Brief regering : Toegankelijkheid en doelmatigheid in het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang
31 322 Kinderopvang
Nr. 569 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID EN VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 september 2025
Het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang heeft eenvoud en meer zekerheid voor
ouders als doel. Ook verbeteren we de betaalbaarheid van de kinderopvang voor ouders.
Het nieuwe stelsel kent ook risico’s, met name voor de toegankelijkheid en doelmatigheid.
Uw Kamer is hierover eerder geïnformeerd met de hoofdlijnenbrief van 11 november 2024.1 Deze brief gaat in op de risico’s en de maatregelen die genomen worden om de toegankelijkheid
en doelmatigheid ook in het nieuwe financieringsstelsel te borgen. Zodat kinderen
een zo goed mogelijke start maken, werken voor ouders meer loont, publieke uitgaven
goed worden besteed en kinderopvang toegankelijk blijft.
1. Kiezen voor eenvoud, zekerheid en betaalbaarheid: voor- en nadelen
Met het nieuwe financieringsstelsel kinderopvang maken we fundamentele keuzes voor
eenvoud, zekerheid en betaalbaarheid. Het nieuwe stelsel heeft de volgende kenmerken:
a. Een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding kinderopvang voor werkende ouders.
b. De uitvoerder betaalt de vergoeding kinderopvang rechtstreeks aan de kinderopvangorganisatie.
c. Zowel de initiële als de periodieke toets op de voorwaarden (waaronder de arbeidseis)
heeft alleen gevolgen naar de toekomst toe en leidt niet tot terugvorderingen bij
de ouder(s).
d. De verantwoordelijkheid voor het doorgeven van wijzigingen in het aantal afgenomen
opvanguren en het uurtarief ligt bij de kinderopvangorganisatie.
De inkomensonafhankelijke vergoeding is nodig om terugvorderingen te voorkomen en
het stelsel eenvoudig te maken. De overheid investeert fors in de kinderopvangsector.
De structurele intensivering bedraagt circa 3 miljard euro. Hierdoor is het mogelijk
om voor alle werkende ouders 96% van de kosten voor kinderopvang tot de maximum uurprijs
te vergoeden. Kindervang wordt voor deze ouders bijna gratis. Deze intensivering dient
de doelen van kinderopvang: het stimuleren van de arbeidsparticipatie en de ontwikkeling
van het kind.
Het kabinet wil het ondernemerschap in de sector behouden en tegelijkertijd borgen
dat belastinggeld ten gunste komt van werkende ouders.
Doordat de kinderopvang in het nieuwe stelsel voor de meeste ouders goedkoper wordt,
stijgt naar verwachting de vraag naar kinderopvang. Dat kan positief zijn voor de
arbeidsparticipatie, hetgeen ten goede komt aan de financiële onafhankelijkheid van
vrouwen, maar heeft ook risico’s voor de toegankelijkheid. De kinderopvangmarkt is
nu al krap, vooral door personeelstekorten. Belangrijk om te benoemen is dat er geen
eenvoudige oplossingen zijn. De risico’s voor toegankelijkheid en doelmatigheid zijn
het gevolg van de fundamentele keuze voor eenvoud, zekerheid en betaalbaarheid. Deze
keuze is gemaakt om de fundamentele problemen in de huidige kinderopvangtoeslag met
complexiteit, onzekerheid en terugvorderingen op te lossen. Van die keuze profiteren
alle partijen in het stelsel: (werkende) ouders, kinderopvangorganisaties en de overheid.
De nadelige gevolgen van die keuze zijn te beperken, maar niet geheel weg te nemen.
Daarbij is het goed om te benadrukken dat het gaat om risico’s die zich kunnen voordoen,
maar waarvan niet zeker is dat ze zich zullen voordoen. De kinderopvangmarkt heeft
de afgelopen jaren laten zien veerkrachtig te zijn en in te kunnen spelen op de toenemende
vraag. Bijlage 1 bevat een aantal kengetallen over het (verwachte) gebruik van de
kinderopvang en de relatie met het arbeidsaanbod.
Uw Kamer ontvangt deze brief kort voor de verkiezingen op 29 oktober. Het voornemen
tot het afschaffen van de kinderopvangtoeslag en de stap naar directe financiering
bestaat al lang. Beleid en uitvoering zijn verder dan ooit in de vormgeving van een
eenvoudiger stelsel dat ouders zekerheid biedt. Het doel is om eind oktober het wetsvoorstel
dat het nieuwe financieringsstelsel regelt te publiceren voor internetconsultatie.
Voor toekomstige politieke keuzes over de inrichting van het kinderopvangstelsel is
van belang dat het nieuwe stelsel geen eindstadium hoeft te zijn. Het nieuwe stelsel
kan dienen als een platform om in de toekomst andere keuzes te maken. Op de korte
en middellange termijn is het verstandig om ouders en de sector duidelijkheid te bieden
en de voorgenomen stelselherziening zoals gepland door te zetten. Zo kunnen we ouders
zo snel mogelijk zekerheid en eenvoud bieden en weet de sector waar ze aan toe is.
Leeswijzer
De maatregelen die het kabinet neemt om de risico’s voor de toegankelijkheid en doelmatigheid
te minimaliseren staan in paragraaf 2. Paragraaf 3 gaat specifiek in op de verkenning
naar tariefregulering en het kostprijsonderzoek. In paragraaf 4 vindt u een overzicht
van de overwogen alternatieve maatregelen.
2. Monitoring, maatregelen en belang van ondernemerschap
Het kabinet heeft veel waardering voor het ondernemerschap en de inzet van de hele
kinderopvangsector. De kinderopvangsector heeft getoond goed aan te sluiten bij de
behoeften van ouders door een divers aanbod te bieden. De flexibiliteit en klantgerichtheid
die de sector de afgelopen jaren heeft laten zien (ook in bijvoorbeeld de coronatijd)
is veel waard. Dit zijn sterke kanten van de sector die we ook in de nieuwe situatie
willen behouden.
De verwachting is dat in het nieuwe stelsel de vraag naar kinderopvang snel toeneemt.
Om ervoor te zorgen dat er voldoende plekken zijn, is het cruciaal dat het aantrekkelijk
blijft voor kinderopvangorganisaties en gastouders om in de kinderopvang te opereren.
Ondernemerschap en een breed en divers aanbod zorgen ervoor dat zoveel mogelijk ouders
een passende en betaalbare plek kunnen vinden voor hun kind.
Het nieuwe financieringsstelsel geeft aanleiding tot monitoring van de effecten ten
behoeve van de doelmatigheid en toegankelijkheid. Ook heeft het lid Paulusma (D66)
in het commissiedebat kinderopvang van 3 juli 2025 (Kamerstuk 31 322, nr. 564) aandacht gevraagd voor monitoring, namelijk welke indicatoren worden gebruikt.
Hiervoor is het allereerst van belang om duidelijk te maken wat onder toegankelijkheid
wordt verstaan. De meest recente periodieke evaluatie kinderopvangbeleid onderscheidt
in totaal vijf vormen van toegankelijkheid: reëel, financieel, wettelijk, administratief
en subjectief.2 Voor de risico’s van de stelselherziening kijken we naar reële en financiële toegankelijkheid.
Kort gezegd: is er plek, en is die plek ook betaalbaar voor ouders? Dit zijn de vormen
van toegankelijkheid die voor sommige ouders onder druk kunnen komen te staan bij
de overgang naar het nieuwe stelsel. De andere vormen van toegankelijkheid verbeteren
naar verwachting voor alle werkende ouders met de stelselherziening. Het recht op
vergoeding kent niet langer terugwerkende kracht voor ouders (wettelijk), er wordt
minder van ouders gevraagd (administratief), en we bieden meer zekerheid en eenvoud
(subjectief).
Om te beoordelen of en in welke mate de reële en financiële toegankelijkheid onder
druk komt te staan kijken we naar het aanbod, het gebruik en de tarieven zoals opgenomen
in de kwartaalrapportages kinderopvang. Daarnaast loopt er ook een wachttijdenmonitor.
De volgende rapportage wordt in het najaar verwacht. Door integraal te kijken naar
de ontwikkelingen in de prijzen, het aanbod, het gebruik en de wachttijden, wordt
jaarlijks bekeken hoe de toegankelijkheid ervoor staat.
Hieronder vindt u een overzicht van de stappen die het kabinet nu al zet, gegeven
het huidige inzicht in de verwachte gevolgen van de stelselherziening.
Uitstel en geleidelijk ingroeipad
Bij de meest recente voorjaarsbesluitvorming heeft het kabinet besloten om het nieuwe
stelsel in te laten gaan per 1 januari 2029. Dit geeft de markt twee jaar extra tijd
om zich aan te passen aan het nieuwe stelsel en de bijbehorende intensivering. Bij
dit besluit hoort een geleidelijk ingroeipad naar de ingangsdatum. Zo kan de vraag
naar kinderopvang geleidelijk en gecontroleerd toenemen en is te zien wat het gevolg
is voor prijzen en wachtlijsten.
Indexeren maximum uurprijzen
Afgelopen voorjaarsbesluitvorming heeft het kabinet tevens besloten om niet te bezuinigen
op het huidige kinderopvangstelsel. Er is afgesproken de maximum uurprijzen (MUP)
in 2026 wél te indexeren. Zo blijft de huidige kinderopvangtoeslag en de subsidie
in het nieuwe financieringsstelsel beter in de pas lopen met de kosten die ouders
maken.
De voorgenomen bezuiniging zou met name gevolgen hebben voor ouders met een laag inkomen,
omdat voor hen het deel boven de MUP meer effect heeft op hun besteedbaar inkomen
en zij nu al het maximale vergoedingspercentage ontvangen.
Gemeentelijk beleid, waaronder verruiming mogelijkheid vergoeden ouderbijdrage
Het kabinet wil dat gemeenten meer mogelijkheden krijgen om de eigen bijdrage van
ouders te vergoeden. Dit doen we door de huidige doelgroepen voor het vergoeden van
de ouderbijdrage (artikel 1.13 van de Wet kinderopvang) los te laten in het wetsvoorstel.
Deze aanpassing geeft gemeenten meer ruimte om betaalbare kinderopvang voor meer kwetsbare
groepen mogelijk te maken. Daarbij lost deze stap een huidig knelpunt bij gemeenten
op. In samenhang met de andere gemeentelijke regelingen die er rondom kinderopvang
zijn, biedt dit mogelijkheden voor gemeenten om de toegankelijkheid van kinderopvang
onder diverse doelgroepen te vergroten. Denk aan voorschoolse educatie voor kinderen
met risico op een achterstand, peuteraanbod voor peuters in het algemeen en de mogelijkheid
kinderopvang (deels) te vergoeden voor mensen voor wie daarom sociale of medische
redenen noodzaak toe is (SMI).
Het kabinet gaat met gemeenten in gesprek over deze uitbreiding, waarbij specifiek
aandacht wordt besteed aan het beperken van onwenselijke verschillen tussen gemeenten.
Ook zullen we in het gesprek verkennen hoe gemeenten beter in staat gesteld kunnen
worden om plaatsen in te kopen. Voor deze verruiming van de mogelijkheid om de ouderbijdrage
te vergoeden is extra budget gereserveerd.
Arbeidsmarktbeleid
De aanpak van het tekort aan pedagogisch professionals is van groot belang voor de
toegankelijkheid van kinderopvang. Momenteel werken er circa 130.000 medewerkers in
de kinderopvang en komen er nog altijd meer mensen bij dan er uitstromen.3 Ondanks deze groei is er sinds een aantal jaren een tekort aan personeel. Voor het
jaar 2025 is in de meest recente arbeidsmarktprognose een tekort van 7.200 personen
geraamd.4 De tekorten lopen volgens de prognose flink op de komende jaren, ook zonder de effecten
van een nieuw financieringsbeleid. Daarnaast loopt er een wachttijdenmonitor die inzicht
geeft in de ontwikkelingen van wachttijden van ouders voor kinderopvang. In het najaar
worden de meest recente cijfers verwacht.
Vanwege de tekorten kijkt het kabinet samen met de sector doorlopend naar nieuwe mogelijkheden
tot acties en maatregelen. Momenteel lopen er diverse acties om personeel aan te trekken,
te behouden en meer uren werken te bevorderen. Samen met Kinderopvangwerkt! zet het
kabinet in op het Ontwikkelpad kinderopvang. Het doel hiervan is om inzicht te bieden
in ontwikkelingsmogelijkheden in de kinderopvang, om zo nieuwe medewerkers aan te
trekken en de ontwikkeling van huidige medewerkers te stimuleren. Het kabinet stimuleert
het Ontwikkelpad met verschillende subsidies. Allereerst loopt sinds vorig jaar de
Subsidieregeling groepshulpen. De subsidie stimuleert de inzet en scholing van de
groepshulp via een tegemoetkoming in de loonkosten.
De functie van groepshulp biedt als instapfunctie in het Ontwikkelpad kansen voor
werkzoekenden zonder relevante opleiding en verlicht de werkdruk van pedagogisch professionals.
Om de subsidie aantrekkelijker te maken, mogen kinderopvangorganisaties vanaf dit
jaar voor tien groepshulpen subsidie aanvragen in plaats van twee.5 Ook heeft het kabinet ingezet op communicatie om het subsidieproces voor kinderopvangorganisaties
te verduidelijken. Daarnaast is er de SLIM-scholingssubsidie voor werkgevers en gastouderbureaus
voor scholing binnen het Ontwikkelpad. Deze subsidie maakt investeringen in de ontwikkeling
van medewerkers aantrekkelijker.
Dit jaar is ook het Nationaal Groeifondsproject «Meer uren werkt!» van start gegaan.
Hierin worden verschillende interventies die contractuitbreiding stimuleren, onderzocht
door de Universiteit Utrecht. De kinderopvangsector gaat aan de slag met de interventies
«het goede gesprek», «herstructurering van taken» en «combinatiebanen» (in samenwerking
met het basisonderwijs). Tevens is de alliantie Financieel Sterk door Werk, in opdracht
van OCW, bezig met het verbeteren van de financiële onafhankelijkheid van vrouwen
in de kinderopvang, zorg en schoonmaak. Deze alliantie ondersteunt werkgevers, brancheverenigingen
en vrouwen bij het verbeteren van de werkomstandigheden en de mogelijkheden om meer
uren te werken. Tot slot zijn sectorpartijen bezig met acties die het kabinet ondersteunt
met subsidies. Kinderopvang werkt! is vorig jaar gestart de nieuwe arbeidsmarktcampagne
«Kleine stappen, grote dromen». Deze campagne richt zich op zij-instromers, gastouders,
mannen en mbo-2 studenten. En beroepsvereniging PPINK heeft subsidie ontvangen om
op gebied van professioneel zeggenschap een webinar, bijeenkomsten en communicatie
voor pedagogisch professionals te organiseren. Hiermee wordt de motie van het lid
Van den Hil over vormgeving van professioneel zeggenschap in de kinderopvang afgedaan.6
Dienst van algemeen economisch belang
In het nieuwe financieringsstelsel investeert de overheid jaarlijks circa 8,6 miljard euro
in de kinderopvang. Hiermee beoogt het kabinet een stabiel gefinancierde kinderopvangsector
te realiseren die continu toegankelijke kinderopvang van hoge kwaliteit levert. De
financieringswijze van kinderopvangorganisaties in het nieuwe financieringsstelsel
raakt de Europese regels voor staatssteun. SZW heeft over deze aspecten informele
gesprekken gevoerd met ambtenaren van de Europese Commissie. Hieruit is gebleken dat
er in het nieuwe financieringsstelsel een risico is op ongeoorloofde staatssteun,
doordat de overheid grote bedragen aan de kinderopvangorganisaties betaalt.
Om ongeoorloofde staatssteun te voorkomen heeft het kabinet besloten om in het nieuwe
financieringsstelsel het bieden van de dienst kinderopvang aan te merken als dienst
van algemeen economisch belang (DAEB). Het vestigen van een DAEB waarborgt dat verleende
staatssteun verenigbaar is met de Europese regels voor de interne markt. Wanneer achteraf
wordt vastgesteld dat sprake is van ongeoorloofde staatssteun moet door de overheid
alle verleende steun teruggehaald worden bij de kinderopvangorganisaties. Dat zou
grote gevolgen hebben voor de sector en voor werkende ouders.
Het aanwijzen van formele kinderopvang als DAEB sluit aan bij het DAEB-vrijstellingsbesluit7 waar kinderopvang expliciet als voorbeeld wordt genoemd. Op basis van bovenstaande
achten we deze stap nu noodzakelijk bij deze invulling van het financieringsstelsel.
Een DAEB is kortgezegd een economische dienst die ook een maatschappelijk belang dient.
Er wordt gekozen voor een zo breed mogelijke definitie van de dienst kinderopvang
waarbij recht wordt gedaan aan de verscheidenheid en het ondernemerschap in de sector.
Een brede definitie waarborgt dat er ruimt blijft voor allerlei verschillende type
kinderopvangorganisaties. Samen leveren al deze organisaties een divers aanbod dat
aansluit bij de behoefte van ouders. Hierdoor behouden ondernemers in de kinderopvang
de mogelijkheid zelf keuzes te maken in de vormgeving van kwalitatief hoge kinderopvang
en kan de variëteit binnen de kinderopvang die kenmerkend is voor de kinderopvangsector
behouden blijven. Het kabinet vindt het belangrijk dat er in de kinderopvang voldoende
ruimte blijft om te innoveren en te ondernemen. Het hanteren van een brede definitie
maakt het daarnaast minder vaak noodzakelijk een gescheiden boekhouding te voeren
en beperkt administratieve lasten.
Europese regels schrijven voor dat er bij een DAEB geen sprake mag zijn van overcompensatie.
Dat betekent dat de overheidscompensatie niet hoger mag zijn dan de nettokosten voor
het leveren van de dienst kinderopvang plus een redelijk rendement. De overheid zal
toezicht houden op overcompensatie en een terugbetalings- en verrekeningsregeling
opstellen om eventuele overcompensatie terug te halen of te verrekenen met toekomstige
vergoedingen indien achteraf blijkt dat een meer dan redelijk rendement is behaald.
Op welke wijze dit wordt vormgegeven, zal de komende tijd nader uitgewerkt worden.
Het is belangrijk dat publieke middelen voor kinderopvang bij werkende ouders terecht
komen en niet wegvloeien als overwinsten of leiden tot excessieve tariefstijgingen.
De DAEB beperkt winstmaximalisatie en creëert daarmee prikkels voor organisaties om
tariefstijgingen te matigen of middelen te herinvesteren in kwaliteit en capaciteit
in de sector. Het voorkomt dat belastinggeld in grote mate de sector verlaat. Met
andere woorden: overheidsmiddelen voor kinderopvang komen dan ook daadwerkelijk ten
goede aan de kinderopvang. Daarmee voldoet het kabinet ook aan de motie Kathmann c.s.
om maatregelen te treffen bij overgang naar een nieuw financieringsstelsel in de kinderopvang
om te voorkomen dat publiek geld wegvloeit.8
Uitgangspunten voor uitwerking DAEB en impactanalyse
Het wetsvoorstel voor het nieuwe financieringsstelsel bevat de hoofdlijnen van de
DAEB. De concrete uitwerking wordt voor een belangrijk deel vastgelegd in lagere regelgeving.
Hierbij zal de sector actief betrokken worden om ervoor te zorgen dat de DAEB zo goed
mogelijk bij de sector aansluit. Het kabinet hanteert als uitgangspunt in de uitwerking
een zo breed mogelijke definitie van de dienst kinderopvang. Dat betekent dat de verschillende
vormen van kinderopvang die nu in Nederland worden aangeboden (bedrijfsmatig of anders
dan om niet), allemaal onder de DAEB worden geschaard. Welke vormen dat precies zijn
zal nader worden uitgewerkt. Daarbij wil het kabinet dat er ruimte blijft voor private
en publieke samenwerkingen gericht op het realiseren van maatschappelijke doelstellingen
in de kinderopvang.
In de uitwerking stelt het kabinet als doel om de administratieve lastendruk zo laag
mogelijk te houden, vooral voor kleine ondernemers. Ook zij moeten in het nieuwe stelsel
kunnen ondernemen en zo bijdragen aan een divers en toegankelijk kinderopvangaanbod.
Het kabinet wil dat het mogelijk blijft om een redelijk rendement te realiseren. Een
redelijk rendement hoort bij een gezonde bedrijfsvoering en is nodig om investeringen
in het aanbod te doen, zodat er voor zoveel mogelijk kinderen een plek op de opvang
is. Op dit moment zien wij dat er in de sector geen sprake is van grote overwinsten
en dat willen wij ook in de toekomst voorkomen. Voor het vaststellen van een redelijk
rendement zal nader onderzoek worden uitgezet bij een onafhankelijk extern bureau.
Voor kinderopvang is het belangrijk dat er een duidelijke investeringshorizon is zodat
het mogelijk blijft om meerjarige investeringen te doen, in bijvoorbeeld het aanbod
en de kwaliteit. Europese regelgeving schrijft voor dat na een bepaalde periode opnieuw
moet worden bezien of de DAEB nog passend is. Het kabinet is voornemens de DAEB te
vestigen voor een periode van twaalf jaar. Het is belangrijk dat de voorwaarden voor
ondernemers vooraf duidelijk zijn. Na die tijd wordt geëvalueerd of de DAEB en de
invulling daarvan nog steeds passend is voor de sector. Het aanwijzen van de dienst
kinderopvang als DAEB beschermt kinderopvangorganisaties tegen risico’s op het gebied
van staatssteun en oneerlijke concurrentie, zolang aan de voorwaarden van de DAEB
wordt voldaan. Dat past bij de ambitie van het kabinet om van de kinderopvangsector
in het nieuwe financieringsstelsel een stabiel gefinancierde sector te maken.
In de nadere uitwerking zal centraal staan dat er vrijheid moet zijn voor ondernemers
in de kinderopvang om te ondernemen en te investeren in innovatie, kwaliteit en capaciteit.
Er zal voor invoering van de DAEB een impactanalyse plaatsvinden waarbij ook de effecten
op ondernemers en het aanbod zullen worden onderzocht. Na invoering zal een evaluatieonderzoek
worden uitgevoerd om onder andere de ontwikkelingen op de markt in beeld te brengen.
Het kabinet zal al tijdens de internetconsultatie starten met de concrete uitwerking,
om de sector zo snel mogelijk duidelijkheid te kunnen bieden. Tegelijkertijd blijft
het kabinet openstaan voor argumenten en ideeën van de sector. Juist daar is de consultatiefase
voor bedoeld.
Voorkomen excessieve beloningen
Kinderopvangorganisaties voeren een publieke taak uit, namelijk bijdragen aan de arbeidsparticipatie
van ouders en de ontwikkeling van jonge kinderen. Mede gezien de grote mate van publieke
financiering, vindt de regering dat de bezoldiging en de uitkering wegens beëindiging
van het dienstverband van topfunctionarissen in de kinderopvang passend moeten zijn
bij het maatschappelijke karakter van de sector.
In het nieuwe financieringsstelsel wordt een hoge inkomensonafhankelijke vergoeding
ingevoerd en ontvangen aanbieders de vergoeding rechtstreeks van de overheid. Een
gevolg hiervan is dat de kinderopvangsector onder de Wet Normering Topinkomens (WNT)
komt te vallen. De WNT begrenst het inkomen van topfunctionarissen en verplicht organisaties
transparant te zijn over de beloningen van topfunctionarissen. De regering zal de
uitwerking van de WNT voor de kinderopvang dit najaar nader vormgeven.
Transparantie
Het bevorderen van transparantie binnen de kinderopvangsector draagt bij aan een doelmatige
besteding van middelen door kenmerken van organisaties en hun diensten inzichtelijk
te maken. Onderzoeksbureau Decisio stelde in het rapport Maatregelen Marktwerking
Kinderopvang dat transparantiemaatregelen een goed startpunt zijn voor het verbeteren
van de marktwerking.9 Een verbeterde marktwerking kan bijdragen aan doelmatigheid. Transparantie versterkt
ook de informatiepositie van ouders. Het stelt ouders in staat aanbieders makkelijker
te vergelijken en te kiezen voor een organisatie die goed aansluit bij hun voorkeuren.
De sector kan zelf een rol pakken op transparantie door bijvoorbeeld voortgang te
boeken op de kwaliteitscode kinderopvang. Daarnaast zal het kabinet in het nieuwe
financieringsstelsel maatregelen voorstellen om transparantie te vergroten.
Administratieve lasten
Bij de uitwerking van de maatregelen hebben wij oog voor de optelsom van administratieve
lasten voor kinderopvangorganisaties en kiezen wij steeds voor een uitwerking die
past bij de diverse en ondernemende sector die de kinderopvang is. Daarom trekken
wij graag nauw samen met de sectorpartijen op bij de verdere uitwerking van deze maatregelen.
3. Verkenning tariefregulering
Een potentiële maatregel die toegankelijkheid en doelmatigheid kan helpen borgen is
tariefregulering. Tariefregulering is een instrument dat prijsstijgingen maximeert.
De DAEB draagt bij aan doelmatigheid door een normrendement te stellen en eventuele
overcompensatie terug te halen, maar laat ondernemers vrij om hun eigen tarieven vast
te stellen. Tariefregulering maximeert tarieven direct en is daarmee gericht op de
financiële toegankelijkheid.
Tariefregulering is echter een ingrijpende maatregel, waarbij de overheid ook sterk
intervenieert in de markt. Het kabinet gaat op basis van de inzichten uit de verkenning
en het kostprijsonderzoek tariefregulering verder uitwerken. Als een eerste stap gaat
het kabinet in ieder geval deelname aan periodiek (steekproefsgewijs) kostprijsonderzoek
verplichten via het wetsvoorstel NFKo. Het opnemen van de mogelijkheid tot tariefregulering
in het wetsvoorstel NFKo is in elk geval op korte termijn niet mogelijk vanwege de
complexiteit van de maatregel. Uw Kamer heeft over tariefregulering recent een motie
aangenomen van de leden Welzijn en Haage (Kamerstuk 31 322, nr. 568). Om kinderopvang toegankelijk te houden, verzoekt deze motie de regering in het
nieuwe stelsel uit te gaan van een door ouders te betalen wettelijk maximaal uurtarief.
Dit is echter een complexe en verstrekkende maatregel, zoals toegelicht in hoofdstuk 3.3.
Het kabinet acht het daarnaast gezien de demissionaire status niet passend om een
besluit te nemen over het invoeren van tariefregulering en laat dit aan een volgend
kabinet.
Hieronder worden de uitkomsten van een aantal onderzoeken beschreven die het kabinet
afgelopen jaar in dat kader heeft laten doen, waaronder een kostprijsonderzoek. Vervolgens
gaat de brief in op de bevindingen van de verkenning naar tariefregulering.
3.1. Kostprijsonderzoek
Een effectief tariefplafond sluit aan bij de kostenstructuren in de sector. Een besluit
over de wenselijkheid en haalbaarheid van tariefregulering vereist daarom inzicht
in de kosten in de sector. Daarom heeft het kabinet opdracht gegeven om onderzoek
te doen naar de kostprijzen in de kinderopvang. SEO Economisch Onderzoek heeft dit
onderzoek uitgevoerd, samen met BDO Accountants & Adviseurs en AYIT Consultancy. De
sectorpartijen in de kinderopvang, die het onderzoek hebben ondersteund, zijn meermaals
geconsulteerd door middel van een klankbordgroep. Het Waarborgfonds & Kenniscentrum
Kinderopvang, de ACM en de NZa hebben een consulterende rol gehad gedurende het onderzoek.
Het kostprijsonderzoek vindt u als bijlage bij deze brief.
Het kostprijsonderzoek kinderopvang geeft een eerste beeld van wat op dit moment de
kostenopbouw in de sector is, hoe groot de variatie is en wat deze verklaart. De data-uitvraag
liep van november 2024 tot en met januari 2025, waarbij kostendata is uitgevraagd
over het jaar 2023. Organisaties werd gevraagd te rapporteren over de kosten die zij
maken. Deze aangeleverde gegevens zijn gevalideerd door de onderzoekers.
Mede dankzij een oproep van brancheorganisaties, hebben 148 kinderopvangorganisaties,
drie administratiekantoren van gastouders en 142 gastouders gegevens aangeleverd.
Het kabinet is deze organisaties en gastouders dankbaar dat zij gehoor hebben gegeven
aan de oproep om deel te nemen aan het kostprijsonderzoek. De deelname aan het kostprijsonderzoek
is hiermee voldoende, maar minder dan de 300 deelnemers waar de onderzoekers vooraf
op hadden ingezet. Hoewel zowel grote als kleine organisaties gegevens hebben aangeleverd,
is de deelname onder kleine organisaties relatief lager.
Op hoofdlijnen zijn uitkomsten representatief, maar verschillen tussen subgroepen
zijn minder betrouwbaar in beeld te brengen. Eén van de adviezen van de onderzoekers
in dan ook om in de toekomst verplichte deelname aan dit soort onderzoeken mogelijk
te maken. Dit advies neemt het kabinet over door deelname aan een periodiek, steekproefsgewijs
kostprijsonderzoek verplicht te stellen.
Opbouw kostprijs
Uit het onderzoek blijkt dat het grootste deel van de kosten bestaat uit kosten voor
pedagogisch personeel. Hieronder vallen alle salaris- en overige personeelskosten
van pedagogisch professionals die op de groep staan. Na kosten voor pedagogisch personeel
volgen de organisatiekosten10 en huisvestingskosten11. Kosten voor activiteiten en verzorging bedragen bij dagopvang, peuteropvang en buitenschoolse
opvang slechts 3 tot 5% van de totale kostprijs.
Organisaties geven aan vooral invloed te kunnen uitoefenen op kostprijzen via de inzet
op personeel. Bijvoorbeeld door wel of niet een extra kracht in te zetten boven de
vereiste inzet.
Variatie in kostprijs
De kinderopvang heeft zich afgelopen decennia vraaggestuurd ontwikkeld. Doordat kinderopvangorganisaties
zich hebben ingespannen om voor iedere ouder passend aanbod te verzorgen, is er een
grote diversiteit in het aanbod ontstaan. Een gevolg daarvan is dat er veel variatie
is in kostprijzen. De onderzoekers wijzen er dan ook meermaals op dat dé kostprijs
in de kinderopvang niet bestaat.
De grote variatie in kostprijzen is deels te verklaren aan de hand van organisatiekenmerken:
• Lagere huisvestingskosten bij meer panden in eigendom en/of locaties in scholen.
• Lagere kostprijzen voor de kleinste organisaties.
• Hogere kostprijzen bij een groter aandeel VE-aanbod.
• Hogere kostprijzen bij een groter aandeel aanbod in (zeer) stedelijke gebieden.
• Hogere kostprijzen bij stichtingen, VOF’s en eenmanszaken dan bij BV’s.
Er is in de meeste gevallen geen relatie gevonden tussen de hoogte van de kostprijs
en het bieden van aanvullende activiteiten, zoals buitenactiviteiten en bijzonder
spelmateriaal.
Slechts een klein deel van de variatie kan met de beschikbare data worden verklaard:
21% voor dagopvang; 13% voor bso en 9% voor peuteropvang. Waarschijnlijk zit de grootste
variatie in personeelskosten. Factoren die variatie in personeelskosten mogelijk beïnvloeden,
maar waarvan geen goede data beschikbaar is, zijn de inzet van extra medewerkers,
leeftijdsopbouw van het personeelsbestand en opleidingsniveau. De variatie binnen
de personeelskosten is niet goed in beeld te brengen, omdat kinderopvangorganisaties
over het algemeen geen cijfers verzamelen over de achtergrond van hun personeelsbestand.
Eén van de beleidsaanbevelingen van het kostprijsonderzoek is dat als er in de toekomst
voor tariefregulering zou worden gekozen, er rekening moet worden gehouden met de
grote variatie in kosten in de kinderopvang, door het plafond te differentiëren. De
onderzoekers waarschuwen dat het onzeker is of dit in de praktijk uitvoerbaar is.
Hoogte kostprijs
SEO laat zien dat de mediane kostprijzen voor dagopvang, peuteropvang en buitenschoolse
opvang in 2023 respectievelijk € 9,63, € 10,61 en € 7,65 zijn. Als de kostprijzen
zich precies zouden ontwikkelen als de indexatie van de MUP,12 dan zouden de kostprijzen voor dagopvang, peuteropvang en bso uitkomen op € 10,70,
€ 11,79 en € 8,50 in 2025.
De maximum uurprijzen voor dagopvang en bso bedragen in 2025 € 10,71 en € 9,52. De
mediane kostprijs voor dagopvang lijkt dus in lijn met de maximum uurprijs. In de
bso ligt de mediane kostprijs onder de maximum uurprijs, terwijl de mediane kostprijs
in de peuteropvang juist hoger ligt dan de maximum uurprijs. Volgens SEO wordt de
relatief hoge kostprijs van peuteropvang met name gedreven door voorschoolse educatie,
waarvoor aanvullende kwaliteitseisen gelden. Hier ontvangen gemeentenmiddelen voor
van het Rijk via het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
De hoogte van de mediane kostprijs in de gastouderopvang was in 2023 € 8,41 tot € 10,85.
Hierbij is gekeken naar verschillende manieren waarop je de tijdsinzet van gastouders
zou kunnen waarderen.13 Geïndexeerd naar 2025 komen de kostprijzen uit op € 9,56 tot € 12,27. Dat is fors
hoger dan de maximum uurprijs voor gastouderopvang, die in 2025 € 8,10 bedraagt. De
geobserveerde kostprijzen liggen ook hoger dan de gemiddelde tarieven die gastouders
in het eerste kwartaal van 2025 vragen (ca. € 8,23).14 Deze bevindingen sluiten aan bij recent onderzoek dat laat zien dat gastouders moeite
hebben om een passend uurtarief in rekening te brengen.15
In de Kamerbrief van april heeft het kabinet gastouders opgeroepen om bij hun tariefstelling
en het maken van contractafspraken rekening te houden met de werkzaamheden die zij
verrichten. SEO doet daarnaast een aanbeveling om bij het vaststellen van de maximum
uurprijzen voor gastouderopvang rekening te houden met de kostprijzen van gastouderopvang.
Eerder ontving SZW al signalen vanuit de sector dat de kostprijzen in de gastouderopvang
(fors) hoger zouden liggen dan de maximum uurprijs. Het kostprijsonderzoek geeft hier
een cijfermatige onderbouwing bij, waarbij duidelijk wordt dat de uiteindelijke hoogte
van de kostprijs afhankelijk is van de gekozen waardering voor de tijdsinzet van gastouders.
Dit geeft aanleiding om in de toekomst opnieuw naar deze waarderingen te kijken. Het
kabinet heeft op dit moment geen budgettaire ruimte om de maximum uurprijs voor gastouderopvang
extra te verhogen.
Dit rapport geeft een eerste beeld van hoe de gerapporteerde kosten in de sector nu
zijn, niet wat de tarieven in de sector zouden moeten zijn. Op basis van dit onderzoek
is het daarom bijvoorbeeld niet mogelijk om een conclusie te trekken over hoe hoog
een eventueel tariefplafond zou moeten zijn. Daarvoor zou vervolgonderzoek naar economische
kosten en redelijke rendementen nodig zijn. Economische kosten zijn de kosten in een
situatie dat de dienst zo doelmatig mogelijk wordt aangeboden, zonder verspilling
of impliciete kosten die door anderen worden gedragen. De economische kosten in de
kinderopvang kunnen hoger of lager zijn dan de geobserveerde kosten. De geobserveerde
kosten zijn bijvoorbeeld hoger dan de economische kosten als kinderopvangorganisaties
inefficiënt roosteren of onnodig dure huisvesting aanhouden. De geobserveerde kosten
zijn lager dan de economische kosten als gastouders zichzelf een onrealistisch lage
beloning uitkeren of als kinderopvangorganisaties te weinig reserves aanhouden.
Of als organisaties een lager niveau van kwaliteit of diversiteit van aanbod aanbieden
dan we als maatschappij wenselijk achten. Er is vervolgonderzoek nodig om de economische
kosten vast te kunnen stellen c.q. deze kosten te normeren.
Samenhang kostprijzen en kwaliteit
Het onderzoek laat zien dat de kostprijzen grotendeels worden bepaald door het pedagogisch
proces. Daarnaast zit ook de grootste variatie in pedagogische personeelskosten, wat
maakt dat het sturen op personele inzet een belangrijke sturingsvariabele is. Tegelijkertijd
is personeelsinzet een belangrijke component in de kwaliteit van de kinderopvang.16, 17 Het onderzoek kan de variëteit in huisvestingskosten en organisatiekosten deels verklaren,
maar voor het pedagogisch proces in mindere mate. Om een goede afweging te kunnen
maken van de effecten op kwaliteit en financiële toegankelijkheid, is vervolgonderzoek
nodig naar verklaringen achter de variatie in kosten voor pedagogisch personeel.
3.2. Vignettenstudie en aanbodrapport
In 2024 legde I&O Research ouders verschillende scenario’s voor met wijzigingen in
de kosten en financiering van kinderopvang.18 Het onderzoek bevroeg ouders over hoe zij in elk scenario hun gebruik van kinderopvang
en hun werkuren zouden veranderen. De uitkomsten laten zien dat de meeste ouders van
plan zijn om meer kinderopvang af te nemen als kinderopvang bijna gratis wordt en
als terugvorderingen verdwijnen. Dat onderstreept dat het nieuwe financieringsstelsel
tot een (sterke) toename van de vraag naar kinderopvang zal leiden.
Om de toegenomen vraag te kunnen accommoderen, is het belangrijk om zicht te hebben
op de ontwikkelingen in het aanbod. Daarom onderzocht het CBS op verzoek van SZW het
aanbod van kinderopvang tussen 2017 en 2023.19 De belangrijkste bevindingen:
• Er zijn 50.000 kindplaatsen bijgekomen, tot een totaal van ca. 750.000 in 2023. Sinds
2022 is de groei zwakker.
• Meer organisaties hebben een for-profit rechtsvorm. Namelijk 81,5% in 2023, ten opzichte
van 73,9% in 2017.
• Meer locaties zitten in scholen; 24,2% in 2023. Dat was in 2017 nog 15,1%.
• De marktconcentratie neemt toe, al stagneert deze toename vanaf 2022.
De meeste cijfers uit het aanbodrapport zijn terug te vinden op het dashboard Kinderopvang.20 Dit dashboard biedt ook inzicht in andere kenmerken van de kinderopvangmarkt, zoals
gemiddelde tarieven en het gebruik van kinderopvang.
3.3. Bevindingen verkenning tariefregulering
Zoals aangekondigd in de Hoofdlijnenbrief van 202321, heeft het Ministerie van SZW samen met de Ministeries van Financiën, Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap en Economische Zaken tariefregulering ambtelijk verkend.
Hierbij is in kaart gebracht wat de overwegingen zijn en wat er nodig zou zijn om
tariefregulering in te voeren.
Overwegingen
Tariefregulering heeft twee tegengestelde effecten op toegankelijkheid. Er wordt daarbij
een onderscheid gemaakt tussen financiële toegankelijkheid (de betaalbaarheid voor
ouders) en reële toegankelijkheid (de mate waarin er voldoende plekken zijn). Bij
een te laag maximumtarief kan tariefregulering de reële toegankelijkheid negatief
beïnvloeden, omdat het (de groei) van het aanbod beperkt. Daarbij is er een risico
dat de diversiteit van het aanbod afneemt. Dit kan het dan voor ouders moeilijker
maken om een plek te vinden die aansluit bij hun behoeftes.
Ook volgt uit de verkenning dat tariefregulering in potentie bijdraagt aan een doelmatige
besteding van overheidsmiddelen aan kinderopvang. Door prijsstijgingen te remmen,
kan worden voorkomen dat belastinggeld uit de sector vloeit. Daarbij is het van belang
om de hoogte van het tariefplafond te relateren aan een duidelijke norm voor kwaliteit,
om kwaliteitsvermindering te voorkomen.
Tariefregulering zou er namelijk toe kunnen leiden dat kinderopvangorganisaties gaan
sturen op de kosten van personeelsinzet, wat ten koste zou kunnen gaan van de kwaliteit
van de kinderopvang. Het is belangrijk om hier in de vormgeving van een eventueel
prijsplafond rekening mee te houden. Tot slot zijn er voor tariefregulering nog geen
budgettaire middelen. Er zijn in ieder geval uitvoeringskosten.
Tariefregulering vergt nog een goede uitwerking. Ten eerste vraagt tariefregulering
om een duidelijke afbakening van de dienst kinderopvang. Ten tweede is voor de uitvoering
van tariefregulering een zo uniform mogelijk tariefplafond wenselijk. Zoals uit het
kostprijsonderzoek blijkt is de variatie in kosten groot. Dit betekent dat als een
uniform tariefplafond wordt gesteld dat relatief laag ligt, een deel van de kinderopvangorganisaties
verlies zal maken en niet levensvatbaar zijn. Dat zou gevolgen hebben voor het aantal
plekken en daarmee de reële toegankelijkheid. Door het beperken van prijsstijgingen
kan tariefregulering bijdragen aan het waarborgen van de betaalbaarheid van kinderopvang,
ook voor ouders met een laag inkomen. Tegelijkertijd blijft er ruimte voor tariefstijgingen
als het plafond relatief hoog wordt gesteld om het aanbod te borgen. Daardoor draagt
een hoog tariefplafond beperkt bij aan het borgen van toegankelijkheid voor lage inkomens.
Om die toegankelijkheid te borgen is het nodig dat zoveel mogelijk wordt aangesloten
bij de bestaande kostenstructuren. Daarvoor zou gedifferentieerd moeten worden. Hoe
sterker het tariefplafond gedifferentieerd is, hoe complexer de uitvoering wordt.
Reactie motie Van Vroonhoven c.s.
De verkenning geeft zicht op de stappen die nodig zijn om tariefregulering op een
zorgvuldige manier in te voeren. Daarmee voldoet het kabinet ook aan de motie Van
Vroonhoven (NSC) c.s.22, die het kabinet verzoekt om in kaart te brengen of en hoe tariefregulering in de
kinderopvang ingevoerd kan worden.
• Tariefregulering dient wettelijk te worden geregeld. Tariefregulering moet daarbij
worden genotificeerd bij de Europese Commissie, gezien de ingreep in de marktwerking.
• Uitvoering en handhaving van het tariefplafond dient te worden vormgegeven. Dit vraagt
ook om een uitvoerder die dit kan gaan oppakken.
• Wettelijke regeling verplichte deelname kostprijsonderzoeken.
• Er dient onderzoek te worden gedaan naar de economische kostprijzen.23
• Prestaties moeten worden gedefinieerd en gereguleerd. Zonder prestatieregulering zullen
aanbieders naar manieren zoeken om het tariefplafond te omzeilen.24 Hierbij is het leggen van een link met de gewenste kwaliteit van belang.
• De sector moet in staat zijn om periodiek kostendata te delen, en de uitvoerder moet
in staat zijn deze te verwerken.
4. Overwogen alternatieve maatregelen
Naast de maatregelen die het kabinet neemt is er breder gekeken naar manieren om de
toegankelijkheid te borgen. Het kabinet kiest ervoor om deze maatregelen niet te nemen.
In deze paragraaf vindt u een overzicht van deze mogelijke alternatieve maatregelen
en de relevante overwegingen daarbij.
(Tijdelijk) maximeren aantal dagen
Een overwogen maatregel om de vraag te beperken is om het aantal dagen waarover vergoeding
kinderopvang kan worden ontvangen (tijdelijk) te beperken tot bijvoorbeeld drie dagen.
Voor de overige dagen zou geen vergoeding gelden. Zo kan de vraag worden beperkt zonder
dat dit ten koste gaat van de hoge inkomensonafhankelijke vergoeding. De maatregel
zou met name negatieve gevolgen hebben voor eenoudergezinnen, omdat zij relatief meer
gebruikmaken van kinderopvang. Dit raakt vooral vrouwen. Met name deze ouders worden
hierdoor beperkt in het aantal dagen dat zij effectief kunnen werken. Uitzonderingen
maken de uitvoering complex, bijvoorbeeld omdat wisselingen in het huishouden dan
leiden tot veranderingen in het recht. Dit gaat ten koste van de eenvoud, zekerheid
en uitvoerbaarheid. Het kabinet kiest er daarom niet voor deze maatregel in te zetten.
(Deels) beperken babyopvang en uitbreiden verlofstelsel
Eén van de overwogen maatregelen is het (deels) afschaffen van vergoeding voor babyopvang
en het uitbreiden van betaald verlof voor ouders. Opvang van baby’s vergt een relatief
hoge personeelsinzet. Medewerkers in de babyopvang kunnen, als dit wordt afgeschaft,
elders in de kinderopvang worden ingezet. De toegankelijkheid van kinderopvang wordt
hiermee ingeperkt voor baby’s, met als doel de toegankelijkheid voor andere kinderen
te vergroten.
Zonder babyopvang zouden ouders langer en volledig betaald verlof nodig hebben om
de zorg voor hun kind te kunnen opvangen.25 Het aanvullend geboorteverlof en betaald ouderschapsverlof moeten volledig worden
vergoed (100% in plaats van 70% dagloon). Dit maakt opname van verlof voor iedereen
financieel mogelijk, ook voor mensen met lagere inkomens. Met hoeveel weken de verlofduur
moet worden verlengd hangt af van vanaf welke leeftijd kinderopvang voor de vergoeding
in aanmerking komt.
Er is nog geen volledig beeld van de kosten en baten van een dergelijke grote maatregel,
waaronder de mogelijke effecten op arbeidsmarktparticipatie op korte en lange termijn,
gelijke kansen op de arbeidsmarkt, de verdeling van zorgtaken tussen partners, de
positie van alleenstaande ouders en de ontwikkeling van het kind. Wel heeft deze maatregel
naar verwachting zeer grote financiële consequenties. Er zal onderzoek worden uitgezet
om de kosten en baten nader in beeld te brengen. Besluitvorming is aan een volgend
kabinet.
Voorwaarden buitenschoolse opvang
De groei in de vraag naar kinderopvang vindt de laatste jaren vooral plaats in de
buitenschoolse opvang. Een manier om de vraag te beperken zou kunnen zijn om de maximum
uurprijs voor buitenschoolse opvang lager vast te stellen, of om de uren waarover
recht bestaat op buitenschoolse opvang te beperken. Hoewel deze maatregelen kunnen
helpen om de vraag te beperken staat daar tegenover dat de toegankelijkheid wordt
beperkt. De invulling door een lagere vergoeding voor buitenschoolse opvang zorgt
er ook voor dat deze opvangsoort niet langer bijna gratis is, in tegenstelling tot
wat met de stelselherziening is beoogd. Om die redenen kiest het kabinet er niet voor
om de voorwaarden voor buitenschoolse opvang minder aantrekkelijk te maken.
Kwaliteit en veiligheid
Kwaliteit en veiligheid is van belang voor de ontwikkeling van kinderen en het vertrouwen
van ouders in de kinderopvang. Een maatregel die het kabinet daarom niet wil inzetten
maar die wel is verkend, is het aanpassen van de kwaliteitseisen in de kinderopvang.
Er zijn twee mogelijke aanpassingen verkend die mogelijk zouden kunnen bijdragen aan
het verminderen van het personeelstekort. Ten eerste het (voor bepaalde leeftijden)
versoepelen van de beroepskracht-kindratio, waardoor een pedagogisch professional
meer kinderen zou mogen opvangen. Ten tweede om lager geschoolde medewerkers in te
mogen zetten (bijvoorbeeld een groepshulp, opgeleid op mbo-niveau 2) in de plaats
van een pedagogisch professional (mbo-niveau 3 of 4). Om de wenselijkheid van beide
opties te wegen zijn de te verwachten gevolgen daarvan in kaart gebracht voor de kwaliteit,
veiligheid en werkdruk. Die weging is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en gesprekken
met mensen uit de kinderopvangpraktijk (zoals pedagogisch professionals en locatiemanagers),
toezichthouders, brancheorganisaties, ouders en wetenschappers. De uitkomst van de
verkenning is dat beide opties ertoe leiden dat de kwaliteit in de kinderopvang zou
dalen. Ook zou het risico op onveiligere situaties en incidenten in de kinderopvang
toenemen. Tot slot verwachten pedagogisch professionals en de meeste andere gesprekspartners
dat de onderzochte aanpassingen zouden leiden tot een hogere werkdruk en minder werkplezier
voor de pedagogisch professionals. Dit doet afbreuk aan de aantrekkelijkheid van het
vak en leidt mogelijk tot meer uitstroom en minder instroom van pedagogisch professionals.
Deze optie kan daarmee juist een averechts effect hebben op het personeelstekort.
Deze gevolgen vindt het kabinet onwenselijk en wegen zwaarder dan de mogelijke voordelen.
Om deze reden kiest het kabinet ervoor om de onderzochte aanpassingen in de kwaliteitseisen
niet door te voeren. Zoals reeds aangekondigd zet het kabinet wel in op het verminderen
van de regeldruk in de kinderopvang.26 Naar verwachting wordt uw Kamer hier tegen het einde van het jaar verder over geïnformeerd.
5. Tot slot
Met het nieuwe financieringsstelsel kiezen we voor zekerheid en eenvoud. We maken
een einde aan de fundamentele onzekerheid van de kinderopvangtoeslag. Zo zetten we
voor het eerst een fundamentele stap in de hervorming van het toeslagenstelsel. Eind
oktober hopen wij het wetsvoorstel te publiceren voor internetconsulatie. Naast de
belangrijke voordelen brengt de herziening ook risico’s voor de toegankelijkheid en
de doelmatigheid met zich mee. Om de risico’s te beperken worden nu al maatregelen
genomen en worden andere maatregelen uitgewerkt of verder onderzocht. Daarbij heeft
het kabinet oog voor de risico’s en worden de effecten op de doelmatigheid en/of toegankelijkheid
gemonitord.
Er wordt steeds gezocht naar een invulling van de verschillende maatregelen die passen
bij het ondernemende karakter van de sector en de administratieve lasten zoveel mogelijk
beperken. Alles afwegend ligt er een evenwichtig pakket om het nieuwe stelsel in 2029
in te voeren.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel
De Staatssecretaris van Financiën, S.T.P.H. Palmen
Indieners
-
Indiener
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Medeindiener
S.T.P.H. Palmen, staatssecretaris van Financiën