Voorstel van wet : Voorstel van wet
35 110 Invoering van een wettelijk mechanisme ten behoeve van de beslechting van belastinggeschillen tussen lidstaten van de Europese Unie (Wet fiscale arbitrage)
HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN
Artikel 1.1
Artikel 1.2
HOOFDSTUK 2. KLACHTPROCEDURE
Artikel 2.1
Artikel 2.2
Artikel 2.3
Artikel 2.4
Artikel 2.5
Artikel 2.6
Artikel 2.7
Artikel 2.8
HOOFDSTUK 3. PROCEDURE VOOR ONDERLING OVERLEG
Artikel 3.1
Artikel 3.2
Artikel 3.3
HOOFDSTUK 4. ARBITRAGECOMMISSIE
HOOFDSTUK 5. WISSELWERKING MET ANDERE PROCEDURES
Artikel 5.1
Artikel 5.2
Artikel 5.3
HOOFDSTUK 6. WIJZIGING BELASTINGHEFFING
Artikel 6.1
HOOFDSTUK 7. GEHEIMHOUDING EN OPENBAARMAKING
Artikel 7.1
Artikel 7.2
Artikel 7.3
HOOFDSTUK 8. OVERGANGSRECHT
Artikel 8.1
HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN
Artikel 9.1
Artikel 9.2
Nr. 2
VOORSTEL VAN WET
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau,
enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is voorzieningen te treffen
tot uitvoering van Richtlijn 2017/1852/EU van de Raad van 10 oktober 2017 betreffende
mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie (PbEU 2017,
L 265);
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen
overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:
HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN
Artikel 1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt, voor zover nodig in afwijking
van de Algemene wet bestuursrecht, verstaan onder:
andere bevoegde autoriteit:
de autoriteit van een andere betrokken lidstaat of de autoriteiten van andere betrokken
lidstaten die als zodanig door de andere betrokken lidstaat is, onderscheidenlijk
de andere betrokken lidstaten zijn, aangewezen;
arbitrageverdrag van de Unie:
Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen
verbonden ondernemingen;
belanghebbende:
elke persoon die een fiscaal ingezetene is van een lidstaat en voor wiens belastingheffing
het geschilpunt rechtstreekse gevolgen heeft;
belastingwet:
belastingwet als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen;
bevoegde autoriteit:
de autoriteit van een lidstaat die als zodanig door de betrokken lidstaat is aangewezen;
dubbele belasting:
de heffing van belastingen die vallen onder een overeenkomst of verdrag die voorzien
in de afschaffing van dubbele belasting op inkomsten of vermogen door twee of meer
lidstaten op dezelfde belastbare inkomsten of hetzelfde belastbare vermogen wanneer
zulks aanleiding geeft tot een additionele belastingheffing, een toename van de belastingverplichtingen
of de annulering of vermindering van verliezen die met belastbare winst kunnen worden
verrekend;
geschilpunt:
een kwestie die aanleiding geeft tot een geschil tussen Nederland en een andere lidstaat
of andere lidstaten van de Europese Unie over de uitleg of toepassing van overeenkomsten
en bilaterale belastingverdragen die voorzien in de afschaffing van dubbele belasting
op inkomsten of vermogen of over de uitleg of toepassing van het arbitrageverdrag
van de Europese Unie;
indienen van een klacht:
het gebruikmaken van de ingevolge deze wet en Richtlijn 2017/1852/EU bestaande bevoegdheid
van de belanghebbende om beslechting te verzoeken van een geschilpunt;
inspecteur:
de functionaris die als zodanig bij ministeriële regeling is aangewezen;
klacht:
een verzoek van de belanghebbende tot beslechting van een geschilpunt;
lidstaat:
lidstaat van de Europese Unie;
Onze Minister:
Onze Minister van Financiën;
procedure voor onderling overleg:
overleg tussen Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit om tot beslechting van
het geschilpunt te komen;
Richtlijn 2013/34/EU:
Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende
de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante
verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG
van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG
en 83/349/EEG van de Raad (PbEU 2013, L 182);
Richtlijn 2017/1852/EU:
Richtlijn 2017/1852/EU van de Raad van 10 oktober 2017 betreffende mechanismen ter
beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie (PbEU 2017, L 265);
voorzieningenrechter van de rechtbank:
de voorzieningenrechter, bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2. Tenzij de context anders vereist, hebben termen die in deze wet niet worden gedefinieerd
de betekenis die zij op dat ogenblik hebben uit hoofde van de betrokken overeenkomsten
of verdragen die voorzien in de afschaffing van dubbele belasting op inkomsten en
waar van toepassing op vermogen en die van toepassing zijn op de dag van ontvangst
door de belanghebbende van de eerste kennisgeving van de handeling die heeft geleid
of zal leiden tot een geschilpunt. Bij gebreke van een definitie uit hoofde van dergelijke
overeenkomsten of verdragen hebben termen de betekenis krachtens Nederlandse belastingwetten
waarop genoemde overeenkomsten of verdragen van toepassing zijn, die gelden op de
dag van ontvangst door de belanghebbende van de eerste kennisgeving van de handeling
die heeft geleid of zal leiden tot een geschilpunt. Betekenis krachtens Nederlandse
toepasselijke belastingwetten heeft voorrang op een betekenis die krachtens andere
wetten aan de term wordt gegeven.
3. Op deze wet is de Algemene termijnenwet niet van toepassing.
Artikel 1.2
1. De Nederlandse bevoegde autoriteit is Onze Minister.
2. Onze Minister is verantwoordelijk voor de contacten en het nakomen van verplichtingen
op grond van deze wet en Richtlijn 2017/1852/EU ten aanzien van de Europese Commissie,
de andere bevoegde autoriteit en de arbitragecommissie.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over
de wijze waarop de contacten met de Europese Commissie, de andere bevoegde autoriteit
en de arbitragecommissie worden vormgegeven.
HOOFDSTUK 2. KLACHTPROCEDURE
Artikel 2.1
1. Het indienen van een klacht en de daarbij te verstrekken gegevens en inlichtingen
geschiedt tegelijkertijd bij Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit.
2. De termijn voor het indienen van een klacht bedraagt drie jaar. De termijn vangt
aan met ingang van de dag van ontvangst door de belanghebbende van de eerste kennisgeving
van de handeling die tot het geschilpunt aanleiding geeft of zal geven.
3. Het instellen van bezwaar of beroep tegen een belastingaanslag die mede ziet op een
geschilpunt of het instellen van overige nationale rechtsmiddelen met betrekking tot
een geschilpunt schorst de indieningstermijn van drie jaar niet.
4. Onze Minister bevestigt de ontvangst van de klacht binnen een termijn van twee maanden
aan de belanghebbende en de andere bevoegde autoriteit. Deze termijn vangt aan met
ingang van de dag van ontvangst van de klacht door Onze Minister.
5. Bij de bevestiging van ontvangst van de klacht stelt Onze Minister de andere bevoegde
autoriteit in kennis van de taal of talen waarin hij wil communiceren.
Artikel 2.2
De klacht wordt alleen aanvaard indien de belanghebbende de volgende gegevens en inlichtingen
verstrekt:
a. de naam, het adres, het fiscale identificatienummer of het functionele equivalent
daarvan en alle andere gegevens en inlichtingen die nodig zijn voor de identificatie
van de belanghebbende;
b. de betreffende belastingtijdvakken en de betrokken lidstaten;
c. de relevante feiten en omstandigheden, waaronder begrepen de aard en de dag van de
handelingen die aanleiding geven tot het geschilpunt, de met het geschilpunt verband
houdende bedragen in de valuta’s van de betrokken lidstaten alsmede een afschrift
van eventuele bewijsstukken;
d. een verwijzing naar de toepasselijke belastingwet en regelgeving en de overeenkomsten
of verdragen die voorzien in de afschaffing van dubbele belasting op inkomsten en
vermogen en indien meer dan een van die overeenkomsten of verdragen van toepassing
is, de vermelding welke overeenkomst of welk verdrag met betrekking tot het geschilpunt
wordt uitgelegd waarna die overeenkomst of dat verdrag voor de uitvoering van deze
wet de toepasselijke overeenkomst of het toepasselijke verdrag is;
e. een schriftelijke verklaring van de belanghebbende inzake en een afschrift van eventuele
bewijsstukken van:
1°. de reden waarom er sprake is van een geschilpunt;
2°. de nadere bijzonderheden over elk door de belanghebbende ingesteld bezwaar en beroep
en elk ander door de belanghebbende ingezet nationaal rechtsmiddel met betrekking
tot de relevante transacties en over elke rechterlijke beslissing in verband met het
geschilpunt;
3°. een toezegging van de belanghebbende dat zo volledig en zo snel mogelijk op alle toepasselijke
verzoeken van Onze Minister wordt gereageerd en tevens na een verzoek van Onze Minister
alle documentatie wordt verstrekt;
f. in voorkomend geval, een afschrift van het definitieve besluit over de belastingaanslag
dat aanleiding geeft tot het geschilpunt dat is weergegeven in:
1°. een definitieve belastingaanslag;
2°. een rapport van de belastingcontrole; of
3°. een ander gelijkwaardig document;
g. in voorkomend geval, een afschrift van elk document dat de belastingautoriteiten met
betrekking tot het geschilpunt hebben verstrekt;
h. in voorkomend geval, gegevens en inlichtingen over eventuele klachten die door de
belanghebbende zijn ingediend uit hoofde van een andere procedure voor onderling overleg
of uit hoofde van een andere geschilbeslechtingsprocedure alsmede een uitdrukkelijke
toezegging van de belanghebbende dat hij akkoord gaat met de beëindiging van deze
andere procedures;
i. alle door Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit gevraagde specifieke aanvullende
gegevens en inlichtingen die noodzakelijk worden geacht voor een grondig onderzoek
van de zaak in kwestie.
Artikel 2.3
1. Bij toepassing van artikel 2.2, onderdeel i, kan Onze Minister binnen drie maanden
na ontvangst van de klacht de belanghebbende verzoeken om specifieke aanvullende gegevens
en inlichtingen die noodzakelijk worden geacht voor een grondig onderzoek van de zaak
in kwestie.
2. De belanghebbende verstrekt binnen drie maanden na ontvangst van het verzoek alle
gevraagde gegevens en inlichtingen aan Onze Minister. De belanghebbende zendt tegelijkertijd
een afschrift van deze gegevens en inlichtingen toe aan de andere bevoegde autoriteit.
Artikel 2.4
De bij Onze Minister ingediende klacht en de daarbij behorende gegevens en inlichtingen,
bedoeld in de artikelen 2.2 en 2.3, worden in de Nederlandse of Engelse taal gesteld.
Artikel 2.5
1. Onze Minister neemt binnen zes maanden een besluit over aanvaarding of afwijzing
van de klacht. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag van ontvangst van de klacht
door Onze Minister of, bij toepassing van artikel 2.3, binnen zes maanden na de dag
van ontvangst van de verzochte gegevens en inlichtingen. De belanghebbende en de andere
bevoegde autoriteit worden onverwijld schriftelijk in kennis gesteld van het besluit
van Onze Minister. Geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit over aanvaarding
of afwijzing van de klacht.
2. Indien niet binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, een besluit over de klacht
is genomen, wordt voor de toepassing van deze wet de klacht geacht te zijn aanvaard
door Onze Minister.
3. De klacht wordt afgewezen indien naar het oordeel van Onze Minister geen sprake is
van een geschilpunt of door de belanghebbende niet of niet volledig is voldaan aan
de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2, 2.3 en 2.4. De belanghebbende
wordt in kennis gesteld van de algemene redenen voor afwijzing.
4. In afwijking van het eerste lid, kan Onze Minister binnen zes maanden na ontvangst
van de klacht of, bij toepassing van artikel 2.3, eerste lid, binnen zes maanden na
de dag van ontvangst van de verzochte gegevens en inlichtingen, besluiten om het geschilpunt
eenzijdig te beslechten. Met dat besluit worden de procedurehandelingen uit hoofde
van deze wet onmiddellijk beëindigd. De belanghebbende en de andere bevoegde autoriteit
worden onverwijld in kennis gesteld van het besluit van Onze Minister. Geen beroep
kan worden ingesteld tegen dit besluit. Via een vaststellingsovereenkomst als bedoeld
in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek kunnen bindende en afdwingbare
voorwaarden over de eenzijdige beslechting van het geschilpunt met de belanghebbende
overeen worden gekomen.
5. De belanghebbende kan de klacht intrekken. De intrekking vindt gelijktijdig plaats
bij Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit via een schriftelijke kennisgeving.
De kennisgeving beëindigt onmiddellijk alle procedurehandelingen uit hoofde van deze
wet. Ingeval Onze Minister de kennisgeving ontvangt, wordt de andere bevoegde autoriteit
daarvan onverwijld in kennis gesteld.
6. Indien een geschilpunt om welke reden dan ook ophoudt te bestaan, worden onmiddellijk
alle procedurehandelingen beëindigd uit hoofde van deze wet. Onze Minister stelt de
belanghebbende onverwijld in kennis van deze situatie met een opgaaf van algemene
redenen.
7. Indien de belanghebbende bezwaar of beroep heeft ingesteld tegen een ingevolge de
belastingwet genomen besluit als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen dat betrekking heeft op het geschilpunt, vangt de termijn,
bedoeld in het eerste lid, aan met ingang van de dag waarop de beslissing in die procedure
onherroepelijk is geworden of die procedurehandelingen anderszins definitief zijn
gesloten dan wel zijn opgeschort.
Artikel 2.6
1. In afwijking van artikel 2.5, eerste lid, is de afwijzing van de klacht door Onze
Minister een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26 van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen waarop hoofdstuk V, afdeling 2, van die wet van overeenkomstige
toepassing is, indien de klacht door Onze Minister en door de andere bevoegde autoriteit
is afgewezen.
2. In afwijking van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht vangt de termijn voor
het instellen van bezwaar tegen de voor bezwaar vatbare beschikking, bedoeld in het
eerste lid, aan met ingang van de dag na de dag waarop de belanghebbende in kennis
is gesteld van de afwijzing van de klacht door Onze Minister en de andere bevoegde
autoriteit.
3. Indien bezwaar of beroep op grond van het eerste lid aanhangig is of de beschikking,
bedoeld in het eerste lid, nog vatbaar is voor bezwaar of beroep, kan de belanghebbende
geen verzoek indienen tot het instellen van een arbitragecommissie op grond van artikel
4.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a.
4. Bij toepassing van artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onderdeel a, vervangt het eindoordeel
in de procedure, bedoeld in het eerste lid, het door Onze Minister genomen besluit
tot afwijzing van de klacht.
Artikel 2.7
1. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, kan de belanghebbende de klacht, de gegevens
en inlichtingen, intrekkingen en andere verzoeken uitsluitend indienen bij Onze Minister
indien hij:
a. een Nederlands ingezetene is; en
b. geen grote onderneming is en geen deel uitmaakt van een grote groep zoals gedefinieerd
in Richtlijn 2013/34/EU.
2. Onze Minister stelt de andere bevoegde autoriteit in kennis van de klacht, de gegevens
en inlichtingen, intrekkingen en andere verzoeken, bedoeld in het eerste lid, binnen
twee maanden na de dag van ontvangst daarvan. Zodra deze kennisgeving geschiedt, wordt
de belanghebbende voor de toepassing van deze wet geacht de mededelingen en documenten
op de dag van deze kennisgeving bij alle betrokken lidstaten te hebben ingediend.
3. Indien gegevens en inlichtingen worden ontvangen uit hoofde van de artikelen 2.3
en 3.3, zendt Onze Minister een afschrift daarvan toe aan de andere bevoegde autoriteit.
Zodra dit afschrift is toegezonden, worden de aanvullende gegevens en inlichtingen
geacht door alle bevoegde autoriteiten te zijn ontvangen op de dag waarop de ontvangst
door Onze Minister heeft plaatsgevonden.
Artikel 2.8
Het indienen van een klacht maakt een einde aan andere aanhangige procedures voor
onderling overleg of geschilbeslechtingsprocedures uit hoofde van een overeenkomst
die of een verdrag dat wordt uitgelegd of toegepast in verband met het betreffende
geschilpunt. Deze aanhangige procedures worden beëindigd met ingang van de dag van
de eerste ontvangst van de klacht door Onze Minister of de andere bevoegde autoriteit.
HOOFDSTUK 3. PROCEDURE VOOR ONDERLING OVERLEG
Artikel 3.1
1. Indien Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit de klacht aanvaarden, spannen
zij zich in om binnen een termijn van twee jaar het geschilpunt in onderling overleg
te beslechten.
2. De termijn, bedoeld in het eerste lid, vangt aan met ingang van de dag van verzending
van de aanvaarding van de klacht door Onze Minister aan de belanghebbende, tenzij
deze dag is gelegen vóór de dag waarop de andere bevoegde autoriteit de aanvaarding
van de klacht heeft verzonden aan de belanghebbende in welk geval de termijn aanvangt
met ingang van de laatstgenoemde dag.
3. De termijn, bedoeld in het eerste lid, kan op een schriftelijk en gemotiveerd verzoek
van Onze Minister of de andere bevoegde autoriteit aan alle bevoegde autoriteiten
van de betrokken lidstaten met ten hoogste een jaar worden verlengd.
4. Indien binnen de vastgestelde termijn overeenstemming over de beslechting van het
geschilpunt is bereikt, stelt Onze Minister de belanghebbende daarvan onverwijld in
kennis.
5. Indien binnen de vastgestelde termijn geen overeenstemming over de beslechting van
het geschilpunt is bereikt, stelt Onze Minister de belanghebbende daarvan in kennis
met een opgave van algemene redenen waarom geen overeenstemming is bereikt.
6. Indien de belanghebbende bezwaar of beroep heeft ingesteld tegen een ingevolge de
belastingwet genomen besluit als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Algemene
wet inzake rijksbelastingen dat betrekking heeft op het geschilpunt, vangt de termijn
voor het beslechten van het geschilpunt in onderling overleg aan op de dag waarop
de beslissing in die procedure onherroepelijk is geworden of die procedurehandelingen
anderszins definitief zijn gesloten dan wel zijn opgeschort.
Artikel 3.2
1. Bij de kennisgeving, bedoeld in artikel 3.1, vierde lid, verstrekt Onze Minister
aan de belanghebbende een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 900 van
Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek die bindende en afdwingbare voorwaarden over de
definitieve beslechting van het geschilpunt bevat. Deze vaststellingsovereenkomst
kan in overleg met de belanghebbende worden gewijzigd.
2. De vaststellingsovereenkomst omvat in ieder geval een verklaring van de belanghebbende
dat hij de overeenstemming over de beslechting van het geschilpunt, bedoeld in artikel
3.1, vierde lid, aanvaardt en dat hij afziet van Nederlandse rechtsmiddelen met betrekking
tot het geschilpunt of onderdelen daarvan. Indien er reeds procedurehandelingen met
betrekking tot Nederlandse rechtsmiddelen waren begonnen, omvat de vaststellingsovereenkomst
de ontbindende voorwaarde dat de belanghebbende uiterlijk binnen zestig dagen na het
sluiten van de vaststellingsovereenkomst aan Onze Minister gegevens en inlichtingen
verstrekt die aannemelijk maken dat de procedurehandelingen worden beëindigd.
Artikel 3.3
1. Tijdens de procedure voor onderling overleg kan Onze Minister de belanghebbende verzoeken
om gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de beslechting van het geschilpunt
van belang kunnen zijn. De belanghebbende zendt tegelijkertijd een afschrift van deze
gegevens en inlichtingen toe aan de andere bevoegde autoriteit.
2. Artikel 2.4 is van overeenkomstige toepassing op de gegevens en inlichtingen, bedoeld
in het eerste lid.
HOOFDSTUK 4. ARBITRAGECOMMISSIE
Paragraaf 4.1. Instelling en vorming van de arbitragecommissie
Artikel 4.1
1. Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende aan Onze Minister en de andere bevoegde
autoriteit wordt een arbitragecommissie ingesteld indien:
a. de klacht van de belanghebbende is afgewezen door de bevoegde autoriteit van een van
de betrokken lidstaten, maar niet door de bevoegde autoriteiten van alle betrokken
lidstaten; of
b. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit niet binnen de termijn, bedoeld in
artikel 3.1, overeenstemming hebben bereikt over de beslechting van het geschilpunt
in de procedure voor onderling overleg.
2. Bij een verzoek om een arbitragecommissie in te stellen is artikel 2.7 van overeenkomstige
toepassing.
3. De belanghebbende kan een verzoek als bedoeld in het eerste lid slechts doen indien
belanghebbende verklaart dat geen bezwaar en beroep kan worden ingesteld, dat geen
bezwaar en beroep aanhangig is of dat hij formeel afstand heeft gedaan van zijn recht
van bezwaar en beroep tegen de beschikking, bedoeld in artikel 2.6. De eerste volzin
is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot procedurehandelingen in verband
met de afwijzing van de klacht in de lidstaat van de andere bevoegde autoriteit.
4. De termijn voor het indienen van het schriftelijke verzoek is vijftig dagen. Deze
termijn vangt aan na de dag van ontvangst door de belanghebbende van:
a. het besluit van een van de bevoegde autoriteiten tot afwijzing van de klacht, tenzij
het besluit tot aanvaarding van de klacht door de andere bevoegde autoriteit is ontvangen
op een dag die is gelegen na de dag van ontvangst van de afwijzing in welk geval de
termijn aanvangt met ingang van de dag van ontvangst van de aanvaarding;
b. de kennisgeving dat geen overeenstemming is bereikt, bedoeld in artikel 3.1, vijfde
lid; of
c. het eindoordeel in de gerechtelijke procedure, bedoeld in artikel 2.6, dat strekt
tot aanvaarding van de klacht, tenzij een eindoordeel dat strekt tot aanvaarding van
de klacht door de belanghebbende is verkregen in een gerechtelijke procedure in de
andere lidstaat.
5. De arbitragecommissie wordt uiterlijk binnen 120 dagen na de dag van ontvangst van
het verzoek, bedoeld in het eerste lid, ingesteld. De voorzitter van de arbitragecommissie
stelt de belanghebbende onverwijld schriftelijk in kennis van de instelling van de
arbitragecommissie.
Artikel 4.2
1. Een belanghebbende kan zich in Nederland wenden tot de voorzieningenrechter van de
rechtbank ingeval de arbitragecommissie niet is ingesteld binnen de termijn, bedoeld
in artikel 4.1, vijfde lid. De voorzieningenrechter van de rechtbank is bevoegd om
de arbitragecommissie in te stellen.
2. De termijn voor het uitbrengen van een exploot van dagvaarding tot het instellen
van een arbitragecommissie door de deurwaarder aan Onze Minister bedraagt dertig dagen.
De termijn vangt aan met ingang van de dag na afloop van de termijn, bedoeld in artikel
4.1, vijfde lid.
3. Een arbitragecommissie wordt geacht niet te zijn ingesteld indien de arbitragecommissie
niet voldoet aan artikel 4.3, eerste lid.
4. In de gerechtelijke procedure, bedoeld in het eerste lid, kan de belanghebbende verzoeken
een vooraanstaande onafhankelijke persoon en een plaatsvervanger te benoemen uit de
lijst, bedoeld in artikel 4.4, indien Onze Minister dit heeft nagelaten.
5. Indien zowel Onze Minister als de andere bevoegde autoriteit heeft nagelaten ten
minste één vooraanstaande onafhankelijke persoon en een plaatsvervanger te benoemen,
kan de belanghebbende in een procedure bij de bevoegde rechtbank of de nationale benoemingsinstantie
in de betrokken lidstaten verzoeken de vooraanstaande onafhankelijke personen te benoemen
uit de lijst, bedoeld in artikel 4.4.
6. De op de voet van het vijfde lid benoemde vooraanstaande onafhankelijke personen
benoemen de voorzitter door middel van loting uit de lijst van vooraanstaande onafhankelijke
personen, bedoeld in artikel 4.4.
7. Indien meerdere belanghebbenden betrokken zijn, delen zij een verzoek als bedoeld
in het vierde of vijfde lid mee aan hun woonstaat. Indien een belanghebbende betrokken
is, wordt de mededeling van het verzoek gedaan aan Onze Minister en de andere bevoegde
autoriteit voor zover zij hebben nagelaten ten minste één vooraanstaande onafhankelijke
persoon en een plaatsvervanger te benoemen. Artikel 2.7 is van overeenkomstige toepassing.
8. De bevoegde voorzieningenrechter van de rechtbank stelt Onze Minister in kennis van
de benoemde onafhankelijke personen.
Artikel 4.3
1. De arbitragecommissie bestaat uit:
a. een voorzitter;
b. een bevoegde vertegenwoordiger van Onze Minister en een bevoegde vertegenwoordiger
van de andere bevoegde autoriteit;
c. een vooraanstaande onafhankelijke persoon die door Onze Minister wordt benoemd en
een vooraanstaande onafhankelijke persoon die door de andere bevoegde autoriteit wordt
benoemd.
2. De vooraanstaande onafhankelijke personen, bedoeld in het eerste lid, worden benoemd
uit de lijst, bedoeld in artikel 4.4.
3. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit kunnen in onderling overleg besluiten
hun bevoegde vertegenwoordigers en vooraanstaande onafhankelijke personen te verhogen
tot twee.
4. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit komen de wijze van benoeming van de
vooraanstaande onafhankelijke personen en een plaatsvervanger overeen. Indien geen
overeenstemming is bereikt, geschiedt de benoeming van deze personen door loting.
5. Tenzij de vooraanstaande onafhankelijke personen op de voet van artikel 4.2, vierde
en vijfde lid, zijn benoemd, kunnen Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit
bezwaar maken tegen de benoeming van een vooraanstaande onafhankelijke persoon om
elke vooraf tussen de andere bevoegde autoriteit en Onze Minister overeengekomen reden
of omdat:
a. de persoon behoort tot of werkt namens een van de betrokken belastingadministraties
of op een bepaald moment tijdens de drie voorafgaande jaren in die situatie heeft
verkeerd;
b. de persoon een deelneming van betekenis of stemrecht heeft in een van de belanghebbenden
in kwestie of deze deelneming van betekenis, onderscheidenlijk dit stemrecht, op enig
moment in de vijf jaar vóór zijn benoeming heeft gehad;
c. de persoon werknemer bij of adviseur van de belanghebbende is of dat op enig moment
in de vijf jaar vóór zijn benoeming is geweest;
d. de persoon onvoldoende garanties biedt om het geschilpunt objectief te behandelen;
of
e. de persoon een werknemer is van een bedrijf dat belastingadvies verleent of anderszins
beroepsmatig belastingadvies heeft verleend of op enig moment in de drie jaar vóór
zijn benoeming in een van die situaties heeft verkeerd.
6. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit kunnen eisen dat een benoemde vooraanstaande
persoon of diens plaatsvervanger opening van zaken geeft wat betreft belangen, relaties
of andere aangelegenheden die naar verwachting de onafhankelijkheid of onpartijdigheid
van die persoon kunnen beïnvloeden of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen
dat die persoon de procedurehandelingen met vooringenomenheid zal ingaan.
7. Gedurende een periode van twaalf maanden nadat het besluit bedoeld in artikel 4.7,
eerste lid, door de arbitragecommissie is genomen of het advies bedoeld in artikel
4.8, eerste lid, is uitgebracht door de arbitragecommissie, mag een vooraanstaande
onafhankelijke persoon die deel uitmaakt van de arbitragecommissie niet in een situatie
verkeren die voor Onze Minister of de andere bevoegde autoriteit een aanleiding zou
zijn geweest om bezwaar te maken tegen zijn benoeming indien die persoon in die situatie
had verkeerd op het moment van de benoeming voor de arbitragecommissie.
8. De bevoegde vertegenwoordigers van Onze Minister en van de andere bevoegde autoriteit
en de vooraanstaande onafhankelijke personen kiezen een voorzitter uit de lijst van
personen, bedoeld in artikel 4.4. De voorzitter is een rechter, tenzij anders is overeengekomen
tussen de bevoegde vertegenwoordigers van Onze Minister en van de andere bevoegde
autoriteit en de vooraanstaande onafhankelijke personen.
9. De arbitragecommissie is raadgevend, tenzij Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit
overeenkomen om een arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting in te
stellen ten behoeve van de beslechting van een geschilpunt op de voet van artikel
4.8. Een arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting kan ook de vorm hebben
van een arbitragecommissie van permanente aard. Voor alle arbitragecommissies gelden
dezelfde regels, tenzij anders is vermeld in deze wet.
10. De arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting kan met betrekking tot
de vorm en de samenstelling verschillen van de raadgevende commissie. De eerste zin
geldt niet voor hetgeen bepaald is in het vijfde, zesde en zevende lid inzake de onafhankelijkheid
van de leden van de arbitragecommissie.
Artikel 4.4
1. De lijst van vooraanstaande onafhankelijke personen bestaat uit alle door de lidstaten
benoemde vooraanstaande onafhankelijke personen. Onze Minister benoemt daartoe ten
minste drie personen die zowel bekwaam en onafhankelijk zijn als in staat zijn onpartijdig
en integer te handelen.
2. Onze Minister stelt de Europese Commissie in kennis van de namen van de vooraanstaande
onafhankelijke personen die hij heeft benoemd. Onze Minister verstrekt de Europese
Commissie tevens volledige en actuele informatie over de professionele en academische
achtergrond, bekwaamheid en deskundigheid van deze personen en over elk belangenconflict
dat zij mogelijk hebben. Onze Minister kan in de kennisgeving specificeren welke van
deze personen als voorzitter kan worden benoemd.
3. Onze Minister stelt de Europese Commissie onverwijld in kennis van alle wijzigingen
die in de lijst van onafhankelijke personen worden aangebracht. Onze Minister legt
procedures vast voor de verwijdering van een door hem benoemde persoon die niet langer
onafhankelijk is van de lijst van vooraanstaande onafhankelijke personen.
4. Indien Onze Minister vanwege een gebrek aan onafhankelijkheid van een vooraanstaande
onafhankelijke persoon gegronde redenen heeft om bezwaar te maken tegen de omstandigheid
dat die vooraanstaande onafhankelijke persoon op de lijst blijft staan, stelt Onze
Minister de Europese Commissie daarvan in kennis en onderbouwt hij zijn bezorgdheid
met passende bewijzen.
5. Indien Onze Minister bezwaren en bewijzen ontvangt van de Europese Commissie met
betrekking tot een gebrek aan onafhankelijkheid van een vooraanstaande onafhankelijke
persoon die hij heeft benoemd, neemt hij binnen zes maanden de nodige maatregelen
om het bezwaar te onderzoeken en besluit hij of de persoon op de lijst wordt gehandhaafd.
Onze Minister stelt de Europese Commissie vervolgens onverwijld in kennis van zijn
besluit.
Paragraaf 4.2. Werkingsregels en informatieplicht
Artikel 4.5
1. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit komen de werkingsregels van de arbitragecommissie
overeen.
2. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit stellen binnen de termijn, bedoeld
in artikel 4.1, vijfde lid, de belanghebbende in kennis van:
a. de werkingsregels van de arbitragecommissie;
b. de termijn waarbinnen het advies over de beslechting van het geschilpunt moet worden
uitgebracht;
c. verwijzingen naar alle toepasselijke bepalingen van nationaal recht en alle toepasselijke
overeenkomsten of verdragen.
3. De werkingsregels worden ondertekend door Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit
die bij het geschilpunt betrokken is. De werkingsregels bevatten:
a. de beschrijving en de kenmerken van het geschilpunt;
b. het mandaat waarover Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit overeenstemming
bereiken wat de te regelen juridische en feitelijke kwesties betreft;
c. de vorm van het geschilbeslechtingsorgaan;
d. het tijdschema van de geschilbeslechtingsprocedure;
e. de samenstelling van de arbitragecommissie;
f. de regels voor deelname van de belanghebbende en derde partijen aan de procedurehandelingen,
de uitwisselingen van memoranda, inlichtingen en bewijsstukken, de kosten, het soort
geschilbeslechtingsprocedure dat gebruikt wordt en alle andere relevante procedurele
of organisatorische aangelegenheden;
g. de logistieke regelingen voor de procedurehandelingen van de arbitragecommissie en
het uitbrengen van haar advies.
4. Indien een arbitragecommissie overeenkomstig artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onderdeel
a, is ingesteld om advies uit te brengen, bevatten de werkingsregels uitsluitend de
informatie, bedoeld in het derde lid, onderdelen a, d, e en f.
5. Ingeval de werkingsregels onvolledig zijn of ingeval de belanghebbende niet in kennis
is gesteld van de werkingsregels, zijn de standaardwerkingsregels van de Europese
Commissie van toepassing.
6. Indien Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit de belanghebbende niet in kennis
hebben gesteld van de werkingsregels overeenkomstig het eerste en tweede lid, worden
deze door de vooraanstaande onafhankelijke personen en de voorzitter van de arbitragecommissie
aangevuld met de standaardwerkingsregels en aan de belanghebbende toegezonden binnen
een termijn van twee weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag waarop de
arbitragecommissie is ingesteld.
7. Ingeval de vooraanstaande onafhankelijke personen en de voorzitter van de arbitragecommissie
geen overeenstemming hebben bereikt over de werkingsregels of de belanghebbende daarvan
niet in kennis hebben gesteld, kan de belanghebbende zich in Nederland wenden tot
de voorzieningenrechter van de rechtbank of een gerechtelijke procedure instellen
in de andere betrokken lidstaat om de werkingsregels te verkrijgen of de werkingsregels
van toepassing te verklaren.
Artikel 4.6
1. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit kunnen overeenkomen dat de belanghebbende
aan de arbitragecommissie alle inlichtingen, bewijsmiddelen en stukken verschaft die
van dienst kunnen zijn om tot een besluit of advies te komen.
2. Op verzoek van de arbitragecommissie verschaffen de belanghebbende, Onze Minister
en de andere bevoegde autoriteit alle inlichtingen, bewijsmiddelen en stukken aan
de arbitragecommissie.
3. In afwijking van het tweede lid behoeft Onze Minister geen inlichtingen te verstrekken
indien:
a. voor het verkrijgen van de inlichtingen administratieve maatregelen moeten worden
genomen die in strijd zijn met de nationale wetgeving;
b. de inlichtingen op grond van de nationale wetgeving niet verkrijgbaar zijn;
c. de inlichtingen betrekking hebben op handelsgeheimen, bedrijfsgeheimen, nijverheidsgeheimen,
beroepsgeheimen of op een fabrieks- of handelswerkwijze;
d. de bekendmaking van de inlichtingen in strijd is met de openbare orde.
4. De belanghebbende kan op eigen verzoek en met instemming van Onze Minister en de
andere bevoegde autoriteit voor een arbitragecommissie verschijnen of zich daar laten
vertegenwoordigen. Indien de arbitragecommissie zulks verlangt, is de belanghebbende
gehouden voor haar te verschijnen of zich er te laten vertegenwoordigen.
5. Bij de instelling van een arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting
kan in de werkingsregels van dit artikel worden afgeweken.
Paragraaf 4.3. Advies van de arbitragecommissie en eindbesluiten
Artikel 4.7
1. Indien de arbitragecommissie op grond van artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onderdeel
a, is ingesteld, neemt zij binnen zes maanden na de dag van instelling een besluit
met betrekking tot de aanvaarding van de klacht. Geen beroep kan worden ingesteld
tegen dit besluit over aanvaarding van de klacht.
2. De arbitragecommissie stelt Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit in kennis
van haar besluit binnen dertig dagen na de vaststelling ervan.
3. Indien de arbitragecommissie heeft besloten dat aan alle vereisten is voldaan en
de klacht dient te worden aanvaard, worden Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit
in kennis gesteld van dit besluit. Op verzoek van Onze Minister of de andere bevoegde
autoriteit wordt de procedure voor onderling overleg gestart. Ingeval Onze Minister
dit verzoek doet, worden de arbitragecommissie, de andere bevoegde autoriteit en de
belanghebbende op de hoogte gesteld van dit verzoek.
4. De termijn, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, vangt aan met ingang van de dag van
de dagtekening van het besluit van de arbitragecommissie dat de klacht wordt aanvaard.
5. Indien Onze Minister of de andere bevoegde autoriteit niet binnen een termijn van
zestig dagen na de dagtekening van het besluit van de arbitragecommissie dat de klacht
wordt aanvaard, heeft verzocht om de procedure voor onderling overleg te starten,
brengt de arbitragecommissie op de voet van artikel 4.8 advies uit over de beslechting
van het geschilpunt. In dat geval wordt voor de toepassing van artikel 4.8 de arbitragecommissie
geacht te zijn ingesteld met ingang van de dag waarop de termijn van zestig dagen
verstrijkt.
Artikel 4.8
1. Indien de arbitragecommissie op grond van artikel 4.1, eerste lid, aanhef en onderdeel
b, is ingesteld, brengt zij uiterlijk zes maanden na de dag waarop zij is ingesteld
schriftelijke advies uit aan Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit over de
beslechting van het geschilpunt.
2. Indien de arbitragecommissie van oordeel is dat het geschilpunt van zodanige aard
is dat meer dan zes maanden nodig zijn om advies te kunnen uitbrengen, kan deze termijn
met drie maanden worden verlengd. De arbitragecommissie stelt Onze Minister, de andere
bevoegde autoriteit en de belanghebbende van de verlenging in kennis.
3. De arbitragecommissie baseert haar advies op de bepalingen van de toepasselijke overeenkomsten
of verdragen die voorzien in de afschaffing van dubbele belasting alsmede op eventuele
toepasselijke nationale voorschriften.
4. De arbitragecommissie neemt haar advies aan met een gewone meerderheid van leden.
Indien geen meerderheid kan worden bereikt, is de stem van de voorzitter bepalend
voor het definitieve advies. De voorzitter deelt het advies van de arbitragecommissie
mee aan Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit.
5. Een arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting kan, waar passend, elke
door Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit overeengekomen geschilbeslechtingsprocedure
of geschilbeslechtingstechniek toepassen om het geschilpunt op bindende wijze op te
lossen.
Artikel 4.9
1. Binnen een termijn van zes maanden na de dag van ontvangst van het advies van de
arbitragecommissie bereiken Onze Minister en de andere bevoegde autoriteiten overeenstemming
over de beslechting van het geschilpunt.
2. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit kunnen een besluit nemen dat afwijkt
van het advies van de arbitragecommissie. Indien zij geen overeenstemming bereiken
over de beslechting van het geschilpunt, zijn zij aan het advies van de arbitragecommissie
gebonden. In beide gevallen is er sprake van een eindbesluit.
3. Onze Minister stelt de belanghebbende onverwijld in kennis van het eindbesluit. Geen
beroep kan worden ingesteld tegen het eindbesluit.
4. Indien de belanghebbende in Nederland woont of is gevestigd en niet binnen een termijn
van dertig dagen na het nemen van het eindbesluit in kennis is gesteld, kan hij zich
wenden tot de voorzieningenrechter van de rechtbank om het eindbesluit te verkrijgen.
5. Het eindbesluit is bindend voor Onze Minister en vormt geen precedent.
6. Om uitvoering te geven aan het eindbesluit legt Onze Minister het eindbesluit voor
aan de belanghebbende om vervolgens via een vaststellingsovereenkomst als bedoeld
in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bindende afspraken overeen te
komen ten behoeve van een definitieve beslechting van het geschilpunt.
7. Bij het eindbesluit verstrekt Onze Minister aan de belanghebbende een vaststellingsovereenkomst
als bedoeld in artikel 900 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, die bindende en
afdwingbare voorwaarden over de tenuitvoerlegging van het eindbesluit bevat. Deze
vaststellingsovereenkomst kan in overleg met de belanghebbende worden gewijzigd. De
vaststellingsovereenkomst omvat in ieder geval een verklaring van de belanghebbende
dat hij het eindbesluit aanvaardt en afziet van Nederlandse rechtsmiddelen met betrekking
tot het geschilpunt of onderdelen daarvan. Indien er reeds procedurehandelingen waren
begonnen, omvat de vaststellingsovereenkomst de ontbindende voorwaarde dat de belanghebbende
uiterlijk binnen zestig dagen na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst aan
Onze Minister gegevens en inlichtingen verstrekt die aannemelijk maken dat de procedurehandelingen
worden beëindigd.
8. Indien het eindbesluit door Onze Minister niet ten uitvoer is gelegd in overeenstemming
met artikel 6.1, eerste lid, kan de belanghebbende zich wenden tot de voorzieningenrechter
van de rechtbank om de tenuitvoerlegging ervan af te dwingen.
Paragraaf 4.4. Kosten van de arbitragecommissie
Artikel 4.10
1. De kosten van een arbitragecommissie worden gelijkelijk over de lidstaten verdeeld.
2. Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit kunnen overeenkomen dat de kosten
van een arbitragecommissie worden gedragen door de belanghebbende ingeval:
a. de belanghebbende een kennisgeving van intrekking van de klacht heeft ingediend overeenkomstig
artikel 2.5, vijfde lid; of
b. de belanghebbende een verzoek heeft gedaan overeenkomstig artikel 4.1, eerste lid,
aanhef en onderdeel a, en de arbitragecommissie heeft besloten dat de betrokken bevoegde
autoriteit de klacht terecht heeft afgewezen.
3. Kosten als bedoeld in het eerste en tweede lid zijn:
a. de uitgaven van de vooraanstaande onafhankelijke personen, die een bedrag vormen dat
gelijk is aan het gemiddelde van de gebruikelijke terugbetaling aan hoge ambtenaren
van de betrokken lidstaten;
b. de vergoeding van de vooraanstaande onafhankelijke persoon die beperkt is tot € 1.000
per persoon per dag voor iedere dag dat de arbitragecommissie bijeenkomt.
4. De kosten die de belanghebbende maakt, worden niet door de lidstaten gedragen.
5. Bij de instelling van een arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting
kan in de werkingsregels van dit artikel worden afgeweken.
HOOFDSTUK 5. WISSELWERKING MET ANDERE PROCEDURES
Artikel 5.1
1. Het onherroepelijk vaststaan van een ingevolge de belastingwet genomen besluit als
bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dat
betrekking heeft op het geschilpunt belet de belanghebbende niet gebruik te maken
van de procedures waarin deze wet voorziet.
2. Het feit dat het geschilpunt voorwerp is van onderling overleg of heeft geleid tot
het instellen van een arbitragecommissie op grond van deze wet belet overheidsorganisaties
niet om met betrekking tot hetzelfde geschilpunt gerechtelijke procedures of procedures
met het oog op de toepassing van bestuurlijke en strafrechtelijke sancties in te stellen
of voort te zetten.
Artikel 5.2
1. Onze Minister kan toegang tot de arbitragecommissie weigeren indien een straf op
grond van strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet
inzake rijksbelastingen met betrekking tot door de inspecteur gecorrigeerde belastbare
inkomsten onherroepelijk is geworden en deze straf in direct verband staat met het
geschilpunt. Geen beroep kan worden ingesteld tegen het besluit om toegang tot de
arbitragecommissie te weigeren.
2. Onze Minister kan de procedures, bedoeld in deze wet, schorsen met ingang van de
dag van aanvaarding van de klacht tot de dag van het uiteindelijke vonnis van de procedure
die aanleiding kan geven tot een straf als bedoeld in het eerste lid, die gelijktijdig
met een van de procedures, bedoeld in deze wet, wordt gevoerd. Geen beroep kan worden
ingesteld tegen het besluit om procedures, bedoeld in deze wet, te schorsen.
Artikel 5.3
Indien een gerechtelijke instantie in de lidstaat van de andere bevoegde autoriteit
een beslissing over een geschilpunt heeft genomen en het nationale recht van die lidstaat
niet toestaat af te wijken van deze beslissing, kan deze lidstaat bepalen dat:
a. een lopende procedure voor onderling overleg als bedoeld in artikel 3.1 wordt beëindigd
met ingang van de datum van de kennisgeving waarmee de andere bevoegde autoriteit
Onze Minister in kennis stelt van de beslissing van de gerechtelijke instantie;
b. geen gevolg wordt gegeven aan een mogelijkerwijs ingediend verzoek tot instelling
van een arbitragecommissie uit hoofde van artikel 4.1, eerste lid, onderdeel b, in
welk geval de andere bevoegde autoriteit Onze Minister in kennis stelt van de gevolgen
van de beslissing van de gerechtelijke instantie;
c. een lopende procedure bij een arbitragecommissie of procedure tot instelling van een
arbitragecommissie naar aanleiding van een verzoek als bedoeld in artikel 4.1, eerste
lid, onderdeel b, wordt beëindigd, in welk geval de andere bevoegde autoriteit Onze
Minister en de arbitragecommissie in kennis stelt van de gevolgen van de beslissing
van de gerechtelijke instantie.
HOOFDSTUK 6. WIJZIGING BELASTINGHEFFING
Artikel 6.1
1. Indien de vaststellingsovereenkomst, bedoeld in de artikelen 2.5, vierde lid, 3.2,
eerste lid, en 4.9, zevende lid, verplicht tot verhoging of vermindering van belastingheffing,
stelt de inspecteur de belastingschuld vast met toepassing van de voor de uitvoering
van die belastingwet geldende regels. Bepalingen van de belastingwet en de Invorderingswet
1990 ter zake van verjaringstermijnen en bijbehorende voorwaarden zijn niet van toepassing.
2. In geval van een eindbesluit, bedoeld in artikel 4.9, kan via de voorzieningenrechter
van de rechtbank of via een gerechtelijke procedure in de andere betrokken lidstaat
de tenuitvoerlegging van het eindbesluit worden tegengehouden op grond van een gebrek
aan onafhankelijkheid als bedoeld in artikel 4.3, vijfde en zevende lid, bij de voorzitter
en de vooraanstaande onafhankelijke personen van de arbitragecommissie.
HOOFDSTUK 7. GEHEIMHOUDING EN OPENBAARMAKING
Artikel 7.1
Op gegevens en inlichtingen die door Onze Minister of diens bevoegde vertegenwoordigers
in het kader van de uitvoering van deze wet van de belanghebbende direct of indirect
zijn verkregen is de verplichting tot geheimhouding, bedoeld in artikel 67 van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7.2
1. Onze Minister sluit met de voorzitter en de vooraanstaande onafhankelijke personen
van de arbitragecommissie een overeenkomst met betrekking tot de plicht tot geheimhouding.
Deze overeenkomst bevat een bepaling inzake een sanctie bij overtreding van de plicht
tot geheimhouding.
2. De belanghebbende, en waar van toepassing zijn vertegenwoordiger, zegt toe alle informatie
die tijdens de procedurehandelingen wordt verkregen als vertrouwelijk te behandelen.
3. Indien daarom tijdens de procedurehandelingen wordt verzocht, leggen de belanghebbende
en zijn vertegenwoordiger tegenover de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten
een verklaring tot geheimhouding af. Deze verklaring bevat een aanvaarding van een
sanctie bij overtreding van de plicht tot geheimhouding.
4. Onze Minister stelt de Europese Commissie in kennis van de maatregelen die zijn genomen
om inbreuken op de geheimhoudingsplicht te bestraffen.
5. Bij de instelling van een arbitragecommissie voor alternatieve geschilbeslechting
kan in de werkingsregels van dit artikel worden afgeweken.
Artikel 7.3
1. De arbitragecommissie brengt haar adviezen schriftelijk uit aan Onze Minister en
de andere bevoegde autoriteit.
2. Het eindbesluit wordt volledig gepubliceerd, tenzij Onze Minister, de andere bevoegde
autoriteit of de belanghebbende niet daarmee instemt, in welk geval Onze Minister
een samenvatting van het eindbesluit publiceert.
3. De samenvatting van het eindbesluit bevat een beschrijving van de kwestie en het
onderwerp, de datum van het eindbesluit, de betrokken belastingtijdvakken, de rechtsgrondslag,
de bedrijfstak, een beknopte beschrijving van het uiteindelijke resultaat en een beschrijving
van de gebruikte wijze van arbitrage.
4. Onze Minister verstrekt de samenvatting van het eindbesluit eerst aan de belanghebbende.
Tot zestig dagen na de dag van ontvangst van de samenvatting kan de belanghebbende
Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit verzoeken geen informatie te publiceren
die op een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of op een fabrieks-
of handelswerkwijze betrekking heeft of die in strijd is met de openbare orde.
5. Onze Minister stelt de Europese Commissie onverwijld in kennis van op grond van het
tweede lid te publiceren informatie.
HOOFDSTUK 8. OVERGANGSRECHT
Artikel 8.1
1. Deze wet is van toepassing op elke klacht die wordt ingediend vanaf 1 juli 2019 inzake
geschilpunten die betrekking hebben op inkomsten of vermogen verkregen in een belastingjaar
dat begint op of na 1 januari 2018.
2. In afwijking van het eerste lid, kunnen Onze Minister en de andere bevoegde autoriteit
besluiten een klacht in behandeling te nemen die is ingediend vóór 1 juli 2019 of
die betrekking heeft op een belastingjaar dat begint vóór 1 januari 2018. Geen beroep
kan worden ingesteld tegen dit besluit.
HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN
Artikel 9.1
Deze wet treedt in werking met ingang van 30 juni 2019. Indien het Staatsblad waarin
deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 29 juni 2019, treedt zij in werking
met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt
geplaatst.
Artikel 9.2
Deze wet wordt aangehaald als: Wet fiscale arbitrage.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries,
autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering
de hand zullen houden.
Gegeven
De Staatssecretaris van Financiën,
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 33 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Voor |
SP | 14 | Voor |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 5 | Voor |
50PLUS | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.