Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 108 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enkele andere wetten in verband met de implementatie van Verordening (EU) nr. 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG (PbEU 2017, L 168) (Wet implementatie prospectusverordening)
Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING1
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt,
omdat het zonder meer instemmend luidt / uitsluitend opmerkingen van redactionele
aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State).
ALGEMEEN
§ 1. Inleiding
Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie van Verordening (EU) nr. 2017/1129 van het
Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet
worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel
op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG
(PbEU 2017, L 168) (hierna: prospectusverordening). Op enkele bepalingen na zal de
verordening met ingang van 21 juli 2019 van toepassing zijn.2 De transponeringstabel is opgenomen in paragraaf 6.
De prospectusverordening vervangt Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement
en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden
wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten
en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PbEG 2003, L 345) (hierna: prospectusrichtlijn
2003).
De prospectusrichtlijn 2003 stelt regels aan het aanbieden van effecten aan het publiek
of een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde markt. Als onderdeel
van het actieplan van de Europese Commissie om te komen tot een Europese kapitaalmarktunie
is de prospectusrichtlijn 2003 herzien en is gekozen om de regels voor het aanbieden
van effecten aan het publiek of een toelating van effecten tot de handel op een gereglementeerde
markt op te nemen in een verordening.
Het is van belang dat informatie over de aanbieding of toelating van effecten openbaar
gemaakt wordt met het oog op de bescherming van de belegger, zodat informatieasymmetrie
tussen de belegger en de uitgevende instelling wordt weggenomen. Door deze openbaarmaking
te harmoniseren wordt het gebruik van het grensoverschrijdend paspoort bevorderd,
waarmee ook de efficiënte werking van de interne markt wordt bevorderd.
Verder zouden uitgevende instellingen, aanbieders en personen die tot de handel op
een gereglementeerde markt wensen te worden toegelaten in de verschillende lidstaten
aan andere regels onderworpen zijn en prospectussen die in een gegeven lidstaat zijn
goedgekeurd, zouden mogelijk niet bruikbaar zijn in andere lidstaten. Dit verschil
in nationale regelingen zou leiden tot een versnippering van de interne markt. Ook
om die reden heeft de Uniewetgever harmonisatie van de regels van belang geacht.
De prospectusverordening moet derhalve bijdragen aan een geharmoniseerd prospectusregime
binnen de Europese Unie. Voor de goede werking van de interne markt en om de omstandigheden
te verbeteren waarin met name de kapitaalmarkten functioneren, alsmede om een hoog
niveau van bescherming van de consument en de belegger te waarborgen, is het passend
dat op het niveau van de Europese Unie in een regelgevend kader voor prospectussen
wordt voorzien.
§ 2. Hoofdlijnen van de prospectusverordening
Uit de herziening is gebleken dat het juridische raamwerk van de prospectusrichtlijn
2003 als een barrière wordt gezien door (potentiële) uitgevende instellingen en niet
effectief genoeg is om toegang tot de kapitaalmarkt te verkrijgen. Met name het langdurige,
complexe en kostbare proces om een prospectus op te stellen en te laten goedkeuren
door de toezichthouder wordt als een tekortkoming gezien. De prospectusverordening
moet het ophalen van geld op de kapitaalmarkt door ondernemingen vergemakkelijken,
waarbij tegelijkertijd het prospectus voldoende informatie aan de belegger blijft
verschaffen op basis waarvan deze een verantwoorde beleggingsbeslissing kan nemen.
In beginsel geldt voor het aanbieden van effecten aan het publiek of toelaten van
effecten tot de handel op een gereglementeerde markt de verplichting om een prospectus
te publiceren. De uitzonderingen en vrijstellingen hierop zijn iets gewijzigd ten
opzichte van de uitzonderingen en vrijstellingen die in de prospectusrichtlijn 2003
stonden. Een wijziging betreft bijvoorbeeld de vrijstellingsdrempel waaronder geen
verplichting bestaat om een prospectus te publiceren. Deze grens is verruimd van € 5 miljoen
naar € 8 miljoen. Lidstaten mogen deze grens zelf lager leggen tot een ondergrens
van € 1 miljoen (welke voorheen € 100.000 was). In Nederland is deze lidstaatoptie
opgenomen in de Vrijstellingsregeling Wft. De vrijstellingsdrempel was voorheen in
Nederland € 2,5 miljoen. Nederland heeft gekozen de vrijstellingsdrempel te verhogen
naar € 5 miljoen en niet naar € 8 miljoen.
De Vrijstellingsregeling Wft is vooruitlopend op de inwerkingtreding van de prospectusverordening
aangepast om de verhoging naar € 5 miljoen te realiseren onder gelijktijdige invoering
van een meldplicht bij de AFM en minimuminformatievereisten voor partijen die gebruik
willen maken van deze vrijstelling. Deze wijzigingen zijn op 1 oktober 2017 in werking
getreden. Er is gekozen om de drempel te verhogen om de toegang tot de kapitaalmarkt
voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) te vergemakkelijken. Het mkb maakt veelvuldig
gebruik van deze vrijstelling voor aanbiedingen aan (doorgaans) consumenten. Het kabinet
is van mening dat een vrijstellingsgrens van € 5 miljoen het uiterste bedrag is waarbij
de voordelen van lagere kosten voor uitgevende instellingen nog opwegen tegen het
ontbreken van een volledig prospectus voor beleggers. Bij een verdere verhoging zijn
de kosten voor het opstellen van een prospectus niet meer dusdanig hoog ten opzichte
van de beoogde opbrengst dat dit het ontbreken van een goedgekeurd prospectus nog
kan rechtvaardigen. De beleggersbescherming komt dan in het geding.3
Onder de ondergrens van € 1 miljoen is de prospectusverordening niet van toepassing
en kunnen lidstaten een nationaal regime hanteren dat «lichter» moet zijn dan het
volledige prospectusregime op basis van de prospectusverordening. Nederland maakt
gebruik van de mogelijkheid om een nationaal regime te hanteren voor aanbiedingen
onder de € 1 miljoen. Voor dit regime wordt aangesloten bij het regime dat geldt voor
aanbiedingen tussen de € 1 en € 5 miljoen. Hiervoor is gekozen omdat het van belang
is dat potentiële beleggers een weloverwogen beslissing nemen over hun belegging.
Het informatiedocument bevat minimuminformatie en is gestandaardiseerd. Hierdoor zijn
potentiële beleggers beter in staat de belegging te begrijpen en met andere beleggingen
te vergelijken, ook met beleggingen tussen de € 1 en 5 miljoen.
Om de toegang tot financiering op de kapitaalmarkt te vergemakkelijken voorziet de
prospectusverordening voor verschillende typen uitgevende instellingen in een passend
prospectusregime, dat aansluit bij hun specifieke behoeften en bij de marktomstandigheden,
waarbij tegelijkertijd het prospectus een waardevoller instrument wordt voor de belegger.
Zo is er een regime gecreëerd voor bijvoorbeeld mkb-ondernemingen en secundaire uitgiften.
Ook wordt een universeel registratiedocument geïntroduceerd voor uitgevende instellingen
waarvan de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt of
een multilateraal handelsplatform (MTF). Door het universele registratiedocument (URD)
worden deze uitgevende instellingen gestimuleerd om hun prospectus op te stellen als
een afzonderlijk document, waardoor de kosten voor naleving van de prospectusverordening
kunnen verminderen en waardoor makkelijker gereageerd kan worden op marktontwikkelingen.
Mkb-ondernemingen kunnen ervoor kiezen een zogenaamd EU-groeiprospectus op te stellen.
Een EU-groeiprospectus is qua inhoud minder omvattend dan een prospectus en is afgestemd
op de karakteristieken van mkb-ondernemingen. Voor secundaire uitgiften kan onder
voorwaarden gebruik worden gemaakt van een vereenvoudigde openbaarmakingregeling.
Dit houdt met name in dat informatie die reeds gepubliceerd is door de uitgevende
instellingen niet wederom openbaar hoeft te worden gemaakt.
Een uitgevende instelling die ervoor kiest een URD op te stellen en te publiceren,
wordt geacht een frequent uitgevende instelling te zijn vanaf het moment waarop de
uitgevende instelling voldoet aan de voorwaarden van de prospectusverordening en het
URD ter goedkeuring heeft voorgelegd aan de bevoegde toezichthouder. In Nederland
is dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Het URD is een document met onder andere
juridische en financiële en boekhoudkundige informatie. Ook bevat het URD informatie
over de aandeelhouders en een beschrijving van de uitgevende instelling voor dat boekjaar.
Het URD moet de uitgevende instelling in staat stellen deze informatie te actualiseren
en prospectus op te stellen wanneer de marktomstandigheden gunstig worden voor een
aanbieding van effecten aan het publiek of een toelating van handel op een gereglementeerde
markt, door een verrichtingsnota en een samenvatting toe te voegen. Het URD heeft
een multifunctioneel karakter. Dit houdt in dat de inhoud van de URD hetzelfde dient
te zijn ongeacht of het URD gebruikt wordt voor een aanbieding van effecten aan het
publiek of voor een toelating tot de handel op een gereglementeerde markt van effecten
met of zonder aandelenkarakter. Verder kunnen frequent uitgevende instellingen die
een URD opstellen gebruik maken van een sneller goedkeuringsproces.
Tot slot zijn in de prospectusverordening andere verbeteringen aangebracht ten opzichte
van de prospectusrichtlijn 2003. Zo is bijvoorbeeld de informatie die opgenomen moet
worden in de samenvatting gewijzigd om meer recht te doen aan de functie van een samenvatting
en zijn de regels rondom reclame in beperkte mate aangepast.
§ 3. Hoofdpunten van het wetsvoorstel
Omdat de regels over het prospectus zijn opgenomen in een rechtstreeks werkende verordening,
moeten de nationale bepalingen die uitvoering geven aan de prospectusrichtlijn 2003
vervallen. Deze bepalingen stonden in hoofdstuk 5.1 van de Wet op het financieel toezicht
(Wft). Dit wetsvoorstel stelt daarom hoofdstuk 5.1 van de Wft opnieuw vast. De artikelen
uit dit hoofdstuk kennen, op drie artikelen na, hun tegenhanger in de prospectusverordening
en worden daarom niet gehandhaafd in het voorgestelde nieuwe hoofdstuk 5.1 Wft. Deze
drie artikelen (de artikelen 5:1, 5:2 en 5:4) betreffen de implementatie van de artikelen
3, tweede lid, onderdelen a en b en 11, eerste en tweede lid, tweede volzin, van de
prospectusverordening. Zij dienen geïmplementeerd te worden omdat de artikelen zijn
gericht tot de lidstaten. De genoemde artikelen stonden reeds in de prospectusrichtlijn
2003 en waren in het oude hoofdstuk 5.1 geïmplementeerd en worden met een andere nummering
opnieuw opgenomen in het nieuwe hoofdstuk 5.1.
Het nieuwe hoofdstuk 5.1 bevat vier artikelen. De artikelen 5:1 en 5:2 regelen de
verantwoordelijkheid voor de in het prospectus opgenomen informatie. Deze verantwoordelijkheid
ligt ten minste bij de uitgevende instelling of bij haar leidinggevend, toezichthoudend
of besturend orgaan, de aanbieder, de aanvrager van een toelating tot de handel op
een gereglementeerde markt of de garant. Artikel 5:4 bevat de grondslag om in de Vrijstellingsregeling
Wft het nationaal regime dat geldt voor vrijgestelde en uitgezonderde aanbiedingen
aan het publiek te regelen. Eén artikel (artikel 5:3) betreft geen implementatie dat
direct voortvloeit uit de prospectusverordening, maar betreft implementatie van artikel 23,
derde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen (zie
voor nadere de toelichting bij artikel I, onderdeel L).
Verder wordt de Wft gewijzigd om de bevoegdheden die de AFM op grond van de prospectusverordening
krijgt te regelen. Deze bevoegdheden zijn opgenomen in de artikelen 1:77g e.v. en
regelen onder andere dat de AFM een aanbieding van effecten kan opschorten of verbieden
indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat inbreuk is gepleegd op de prospectusverordening.
Ook kan de AFM de handel in effecten of de handel op een handelsplatform onder bepaalde
voorwaarden opschorten of verbieden. De AFM zal ook ten aanzien van reclame bevoegdheden
krijgen (zie voor een uitgebreidere toelichting over de nieuwe bevoegdheden van de
AFM de toelichting bij artikel I, onderdeel D).
Ten slotte vinden enkele technische aanpassingen plaats. In de Wft vervallen alle
verwijzingen naar (artikelen uit) hoofdstuk 5.1 Wft of worden de verwijzingen vervangen
door hun tegenhanger in de verordening. Ook worden in enkele andere wetten technische
aanpassingen gedaan.
§ 4. Gevolgen voor het bedrijfsleven
Een concept van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting is op 31 augustus 2018
ter advies voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)4.
Het merendeel van de administratieve lasten en nalevingskosten die op grond van de
prospectusverordening ontstaan zullen nagenoeg gelijk zijn dan wel dalen ten opzichte
van de administratieve lasten en nalevingskosten die de prospectusrichtlijn 2003 met
zich meebrachten, aangezien de regels in de prospectusverordening op onderdelen worden
vereenvoudigd dan wel verlicht. Wel zullen uitgevende instellingen meer kosten moeten
maken om te voldoen aan informatieverplichtingen richting de AFM.
Aan het advies van het ATR is gevolg gegeven door in de toelichting meer duidelijkheid
te verschaffen over de vrijstellingsdrempel, oftewel de drempelwaarde van aanbieding
waaronder geen prospectus hoeft te worden gepubliceerd. Het college adviseert bovendien
vanuit de optiek van regeldruk de vrijstellingsdrempel op € 8 miljoen vast te stellen,
zodat zo veel uitgevende instellingen als mogelijk onder de prospectusverordening
worden vrijgesteld van de prospectusplicht. Dat standpunt is op zich begrijpelijk,
maar gaat voorbij aan een ander belang dat in het geding is in het kader van de prospectusverordening.
Het gaat dan in het bijzonder om de bescherming van beleggers, die hun beleggingsbeslissing
moeten kunnen baseren op adequate informatie, bijvoorbeeld over de risico’s van een
bepaald product. Daartoe dient het prospectus. Om die reden wordt dit onderdeel van
het advies van het ATR niet opgevolgd; zoals uitvoerig is beschreven in paragraaf
2 van dit deel van de memorie van toelichting, is de vrijstellingsdrempel momenteel
vastgesteld op € 5 miljoen.
Het college adviseert voorts de regeldrukparagraaf aan te vullen door duidelijk te
maken hoeveel bedrijven onder de vrijstellingsregeling komen te vallen. Daarover zijn
op dit moment echter geen kwantitatieve data beschikbaar. Voorheen bestond er geen
meldplicht bij de AFM voor instellingen die onder de vrijstellingsdrempel uitgeven.
Hierdoor bestaat er op dit moment nog geen overzicht van uitgevende instellingen die
gebruik maken van de vrijstelling.
Voor instellingen die onder de vrijstellingsdrempel van € 5 miljoen uitgeven en voor
instellingen die aanbiedingen doen onder de € 1 miljoen zullen wel enige administratieve
lasten en nalevingskosten bestaan, maar die zijn beperkt. Administratieve lasten betreffen
informatieverplichtingen richting de toezichthouders, zoals bijvoorbeeld de meldplicht.
De meldplicht behelst echter niet meer dan een beperkte melding bij de toezichthouder.
De nalevingskosten zien op de minimuminformatievereisten die voor aanbieders van effecten
gelden. De minimuminformatievereisten zijn voor aanbieders een nadere en concrete
invulling van de verplichting die nu ook al op grond van de Wet oneerlijke handelspraktijken
(Wohp) op hen rust ten aanzien van consumenten. Naar verwachting zullen de nalevingskosten
voor het opstellen en verstrekken van het informatiedocument gelijk zijn aan de kosten
van de informatie die opgesteld moest worden op grond van de Wohp. Aanbieders van
effecten zullen enige initiële nalevingskosten moeten maken om aan de nieuwe regels
te kunnen voldoen.
Er vindt overigens een aanzienlijke verlichting plaats voor aanbieders die voornemens
waren aanbiedingen te doen tussen de € 2,5 en € 5 miljoen. Op deze aanbiedingen was
voorheen de gehele prospectusregime van toepassing waardoor een volledige prospectus
opgesteld diende te worden. Voor deze aanbiedingen geldt nu alleen de verplichting
om de aanbieding te melden aan de AFM en een informatiedocument met minimuminformatie
op stellen wat een veel mindere belasting is dan het opstellen van een volledige prospectus.
§ 5. Consultatie
Een concept van het wetsvoorstel is in september 2018 ter internetconsultatie aangeboden.
Naar aanleiding van de consultatie is één reactie binnengekomen, afkomstig van een
groot advocatenkantoor. Die reactie heeft uitsluitend betrekking op de redactie van
de delegatiegrondslag die is opgenomen in artikel 5:4, tweede lid, van het concept-wetsvoorstel.
Naar aanleiding daarvan is die bepaling aangepast en in lijn gebracht met de tekst
van de toepasselijke bepaling uit de prospectusverordening.
ARTIKELSGEWIJS
ARTIKEL I
A
Met deze wijzigingsopdracht wordt de definitie van prospectusverordening in lijn gebracht
met de nieuwe verordening. De definitie van richtlijn prospectus vervalt omdat deze
richtlijn is ingetrokken. De verwijzing naar hoofdstuk 5.1 van de Wft opgenomen in
de definitie van verlenen van een beleggingsdienst is aangepast omdat hoofdstuk 5.1
met de toepassing van de prospectusverordening opnieuw is vastgesteld. Zie voor een
nadere toelichting artikel I, onderdeel L.
B
Om de verhouding tussen besluiten van de AFM ter uitvoering van de artikelen 20, eerste
en vijfde lid, en 23, eerste lid, van de prospectusverordening enerzijds met artikel 1:3a,
derde lid, van de Wft, anderzijds te verduidelijken, wordt voorgesteld om in artikel 1:3a,
derde lid, een zinsnede op te nemen waarmee een uitzondering wordt gemaakt voor de
regeling die is opgenomen in bijlage 2 van de Awb. Een besluit van de AFM ter goedkeuring
van het prospectus (alsmede wijzigingen of aanvullingen daarvan) dat wordt vastgesteld
op grond van de artikelen 20, eerste en vijfde lid, en 23, eerste lid, van de prospectusverordening,
valt immers onder artikel 1:25, derde lid, van de Wft. Dat betekent dat een dergelijk
besluit wordt gelijkgesteld met een besluit op grond van deze wet, niet zijnde een
besluit waartegen ingevolge artikel 4 van bijlage 2 van de Algemene wet bestuursrecht
beroep kan worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Met
het nu voorliggende wetsvoorstel wordt geen verandering beoogd ten opzichte van de
huidige regeling van van de rechtsbescherming.
C
In artikel 1:13b, tweede lid, wordt artikel 5:19a vervangen door artikel 5:3. De tekst
van artikel 5:19a is nagenoeg ongewijzigd overgenomen in artikel 5:3. Zie voor nadere
toelichting de toelichting bij artikel 5:3 (artikel I, onderdeel L).
D
Dit onderdeel voegt, ter implementatie van artikel 32, eerste lid, van de prospectusverordening,
vijf nieuwe artikelen in met betrekking tot de bevoegdheden van de AFM.
Artikel 1:77g bevat een bevoegdheid voor de AFM om de aanbieding van effecten aan
het publiek of de toelating daarvan tot handel op de gereglementeerde markt op te
schorten of te verbieden. De omstandigheden en voorwaarden waaronder deze bevoegdheid
kan worden toegepast zijn vastgelegd in artikel 32, eerste lid, onderdelen d en f,
van de prospectusverordening. Opschorting kan plaatsvinden telkens voor tien werkdagen.
De keuze voor opschorting van of een verbod op de aanbieding van effecten aan het
publiek of de toelating daarvan tot handel op de gereglementeerde markt zal, zoals
volgt uit artikel 32, eerste id, onderdelen d en f, van de prospectusverordening,
bepaald worden door het antwoord op vraag in hoeverre een inbreuk op de verordening
reeds heeft plaatsgevonden of dreigt.
Artikel 1:77h bevat de bevoegdheid van de AFM om de handel op een handelsplatform
opschorten of te verbieden of de exploitant van een handelsplatform middels een aanwijzing
te verplichten om de handel in een financieel instrument op te schorten. Opschorting
kan plaatsvinden voor maximaal tien werkdagen indien er gegronde redenen zijn om aan
te nemen dat er inbreuk is gepleegd op de prospectusverordening. Het verbieden van
de handel kan indien de Autoriteit Financiële Markten geoordeeld heeft dat er inbreuk
is gepleegd op de prospectusverordening.
Ook krijgt de AFM de bevoegdheid om de handel in effecten op te schorten of de degene
die een handelsplatform exploiteert middels een aanwijzing te verplichten dit te doen,
indien de AFM van oordeel is dat de uitgevende instelling in een zodanige situatie
verkeert dat de voortzetting van de handel de belangen van de beleggers zou schaden.
Artikel 1:77i bevat de bevoegdheid van de AFM om het maken van reclame te verbieden
of op te schorten, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat er inbreuk
op de prospectusverordening is gepleegd. Ook kan de AFM middels het geven van een
aanwijzing de betrokken uitgevende instelling, de aanbieder, aanvrager van een toelating
tot handel op een gereglementeerde markt of tussenpersoon verplichten dit te doen.
Opschorten kan telkens voor maximaal tien werkdagen.
Op grond van artikel 1:77j kan de AFM overeenkomstig het bepaalde in artikel 32, eerste
lid, onderdeel j, van de verordening, de controle van de goedkeuring van een aan hun
voorgelegd prospectus schorsen.
Artikel 1:77k bevat de bevoegdheid van de AFM om de goedkeuring van een prospectus
te weigeren indien de betrokken uitgevende instelling, aanbieder of aanvrager van
toelating tot handel op een gereglementeerde markt die het prospectus heeft opgesteld,
herhaaldelijk en ernstig inbreuk heeft gepleegd op de prospectusverordening. De AFM
kan dit gedurende maximaal 5 jaar weigeren.
Om de bescherming van de beleggers of de goede werking van de markt te garanderen
introduceert artikel 1:77l voor de AFM de bevoegdheid om over te gaan tot openbaarmaking
van alle essentiële informatie die van invloed kan zijn op de beoordeling van de effecten
die aan het publiek worden aangeboden of die tot de handel op een gereglementeerde
markt zijn toegelaten. De AFM kan ook middels een aanwijzing de uitgevende instelling
ertoe verplichten hiertoe over te gaan.
E
Het nieuwe artikel 1:96 implementeert artikel 32, eerste lid, onderdeel i, van de
prospectusverordening en regelt dat in de gevallen waarin een uitgevende instelling,
een aanbieder of een aanvrager van een toelating tot de handel op een gereglementeerde
markt niet aan zijn verplichtingen voldoet, de AFM de bevoegdheid heeft om dat openbaar
te maken.
F
In artikel 1:107, derde lid, onderdeel d, wordt de verwijzing naar artikel 5:9 vervangen
door een verwijzing naar de prospectusverordening, aangezien artikel 5:9 komt te vervallen.
Verder wordt in onderdeel d toegevoegd dat de prospectussen goedgekeurd dienen te
zijn door de AFM. Deze toevoeging is opgenomen, omdat artikel 21, vijfde lid, van
de prospectusverordening bepaalt dat de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst
op haar website alle goedgekeurde prospectussen publiceert. In Nederland is dat de
AFM.
G
In artikel 2:121c, eerste lid, onderdeel f, wordt artikel 5:19a vervangen door artikel 5:3.
De tekst van artikel 5:19a is nagenoeg ongewijzigd overgenomen in artikel 5:3. Zie
voor nadere toelichting de toelichting bij artikel 5:3 (artikel I, onderdeel L).
H en I
In de artikelen 3:2 en 3:5 wordt niet meer verwezen naar het aanbieden van effecten,
bedoeld in hoofdstuk 5.1 Wft, aangezien de relevante artikelen in dat hoofdstuk vervallen.
De tegenhangers van die artikelen staan nu in de prospectusverordening. Om die reden
wordt nu verwezen naar het aanbieden van effecten, bedoeld in de prospectusverordening.
J
Overweging 19 van de prospectusverordening geeft aan dat de bepalingen van de prospectusverordening
de bepalingen uit hoofde van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen
onverlet laten, en met name de artikelen 53, tweede lid, 59, tweede lid en 63, eerste
en tweede lid, waar opgenomen is dat er geen verplichting geldt om een prospectus
te publiceren. Er geldt derhalve in situaties als bedoeld in artikel 3A:23 geen plicht
om een prospectus te publiceren. Om die reden wordt de verwijzing in artikel 3A.23,
derde lid, naar artikel 5:2 vervangen door een verwijzing naar artikel 3, eerste en
tweede lid, van de prospectusverordening, aangezien laatstgenoemde artikel de tegenhanger
is van artikel 5:2 Wft.
K
In artikel 4:37c, zevende lid, onderdeel f, wordt artikel 5:19a vervangen door artikel 5:3.
De tekst van artikel 5:19a is nagenoeg ongewijzigd overgenomen in artikel 5:3. Zie
voor nadere toelichting de toelichting bij artikel 5:3 (artikel I, onderdeel L).
L
Hoofdstuk 5.1 van de Wft wordt opnieuw vastgesteld. De artikelen uit dit hoofdstuk
zoals dat luidt tot het van toepassing worden van de prospectusverordening kennen,
op drie artikelen na, hun tegenhanger in de prospectusverordening en worden daarom
niet gehandhaafd in het nieuwe hoofdstuk 5.1 Wft. Het nieuwe hoofdstuk 5.1 van de
Wft bevat vier artikelen. Met de nieuwe artikelen 5:1 en 5:2 Wft wordt artikel 11,
eerste en tweede lid, tweede volzin, van de prospectusverordening geïmplementeerd.
De verwijzing naar de artikelen 5:25c en 5:25d Wft, dient ter implementatie van artikel 11,
derde lid, tweede alinea van de prospectusverordening, waarin wordt verwezen naar
de artikelen 4 en 5 van richtlijn 2004/109/EG.5 Die artikelen bevatten kort gezegd een verplichting voor de uitgevende instelling
om jaarlijkse of halfjaarlijkse financiële verslagen aan het publiek bekend te maken.
Het voorgestelde artikel 5:1, derde lid, beoogt duidelijk te maken dat de verantwoordelijkheid
voor in artikel 5:1, eerste lid, bedoelde informatie berust bij de in het eerste lid
bedoelde personen en organen, ook in gevallen waarin die verslagen in een universeel
registratiedocument zijn opgenomen.
Het nieuwe artikel 5:3 betreft implementatie van artikel 23, derde lid, van de richtlijn
beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen6. Het laatstgenoemde artikel was reeds geïmplementeerd in artikel 5:19a van het oude
hoofdstuk 5.1, maar wordt nu vernummerd tot artikel 5:3. Artikel 23, derde lid, van
de richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen is van toepassing
op de beheerder van een alternatieve beleggingsinstelling die overeenkomstig de prospectusrichtlijn
2003 gehouden is een prospectus te publiceren. Dit artikel blijft ook na het intrekken
van de prospectusrichtlijn 2003 van toepassing, omdat artikel 46, tweede lid, van
de prospectusverordening regelt dat verwijzingen naar de prospectusrichtlijn 2003
moeten worden gelezen als verwijzingen naar de nieuwe prospectusverordening. Als gevolg
hiervan blijft artikel 23, derde lid, van de richtlijn beheerders van alternatieve
beleggingsinstellingen onverkort van toepassing. Dit betekent dat beheerders van een
alternatieve beleggingsinstellingen de informatie, bedoeld in het derde lid, dienen
op te nemen in het prospectus.
Het voorgestelde artikel 5:4, eerste lid, bevat een delegatiegrondslag om bij ministeriële
regeling vrijstelling te regelen van de prospectusplicht (artikel 3, eerste lid, van
de prospectusverordening). Bij de vrijstelling moeten de voorwaarden van artikel 3,
tweede lid, van de verordening in acht worden genomen. Uit die voorwaarden blijkt
onder meer dat het slechts mag gaan om aanbiedingen van ten hoogste € 8 miljoen, berekend
over een periode van twaalf maanden. In Nederland is gekozen voor een vrijstellingsdrempel
van € 5 miljoen (zie paragraaf 2 voor nadere toelichting). Deze drempel zal worden
geregeld in de Vrijstellingsregeling Wft. Daarbij wordt tevens geregeld dat de vrijstelling
alleen ziet op aanbiedingen aan het publiek, niet zijnde gekwalificeerde beleggers.
Artikel 5:4, eerste lid, bevat in overeenstemming met artikel 1, derde lid, tweede
alinea, laatste volzin, van de prospectusverordening, tevens een grondslag om voorschriften
te verbinden aan de vrijstelling. Uit de formulering van eerstgenoemde bepaling blijkt
dat het om meerdere voorschriften kan gaan. Artikel 5:4, tweede lid, bevat een bijzondere
regeling voor één specifiek voorschrift dat op grond van het eerste lid kan worden
vastgesteld, namelijk het voorschrift dat bij het aanbod, in reclameuitingen en in
documenten waarin een aanbieding in het vooruitzicht wordt gesteld en waarbij géén
door de AFM goedgekeurde prospectus beschikbaar wordt gesteld, wordt genoemd dat er
gebruik wordt gemaakt van een vrijstelling en dat ter zake van de aanbieding geen
prospectusplicht geldt. Die bijzondere regeling houdt verder in dat voor deze situatie
de AFM de wijze vaststelt waarop de vermelding wordt gedaan.
M en N
In de artikelen 5:25g en 5:32a wordt verwezen naar respectievelijk artikel 5:1 en
hoofdstuk 5.1 Wft. Deze verwijzingen worden vervangen door verwijzingen naar de nieuwe
prospectusverordening.
O en P
Als gevolg van de implementatie van de prospectusverordening wordt hoofdstuk 5.1 opnieuw
vastgesteld. Om die reden worden de artikelen uit hoofdstuk 5.1 die opgenomen zijn
in de bijlagen bij de artikelen 1:79 en 1:80 vervangen door de nieuwe in hoofdstuk 5.1
opgenomen artikelen, voor zover op overtreding van die artikelen een last onder dwangsom
(artikel 1:79) en/ of een bestuurlijke boete (op grond van artikel 1:80) staat. Concreet
betekent dit dat de artikelen 5:3 en 5:4 worden opgenomen in de bijlage behorende
bij de artikelen 1:79 en 1:80, zodat overtreding van die artikelen kunnen worden gesanctioneerd
met de oplegging van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete. De last onder
dwangsom is een herstelsanctie, oftewel een sanctie die erop is gericht een overtreding
te herstellen. Daarin verschilt de last onder dwangsom van de bestuurlijke boete,
die erop is gericht leed toe te voegen aan de overtreder. Gelet op de inhoud van de
nieuwe artikelen 5:3 (een verplichting tot het opnemen van bepaalde informatie in
het prospectus) en 5:4 (verplichting tot het naleven van passende voorschriften in
het geval van een vrijstelling van de prospectusplicht), is het ter bescherming van
beleggers zinvol om overtreding ervan te bedreigen met zowel last onder dwangsom en
een bestuurlijke boete. Andere bepalingen, zoals de voorgestelde artikelen 5:1 en
5:2, bevatten niet een dergelijke zelfstandige norm die een bepaalde gedraging voorschrijft
of verbiedt. Daarom is opneming van die artikelen in de bijlagen bij artikelen 1:79
en 1:80 niet zinvol.
ARTIKEL II
A en B
Als gevolg van de implementatie van de prospectusverordening wordt hoofdstuk 5.1 van
de Wft opnieuw vastgesteld. Om die reden zijn de verwijzingen naar hoofdstuk 5.1 in
de bijlagen 1 en 2 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin de regeling voor het
rechtstreeks beroep en de bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak zijn opgenomen,
vervangen door verwijzingen naar de prospectusverordening. Inhoudelijk wordt geen
wijziging beoogd ten aanzien van de situatie zoals die gold vóór de inwerkingtreding
van de prospectusverordening. Dat betekent dat rechtstreeks beroep openstaat tegen
een besluit over de goedkeuring van een prospectus, alsmede een aanvulling daarvan,
dat op grond van de artikelen 20, eerste lid, en 23, eerste lid, van de prospectusverordening
wordt genomen door de AFM. Hieronder valt ook de situatie als bedoeld in artikel 20,
achtste lid, van de prospectusverordening waarin de AFM na overdracht door een andere
lidstaat een besluit neemt over de goedkeuring van een prospectus. De regeling van
het rechtstreeks beroep is niet van toepassing op andere besluiten die door de AFM
op grond van de prospectusverordening worden genomen, zoals de oplegging van sancties
op grond van de artikelen 1:79 en 1:80, gelezen in samenhang met de bij die artikelen
behorende bijlagen. In de gevallen waarin een rechtstreeks beroep aan de orde is,
zal het College van Beroep voor het bedrijfsleven de bevoegde rechterlijke instantie
(in eerste en enige aanleg) zijn. De wijzigingen die zijn opgenomen in onderdeel b,
onder 2 en 3, strekken ertoe dat verwijzingen naar hoofdstuk 5.1 van de Wft vervallen.
Die verwijzingen zijn overbodig geworden, omdat in het voorgestelde, nieuwe hoofdstuk 5.1
geen grondslag voor het nemen van besluiten is opgenomen. Daarom kunnen die verwijzingen
vervallen uit de artikelen 7 en 11 van bijlage 2.
ARTIKEL III
Als gevolg van de implementatie van de prospectusverordening is hoofdstuk 5.1 van
de Wft opnieuw vastgesteld. Daarom wordt bij de verwijzing naar hoofdstuk 5.1 van
de Wft in artikel XIX van de Wijzigingswet financiële markten 2015 (Stb. 2014, 472), waarin overgangsrecht is opgenomen, toegevoegd dat het hoofdstuk 5.1 van de Wft
betreft zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van onderhavig
wetsvoorstel. Daarmee wordt geregeld dat op de situaties waarop het overgangsrecht
betrekking heeft de toentertijd geldende tekst van hoofdstuk 5.1 van toepassing is
en niet de tekst van hoofdstuk 5.1 zoals dat luidt nadat dit wetsvoorstel tot wet
zal zijn verheven.
ARTIKEL IV
De verwijzing naar artikel 5:2 (oud) van de Wft in artikel 1 van de Wet op de economische
delicten is vervangen door een verwijzing naar het corresponderende artikel in de
prospectusverordening.
ARTIKEL V
De artikelen 46 en 54 van de Invoerings- en aanpassingswet Wet op het financieel toezicht
komen te vervallen, aangezien ze geen toepassing meer vinden. Die artikelen bevatten
uitgewerkt overgangsrecht.
ARTIKEL VI
De verwijzing naar artikel 5:2 (oud) van de Wft in artikel 1.1 van de Wet handhaving
consumentenbescherming is vervangen door een verwijzing naar het corresponderende
artikel in de prospectusverordening.
ARTIKEL VII
In de opsomming van artikel 193f is artikel 6 van de prospectusverordening opgenomen.
Artikel 6 is de tegenhanger van artikel 5:13 van de Wft.
ARTIKEL VIII
Dit artikel bepaalt dat onderhavig voorstel van wet op een bij koninklijk besluit
te bepalen tijdstip in werking treedt. De beoogde inwerkingtreding is 21 juli 2019.
Dat valt samen met het tijdstip waarop de prospectusverordening in werking treedt.
Met het oog op samenloop met andere wijzigingen van de Wft, is een mogelijkheid tot
gedifferentieerde inwerkingtreding opgenomen in het wetsvoorstel.
Transponeringstabel
Verordening (EU) 2017/1129
Wft of andere regeling
Omschrijving beleidsruimte
Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van de beleidsruimte
Artikel 1, eerste en tweede lid en derde lid, eerste alinea
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 1, derde lid, laatste alinea
Artikel 5:4 Wft en artikel 53 Vrijstellingsregeling Wft
Betreft een lidstaatoptie om (onder voorwaarden) voor aanbiedingen van effecten met
een totale tegenwaarde van minder dan € 1 miljoen andere openbaarmakingsvoorschriften
vast te stellen.
Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt. Om beleggers te beschermen en de AFM meer
zicht te geven op vrijgestelde aanbiedingen zullen minimuminformatievereisten en een
meldplicht aan de AFM worden geïntroduceerd.
Artikel 1, vierde tot en met zesde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 1, zevende lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 2 en artikel 3, eerste lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 3, tweede lid, onderdelen a en b
Artikel 5:4 Wft en artikel 53 Vrijstellingsregeling Wft
Betreft een lidstaatoptie om aanbiedingen van effecten met een totale tegenwaarde
van minder dan € 8 miljoen vrij te stellen van de prospectusplicht.
Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt. Aanbiedingen van effecten met een totale
tegenwaarde van minder dan € 5 miljoen worden vrijgesteld van de prospectusplicht.
Tegelijkertijd zal – om beleggers te beschermen en de AFM meer zicht te geven op deze
aanbiedingen – minimuminformatievereisten en een meldplicht aan de AFM worden geïntroduceerd.
Artikel 3, tweede lid, laatste alinea
Behoeft geen implementatie (bepaling legt lidstaat verplichting jegens de Europese
Commissie en ESMA op)
N.v.t.
Artikel 3, derde lid tot en met artikel 7, eerste tot en met zevende lid, onderdeel d
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 7, zevende lid, tweede alinea, laatste volzin
Behoeft geen implementatie
Betreft een lidstaatoptie om een deel van de samenvatting te vervangen door de informatie
als bedoeld in artikel 8 van de Verordening (EU) nr. 1286/2014.
Er is geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Artikel 7, zevende lid, derde alinea tot en met twaalfde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 7, dertiende lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA en de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 8 tot en met artikel 9, dertiende lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 9, veertiende lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 10
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 11, eerste lid, eerste volzin
Artikel 5:1, eerste lid, Wft
Artikel 11, eerste lid, tweede volzin
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 11, tweede lid, eerste volzin
Reeds geïmplementeerd in de artikelen 6:162 en 6:193a – 6:193j en 6:194 BW
N.v.t.
Artikel 11, tweede lid, tweede volzin
Artikel 5:2 Wft
N.v.t.
Artikel 11, derde lid
Artikel 5:1, tweede en derde lid, Wft
Artikel 12
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 13
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 14, eerste en tweede lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 14, derde lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 15, eerste lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 15, tweede lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 16, eerste tot en met derde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
Geen
Artikel 16, vierde en vijfde lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA en de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 17 tot en met artikel 18, derde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 18, vierde lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA en de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 19, eerste tot en met derde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 19, vierde lid
Behoeft geen implementatie (Bepaling is gericht aan ESMA en de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 20, eerste lid tot en met negende lid, eerste volzin
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
In artikel 20, negende lid, eerste volzin, is een verwijzing opgenomen naar het nationale
aansprakelijkheidsrecht. In Nederland is dat neergelegd in Boek 6 van het Burgerlijk
Wetboek.
Artikel 20, negende lid, tweede volzin
Artikel 1:25d, tweede lid, Wft
Artikel 20, tiende lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 20, elfde lid, en artikel 20, twaalfde en dertiende lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan de Europese Commissie en ESMA)
N.v.t.
Artikel 21, eerste tot en met vierde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 21, vijfde lid
Artikel 1:107, eerste en derde lid, Wft
Artikel 21, zesde lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA)
N.v.t.
Artikel 21, zevende tot en met elfde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 21, twaalfde en dertiende lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA en de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 22, eerste tot en met achtste lid, tweede volzin
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 22, achtste lid, derde volzin tot en met artikel 22, tiende lid
Behoeft geen implementatie (bepalingen gericht aan ESMA en de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 22, elfde lid tot en met artikel 23, zesde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 23, zevende lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA en de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 24 tot en met artikel 25 vijfde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 25, zesde tot en met achtste lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA en de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 26, eerste lid tot en met vijfde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 26, zesde lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA en de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 27 tot en met artikel 29, tweede lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 29, derde lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 30, eerste lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 30, tweede lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA)
N.v.t.
Artikel 30, derde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 30, vierde lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA en de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 31, eerste lid
Artikelen 1 en 2, eerste lid, onderdeel a en bijlagen 1 en 2, Besluit uitvoering EU-verordeningen
financiële markten
N.v.t.
Artikel 31, tweede lid
Behoeft geen implementatie
Lidstaatoptie om de bevoegde autoriteit toe te staan om de taken inzake elektronische
publicatie van goedgekeurde prospectussen en aanverwante documenten te delegeren aan
derden.
Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt.
Artikel 31, derde lid
Behoeft naar haar aard geen implementatie.
N.v.t.
Artikel 32, eerste lid, onderdeel a
Volgt reeds uit artikel 1:75 Wft
N.v.t.
Artikel 32, eerste lid, onderdeel b
Volgt reeds uit artikel 1:72 en 1:74, eerste lid, Wft jo. 5:16 en 5:17 Awb
N.v.t.
Artikel 32, eerste lid, onderdeel c
Volgt reeds uit artikel 1:74 Wft
N.v.t.
Artikel 32, eerste lid, onderdeel d
Artikel 1:77g, onderdeel a Wft
N.v.t.
Artikel 32, eerste lid, onderdeel e
Artikel 1:77i Wft
Artikel 32, eerste lid, onderdeel f
Artikel 1:77g, onderdeel b, Wft
N.v.t.
Artikel 32, eerste lid, onderdeel g
Artikel 1:77h, onderdeel a, Wft
N.v.t.
Artikel 32, eerste lid, onderdeel h
Artikel 1:77h, onderdeel b, Wft
N.v.t.
Artikel 32, eerste lid, onderdeel i
Volgt reeds uit artikel 1:96 Wft
N.v.t.
Artikel 32, eerste lid, onderdeel j
Artikel 1:77j
Volgt uit artikel 42 verordening markten voor financiële instrumenten jo. artikel 2
Besluit uitvoering EU-verordening financiële markten.
Artikel 32, eerste lid, onderdeel k
Artikel 1:77k Wft
N.v.t.
Artikel 32, eerste lid, onderdeel l
Artikel 1:77l Wft
N.v.t.
Artikel 32, eerste lid, onderdeel m
Artikel 1:77h, onderdeel c, Wft
N.v.t.
Artikel 32, eerste lid, onderdeel n
Volgt reeds uit artikel 1:72 Wft jo. artikelen 5:15, eerste lid, en 5:17 Algemene
wet bestuursrecht. De artikelen 18 en 20 Wet economische delicten en de Algemene wet
op het binnentreden
N.v.t.
Artikel 32, eerste lid, tweede en derde alinea
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 32, eerste lid, vierde alinea
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA)
N.v.t.
Artikel 32, tweede lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 32, derde lid
Volgt reeds uit hoofdstukken 1.3 en 1.4 Wft en het Besluit uitvoering EU-verordeningen
financiële markten.
N.v.t.
Artikel 32, vierde tot en met zesde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 33, eerste lid, eerste alinea
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 33, eerste lid, tweede alinea
Bepaling is gericht aan de lidstaat
Hangt samen met lidstaatoptie van artikel 38 om voor inbreuken van deze verordening
strafrechtelijke sancties vast te stellen.
Artikel 33, tweede en derde lid, vierde lid, eerste alinea en tweede alinea, eerste
volzin
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 33, vierde lid, tweede alinea, tweede volzin
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA)
N.v.t.
Artikel 33, vierde lid, derde alinea tot en met vijfde lid, eerste volzin
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 33, vijfde lid, tweede volzin tot en met zevende lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA en de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 34, eerste en tweede lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 34, derde lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA en de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 35 en artikel 36, eerste alinea
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 36, tweede alinea
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA en de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 37, eerste en tweede lid en derde lid, eerste volzin
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 37, derde lid, tweede volzin
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA en de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 38, eerste lid, eerste alinea, onderdelen a en b
Artikelen 4, 5, 6 en bijlagen 1 en 2 Besluit uitvoering EU-verordeningen financiële
markten
Artikel 38, eerste lid, tweede alinea
Behoeft geen implementatie
Lidstaatoptie om bepalingen als bedoeld in artikel 38, eerste alinea, niet bestuursrechtelijk
te sanctioneren, indien deze reeds in het nationale recht aan strafrechtelijke sancties
zijn onderworpen.
Van deze mogelijkheid wordt geen gebruik gemaakt. Wel is ervoor gekozen om artikel 3,
eerste lid, van de verordening zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk te sanctioneren
(artikel 1, sub 2, Wet op de economische delicten).
Artikel 38, eerste lid, derde alinea
Behoeft geen implementatie
Meldplicht van de lidstaat aan ESMA en Commissie.
Artikel 38, tweede lid
Reeds geïmplementeerd in de artikelen 1:75, eerste lid, 1:81, derde lid, 1:82 eerste
en derde lid lid, 1:83 en 1:94
Artikel 38, derde lid
Bepaling is gericht aan lidstaat.
Lidstaatoptie om aanvullende sancties of maatregelen vaststellen en in hogere bestuursrechtelijke
administratieve geldboeten voorzien.
Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruik gemaakt.
Artikel 39, eerste en tweede lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 40
Volgt uit de Algemene wet bestuursrecht
Artikel 41, eerste en tweede lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 41, derde lid
Bepaling is gericht aan de lidstaat
Lidstaatoptie om in de mogelijkheid voorzien dat aan personen die relevante informatie
verstrekken over inbreuken op deze verordening financiële stimulansen worden toegekend.
Van deze lidstaatoptie wordt geen gebruikgemaakt.
Artikel 41, tweede lid
Bepaling is reeds geïmplementeerd in de Wet Huis voor Klokkenluiders en de artikelen
23i Bpr en 31h Bgfo.
Artikel 42, eerste lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 42, tweede lid
Artikel 1:98 Wft
Artikel 42, derde lid tot en met artikel 43, derde lid, eerste volzin
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 43, eerste lid, eerste alinea, laatste volzin, en tweede alinea, laatste volzin
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA)
Artikel 43, derde lid, tweede volzin
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 43, derde lid, derde volzin
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan ESMA)
N.v.t.
Artikel 44, eerste tot en met zesde lid
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan de Europese Commissie, het Europese
Parlement en de Europese Raad)
N.v.t.
Artikel 45
Behoeft geen implementatie (bepaling is gericht aan de Europees Comité voor het effectenbedrijf)
N.v.t.
Artikel 46, eerste lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 46, tweede lid
artikel 5:3 jo. artikel 13 Besluit transparantie uitgevende instellingen Wft jo. artikel 23,
derde lid, richtlijn beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen
N.v.t.
Artikel 46, derde lid
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
Artikel 47 en artikel 48, eerste tot en met vierde lid
Behoeft geen implementatie (bepalingen zijn gericht aan Esma en de Europese Commissie)
N.v.t.
Artikel 49
Artikel VIII
Bijlage I tot V
Behoeft naar zijn aard geen implementatie
N.v.t.
De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.