algemene wet bestuursrecht of het besluit is bekendgemaakt, blijft het
oude recht van toepassing tot het besluit onherroepelijk wordt.
Artikel 4.7 (overgangsrecht inrichting gebieden)
1. Een inrichtingsplan als bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied
geldt voor de onderdelen waartegen beroep openstaat als inrichtingsbesluit als bedoeld
in artikel 12.7 van de Omgevingswet en voor de overige onderdelen als een inrichtingsprogramma
als bedoeld in artikel 3.14a van de Omgevingswet.
2. Een ruilplan als bedoeld in artikel 47 van de Wet inrichting landelijk gebied geldt
als ruilbesluit als bedoeld in artikel 12.22 van de Omgevingswet.
3. In afwijking van het eerste lid vervalt een inrichtingsplan voor zover dat voorziet
in de toewijzing en regeling van het beheer en onderhoud van waterlopen, dijken of
kaden met de daartoe behorende kunstwerken, bedoeld in artikel 28, onder b, van de
Wet inrichting landelijk gebied, op het tijdstip waarop deze wet in werking treedt.
Artikel 4.8 (overgangsrecht inrichting gebieden)
1. De Landinrichtingswet blijft van toepassing op landinrichtingsprojecten die al in voorbereiding of in uitvoering
waren op 1 januari 2007, waarbij in artikel 187, eerste lid, van de Landinrichtingswet in plaats van de zinsnede «vast recht, als bedoeld in de Wet tarieven in burgerlijke zaken (Stb. 1960, 541)» wordt gelezen: «griffierecht, als bedoeld in de Wet griffierechten burgerlijke zaken» en waarbij, nadat de lijst der geldelijke regelingen door de rechtbank is gesloten
op grond van artikel 217, eerste lid, van de Landinrichtingswet, het door de eigenaar verschuldigde bedrag, bedoeld in artikel 223, tweede lid, van de Landinrichtingswet wordt gecorrigeerd met een door gedeputeerde staten vastgestelde correctiefactor,
zijnde het quotiënt van de definitieve kosten en de kosten zoals deze oorspronkelijk
in de lijst der geldelijke regelingen waren opgenomen.
2. De Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse Veenkoloniën blijft van toepassing op herinrichtingsprojecten op grond van die wet die al in voorbereiding
of in uitvoering waren op 1 juli 2014.
Artikel 4.9 (schade gedoogplicht inrichting en onteigening)
Als voor de inwerkingtreding van deze wet schade is ontstaan als gevolg van een gedoogplicht
als bedoeld in:
a. de artikelen 22 en 41 van de Wet inrichting landelijk gebied, of
b. artikel 64b, tweede lid, van de onteigeningswet,
blijft het oude recht van toepassing op een vordering tot schadevergoeding die is
gedaan binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet en bij toewijzing van die
vordering, tot de schade volledig is vergoed.
HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN
Artikel 5.1 (inwerkingtreding)
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip dat voor de verschillende hoofdstukken, artikelen of onderdelen daarvan verschillend
kan worden vastgesteld.
Artikel 5.2 (citeertitel)
Deze wet wordt aangehaald als: Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
De Minister voor Rechtsbescherming,
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen | Niet deelgenomen |
---|---|---|---|
VVD | 32 | Voor | |
PVV | 20 | Tegen | |
CDA | 19 | Voor | |
D66 | 19 | Voor | |
GroenLinks | 14 | Tegen | |
SP | 14 | Tegen | |
PvdA | 9 | Voor | |
ChristenUnie | 5 | Voor | |
50PLUS | 4 | Voor | |
PvdD | 4 | Tegen | |
DENK | 3 | Voor | |
SGP | 3 | Voor | |
FVD | 2 | Niet deelgenomen | |
Van Haga | 1 | Niet deelgenomen | |
Van Kooten-Arissen | 1 | Tegen |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.