Nota van wijziging : Nota van wijziging
34 864 Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten met het oog op het beschermen van de bodem, met inbegrip van het grondwater, en het duurzaam en doelmatig gebruik van de bodem (Aanvullingswet bodem Omgevingswet)
Nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 1 november 2018
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1.1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel A komt te luiden:
A
Artikel 2.28 wordt als volgt gewijzigd:
1. De punt aan het slot van onderdeel h wordt vervangen door een komma.
2. Na onderdeel h wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
i. het beschermen van de gezondheid en het milieu, met betrekking tot het beschermen
van de bodem of het voorkomen van onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid vanwege
het gebruik van de bodem.
2. Onderdeel E wordt als volgt gewijzigd:
a. De aanhef komt te luiden: Na artikel 10.13a wordt een artikel ingevoegd, luidende:.
b. «Artikel 10.13a (gedoogplicht nazorg)» wordt vervangen door «Artikel 10.13b (gedoogplicht
nazorg bodem)».
3. In onderdeel G wordt «artikel 10.19» vervangen door «de artikelen 10.19 en 10.19a»
en wordt «10.21a» vervangen door «artikel 10.21a».
4. In onderdeel I wordt in artikel 19.9d, eerste lid, na «erfpachter» ingevoegd «onverminderd
artikel 13.3a».
B
Na artikel 3.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.2a (bestuursrechtelijke handhaving overtreding zorgplicht artikel 13 Wet
bodembescherming)
De artikelen 13, 27 en 95 van de Wet bodembescherming zoals die luidden voor het tijdstip
van inwerkingtreding van deze wet blijven van toepassing op voor dat tijdstip veroorzaakte
verontreiniging of aantasting als bedoeld in artikel 13 van de Wet bodembescherming
die na dat tijdstip wordt ontdekt.
C
In hoofdstuk 3 wordt na artikel 3.6 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.7 (voortzetting bestaand overgangsrecht)
Als in verband met de invoering van deze wet een wet, algemene maatregel van bestuur
of ministeriële regeling wordt ingetrokken waarin een overgangsrechtelijke bepaling
is opgenomen, blijft die overgangsrechtelijke bepaling van toepassing tot die is uitgewerkt.
D
De artikelen 4.1 en 4.2 worden vernummerd tot de artikelen 4.2 en 4.3.
E
In hoofdstuk 4 wordt voor artikel 4.2 (nieuw) een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4.1 (internetpublicatie, voorhang en andere totstandkomingsvereisten
Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet en Aanvullingsregeling bodem Omgevingsrecht)
1. Op de voorbereiding van een algemene maatregel van bestuur in verband met de invoering
van de Aanvullingswet bodem Omgevingswet zijn de artikelen 23.4 en 23.5 van de Omgevingswet
van overeenkomstige toepassing.
2. De artikelen, bedoeld in het eerste lid, treden in de plaats van wettelijke voorschriften
waarin is bepaald dat:
a. over het ontwerp van een regeling of het voornemen tot het treffen van een regeling
advies moet worden gevraagd of extern overleg moet worden gevoerd,
b. van het ontwerp van een regeling kennis moet worden gegeven,
c. de voordracht niet eerder wordt gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide
kamers der Staten-Generaal is overgelegd,
d. de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur moet worden gedaan door een
andere Minister dan Onze Minister van Infrastructuur en Milieu,
e. door of namens een van de kamers der Staten-Generaal of een aantal leden daarvan
kan worden verlangd dat het onderwerp of de inwerkingtreding van de regeling bij de
wet wordt geregeld, en
f. een regeling niet eerder in werking kan treden dan nadat sinds haar vaststelling
of bekendmaking een bepaalde termijn is verstreken.
3. Het tweede lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op het vragen van advies
aan de Afdeling advisering van de Raad van State.
Toelichting
Onderdeel A
Onderdeel 1 (artikel 2.28)
Dit betreft een wetstechnische wijziging van het wetsvoorstel Aanvullingswet bodem
Omgevingswet als gevolg van de Invoeringswet Omgevingswet.
Onderdeel 2 (artikel 10.13b)
Dit betreft een wetstechnische wijziging van het wetsvoorstel Aanvullingswet bodem
Omgevingswet als gevolg van de Invoeringswet Omgevingswet en het herstel van een wetstechnische
onvolkomenheid in de redactie van de wijzigingsopdracht.
Onderdeel 3 (artikel 16.33)
Dit betreft een wetstechnische wijziging van het wetsvoorstel Aanvullingswet bodem
Omgevingswet als gevolg van de Invoeringswet Omgevingswet.
Onderdeel 4 (artikel 19.9d)
In de Invoeringswet Omgevingswet is in artikel 13.3a een bevoegdheid tot kostenverhaal
opgenomen, gericht tot de veroorzaker van verontreiniging van een onderdeel van de
fysieke leefomgeving. Kostenverhaal bij de toevalsvondst zoals thans opgenomen in
artikel 19.9d van het wetsvoorstel Aanvullingswet bodem Omgevingswet richt zich tot
de eigenaar die weigert om de noodzakelijke maatregelen te nemen om blootstelling
te voorkomen.
Om te voorkomen dat er in de uitvoeringspraktijk onduidelijkheid kan ontstaan over
hoe beide regelingen (artikel 13.3a en artikel 19.9d Omgevingswet) voor kostenverhaal
zich tot elkaar verhouden, is ervoor gekozen dit te verduidelijken. Samenloop is immers
denkbaar, want de regeling van de toevalsvondst betreft de eerste maatregel(en) om
blootstelling te voorkomen, terwijl daarna door nader onderzoek de veroorzaker bekend
kan worden. Vanuit het beginsel «de vervuiler betaalt» is het zeer wenselijk dat die
veroorzaker kan worden aangesproken op de kosten van sanering. De wijziging van artikel
19.9d maakt duidelijk dat beide mogelijkheden van kostenverhaal naast elkaar staan.
Onderdeel B (artikel 3.2a, bestuursrechtelijke handhaving overtreding zorgplicht artikel
13 Wet bodembescherming)
Het nieuwe stelsel van de Omgevingswet bevat diverse instrumenten die tezamen de functies
van artikel 13 van de Wet bodembescherming (zorgplicht) overnemen. Deze instrumenten
zijn niet van toepassing op overtredingen van artikel 13 Wet bodembescherming die
voor inwerkingtreding van deze wet zijn gepleegd (legaliteitsbeginsel; geen terugwerkende
kracht).
Er zijn uit de uitvoeringspraktijk vragen gekomen over de mogelijkheid tot handhaving
van voor inwerkingtreding van deze wet gepleegde, maar pas na dat tijdstip ontdekte
overtredingen van artikel 13 van de Wet bodembescherming. Deze aanvullende overgangsrechtelijke
bepaling stelt buiten twijfel dat er een wettelijke grondslag is voor bestuursrechtelijke
handhaving (last onder dwangsom en bestuursdwang), waarvoor een wettelijke grondslag
nodig is op het moment dat de beschikking wordt genomen (dus na inwerkingtreding van
deze wet). Het systeem van het strafrecht zelf borgt dat strafrechtelijke handhaving
mogelijk is van een (nog niet verjaarde) overtreding van een bepaling als die handeling
op dat moment strafbaar was.
Onderdeel C (artikel 3.7, voortzetting bestaand overgangsrecht)
Diverse (wijzigings)wetten, algemene maatregelen van bestuur en regelingen op het
gebied van bodem bevatten overgangsrecht dat nog niet is uitgewerkt. Door het intrekken
van de wettelijke grondslag van een overgangsrechtelijke bepaling kan onduidelijkheid
ontstaan over de juridische status van dat overgangsrecht. De voorgestelde bepaling
biedt een duidelijke nieuwe wettelijke grondslag, zodat buiten twijfel is dat bestaand
overgangsrecht blijft gelden totdat het is uitgewerkt. In artikel 5.1, tweede lid,
van de Invoeringswet Omgevingswet is een soortgelijke bepaling opgenomen.
Onderdelen D en E (artikel 4.1 (nieuw), internetpublicatie, voorhang en andere totstandkomingsvereisten
Aanvullingsbesluit bodem Omgevingswet en Aanvullingsregeling bodem Omgevingswet)
Het stellen van regels betreffende bodem op het niveau van algemene maatregel van
bestuur binnen het nieuwe stelsel van omgevingsrecht krijgt zijn beslag in het Aanvullingsbesluit
bodem Omgevingswet. Op diverse aan te passen algemene maatregelen van bestuur zijn
nu bijzondere procedureregels van toepassing (voorhangprocedures, latere inwerkingtreding,
voordrachtprocedures). Die procedures kennen onderling verschillen. Om onnodige procedurelasten
en vertraging te voorkomen, wordt daarom voorgesteld om deze totstandkomingsregels
te vervangen door de geharmoniseerde regels die in de Omgevingswet zijn opgenomen
voor de totstandkoming van algemene maatregelen van bestuur. Dit betekent dat dezelfde
waarborgen bestaan. Het betreft onder meer de publicatie van het ontwerp op internet
en de mogelijkheid voor eenieder om zienswijzen kenbaar te maken (publieksparticipatie)
en, voor algemene maatregelen van bestuur, een voorhangprocedure bij beide kamers
van de Staten-Generaal.
In artikel 5.2 van de Invoeringswet Omgevingswet is een soortgelijke bepaling opgenomen
voor de totstandkomingsvereisten met betrekking tot het Invoeringsbesluit Omgevingswet
en de Invoeringsregeling Omgevingswet. De inhoud en formulering van deze artikelen
zijn vergelijkbaar met artikel 10.1 van de Invoeringswet Wabo, artikel 10.1 van de
Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening en artikel 1A van hoofdstuk 11 van de Aanpassingswet
uniforme openbare voorbereidingsprocedure Algemene wet bestuursrecht. Belangrijk verschil
is dat daarin de procedures buiten toepassing werden verklaard. Het voorgestelde artikel
4.1 (nieuw) zorgt, net als artikel 5.2 van de Invoeringswet Omgevingswet, voor een
gelijkschakeling met de procedure op grond van de Omgevingswet.
Deze nota van wijziging onderteken ik mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Stemmingsuitslagen
Aangenomen met handopsteken
Fracties | Zetels | Voor/Tegen |
---|---|---|
VVD | 33 | Voor |
PVV | 20 | Voor |
CDA | 19 | Voor |
D66 | 19 | Voor |
GroenLinks | 14 | Tegen |
SP | 14 | Tegen |
PvdA | 9 | Voor |
ChristenUnie | 5 | Voor |
PvdD | 5 | Tegen |
50PLUS | 4 | Voor |
DENK | 3 | Voor |
SGP | 3 | Voor |
FVD | 2 | Voor |
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.