Brief regering : Rapport van de Commissie van onderzoek mortierongeval Mali (commissie Den Oudsten)
36 800 X Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2026
Nr. 13
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 oktober 2025
Hierbij bied ik u het rapport aan van de Commissie van onderzoek mortierongeval Mali.
Deze commissie, onder leiding van de heer Den Oudsten, werd bij besluit van 10 februari
2023 ingesteld door toenmalig Minister van Defensie Ollongren (Kamerstuk 36 200 X, nr. 68). De aanleiding hiervoor was de behoefte aan nader onderzoek naar het mortierongeval
in Mali in 2016, om daarmee zoveel mogelijk van de vragen van de slachtoffers en nabestaanden
beantwoord te krijgen en om als Defensie nadere lering te trekken uit de aanloop naar
en nasleep van dit ongeval.
Allereerst wil ik hier opnieuw mijn medeleven uitspreken aan de getroffenen; de nabestaanden
van de militairen die bij dit ongeval zijn omgekomen, de gewond geraakte militairen
en hun families. Ik realiseer mij dat het verschijnen van het rapport opnieuw een
moment is waarop hun verdriet bijzonder zwaar gevoeld wordt. Ik sluit mij aan bij
de excuses van mijn voorgangers dat het verschrikkelijk is wat er is gebeurd. Er zijn
jonge mensen overleden en gewond geraakt in een situatie die niet had mogen gebeuren.
Defensie is daarvoor verantwoordelijk, en die verantwoordelijkheid voelen wij binnen
Defensie allemaal zeer.
Daarnaast wil ik mijn excuses aanbieden aan de getroffenen voor het feit dat zij negen
jaar onvoldoende antwoorden hebben gekregen op cruciale vragen. De commissie constateert
dat er vanuit het ministerie te weinig oog is geweest voor hun perspectief. Ik vind
het treurig dat de afgelopen jaren voor de getroffenen een strijd zijn geweest die
veel gevolgen heeft gehad op hun persoonlijk leven. Ik hoop dat dit rapport een positieve
bijdrage levert en heb de getroffenen persoonlijk toegezegd mij in te zetten voor
verbetering. Vooruitlopend op de uitgebreide beleidsreactie die over vier weken volgt,
wil ik de aanbevelingen van de commissie dan ook volledig omarmen. Dit geldt dus ook
voor de aanbevelingen rondom zorg voor gewonde militairen en nabestaanden.
Ik ben de commissie Den Oudsten dankbaar voor het waardevolle onderzoek dat zij heeft
gedaan. De commissie trekt in haar rapport stevige conclusies op basis van pijnlijke
constateringen. Het rapport verschaft meer duidelijkheid over wat er is gebeurd, zowel
aan de getroffenen als aan medewerkers binnen Defensie. Het geeft inzicht in de omstandigheden
en werkwijzen die hebben bijgedragen aan het ongeval. Tegelijkertijd stelt het Defensie
ook in staat om nog beter te leren van de gebeurtenissen. Hierbij kan worden voortgebouwd
op de belangrijke stappen die Defensie de afgelopen jaren heeft gezet in de verbetering
van veiligheid in de munitieketen.
Gelet op de omvang en diepgang van het rapport, beperk ik me in deze brief tot een
korte inhoudelijke reactie. Binnen vier weken ontvangt uw Kamer een uitgebreide beleidsreactie,
waarin ik in meer detail zal ingaan op de bevindingen van de commissie en de vervolgacties
naar aanleiding van dit rapport. Ook de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) en het
Openbaar Ministerie hebben onderzoek gedaan naar het ongeval en gelet daarop zal ik
hen een afschrift van het rapport doen toekomen.
Context en aanleiding onderzoek commissie Den Oudsten
Nederland ondersteunde van april 2013 tot en met december 2023 in Mali de VN-missie
MINUSMA. De Nederlandse operaties werden uitgevoerd vanuit het hoofdkwartier in Gao,
later ondersteund door de Mission Support Site (MSS) in Kidal, beide gelegen in het (noord)oostelijke deel van het land. Bij een
oefening op 6 juli 2016 ontplofte een granaat in de schokbuis van het mortier. Hierdoor
kwamen de twee bedieners van het wapen, sergeant der 1e klasse Henry Hoving en korporaal Kevin Roggeveld, onmiddellijk om het leven. Een
militair die foto’s en video-opnamen maakte van de oefening werd getroffen door rondvliegende
metaalscherven en raakte ernstig gewond. Een vierde militair die aanwezig was bij
het ongeval had naderhand te maken met psychische verwondingen.1
Het ongeval werd direct onderzocht door de Koninklijke Marechaussee en een interne
Commissie van Onderzoek binnen Defensie. Vervolgens deed de OvV extern onderzoek.
De OvV kwam in het najaar van 2017 tot het oordeel dat Defensie ernstig was tekortgeschoten
in de zorg voor de veiligheid van Nederlandse militairen in Mali, zowel bij het munitiebeheer
als bij de militaire gezondheidszorg. Defensie heeft hierop de aansprakelijkheid voor
het ongeval erkend. Naar aanleiding van het rapport van de OvV kondigde toenmalig
Minister van Defensie Hennis-Plasschaert haar aftreden aan tijdens een debat in de
Tweede Kamer. Ook de Commandant der Strijdkrachten, Generaal Middendorp, legde zijn
functie neer.
Vlak voor haar aftreden stelde Minister Hennis-Plasschaert een commissie in die onderzoek
moest doen naar de interne werkwijzen die de door de OvV geconstateerde tekortkomingen
mogelijk hadden gemaakt. Deze commissie, onder leiding van de heer Van der Veer, kreeg
nadrukkelijk ook de opdracht om vast te stellen of er sprake was geweest van nalatig
en/of verwijtbaar handelen. Het eindrapport van de commissie Van der Veer, dat op
19 januari 2018 werd aangeboden, richtte zich op veiligheid op organisatieniveau.
Het rapport gaf geen antwoord op de vraag of defensiemedewerkers nalatig en/of verwijtbaar
hadden gehandeld. Dit leidde tot teleurstelling en boosheid bij de getroffenen.
In oktober 2022 besloot toenmalig Minister Ollongren dat er alsnog een extern onderzoek
moest komen naar mogelijk nalatig en verwijtbaar handelen in de aanloop naar het ongeval
in Mali. De commissie Den Oudsten werd gevraagd om drie vragen te onderzoeken: a)
of en hoe eventueel individueel nalatig en/of verwijtbaar handelen kan worden vastgesteld
bij de werkwijzen die hebben geleid tot het mortierongeluk in Mali; b) indien individueel
nalatig en/of verwijtbaar handelen kan worden vastgesteld, te beoordelen in hoeverre
en op welke wijze hiervan sprake is geweest; en c) hoe binnen het Ministerie van Defensie
de besluitvorming is verlopen rond de totstandkoming, invulling en uitvoering van
de opdracht aan de «Tijdelijke commissie onderzoek naar geconstateerde tekortkomingen
mortierongeval Mali» (commissie Van der Veer).
Eerste appreciatie bevindingen commissie
De commissie Den Oudsten trekt twee hoofdconclusies. Ten eerste constateert de commissie
dat er in de aanloop naar en tijdens de inzet van de missie in Mali sprake was van
zowel individueel nalatig als verwijtbaar handelen, dat heeft bijgedragen aan het
kunnen ontstaan van het ongeval. Het rapport beschrijft de context waarin dit kon
gebeuren; in een tijd waarin op de organisatie werd bezuinigd, reorganisaties plaatsvonden
en het personeel druk ervoer om de krijgsmacht inzetbaar te houden. Dit alles heeft
zijn weerslag gehad op de omgang met veiligheid. Bij de beoordeling of sprake was
van individueel nalatig en/of verwijtbaar handelen heeft de commissie niet gekozen
voor een juridische benadering, maar voor een risicobenadering. De commissie heeft
gekeken of functionarissen door hun handelen risico’s hebben geïntroduceerd, vergroot
of in stand gehouden, die hebben bijgedragen aan het kunnen ontstaan van het ongeval.
De commissie heeft vastgesteld dat sprake was van zowel individueel nalatig als individueel
verwijtbaar handelen, dat vanuit risicoperspectief heeft bijgedragen aan het kunnen
ontstaan van het ongeval. In veertien gevallen was volgens de commissie sprake van
individueel nalatig handelen. De commissie concludeert dat dit handelen op verschillende
momenten in de tijd en door de keten heen plaatsvond. In een van die gevallen wordt
dit handelen ook als verwijtbaar beoordeeld. De andere gevallen van nalatig handelen
worden door de commissie niet als verwijtbaar beoordeeld, omdat ze van mening is dat
de betreffende medewerkers in de gegeven context en gelet op de «chain of events»
redelijkerwijs niet anders konden handelen dan ze hebben gedaan. Buiten deze individuele
handelingen constateert de commissie twee aanvullende gevallen van verwijtbaar handelen,
vanuit de eindverantwoordelijkheid van een functionaris.
Het rapport maakt goed duidelijk hoe de opeenvolgende risico’s zijn ontstaan en zich
hebben opgestapeld. Dit geeft een beeld van hoe risico’s rond munitieveiligheid werden
genegeerd, terzijde werden geschoven of uit zicht verdwenen. Daar kunnen en moeten
waardevolle lessen uit worden getrokken. In de uitgebreide beleidsreactie zal ik uiteenzetten
welke stappen in de afgelopen negen jaar zijn gezet in het veiligheidsdomein en hoe
Defensie werkt aan verdere verbetering, zoals het aanstellen van meer medewerkers,
de oprichting van een onafhankelijk toezichthouders, en het verbeterplan munitiebeheer.
De reeds gerealiseerde verbeteringen zullen langs de lat worden gelegd van de gevallen
waarin de commissie constateert dat er sprake was van nalatig handelen, en bezien
of dit aanleiding geeft voor aanvullende maatregelen. Ten aanzien van de gevallen
waarin de commissie vaststelt dat sprake was van verwijtbaar handelen, zal worden
bezien of de door de commissie beschreven feiten aanleiding vormen om dit handelen
vanuit rechtspositioneel oogpunt nader te onderzoeken, in lijn met de aangenomen moties
Emiel van Dijk (PVV) (Kamerstuk 34 775 X, nr. 112) en Belhaj (D66) (Kamerstuk 34 775 X, nr. 109). Vanuit goed werkgeverschap wordt hierin vanzelfsprekend een zorgvuldig traject
doorlopen.
De tweede hoofdconclusie van de commissie betreft gebreken in de besluitvorming rond
de totstandkoming, invulling en uitvoering van de onderzoeksopdracht van de commissie
Van der Veer. Deze besluitvorming, die in wisselwerking tussen de commissie Van der
Veer en de ambtelijke top van het ministerie plaatsvond, resulteerde in een opdrachtformulering
die ruimte liet voor interpretatie. De commissie Van der Veer onderzocht nalatigheid
alleen op het niveau van het systeem en de organisatie. Daardoor deed de uitvoering
van deze opdracht geen recht meer aan de verwachtingen die waren gewekt bij de getroffenen
en de Kamer. Bovendien werd hier onvoldoende met hen over gecommuniceerd, waardoor
het uiteindelijke rapport op een teleurstelling uitliep. Ik deel de conclusies van
de commissie dat het ministerie de verwachtingen die waren gewekt bij de Tweede Kamer
en bij nabestaanden niet helder in de opdracht aan de commissie Van der Veer verankerde.
Deze gang van zaken heeft er in belangrijke mate aan bijgedragen dat het zo lang duurde
voordat de vragen van de getroffenen en de Kamer werden beantwoord. Ik vind het spijtig
dat het zo is verlopen.
In deze hele gang van zaken had meer rekeningen gehouden moeten worden met de getroffenen.
Defensie werkt aan verbeteringen in de omgang en nazorg voor getroffenen en families,
maar hier kan en moet nog veel in worden verbeterd. In de uitgebreidere kabinetsreactie
zal ik hier nader op ingaan. Daarnaast zijn in de begeleiding van externe commissies
inmiddels vorderingen gemaakt. Zo is in navolging van de Defensienota 2024 (Kamerstuk
36 592, nr. 1) de projectdirectie ondersteuning commissies ingesteld. Deze directie draagt sinds
anderhalf jaar zorg voor de coördinatie en ondersteuning van onderzoeken door externe
commissies. Dit moet bijdragen aan betere sturing op onderzoeksopdrachten en het verloop
van door Defensie ingestelde externe onderzoeken.
Tot slot
Het mortierongeval in Mali heeft diepe sporen nagelaten bij de geliefden, families,
de vrienden en collega’s van Henry Hoving en Kevin Roggeveld en bij de gewond geraakte
militairen. Ook binnen Defensie wordt de pijn die het ongeval veroorzaakte nog sterk
gevoeld, in het bijzonder bij de onderdelen die direct betrokken waren bij de aanloop
naar het ongeval. Mensen die naar eer en geweten hun werk deden en doen, en die daarbij
risico’s moeten beoordelen en afwegen in het licht van de doelstellingen en inzet
van de krijgsmacht. Ik leef ook mee met deze mensen, voor wie het rapport hopelijk
bijdraagt aan het verwerken van een lange periode van onzekerheid.
Militairen en burgers van onze krijgsmacht zetten zich elke dag in voor vrede en veiligheid.
Daarbij lopen zij risico’s. Defensie heeft de verantwoordelijkheid om zorg te dragen
voor de veiligheid van die mensen, door risico’s zo goed als mogelijk te beperken,
en door hen in staat te stellen om goed om te gaan met de risico’s die blijven bestaan.
Daarom is het goed dat het rapport van de commissie Den Oudsten inzicht geeft in de
werkwijzen die hebben bijgedragen aan het noodlottige ongeval in Mali. De aanbevelingen
stellen ons in staat om onze werkwijzen verder te verbeteren.
Ik realiseer mij dat voor de getroffenen de pijn van het verlies en het gemis altijd
aanwezig zal blijven. Wel hoop ik dat het rapport van de commissie Den Oudsten hen
de antwoorden geeft waar ze al zo lang op wachten en daarmee bijdraagt aan de verwerking
van het verdriet.
De Minister van Defensie,
R.P. Brekelmans
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.P. Brekelmans, minister van Defensie