Brief regering : Fiche: Wijziging EU-klimaatwet (EU-klimaatdoelstelling 2040)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 4114
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 augustus 2025
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 5 fiches die werden opgesteld
                  door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
               
Fiche: Wijziging EU-klimaatwet (EU-klimaatdoelstelling 2040)
Fiche: Omnibus VI – vereenvoudiging eisen en procedures chemische producten (Kamerstuk
                     22 112, nr. 4115)
                  
Fiche: Routekaart rechtmatige en effectieve toegang tot data ten behoeve van de opsporing
                     (Kamerstuk 22 112, nr. 4116)
                  
Fiche: Verordening voor de EU Space Act (Kamerstuk 22 112, nr. 4117)
Fiche: Mededeling over a Vision for the European Space Economy (Kamerstuk 22 112, nr. 4118)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
                  R.P. Brekelmans
Fiche: Wijziging EU-klimaatwet (EU-klimaatdoelstelling 2040)
               
1. Algemene gegevens
               
a) Titel voorstel
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging
                        van Verordening (EU) 2021/1119 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking
                        van klimaatneutraliteit
                     
b) Datum ontvangst Commissiedocument
2 juli 2025
c) Nr. Commissiedocument
COM(2025) 524
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52025PC05…
e) Nr. effectbeoordeling Commissie en Opinie
N.v.t.
f) Behandelingstraject Raad
Milieuraad
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Klimaat en Groene Groei
h) Rechtsbasis
Artikel 192(1) van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
               
a) Inhoud voorstel
Op 2 juli publiceerde de Europese Commissie (hierna: de Commissie) een wetsvoorstel
                  voor de wijziging van de Europese klimaatwet, met daarin een bindende klimaatdoelstelling
                  voor 2040 van netto 90% broeikasgasemissiereductie ten opzichte van 1990 als tussenstap richting klimaatneutraliteit
                  in 2050. De EU Klimaatwet,1 in artikel 4, derde lid, verplicht tot het vaststellen van een EU-klimaatdoel voor
                  2040. Daarbij moet rekening worden gehouden met het advies van de EU Wetenschappelijke
                  Klimaatraad2 die een 2040-doel van netto 90–95% reductie ten opzichte van 1990 heeft geadviseerd,
                  waarbij rekening is gehouden met de technische haalbaarheid. Het wetsvoorstel en de
                  toekomstige beleidsarchitectuur na 2030 (dat na een besluit over het 2040-doel zal
                  worden uitgewerkt) worden in samenhang bezien met het versterken van het EU-concurrentievermogen.
                  In de preambule van het voorstel wordt verwezen naar de Clean Industrial Deal (CID).3 Volgens de Commissie is de CID een belangrijke bouwsteen voor een succesvolle transitie
                  naar een schone, concurrerende en weerbare economie op weg naar klimaatneutraliteit
                  in 2050.
               
Het EU 2040-doel is volgens de Commissie haalbaar met een aantal belangrijke randvoorwaarden
                  (enabling conditions), zoals vroegtijdige investeringen in infrastructuur, innovatie en schone technologie,
                  en robuust industrie- en sociaal beleid dat zorgt voor een rechtvaardige transitie.
                  Ook is versterkte Europese samenwerking op het gebied van energiezekerheid, strategische
                  autonomie en financiering essentieel. Daarnaast is het van belang dat het beleid voorspelbaar
                  en consistent is, zodat bedrijven en lidstaten tijdig en met vertrouwen kunnen plannen
                  en investeren. Deze randvoorwaarden zijn bepalend voor de haalbaarheid en betaalbaarheid
                  van het netto-90%-reductiedoel.
               
Volgens de Commissie is de volledige uitvoering van zowel het bestaande 2030-klimaatbeleidskader
                  als het post-2030 EU-klimaatbeleid, een belangrijke voorwaarde om het 2040-doel te
                  halen. Volgens de beoordeling van de Commissie komt de EU, bij volledige uitvoering
                  van bestaande en geplande nationale maatregelen en EU-beleid, uit op circa 54% netto
                  emissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990.4 Daarmee ligt de EU grotendeels op koers om het klimaatdoel van minstens 55% reductie
                  in 2030 te behalen. De Commissie koppelt het voorstel voor 2040 aan diverse EU-beleidsterreinen,
                  omdat EU-acties en beleidsmaatregelen eveneens moeten bijdragen aan het concurrentievermogen
                  en een rechtvaardige transitie naar klimaatneutraliteit. Om deze koppelingen met beleidsterreinen
                  en uitgangspunten te concretiseren wordt in de toelichting van het wetsvoorstel verwezen
                  naar onderdelen uit o.a. de CID. Het stimuleren van duurzame productie in de industrie
                  wordt uitgewerkt in de Industrial Decarbonisation Accelerator Act (IDAA) (eind 2025). Ook sectorspecifieke EU-acties zullen de transitie ondersteunen, zoals
                  het Europees staal- en metaalactieplan,5 het actieplan voor de auto-industrie6 en het actieplan voor de chemische sector.7
De Commissie benadrukt het belang van voldoende financiële middelen. Het nieuw aangekondigde
                  Meerjarig Financieel Kader (MFK) zal volgens de Commissie meer helderheid bieden over
                  de (publieke) financiering van de transitie. Het nieuwe staatssteunkader ter ondersteuning
                  van de CID, Clean Industrial Deal State Aid Framework (CISAF), en de aangekondigde Industrial Decarbonisation Bank richten zich op de verduurzaming van energie-intensieve sectoren. Vanaf 2026 ondersteunt
                  het Sociaal Klimaatfonds kwetsbare huishoudens en micro-ondernemers die onevenredig
                  worden geraakt als gevolg van de uitbreiding van het Europese Emissiehandelssysteem
                  (ETS2).
               
De Commissie verwijst eveneens naar de verschillende plannen voor verduurzaming van
                  de transportsector, met behoud van concurrentiekracht. Begin dit jaar werd flexibiliteit
                  geboden aan bedrijven door de wijziging in CO2-normen voor personen- en bestelauto’s.8 In 2025 zal de Commissie met een voorstel komen voor Clean Corporate Fleets, en een Sustainable Transport Investment Plan (STIP) om investeringsrisico’s voor duurzame alternatieve brandstoffen te verkleinen.
               
In de toelichting bij het voorstel beschrijft de Commissie dat betaalbare energie
                  essentieel is voor het concurrentievermogen van de industrie, en dat onder andere
                  de afhankelijkheid van de import van fossiele brandstoffen zorgt voor hoge en volatiele
                  prijzen. Het implementeren van het Actieplan voor betaalbare energie9 moet bijdragen aan verlaging van energieprijzen. Beschikbaarheid van elektriciteitsnetten
                  en interconnectoren is essentieel voor het functioneren van de elektriciteitsmarkt
                  en de uitrol van schone energie. Dit wordt verder ondersteund door nieuwe financieringsinstrumenten
                  van de Europese Investeringsbank (EIB), o.a. voor Power Purchase Agreements (PPA’s).
               
Om een gelijk speelveld te creëren voor bedrijven is volgens de Commissie wereldwijde
                  CO2-beprijzing nodig. De Commissie licht toe dat de taskforce voor internationale koolstofbeprijzing en diplomatie de samenwerking met partnerlanden
                  voortzet. Daarnaast zal het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) vanaf 2026 bijdragen aan mondiale klimaatinspanningen en het gelijke speelveld
                  voor bedrijven. Het eerste CID-implementatiepakket, dat tegelijk met het 2040-wetsvoorstel is gepubliceerd, gaat in op de risico’s van koolstoflekkage onder CBAM-goederen
                  en kondigt een voorstel voor het CBAM-exportgat10 aan in 2025.
               
Om het 2040-doel te halen beschrijft de Commissie elementen die in de EU-effectbeoordeling
                  en EU-wetgeving moeten worden uitgewerkt na een besluit over het doel. Op basis van
                  de effectbeoordeling zal de Commissie de post-2030-beleidsarchitectuur vormgeven,
                  waarmee de EU het 2040-doel op weg naar klimaatneutraliteit in 2050 kan bereiken.
                  Om de haalbaarheid te bevorderen heeft de Commissie reeds enkele flexibiliteiten ingebouwd
                  in haar voorstel. De Commissie voorziet allereerst een rol voor binnenlandse permanente
                  koolstofverwijdering binnen het Europese emissiehandelssysteem (EU ETS) ter compensatie
                  van resterende emissies van sectoren die hun emissies moeilijk kunnen verminderen.
                  Daarnaast noemt de Commissie de mogelijkheid van een beperkte inzet (3%) van internationale
                  koolstofkredieten van hoge kwaliteit (voor emissiereductie of koolstofverwijdering),
                  onder Artikel 6 van de Overeenkomst van Parijs in de periode 2036–2040, om het Europese
                  doel te behalen. Ook noemt de Commissie een grotere mate van flexibiliteit tussen
                  sectoren om het behalen van doelen op een kosteneffectieve manier te realiseren, waarbij
                  rekening wordt gehouden met de specifieke nationale omstandigheden van lidstaten.
               
De Commissie geeft aan bij de uitwerking van voorstellen verder rekening te zullen
                  houden met o.a. technologieneutraliteit, vereenvoudiging, kosteneffectiviteit, grondstoffen-
                  en energiezekerheid en -betaalbaarheid, solidariteit, nationale omstandigheden, onzekerheden
                  in landgebruik, investeringsbehoeften, wetenschappelijk advies en internationale ontwikkelingen
                  richting de Parijsdoelen.
               
Nu het voorstel voor het 2040-doel is gepubliceerd zal de Commissie, samen met het
                  Raadsvoorzitterschap (als vertegenwoordiger van de lidstaten), de concept Nationally Determined Contribution (NDC) aanvullen.11 Dit met als doel deze vóór de aankomende Klimaatconferentie van de Verenigde Naties
                  (VN), COP30, aan de VN te kunnen communiceren. De NDC zal een indicatieve doelstelling
                  voor 2035 bevatten als afgeleide van 2040.
               
b) Impact assessment Commissie
Het wetsvoorstel is voorafgegaan door een mededeling van 6 februari 2024 met daarin
                     een uitgebreide effectbeoordeling waarin meerdere scenario’s voor het emissiereductiedoel
                     zijn vergeleken.12
In de effectbeoordeling van de Europese Commissie waar het voorstel op is gebaseerd,
                     is ook expliciet gekeken naar de bredere internationale situatie en de zorgen over
                     energiezekerheid, concurrentiekracht en geopolitieke stabiliteit. De aanbeveling voor
                     een doel van netto 90% wordt door de Commissie als volgt onderbouwd. Het doel is in
                     lijn met wetenschappelijke inzichten over wat nodig is voor het halen van de doelen
                     van de Overeenkomst van Parijs en biedt grote zekerheid dat het vastgestelde doel
                     van klimaatneutraliteit in 2050 kan worden behaald. Met het doel wordt de ingezette
                     koers van het huidige Europese klimaatbeleid, dat volgens de Commissie in 2040 al
                     uitkomt op 88%,13 voortgezet. Het doel biedt daarmee voorspelbaarheid en investeringszekerheid voor
                     bedrijven. Een doel van 90% past bij de mondiale leiderschapsrol die de EU nastreeft,
                     de uitkomst van de eerste Global Stocktake onder de Overeenkomst van Parijs en het eerdere besluit op COP28 om een transitie
                     weg van fossiele brandstoffen in te zetten. De Commissie stelt dat de leiderschapsrol
                     van de EU essentieel is om andere landen aan te sporen ook ambitie te tonen, en dat
                     een laag EU-klimaatdoel voor 2040 riskeert dat mondiale klimaatactie vertraagt en
                     de doelen van de Overeenkomst van Parijs niet worden gehaald. De snelle ontwikkeling
                     en uitrol van schone technologie en producten biedt een kans voor de EU om een voortrekkersrol
                     te nemen in het ontwikkelen van de industrie van de toekomst. De gemiddelde kosten
                     voor de transitie (investeringskosten en energiesysteemkosten) tussen 2030 en 2050
                     zijn in alle onderzochte scenario’s vergelijkbaar; er zit enkel verschil in de spreiding
                     over de tijd. Daarbij stelt de Commissie dat de kosten van niets doen significant
                     hoger zijn dan de kosten van het klimaatbeleid zelf, en dat circulaire en gedragsmaatregelen
                     de investeringskosten kunnen beperken.14 Het doel leidt tot een hoog niveau van onafhankelijkheid van de import van fossiele
                     brandstoffen. Dit draagt bij aan open strategische autonomie en een grotere economische
                     weerbaarheid tegen hoge en volatiele prijzen en geopolitieke instabiliteit.
                  
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
               
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinet houdt zich aan de bestaande klimaatafspraken uit de Overeenkomst van Parijs
                  en de Europese- en Nationale Klimaatwet. Het kabinet onderstreept zijn bijdrage aan
                  de Europese doelen om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken en ten minste
                  netto 55% broeikasgasemissiereductie te realiseren in 2030.
               
Het kabinet heeft naar aanleiding van de eerdere mededeling over het EU 2040-doel15 aangegeven het door de Commissie aanbevolen Europese tussendoel van netto 90% te
                  onderschrijven, waarbij het kabinet – cf. motie Erkens met nadruk pleit voor een stevig
                  uitvoeringspakket om tijdig knelpunten in de transitie aan te pakken om de doelen
                  ook daadwerkelijk te kunnen behalen.16  Dit is in lijn met het advies van de Europese Wetenschappelijke Adviesraad en de
                  afspraken in de Overeenkomst van Parijs. Het voorgestelde doel zal het vertrouwen
                  van investeerders in de stabiliteit van het EU-klimaatbeleid vergroten. Dit is van
                  belang op korte termijn, omdat er veel investeringen moeten plaatsvinden richting
                  2030. Zo vraagt het kabinet aan de Commissie om een Europese aanpak voor hoge netwerktarieven
                  en een sterkere harmonisatie van de methodologie voor netwerktarieven, ondersteuning
                  bij het mitigeren van netcongestie, samenwerking bij de uitrol van (grensoverschrijdende)
                  infrastructuur voor energie en CO2, het versnellen en stroomlijnen van vergunningprocedures, en het waarborgen van voldoende
                  beschikbaarheid van financiering, duurzame energie en grondstoffen. Nederland zal
                  zijn bijdrage leveren aan het Europese doel, maar het kabinet heeft ervoor gekozen
                  om geen nationaal tussendoel voor 2040 vast te leggen in de Nederlandse Klimaatwet.
                  Het kabinet zet in op een EU NDC in lijn met de wetenschap, en steunt mede in dat
                  licht het voorstel van de Commissie om het indicatieve doel voor 2035 af te leiden
                  van het 2040-doel.17
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet staat positief tegenover het voorgestelde Europese klimaatdoel en onderschrijft
                  de nadruk om dit te koppelen aan uitvoeringsmaatregelen.
               
Dat een klimaatdoel effectief gehaald kan worden staat voor het kabinet centraal met
                  een stevig uitvoeringspakket om bedrijven en burgers de goede voorwaarden te bieden
                  de transitie te kunnen maken. Het kabinet vindt het daarom positief dat in het voorstel,
                  en met de gelijktijdige publicatie van het eerste CID-implementatiepakket, een koppeling
                  wordt gemaakt met het oplossen van knelpunten in de uitvoerbaarheid van de transitie.
                  Dit is immers essentieel om het beleid van de tekentafel naar de praktijk te brengen.
                  Naast bedrijven, burgers en maatschappelijke organisaties, helpt dit medeoverheden
                  om verder invulling te geven aan de uitvoering van de Europese klimaatdoelen, onder
                  meer via de aanleg van energie-infrastructuur en uitvoering van de Regionale Energiestrategieën.
                  In het voorstel gaat het veelal om aangekondigde wetgeving waarvan de uitwerking later
                  volgt. Het kabinet zal de noodzaak van tijdige en verdere uitvoeringsmaatregelen,
                  waaronder de reeds aangekondigde maatregelen uit de CID, blijven benadrukken.
               
Het EU-klimaatdoel van 90% netto broeikasgasemissiereductie in 2040 ten opzichte van
                  1990 betreft een zeer beperkte verhoging van de Europese ambitie ten opzichte van
                  de koers die is ingezet met het huidige beleid, dat bij continuering reeds uitkomt
                  op 88%. De EU ligt volgens de Commissie grotendeels op koers om het klimaatdoel van
                  minstens 55% reductie in 2030 te behalen.18 De volledige uitvoering van zowel het bestaande 2030-klimaatbeleidskader als het
                  nog vorm te geven post-2030 EU klimaatbeleid, is een belangrijke voorwaarde om het
                  2040 doel te halen.19 Het kabinet benadrukt daarom het belang van een stevig uitvoeringspakket en acht
                  het tussendoel daarmee een logische stap richting klimaatneutraliteit in 2050 en in
                  lijn met wetenschappelijke inzichten en internationale toezeggingen over het binnen
                  bereik houden van 1,5 graden Celsius. Het doel biedt duidelijkheid en een helder langetermijnperspectief
                  voor zowel bedrijven als consumenten, wat belangrijk is voor een stabiel en sterk
                  investeringsklimaat. Dit kan onder de juiste randvoorwaarden bijdragen aan een open
                  strategische autonomie, concurrentievermogen en weerbaarheid in Nederland en Europa.
                  De voortzetting van beleid lijkt dan ook brede steun te vinden onder burgers en bedrijven
                  in Europa. Zo hebben recent meer dan 150 bedrijven en investeerders in een gezamenlijke
                  brief opgeroepen tot een EU-emissiereductiedoel van ten minste 90% in 2040.20 Ook wordt een doel van ten minste 90% onderschreven door diverse wetenschappelijke
                  adviesraden en gaat niet verder dan noodzakelijk, omdat de Commissie een doel aanbeveelt
                  dat overeenkomt met de onderkant van de geadviseerde bandbreedte.21 Het voorgestelde doel wordt verder ondersteund door bevindingen van het Rijksinstituut
                  voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) over de duidelijker merkbare effecten van klimaatverandering
                  op de volksgezondheid.22 Het kabinet benadrukt dat de transitie naar klimaatneutraliteit een integrale transitie
                  moet zijn en verwelkomt dan ook de gecombineerde aanpak van de Commissie met andere
                  opgaven zoals het concurrentievermogen van de EU, open strategische autonomie en grondstoffen-
                  en energiezekerheid.
               
Het kabinet steunt de nadruk in het voorstel op de Europese industrie en een gelijk
                  speelveld, die door versnelde decarbonisatie en innovatie kan profiteren van snel
                  opkomende mondiale groeimarkten voor schone technologieën, zoals hernieuwbare energie,
                  duurzame brandstoffen, waterstof, kernenergie, circulaire materialen en emissiearme
                  producten en productieprocessen. De expliciete koppeling met de uitvoering, waaronder
                  de CID, is cruciaal voor de wederzijds versterkende werking van klimaatbeleid en toekomstbestendig
                  concurrentievermogen, maar ook voor het blijven monitoren van uitvoerbaarheid van
                  de transitie en het behoud van een Europees en mondiaal gelijk speelveld. Het kabinet
                  verwelkomt de verwijzingen naar industriële vernieuwing en verbetering van toegang
                  tot financiering voor het realiseren van groene markt creatie. Het kabinet beoordeelt
                  het als positief dat het voorstel ingaat op het creëren van de juiste randvoorwaarden
                  voor investeringen, verbeterde toegang tot financiering (inclusief ondersteuning van
                  verduurzamingsopgaven middels het nieuwe staatssteunkader CISAF en stroomafnameovereenkomsten
                  (PPA’s) van de EIB onder de CID), vereenvoudiging (waaronder de omnibuspakketten),
                  tegengaan van koolstoflekkage (CBAM), het stimuleren van duurzame productie in de
                  aankomende IDAA, en de sectorspecifieke plannen zoals het staal- en metaalactieplan
                  en het investeringsplan voor duurzaam vervoer. Het kabinet onderstreept hierbij het
                  belang van een stevig uitvoeringspakket en voldoende investeringen om de verduurzaming
                  van de mobiliteitssector te ondersteunen en de sector op weg te helpen richting klimaatneutraliteit.
               
Het kabinet zal er in de verdere onderhandelingen daarom voor blijven pleiten dat
                  de Commissie, naast de reeds gepresenteerde initiatieven, tijdig met concrete wetgevingsvoorstellen
                  komt die structurele knelpunten in de transitie aanpakken. Zo ziet het kabinet uit
                  naar de uitwerking van het toekomstig beleid van de CID, waaronder de ombouw van toekomstbestendige
                  (fossiele) installaties naar CO2-neutrale installaties en naar duurzaam koolstofgebruik. Daarbij is het van belang,
                  conform het Draghi-rapport,23 aandacht te hebben voor de commercialisatiefase van groene innovatieve technologieën,
                  en om deze ook in Europa te behouden, te benutten en bij te laten dragen aan de decarbonisatie
                  van de Europese economie. Daarnaast is het belangrijk dat nieuwe initiatieven in lijn
                  zijn met verplichtingen onder het internationale recht, waaronder de regels van de
                  Wereldhandelsorganisatie. Het kabinet onderstreept het belang van de transitie naar
                  een circulaire economie, onder meer vanwege de significante bijdrage aan de reductie
                  van CO2-uitstoot. Voor de transitie naar een circulaire en biobased economie kan tevens meer inzet gepleegd worden op het adresseren van ketenemissies,
                  zoals ook genoemd in het BNC-fiche Clean Industrial Deal.24 Het kabinet zet in op Europees beleid voor het reduceren van ketenemissies ten behoeve
                  van een gelijk speelveld. In dit verband verkent het kabinet – los van de besluitvorming
                  over het EU-doel voor 2040 – hoe een Europees doel voor ketenemissiereductie effectief
                  kan bijdragen aan het beleid gericht op de klimaat- en grondstoffentransitie.25
Het kabinet ziet graag dat bij de uitwerking van de post-2030-beleidsarchitectuur rekening wordt gehouden met de betaalbaarheid van energie en een (mondiaal
                  en Europees) gelijk speelveld. Voor het kabinet is een toekomstbestendige en geïntegreerde
                  EU-infrastructuur voor elektriciteit, waterstof en CO2 belangrijk voor een uitvoerbare en kosteneffectieve transitie. Het kabinet pleit
                  daarom voor concrete en tijdige EU-maatregelen die een snelle uitrol en betere benutting van energie-infrastructuur bevorderen
                  en die zorgen voor een effectieve aanpak van problemen zoals netcongestie en hoge
                  nettarieven. Dit kan onder andere door het anders verdelen van nettarieven in de tijd
                  en een eerlijk kostenverdelingsmechanisme voor nieuwe infrastructuur met een grensoverschrijdend
                  karakter. Het kabinet benadrukt verder de noodzaak van versnelde en vereenvoudigde
                  vergunningverlening voor netten, energieopslag en projecten voor industriële decarbonisatie
                  en hernieuwbare opwekcapaciteit, onder meer via verduidelijking van het juridische
                  kader voor tijdelijke stikstofemissies. Tevens acht het kabinet het essentieel dat
                  bij de uitwerking van toekomstige voorstellen de impact op Europese leveringszekerheid
                  wordt meegewogen, om zo een betrouwbare en betaalbare energietransitie te waarborgen.
               
Het kabinet steunt het principe van technologieneutraliteit, waarbij de kabinetspositie
                     nader zal worden bepaald zodra de Commissie concrete voorstellen doet voor de verdere
                     uitwerking.
                  
Daarnaast onderschrijft het kabinet het belang van energiebesparing en het «Energy Efficiency First»-principe, ook na 2030.
Het kabinet acht het van belang dat de energietransitie gepaard gaat met de afbouw
                  van fossiele subsidies voor de energievoorziening in Europees verband. Het kabinet
                  ziet dan ook uit naar concrete vervolgstappen in het kader van de routekaart die de
                  Commissie heeft aangekondigd.26
Het kabinet verwelkomt de rol van koolstofverwijdering in het voorstel voor een 2040-doel.
                  Tegelijkertijd blijft emissiereductie prioriteit en is het van belang dat de inzet
                  op koolstofverwijdering niet leidt tot een verminderde inzet op emissiereductie. Het
                  kabinet vindt het daarom belangrijk dat de rollen van emissiereductie, permanente
                  en tijdelijke koolstofverwijdering duidelijk, en waar mogelijk kwantitatief, worden
                  onderscheiden in het post-2030 raamwerk. De Commissie geeft met het voorstel aan dat
                  de rol van binnenlandse (dit wil zeggen «binnen de EU») permanente koolstofverwijdering
                  wordt uitgewerkt bij het voorstel tot herziening van het ETS in 2026. De exacte invulling,
                  tijdslijn en eventuele fasering van de rol van koolstofverwijdering in relatie tot
                  het ETS worden daarom vooralsnog opengelaten. Het kabinet zet zich in voor de blijvende
                  milieu-integriteit van het ETS. Dit betekent dat het systeem effectief blijft in het
                  behalen van klimaatdoelstellingen. Voordat een eventuele koppeling met het ETS plaatsvindt,
                  dient het aanbod van koolstofverwijdering eerst door middel van een separaat instrument
                  opgeschaald te worden, bijvoorbeeld via publieke aanbestedingen, zodat geborgd kan
                  worden dat verschillende koolstofverwijderingstechnieken de kans krijgen om tot ontwikkeling
                  te komen en kunnen bijdragen aan de klimaatdoelstellingen. Daarnaast vraagt het kabinet
                  aan de Commissie om ook andere beleidsopties voor koolstofverwijdering mee te nemen
                  in het voorbereidend werk voor het post-2030 pakket. Het kabinet ziet naast technologische
                  oplossingen ook een belangrijke rol weggelegd voor de opschaling van natuurlijke koolstofverwijdering.
                  Hierbij ligt de nadruk op het beschermen en versterken van ecosystemen en biodiversiteit,
                  die fungeren als natuurlijke koolstofopslag.
               
De EU kan met een beperkte inzet van internationale koolstofkredieten richting 2040
                  op een kostenefficiëntere manier mitigatie realiseren, zeker voor industriële installaties
                  waar uitstootvermindering moeilijker te realiseren is (zogenaamde «hard to abate» sectoren). Daarnaast kan de EU, door eisen te stellen aan kredieten, verkopers stimuleren
                  om projecten van hoge kwaliteit te ontwikkelen. Dit kan een positieve impact hebben
                  op het algehele kwaliteitsniveau van kredieten op de markt, omdat het loont de standaard
                  van de EU te volgen. Tegelijkertijd ziet het kabinet ook risico’s, zeker als te zwaar
                  geleund wordt op deze kredieten. Het kabinet beschouwt een percentage van 3 procentpunt
                  van het netto-90%-doel ten opzichte van 1990 voor internationale koolstofkredieten
                  als aanzienlijk. Afhankelijk van de uiteindelijke uitwerking van het wetsvoorstel,
                  schat de Commissie de impact op 150 tot 400 miljoen ton CO2-equivalent in de periode 2036–2040. Daarbij kunnen de aanschafkosten hoog oplopen.27 De inzet van internationale koolstofkredieten kan ertoe leiden dat de markt wordt
                  ontmoedigd om binnen de EU de nodige investeringen in schone technologie en emissiereducties
                  te doen. Daarmee is het niet bij voorbaat een kosteneffectieve oplossing. Aangezien
                  – conform de Europese klimaatwet – klimaatneutraliteit in 2050 op Europees grondgebied
                  bereikt moet zijn, betekent dit dat deze kredieten na 2040 uitgefaseerd moeten worden
                  en de nodige investeringen ten behoeve van uitstootvermindering na 2040 alsnog in
                  de EU plaats moeten vinden.
               
Het uit te werken beleidspakket moet volgens het kabinet geijkt worden op het binnen
                  de EU behalen van de 90%. De markt voor artikel-6-kredieten staat op dit moment nog
                  in de kinderschoenen. Het is daarom niet zeker of er, op het moment dat de EU het
                  nodig heeft, voldoende kredieten beschikbaar zullen zijn van de juiste kwaliteit,
                  tegen de juiste prijs. Hierdoor is het risicovol om het behalen van het Europese 2040-doel
                  te sterk te laten afhangen van de inzet van deze kredieten.
               
Er is daarnaast geen effectbeoordeling uitgevoerd voor de mogelijkheid van een beperkte
                  inzet (3%) van internationale koolstofkredieten van hoge kwaliteit voor het 2040-doel.
                  Het kabinet vindt het belangrijk dat dit gebeurt, gezien de mogelijke gevolgen voor
                  de benodigde binnenlandse emissiereducties en investeringszekerheid voor bedrijven.
                  Een onderbouwing van het percentage en een inschatting van de kosten en baten zijn
                  daarbij van belang.
               
Het kabinet zet – de voor- en nadelen afwegend – derhalve in op een plafond voor de
                  inzet van internationale koolstofkredieten ten behoeve van het 2040-doel. Zoals gepresenteerd
                  in het Commissievoorstel dient dit te worden uitgedrukt als een beperkt maximum percentage
                  of een gelimiteerd maximum koolstofbudget voor deze kredieten binnen een afgebakende
                  tijdsperiode. Het kabinet zal pleiten voor duidelijke voorwaarden bij de inzet van
                  internationale kredieten, in zowel de wettekst als in de uitwerking van het beleidspakket.
                  Een aantal belangrijke voorwaarden zijn: (i) het gebruik van internationale kredieten
                  voor het EU ETS is niet mogelijk, (ii) kredieten zijn van hoge kwaliteit,28 (iii) de aankoop van kredieten is van landen met klimaatambitie in lijn met de doelen
                  van de Overeenkomst van Parijs, en (iv) de kredieten kunnen worden ingezet ter bevordering
                  of ondersteuning van internationale partnerschappen en handelsrelaties die ook vanuit
                  strategische klimaat- en energiepolitiek van belang zijn voor de EU. Het is positief
                  dat de Commissie in de toelichting bij het voorstel al aangeeft dat internationale
                  koolstofkredieten geen onderdeel zullen worden van het EU ETS (voorwaarde i). Het
                  kabinet zet in op een verankering hiervan in de wettekst.
               
Voor de verdere uitwerking van het beleidspakket is het belangrijk dat de gevolgen
                  van de inzet van internationale koolstofkredieten verder verkend worden, in het bijzonder
                  de kosten en de invloed die deze inzet kan hebben op de verduurzaming van de eigen
                  industrie in de EU, met name energie-intensieve sectoren en het interne gelijke speelveld.
                  Er moet in het voorstel voldoende ruimte blijven om op basis van de effectbeoordeling
                  bij het beleidspakket een afweging te maken ten aanzien van de beste inzet van koolstofkredieten
                  en de ervoor voorziene middelen.
               
Het kabinet verwelkomt het voorstel van de Commissie voor meer flexibiliteit tussen
                  sectoren, gelet op het belang van vereenvoudiging van het beleidskader en de mogelijkheid
                  voor nationale invulling voor de lidstaten bij de klimaatopgave. Een belangrijk aandachtspunt
                  bij de uitwerking is volgens het kabinet dat alle sectoren en lidstaten een gebalanceerde
                  en kosteneffectieve bijdrage dienen te leveren aan het halen van het EU-klimaatdoel
                  voor 2040, en dat de opgave voor de sectoren helder is. Om extra druk op bepaalde
                  sectoren te voorkomen, zullen alle sectoren hieraan moeten bijdragen. Een aandachtspunt
                  hierbij is dat er in de landbouwsector sprake zal zijn van onvermijdelijke restemissies
                  vanwege de biologische processen van vee. Tegelijkertijd heeft ook deze sector een
                  belangrijke rol te vervullen in het realiseren van klimaatneutraliteit in Nederland
                  en de EU in 2050, en in het halen van het EU-klimaatdoel voor 2040. Een passend 2040
                  doel draagt bij aan een gelijk Europees speelveld en investeringszekerheid en daarmee
                  de concurrentiekracht, waaronder die van de Nederlandse landbouwsector. Tevens zet
                  het kabinet zich in voor een uitvoerbaar, flexibel, toekomstbestendig en consistent
                  beleidskader voor de energiedoelstellingen na 2030, waarbij de benodigde emissiereducties
                  richting klimaatneutraliteit gewaarborgd blijven.
               
Het kabinet is positief dat de Commissie in de uitwerking van de voorstellen rekening
                  houdt met onzekerheden in de landgebruiksector,29 met name als gevolg van klimaatverandering.
               
Het kabinet herkent zich in de noodzaak van een sterkere nadruk op een rechtvaardige
                  transitie, waarbij de lusten en lasten naar draagkracht worden verdeeld. De transitie
                  naar klimaatneutraliteit vraagt veel van burgers, maatschappelijke organisaties en
                  bedrijven, met name van minder draagkrachtige personen, bedrijven en organisaties.
                  Het kabinet benadrukt dat het ook na 2030 van belang blijft om alle huishoudens handelingsperspectief
                  te bieden door de rechtvaardigheid van beleid in de gebouwde omgeving en mobiliteit
                  te waarborgen. Daarnaast is het van belang om knelpunten in de transitie – bijvoorbeeld
                  in infrastructuur en toegang tot financiering – zo veel als mogelijk weg te nemen
                  en voldoende ondersteuning te bieden aan kwetsbare groepen, zodat iedereen mee kan
                  doen in de transitie en over de juiste informatie en middelen beschikt om hier mee
                  aan de slag te gaan.
               
Het kabinet vindt het positief dat de Commissie de leiderschapsrol van de EU op klimaatgebied
                  verder wilt versterken om in de UN Framework Convention on Climate Change (UNFCCC) vooruitgang te boeken. Dit onder andere door de inzet op verdere verspreiding
                  van CO2-beprijzing als effectief instrument om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen.
                  Dit kan ook een positief effect hebben op nieuwe duurzame verdienkansen voor Europese
                  groene bedrijven en handelsrelaties vanwege verdere samenwerking op klimaatbeleid.
                  Met een Europese bijdrage van 90% broeikasgasreductie in 2040 levert de EU volgens
                  het kabinet een belangrijke en gepaste bijdrage aan het wereldwijde streven om de
                  temperatuurstijging tot 1,5 graden Celsius te beperken. Daarbij zal het kabinet blijven
                  benadrukken dat ook andere landen buiten de EU, met name de grote uitstoters, hun
                  verantwoordelijkheid nemen. Dat is niet alleen van belang voor de concurrentiekracht
                  van de Europese economie, maar ook om een gezonde en leefbare toekomst te waarborgen.30
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Het krachtenveld in de Raad is verdeeld, waarbij een grote groep lidstaten tot nu
                  toe steun hebben uitgesproken voor het door de Commissie aangekondigde EU-doel van
                  netto 90% in het huidige wetsvoorstel. Hierbij noemen lidstaten, waaronder Nederland,
                  voornamelijk het belang van het Europese tussendoel voor beleidscontinuïteit richting
                  2050, innovatie en industriële concurrentiekracht. Daarnaast zijn er diverse lidstaten
                  die een ambitieus doel in lijn met de wetenschap steunen, maar nog geen steun uitgesproken
                  hebben voor het huidige Commissievoorstel voor netto 90%. Ook is er een groep terughoudende
                  lidstaten die aangeeft dat ze het doel van de Commissie niet kunnen steunen, onder
                  andere vanwege zorgen over de haalbaarheid, economische impact en nationale belangen
                  zoals fossiele afhankelijkheid. Sommige terughoudende lidstaten verzoeken om financiële
                  ondersteuning bij verdere beleidsuitwerking.
               
Verschillende lidstaten steunen het Commissievoorstel voor negatieve emissies en een
                  beperkte inzet van CO2-reductie buiten de EU door inzet van internationale koolstofkredieten. De voorgestelde
                  maximum van 3% internationale koolstofkredieten wordt gesteund door een aantal lidstaten.
               
Ook geeft een grote groep lidstaten, waaronder Nederland, aan dat ze graag op EU-niveau
                  oplossingen willen zien voor knelpunten in de uitvoering van de transitie om te zorgen
                  dat het 2040 doel behaald kan worden. Meerdere lidstaten benoemen het belang van de
                  uitvoering van het Fit-for-55 pakket, en spreken waardering uit voor de koppeling
                  met de uitvoering (waaronder de CID) en het 2040-doel, ook voor de post-2030-beleidsarchitectuur.
               
Binnen de EU is breed draagvlak voor voortgang richting klimaatneutraliteit in 2050
                  en het behalen van de afspraken uit de Overeenkomst van Parijs. Lidstaten hebben zich
                  gecommitteerd aan die afspraken via de Europese klimaatwet. De verdeeldheid in posities
                  van de lidstaten richt zich daarmee voornamelijk op het tempo en de beleidsmogelijkheden
                  in de transitie naar 2050, afhankelijk van nationale belangen en prioriteiten.
               
Het Europees Parlement moet nog een officiële positie bepalen. De European People’s Party (EPP) heeft nog geen officiële positie bepaald over het voorstel, zij steunen een
                  doel met behoud van concurrentievermogen. De Socialisten en Democraten (S&D), de Groenen en Renew steunen het 90%-voorstel en benoemen de wetenschappelijke en financiële noodzaak
                  van het doel, waarbij de kosten van niets doen hoger zijn. De rechterflank van Patriotten voor Europa (PfE) steunt het voorstel niet en is kritisch op de haalbaarheid en economische lastenverzwaring
                  die zij zien voor industrie en burgers. De Europese Conservatieven en Hervormers (ECR) zijn kritisch over de haalbaarheid van zowel het voorgestelde 2040-doel als
                  de elementen voor permanente koolstofverwijdering en het toestaan van internationale
                  koolstofkredieten. Het PfE heeft een rapporteur aangeleverd voor het 2040-wetsvoorstel
                  en de onderhandelingen over het 2040-wetsvoorstel in het Europees Parlement. Het voorstel
                  wordt behandeld in het ENVI-comité.
               
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit
               
a) Bevoegdheid
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
                  kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten
                  in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.
                  Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 192,
                  eerste lid, VWEU. Artikel 192, eerste lid, VWEU, geeft de EU de bevoegdheid om beleid
                  van de Unie vast te stellen op het terrein van milieu, waaronder de bestrijding van
                  klimaatverandering. Op het terrein van milieu is sprake van een gedeelde bevoegdheid
                  tussen de EU en de lidstaten op grond van artikel 4, tweede lid, sub e, VWEU.
               
b) Subsidiariteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
                  kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het
                  kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen
                  of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden
                  uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op
                  centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang
                  of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het
                  subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel heeft
                  tot doel bij te dragen aan het behalen van EU-brede doelen en het voldoen aan de Overeenkomst
                  van Parijs ten aanzien van het tegengaan van klimaatverandering. Gezien het grensoverschrijdende
                  karakter van klimaatverandering kan dit niet voldoende, noch optimaal door de lidstaten
                  op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt. Daarom is een EU-aanpak
                  nodig en gerechtvaardigd. Bovendien kan een wijziging van bestaande EU-wetgeving alleen
                  op het niveau van de EU geschieden.
               
c) Proportionaliteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
                  kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat
                  nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel).
                  Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel heeft tot doel om bij te dragen
                  aan het behalen van EU-brede doelen en het voldoen aan de Overeenkomst van Parijs
                  ten aanzien van het tegengaan van klimaatverandering. Hiertoe wordt een Europees tussendoel
                  voorgesteld voor 2040 in de transitie naar klimaatneutraliteit in 2050. Het voorgestelde
                  optreden is geschikt om dit doel te bereiken, omdat met het aanbevolen doel de EU
                  op weg blijft om te kunnen voldoen aan de afspraken onder de Overeenkomst van Parijs,
                  specifiek het binnen bereik houden van de opwarming van de aarde tot maximaal 1,5 graden
                  Celsius. De Europese Wetenschappelijke Klimaatraad stelt dat een EU-klimaatdoel voor
                  2040 van 90 tot 95% ten opzichte van 1990 noodzakelijk is om een kans van ten minste
                  50% te houden dat de opwarming van de aarde beperkt blijft tot 1,5 graden Celsius.
                  Het wetswijzigingsvoorstel gaat niet verder dan noodzakelijk, omdat het doel overeenkomt
                  met de onderkant van deze geadviseerde bandbreedte.
               
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
               
a) Consequenties EU-begroting
Uit de wijziging van de EU Klimaatwet volgen geen directe financiële gevolgen. Na
                  een besluit over het tussendoel zullen er wetgevende voorstellen volgen om dit doel
                  te bereiken, met naar verwachting financiële gevolgen. Het kabinet zal de Commissie
                  vragen om verduidelijking over de mogelijke financiële gevolgen van deze toekomstige
                  voorstellen. Het kabinet is kritisch ten aanzien van de kosten voor internationale
                  koolstofkredieten en wil dat de Commissie de financiële gevolgen in kaart brengt in
                  de effectbeoordeling bij de uitwerking van het voorstel. Bovendien moeten investeringen
                  in vergroening van de eigen EU-industrie alsnog gedaan worden na 2040 om het klimaatneutraliteitsdoel
                  in 2050 te behalen. Dit aspect dient in de effectbeoordeling mee te worden gewogen.
               
Nederland is van mening dat de benodigde EU-middelen voor deze wijziging van de EU
                  Klimaatwet gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders
                  van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling
                  van de jaarbegroting. Binnen het post-2030 pakket zullen er wetgevende voorstellen
                  volgen om deze doelstelling te bereiken met mogelijke financiële gevolgen. Het kabinet
                  wil niet vooruitlopen op de integrale afweging van middelen na 2027.
               
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het is op dit moment niet mogelijk om een inschatting te maken van de financiële gevolgen.
                  Voor de uitwerking van dit doel zal de Commissie in de toekomst verdere voorstellen
                  doen. De financiële gevolgen voor de Rijksbegroting en het nationale inkomstenkader
                  moeten per toekomstig voorstel worden bezien. Er zal hierbij ook gekeken moeten worden
                  naar de financiële gevolgen en dekking voor medeoverheden en de uitvoerbaarheid en
                  haalbaarheid van de maatregelen. Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op
                  de begroting van het/de beleidsverantwoordelijk(e) departement(en), conform de regels
                  van de budgetdiscipline.
               
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Het voorstel zelf heeft geen directe gevolgen voor de regeldruk. De aankomende herziening
                  van relevante EU-(wetgevende) voorstellen om het 2040 doel te bereiken hebben wel
                  gevolgen voor de regeldruk. Om deze regeldrukgevolgen in kaart te kunnen brengen vraagt
                  het kabinet aan de Commissie om een effectbeoordeling uit te voeren bij de voorstellen.
                  Uitgangspunt voor het kabinet is dat voorstellen zo lastenluw mogelijk worden vormgegeven,
                  waarbij onnodige regeldruk voor het bedrijfsleven, burgers en maatschappelijke organisaties
                  wordt tegengegaan. Dit sluit aan bij de doelstelling van de Commissie om de administratie
                  lasten te verminderen met minstens 25% voor alle bedrijven en 35% voor het MKB. Hiervoor
                  heeft de Commissie verschillende omnibuspakketten en andere vereenvoudigingsvoorstellen
                  aangekondigd. Het pakket moet daarnaast ook handhaafbaar, uitvoerbaar en fraudebestendig
                  zijn.
               
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De economische gevolgen voor bedrijven van het door de Commissie aanbevolen EU-2040-doel
                  zijn beheersbaar, mits er aanvullend en consistent beleid wordt gevoerd om de uitvoering
                  ook mogelijk te maken en het concurrentievermogen te behouden. De effectbeoordeling
                  van de Commissie31 en de effectbeoordeling van CE Delft32 – die de Europese analyse doorrekent voor Nederland – laten zien dat meer klimaatbeleid
                  richting 2040 leidt tot een verschuiving in uitgaven: kapitaalsinvesteringen (CAPEX)
                  nemen toe, bijvoorbeeld voor duurzame-energie-infrastructuur, elektrische voertuigen
                  en woningverduurzaming. Operationele kosten (OPEX) dalen echter na verloop van tijd
                  door energiebesparing en het gebruik van hernieuwbare bronnen. Voor bedrijven kan
                  dit op termijn de voorspelbaarheid en stabiliteit van energiekosten verbeteren, wat
                  aantrekkelijk is voor investeringsbeslissingen. De gevolgen voor het Europese concurrentievermogen
                  worden daarom neutraal tot positief beoordeeld.
               
Het kabinet zal bij de onderhandelingen uitdragen dat concurrentievermogen op lange
                  termijn alleen kan versterken als de Europese industrie (innovatief) verduurzaamt
                  en als cleantech innovaties behouden blijven en gecommercialiseerd worden binnen de EU. Een Europees
                  tussendoel voor 2040 biedt langetermijnperspectief en zekerheid voor bedrijven, wat
                  kan bijdragen aan een stabiel en sterk investeringsklimaat. Omwille van groene groei
                  onderstreept het kabinet dat duurzaam Europees industriebeleid noodzakelijk is en
                  voorzien van een stevig uitvoeringspakket dat de industrie stimuleert te investeren
                  in duurzame productie en tevens helpt het concurrentievermogen te versterken. Zo kan
                  onder andere de benodigde emissiereductie worden behaald, weerbaarheid worden versterkt,
                  CO2-weglek en toekomstige importafhankelijkheden waar mogelijk worden voorkomen.
               
Indien klimaatactie mondiaal versnelt, groeit het Europese aandeel in de wereldhandel,
                     aldus de effectbeoordeling van de Commissie. Indien klimaatactie in derde landen achterblijft,
                     is de impact op het Europese concurrentievermogen gering, en verschilt deze niet significant
                     ten opzichte van andere onderzochte scenario’s met andere EU klimaatdoelen, aldus
                     deze zelfde effectbeoordeling.
                  
Tot slot wijst de effectbeoordeling erop dat een doel van 90% een positieve impact
                     heeft op de energie-onafhankelijkheid van de EU en kan bijdragen aan open strategische
                     autonomie en economische weerbaarheid.
                  
De EU is een aanjager van mondiale klimaatactie en levert ook zelf een belangrijke
                  bijdrage aan het bereiken van de doelen onder de Overeenkomst van Parijs. In deze
                  positie heeft de EU eerder met succes andere grote economieën aangespoord om ook een
                  hoge bijdrage te leveren, waardoor het 1,5 gradendoel dichter bij is gekomen. Het
                  voorstel voor het EU-klimaatdoel voor 2040, met een duidelijke wetenschappelijke basis,
                  en de blijvende inzet op klimaatdiplomatie – onder meer via de taskforce voor mondiale
                  CO2-beprijzing – zijn van groot belang om de positie van de EU te versterken in het licht
                  van de geopolitieke uitdagingen voor de EU.
               
Een beperkte inzet van internationale koolstofkredieten van hoge kwaliteit (voor emissiereductie
                  of koolstofverwijdering) onder artikel 6 van de Overeenkomst van Parijs kan de wereldwijde
                  ambitie- en implementatiekloof van klimaatactie helpen verkleinen, en derde landen
                  helpen hun eigen NDC’s en de Sustainable Development Goals (SDGs) te realiseren. Tegelijkertijd stimuleert het internationale samenwerking en
                  ontwikkeling van hoogwaardige projecten. De impact hiervan is afhankelijk van het
                  soort koolstofkrediet dat wordt gekocht. Klimaatverandering treft echter alle landen
                  en alle landen zullen dus ook eigen maatregelen moeten kunnen nemen. Het kabinet signaleert
                  het risico dat de inzet van internationale koolstofkredieten ertoe kan leiden dat
                  rijkere landen bij andere landen hun goedkopere reducties kopen («het laaghangend
                  fruit»), waardoor klimaatactie voor deze derde landen uiteindelijk duurder wordt.
                  Zij mogen de verkochte reducties namelijk niet meetellen in het eigen doelbereik.
                  Daarnaast betekent gebruik van internationale koolstofkredieten door de EU in dit
                  voorstel dat er tot 2040 minder op eigen grondgebied zal worden gereduceerd. Te grote
                  inzet van koolstofkredieten voor het behalen van EU-doelen kan derhalve wereldwijde
                  klimaatactie bemoeilijken, en de leiderschapsrol van de EU ondermijnen.
               
Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
                     (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het betreft een voorstel tot wijziging van een verordening. Verordeningen zijn direct
                  toepasselijk en hoeven niet in nationale wetgeving te worden omgezet. De toepassing
                  ervan moet wel tijdig verzekerd worden. De nationale klimaatwet kent al een verplichting
                  om passende maatregelen te treffen opdat Nederland voldoet aan de reductieverplichtingen
                  op grond van artikel 4, eerste lid, van de Europese klimaatwet (het EU-2030-doel ter
                  verwezenlijking van netto-nul uitstoot van broeikasgassen in 2050) en de ter uitwerking
                  daarvan vastgestelde bindende EU-rechtshandelingen. Gezien het bindende EU-tussendoel
                  voor 2040 in artikel 4, derde lid, van de Europese klimaatwet staat, zal artikel 2,
                  tweede lid, laatste zin van de Nederlandse klimaatwet op dit punt aangevuld moeten
                  worden met een verwijzing naar het EU-doel voor 2040 van het derde lid, van artikel 4
                  van de Europese klimaatwet.
               
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Niet van toepassing.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
                     inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De verordening treedt twintig dagen na publicatie in werking. Het kabinet acht dit
                  haalbaar.
               
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De Europese klimaatwet voorziet in een verplichting de bepalingen van artikel 4 voortdurend
                  te evalueren in het licht van de internationale ontwikkelingen en de inspanningen
                  ter verwezenlijking van de lange termijn doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs,
                  onder meer met betrekking tot het resultaat van internationale besprekingen over gemeenschappelijke
                  termijnen voor nationaal vastgestelde bijdragen (artikel 4, lid 7). Deze verplichting
                  zal met het huidige voorstel van toepassing blijven op de gewijzigde EU Klimaatwet.
                  Het kabinet beschouwt de bestaande evaluatieverplichtingen als voldoende.
               
e) Constitutionele toets
Het voorstel van de wijziging van de EU Klimaatwet eerbiedigt het Handvest van de
                  Grondrechten van de EU en neemt de beginselen in acht die met name hierin zijn erkend.
                  Het voorstel draagt met name bij tot de verwezenlijking van de doelstelling van een
                  hoog niveau van milieubescherming in overeenstemming met het beginsel van duurzame
                  ontwikkeling, zoals neergelegd in artikel 37 van het Handvest. Ook omvat, volgens
                  de jurisprudentie,33 artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) het recht van
                  personen op effectieve bescherming door de overheid tegen ernstige negatieve gevolgen
                  van klimaatverandering voor hun leven, gezondheid, welzijn, en levenskwaliteit.
               
6. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
               
Het onderhevige voorstel tot wijziging van de verordening is voor zover nu te beoordelen
                  uitvoerbaar. De hieruit volgende wetgeving, het post-2030 beleidspakket, zal bij publicatie
                  hiervan ook worden beoordeeld op implicaties voor de uitvoering en/of handhaving.
               
7. Implicaties voor ontwikkelingslanden
               
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden anders dan de genoemde consequenties voor
                  derde landen in het algemeen, zoals aangegeven onder onderdeel 5d.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 R.P. Brekelmans, minister van Buitenlandse Zaken
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
