Voorstel van wet : Voorstel van wet
35 122 Wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling (Wet straffen en beschermen)
ARTIKEL I
ARTIKEL II
ARTIKEL III
ARTIKEL IV
ARTIKEL V
ARTIKEL VI
Nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Penitentiaire beginselenwet
en het Wetboek van Strafrecht te wijzigen in verband met de wijziging van de regelingen
inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
ARTIKEL I
De Penitentiaire beginselenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel q vervalt.
2. De onderdelen r tot en met t worden verletterd tot q tot en met s.
3. Onderdeel u vervalt.
4. De onderdelen v en w worden verletterd tot t en u.
5. In onderdeel t (nieuw) vervalt het zinsdeel «, met name door de wijze waarop hij
het recht op deelname aan de in de inrichting beschikbare arbeid heeft aangewend of
door andere, vergelijkbare, activiteiten binnen de inrichting,».
B
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervallen de tweede en derde volzin.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Gedetineerden ten aanzien van wie is gebleken van goed gedrag kunnen in de gelegenheid
worden gesteld tot deelname aan een penitentiair programma direct voorafgaand aan
de datum van invrijheidstelling, mits:
a. de gedetineerde een of meer onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen ondergaat waarvan
de duur onderscheidenlijk de gezamenlijke duur ten minste zes maanden en ten hoogste
een jaar bedraagt;
b. bij aanvang van de deelname aan het penitentiair programma nog ten minste vier weken
van de vrijheidsstraf of vrijheidsstraffen moeten worden ondergaan; en
c. er geen andere omstandigheden zijn die zich tegen zijn deelname verzetten.
De deelname aan het penitentiair programma duurt niet langer dan een zesde deel van
de vrijheidsstraf of vrijheidsstraffen die de gedetineerde nog moet ondergaan.
Indien de veroordeling tot een vrijheidsstraf nog niet onherroepelijk is, wordt de
datum van invrijheidstelling voor de toepassing van dit lid berekend op grond van
de veroordeling waartegen het rechtsmiddel is aangewend.
3. Het derde tot en met zesde komen te luiden:
3. Aan deelname aan het penitentiaire programma kunnen voorwaarden betreffende het gedrag
van de gedetineerde worden gesteld. De deelnemer aan een penitentiair programma kan
onder elektronisch toezicht worden gesteld. Bij het uitoefenen van toezicht op de
deelname aan een penitentiair programma wordt de identiteit van de deelnemer aan het
penitentiair programma vastgesteld op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid,
eerste volzin, en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.
4. Indien een gedetineerde niet langer aan de voorwaarden voor deelname aan het penitentiaire
programma voldoet of zich niet aan de voorwaarden betreffende het gedrag houdt, kan
het penitentiaire programma worden beëindigd.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld die
in elk geval betreffen:
a. de inhoud van het penitentiair programma,
b. de nadere voorwaarden voor deelname aan het penitentiair programma en de voorwaarden
betreffende het gedrag, bedoeld in het derde lid,
c. het toezicht, waaronder het elektronisch toezicht, tijdens de deelname,
d. de gevolgen van verzuim van deelname aan het programma of niet-nakoming van de daaraan
verbonden voorwaarden, en
e. de rechtspositie van de deelnemers aan een penitentiair programma.
6. Met inachtneming van het tweede lid en de regels krachtens het vijfde lid kan Onze
Minister een penitentiair programma erkennen en bepalen welke gedetineerden voor deelname
hieraan in aanmerking komen.
C
Artikel 13, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a vervalt.
2. De onderdelen b tot en met e worden vernummerd tot a tot en met d.
D
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde tot en met zesde lid worden vernummerd tot tweede tot en met vijfde lid.
3. Het tweede lid (nieuw) wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste volzin wordt «en de beslissingen, bedoeld in het tweede lid,» vervangen
door «en de beslissing tot deelname aan het penitentiaire programma, bedoeld in artikel
4, tweede lid, en de beslissingen, bedoeld in artikel 4, vierde en zesde lid,».
b. De vierde volzin vervalt.
E
In artikel 16, tweede lid, vervalt «met inachtneming van de artikelen 20, tweede lid,
21 en 22, eerste lid».
F
Onder vernummering van hoofdstuk IVA tot IVB en de artikelen 18a tot en met 18c tot
18b tot en met 18d, wordt na artikel 18 een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
HOOFDSTUK IVA. DETENTIE- EN RE-INTEGRATIEPLAN
Artikel 18a
1. De directeur draagt zorg dat uiterlijk binnen vier weken na binnenkomst van de gedetineerde
in een inrichting, zo veel mogelijk in overleg met hem, een detentie- en re-integratieplan
wordt vastgesteld. Het detentie- en re-integratieplan kan gedurende de detentie, zo
veel mogelijk in overleg met de gedetineerde, worden aangepast.
2. Het detentie- en re-integratieplan vermeldt in ieder geval:
a. het individuele begeleidingsplan, inclusief eventuele zorg die de gedetineerde nodig
heeft,
b. de gedrags- en re-integratiedoelen die de gedetineerde tracht te behalen,
c. de activiteiten waaraan de gedetineerde deelneemt en de activiteiten en het verlof
waarvoor de gedetineerde bij goed gedrag in aanmerking komt,
d. de essentiële voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven van de gedetineerde,
voor zover deze ontbreken.
3. De directeur betrekt bij het opstellen van het detentie- en re-integratieplan eventuele
adviezen van de rechter of het openbaar ministerie omtrent de tenuitvoerlegging.
4. De directeur kan ten behoeve van het vaststellen of het aanpassen van het detentie-
en re-integratieplan overleggen:
a. met de reclassering;
b. met het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de gedetineerde
ingezetene was of overwegend verbleef voorafgaand aan de detentie dan wel de gemeente
waarin de gedetineerde zich na afloop van zijn detentie wil vestigen, over de essentiële
voorwaarden voor deelname aan het maatschappelijk leven, bedoeld in het tweede lid,
onderdeel d.
5. De directeur draagt zorg dat de tenuitvoerlegging overeenkomstig het detentie- en
re-integratieplan plaatsvindt.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
de nadere eisen waaraan een detentie- en re-integratieplan ten minste moet voldoen
en de voorschriften die bij de vaststelling of een aanpassing van het plan in acht
moeten worden genomen. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld
over welke gegevens, in welke gevallen en onder welke voorwaarden, kunnen worden uitgewisseld
tussen de directeur en het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van
de toepassing van het vierde lid.
G
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «algehele dan wel beperkte gemeenschap» vervangen door «een
gemeenschapsregime».
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
3. In het tweede lid (nieuw) wordt «voor plaatsing in de regimes, bedoeld in het eerste
lid,» vervangen door «voor plaatsing in een gemeenschapsregime,».
H
De artikelen 20 tot en met 22 komen te luiden:
Artikel 20
Gedetineerden die in een gemeenschapsregime zijn geplaatst, worden zo veel mogelijk
in de gelegenheid gesteld met andere gedetineerden aan activiteiten deel te nemen.
Artikel 21
Gedetineerden die in een individueel regime zijn geplaatst, worden in de gelegenheid
gesteld aan activiteiten deel te nemen. De directeur bepaalt de mate waarin de gedetineerde
in staat wordt gesteld individueel dan wel met andere gedetineerden aan activiteiten
deel te nemen.
Artikel 22
De mate waarin een gedetineerde in de gelegenheid wordt gesteld aan activiteiten deel
te nemen is mede afhankelijk van de mate waarin ten aanzien van de gedetineerde is
gebleken van goed gedrag.
I
In artikel 34a, eerste lid, wordt «een individueel regime als bedoeld in artikel 22
of in een extra beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder
e,» vervangen door «een individueel regime als bedoeld in artikel 21 of in een extra
beveiligde inrichting als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder d,».
J
Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.
2. Na het tweede lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. De directeur kan aan andere personen toegang tot de inrichting verlenen ten behoeve
van hulpverlening aan gedetineerden met betrekking tot de essentiële voorwaarden voor
deelname aan het maatschappelijk leven.
K
Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De gedetineerde kan in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan de in de inrichting
beschikbare arbeid.
2. In het tweede lid wordt «de aard van de detentie» vervangen door «de aard of de duur
van de detentie».
3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde
en vierde lid.
4. In het vierde lid (nieuw) komt de eerste volzin te luiden: Onze Minister stelt regels
omtrent de toepassing van het tweede lid en omtrent de samenstelling en de hoogte
van het arbeidsloon.
ARTIKEL II
Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden verleend:
a. aan de veroordeelde tot vrijheidsstraf van meer dan een jaar en ten hoogste twee jaren
wanneer de vrijheidsbeneming ten minste een jaar heeft geduurd en van het alsdan nog
ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf een derde gedeelte is ondergaan;
b. aan de veroordeelde tot tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaren wanneer
hij twee derde gedeelte daarvan heeft ondergaan, met dien verstande dat de periode
waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, niet langer kan zijn dan
twee jaren.
2. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
3. In het tweede lid (nieuw) wordt «Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing»
vervangen door «Het eerste lid is niet van toepassing».
4. Na het tweede lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:
3. Bij de beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling worden
in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
a. de mate waarin en de wijze waarop de veroordeelde door zijn gedrag heeft doen blijken
van een bijzondere geschiktheid tot terugkeer in de samenleving;
b. de mogelijkheden om eventuele aan de invrijheidstelling verbonden risico’s te beperken
en beheersen;
c. de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, waaronder
de door de veroordeelde geleverde inspanningen om de door het strafbare feit veroorzaakte
schade te vergoeden.
5. In het vierde lid wordt «Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid» vervangen
door «Voor de toepassing van het eerste lid».
6. In het vijfde lid wordt de zinsnede «de artikelen 15a tot en met 15l» vervangen door
«de artikelen 15a tot en met 15i».
7. Het zevende lid komt te luiden:
7. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister van Justitie en Veiligheid in het
geval van de tenuitvoerlegging van een in het buitenland opgelegde vrijheidsstraf
in Nederland bepalen dat:
a. de voorwaardelijke invrijheidstelling op een eerder tijdstip kan plaatsvinden, indien
de veroordeelde op dat eerdere tijdstip voorwaardelijk in vrijheid zou zijn gesteld,
als de tenuitvoerlegging niet aan Nederland zou zijn overgedragen;
b. de voorwaardelijke invrijheidstelling op een later tijdstip kan plaatsvinden, voor
zover de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling op dat latere tijdstip
de instemming van de buitenlandse autoriteit met de overbrenging van de veroordeelde
naar Nederland heeft bevorderd.
B
Artikel 15a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling kunnen daarnaast bijzondere voorwaarden
betreffende het gedrag van de veroordeelde worden verbonden. Indien aan de voorwaardelijke
invrijheidstelling bijzondere voorwaarden worden verbonden, zijn daaraan van rechtswege
de voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:
a. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1
van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 15b, derde
lid, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
2. Het derde lid, subonderdeel 2°, komt te luiden:
2°. een verbod zich op of in de directe omgeving van een bepaalde locatie te bevinden
of te vestigen;
3. In het derde lid wordt subonderdeel 10° vernummerd tot subonderdeel 13° en worden
na subonderdeel 9° drie subonderdelen ingevoegd, luidende:
10°. een verbod vrijwilligerswerk van een bepaalde aard te verrichten;
11°. een beperking van het recht om Nederland te verlaten;
12°. gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door het strafbare feit veroorzaakte schade
of het treffen van een regeling voor het betalen van de schadevergoeding in termijnen;
4. Het vijfde tot en met het achtste lid vervallen.
C
Artikel 15b komt te luiden:
Artikel 15b
1. Het openbaar ministerie beslist over het verlenen en herroepen van voorwaardelijke
invrijheidstelling en over het stellen, wijzigen of opheffen van bijzondere voorwaarden.
De beslissingen van het openbaar ministerie zijn met redenen omkleed. Het openbaar
ministerie stelt de veroordeelde in kennis van zijn beslissingen.
2. De directeur van de penitentiaire inrichting en de reclassering adviseren omtrent
de beslissingen, bedoeld in het eerste lid.
3. Het openbaar ministerie kan aan een krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen
reclasseringsinstelling opdracht geven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden
en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden. Bij het houden van toezicht
op de naleving van de voorwaarden stelt de reclasseringsinstelling de identiteit van
de veroordeelde vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin,
en tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Indien een voorwaarde niet wordt
nageleefd, doet de reclasseringsinstelling daarvan onverwijld melding aan het openbaar
ministerie.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld
omtrent de totstandkoming van de beslissingen, bedoeld in het eerste lid, en het uit
te oefenen toezicht, bedoeld in het derde lid.
D
In artikel 15c, derde lid, komt de laatste volzin te luiden: Artikel 15g, tweede en
derde lid, en artikel 15h, vierde lid, zijn op de behandeling van de vordering van
het openbaar Ministerie van overeenkomstige toepassing.
E
De artikelen 15d tot en met 15i komen te luiden:
Artikel 15d
1. Uiterlijk vier weken voor het in artikel 15, eerste of zevende lid, bedoelde tijdstip
stelt het openbaar ministerie de veroordeelde in kennis van zijn beslissing over het
al dan niet verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling. De beslissing kan ook
inhouden dat een beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling
wordt uitgesteld voor een termijn van ten hoogste zes maanden. Indien voorwaardelijke
invrijheidstelling wordt verleend, beslist het openbaar ministerie eveneens over de
daaraan verbonden voorwaarden.
2. Indien geen voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, kan de veroordeelde
ten minste zes maanden na de daartoe strekkende beslissing, eenmaal verzoeken om alsnog
voorwaardelijk in vrijheid te worden gesteld. Het openbaar ministerie beslist binnen
twee maanden na de ontvangst van het verzoek en stelt de veroordeelde van zijn beslissing
in kennis. Indien alsnog voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, bepaalt
het openbaar ministerie de dag van de voorwaardelijke invrijheidstelling en beslist
eveneens over de daaraan verbonden voorwaarden.
Artikel 15e
1. Voorwaardelijke invrijheidstelling kan geheel of gedeeltelijk worden herroepen indien:
a. er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de algemene voorwaarde
niet heeft nageleefd;
b. de veroordeelde een bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
2. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan ook worden herroepen indien het gedrag
van de veroordeelde, bedoeld in het eerste lid, zich heeft voorgedaan in de periode
dat de proeftijd niet loopt op grond van artikel 15c, vierde lid.
3. De voorwaardelijke invrijheidstelling kan voorts worden herroepen indien de veroordeelde
niet langer rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8, onder
a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000.
4. Het openbaar ministerie ziet slechts af van de herroeping, indien naar zijn oordeel
met het wijzigen van de voorwaarden of met een waarschuwing kan worden volstaan.
Artikel 15f
1. Indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de voorwaardelijke invrijheidstelling
zal worden herroepen, kan de aanhouding van de veroordeelde worden bevolen door het
openbaar ministerie. Indien het bevel van het openbaar ministerie niet kan worden
afgewacht, kan de hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De hulpofficier
geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan het openbaar
ministerie.
2. Indien de veroordeelde is aangehouden, beslist het openbaar ministerie binnen drie
dagen na die aanhouding over de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
3. Indien het openbaar ministerie beslist tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling,
gelast het de verdere tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf door onderbrenging van
de veroordeelde in een penitentiaire inrichting. Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling
gedeeltelijk is herroepen, wordt de veroordeelde, nadat hij het alsnog ten uitvoer
te leggen gedeelte van de vrijheidsstraf heeft ondergaan, opnieuw voorwaardelijk in
vrijheid gesteld.
4. Indien het openbaar ministerie niet beslist tot herroeping van de voorwaardelijke
invrijheidstelling van de aangehouden veroordeelde, wordt zijn voorwaardelijke invrijheidstelling
hervat.
5. Indien de voorwaardelijke invrijheidstelling is herroepen nadat de veroordeelde is
aangehouden, wordt de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geacht te zijn hervat
op de dag van de aanhouding, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 15g
1. De veroordeelde kan bij de rechtbank een met redenen omkleed bezwaarschrift indienen
tegen:
a. de beslissing om geen voorwaardelijke invrijheidstelling te verlenen;
b. de beslissing om een beslissing over het verlenen van voorwaardelijke invrijheidstelling
uit te stellen;
c. de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
2. Het bezwaarschrift wordt ingediend binnen twee weken na de betekening van de kennisgeving,
bedoeld in artikel 15d, eerste en tweede lid, onderscheidenlijk artikel 15e, derde
lid. Artikel 449, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige
toepassing.
3. Tot kennisneming van het bezwaarschrift is bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg
heeft kennisgenomen van het strafbare feit ter zake waarvan de straf die ten uitvoer
wordt gelegd, is opgelegd. In de gevallen, bedoeld in artikel 15, vijfde lid, is tot
kennisneming van het bezwaarschrift bevoegd de rechtbank die in eerste aanleg heeft
geoordeeld ter zake van het feit waarvoor de langste onvoorwaardelijke vrijheidsstraf
is opgelegd. Bij straffen van gelijke lengte zijn rechtbanken gelijkelijk bevoegd.
In het geval van de tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing
is tot kennisneming van het bezwaarschrift bevoegd de rechtbank in het arrondissement
waarin de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf een aanvang heeft genomen.
4. De artikelen 21 tot en met 25 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige
toepassing. De behandeling van het bezwaarschrift door de raadkamer vindt plaats in
het openbaar.
Artikel 15h
1. Zo spoedig mogelijk na ontvangst van een tijdig ingediend bezwaarschrift onderzoekt
de rechtbank of het openbaar ministerie bij afweging van de betrokken belangen in
redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
2. Hangende de beslissing van de rechtbank op het bezwaarschrift wordt de veroordeelde
niet voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
3. Acht de rechtbank het bezwaarschrift gegrond, dan bepaalt zij het tijdstip waarop
de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld. De rechtbank kan daarbij
adviseren omtrent de te stellen bijzondere voorwaarden.
4. Tegen de beslissing van de rechtbank staat geen rechtsmiddel open, anders dan beroep
in cassatie in het belang der wet als bedoeld in artikel 456 van het Wetboek van Strafvordering.
Artikel 15i
Indien de rechtbank een bezwaarschrift tegen de beslissing tot herroeping van de voorwaardelijke
invrijheidstelling gegrond heeft geacht of de voorwaardelijke invrijheidstelling is
herroepen vanwege het niet naleven van de algemene voorwaarde, maar de zaak betreffende
het nieuwe strafbare feit eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, kan de
rechtbank op verzoek van de veroordeelde een vergoeding ten laste van de staat toekennen
voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming ondergaan uit
hoofde van artikel 15f. De artikelen 89, eerste lid, tweede volzin en zesde lid, 90
en 93 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
F
De artikelen 15j, 15k en 15l vervallen.
ARTIKEL III
In artikel 361a van het Wetboek van Strafvordering vervalt «of een vordering als bedoeld
in artikel 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht».
ARTIKEL IV
1. Artikel I, onderdeel B, van deze wet heeft geen gevolgen ten aanzien van beslissingen
tot deelname aan een penitentiair programma die zijn genomen voor de inwerkingtreding
van deze wet. Artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, zoals deze luidde voor
de inwerkingtreding van deze wet, blijft in deze gevallen van toepassing.
2. Artikel I, onderdeel B, van deze wet is niet van toepassing op vrijheidsstraffen
en vrijheidsbenemende maatregelen waarvan de tenuitvoerlegging is aangevangen voor
de inwerkingtreding van deze wet, indien de tenuitvoerlegging ten hoogste drie jaar
na de inwerkingtreding van deze wet nog gaande is. Artikel 4 van de Penitentiaire
beginselenwet, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van deze wet, blijft in
deze gevallen van toepassing.
3. Artikel II van deze wet heeft geen gevolgen voor veroordelingen tot vrijheidsstraf
die door de rechtbank of het gerechtshof zijn uitgesproken voor de inwerkingtreding
van deze wet. De artikelen 15 tot en met 15k van het Wetboek van Strafrecht, zoals
deze luidden voor de inwerkingtreding van deze wet, blijven in deze gevallen van toepassing.
ARTIKEL V
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat
voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
ARTIKEL VI
Deze wet wordt aangehaald als: Wet straffen en beschermen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Rechtsbescherming,
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 33 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 5 | Tegen |
50PLUS | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.