Brief regering : Voortgang cyberweerbaarheid in het vervolgonderwijs
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
26 643
Informatie- en communicatietechnologie (ICT)
Nr. 1189
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 april 2025
De digitale dreiging is groot en divers, en neemt toe. Dit geldt voor de hele samenleving,
waaronder ook in het onderwijs. We zien steeds meer dat digitale risico’s complex
en onderling met elkaar verbonden zijn. Onderwijs- en onderzoeksinstellingen (hierna:
instellingen) zijn dan ook niet alleen op zichzelf doelwit van cyberaanvallen, maar
kunnen tevens een tussenstap zijn naar cyberaanvallen in het bredere digitale ecosysteem.
Dat ook het onderwijs doelwit is bleek eens te meer toen in januari van dit jaar de
TU Eindhoven te maken kreeg met een cyberaanval en in de daaropvolgende dagen tevens
het netwerk van SURF doelwit werd van DDoS-aanvallen. Door effectief ingrijpen bleven
de gevolgen van deze aanvallen gelukkig beperkt.1 Dit verdient waardering. Het effectief optreden laat zien dat instellingen zich bewust
zijn van de cyberdreiging en zich inspannen voor het versterken van de cyberweerbaarheid.
Hieraan is in de afgelopen jaren hard gewerkt langs de lijnen van de bestuurlijke
afspraken met mijn ministerie.
Tegelijkertijd zie ik dat de cyberdreiging, ook in de richting van het onderwijs,
permanent is en blijvend in beweging. Het is essentieel dat de instellingen nu en
in de toekomst goed voorbereid zijn op de risico’s die de cyberdreiging met zich meebrengt
en dat zij hier, als onderdeel van het bredere digitale ecosysteem, blijvend op inzetten.
Ik heb daarom besloten om gebruik te maken van mijn bevoegdheid om het hbo en wo onder
de komende Cyberbeveiligingswet (hierna: Cbw) te brengen. Hiermee zorg ik dat de cyberweerbaarheid
in het hbo en wo wettelijk wordt verankerd en de digitale risico’s duurzaam worden
beheerst. In deze brief licht ik dit besluit nader toe.
Ik schets in deze brief het dreigingsbeeld voor het onderwijs. Vervolgens ga ik in
op de voortgang die de afgelopen jaren is geboekt om de cyberweerbaarheid in het vervolgonderwijs
te verhogen. Ik licht toe hoe de in 2021 aangekondigde en in 2022 gemaakte bestuurlijke
afspraken door de instellingen met overtuiging zijn opgepakt. Vervolgens licht ik
mijn keuze toe om het hbo en wo onder de reikwijdte van de Cbw te brengen, inclusief
de daarbij behorende tijdpaden en de overwegingen die hieraan ten grondslag liggen.
Tot slot benoem ik welke stappen er gezet worden in de sectoren die niet door mij
onder de Cbw gebracht worden, namelijk het mbo, het niet-bekostigd onderwijs en enkele
onderzoeksinstellingen.
Dreigingsbeeld
Eind oktober vorig jaar berichtte de NCTV in het Cybersecuritybeeld Nederland 2024
dat de digitale dreiging voor Nederland onverminderd groot en voortdurend aan verandering
onderhevig is.2 In dit rapport is nadrukkelijk gewezen op de turbulente geopolitieke tijden waarin
statelijke actoren hun cyberactiviteiten intensiveren, hun capaciteit verbreden en
een bredere gereedschapskist inzetten om hun belangen te behartigen. Daarnaast is
Nederland met haar hoogwaardige kenniseconomie en als voorloper op het gebied van
bepaalde technologieën, een aantrekkelijk doelwit voor kwaadwillenden. Zij kunnen
kennis daarover (proberen te) ontvreemden. Verder maakt het bredere digitale ecosysteem
waarin organisaties zich bevinden het complexer om mogelijke risico’s in kaart te
brengen. Alle digitale processen, sectoren en organisaties zijn potentieel interessant
voor actoren. Organisaties die op het eerste gezicht geen doelwit lijken, kunnen namelijk
ook als opstap naar andere, mogelijk interessantere, doelwitten fungeren. Het kabinet
zet daarom als onderdeel van het regeerprogramma en de Nederlandse Cybersecuritystrategie
breed in op het verhogen van de cyberweerbaarheid in heel Nederland. Onderdeel hiervan
is de inwerkingtreding van de Cbw.
Waar de NCTV een Cybersecuritybeeld van Nederland opstelt, stelt SURF het cyberdreigingsbeeld
onderwijs en onderzoek op.3 In dit dreigingsbeeld spreekt SURF van een wapenwedloop tussen cybercriminelen en
verdedigingsmaatregelen die naar verwachting zal versnellen maar in essentie niet
zal veranderen. Een nog alertere en flexibelere aanpak van cybersecurity is noodzakelijk.
Het is daarom van belang dat onderwijsinstellingen blijven samenwerken en zich doorlopend
blijven inzetten op het versterken van de cyberweerbaarheid van hun organisaties.
1. Voortgang huidige maatregelen
Met de bestuurlijke afspraken uit 2021 hebben de onderwijsinstellingen in het vervolgonderwijs
de digitale weerbaarheid verhoogd.4 Hierin zijn concrete maatregelen vastgelegd voor versterking van de cyberweerbaarheid.5 Aan de hand van deze bestuurlijke afspraken en aanvullende investeringen6, zetten de instellingen sinds 2021 langs drie lijnen in op maatregelen: (1) vergroten
van het bewustzijn over risico’s, (2) vergroting van de gehele systeemvolwassenheid
door toepassing van een gedeeld toetsingskader7 en een meer risicogebaseerde werkwijze en (3) versterking van de ketensamenwerking.8
De sectorbeelden die het vervolgonderwijs jaarlijks opstelt laten over de hele linie
zien dat er aantoonbare stappen voorwaarts zijn gezet. Hieronder licht ik dit kort
toe en noem ik een aantal voorbeelden van concrete maatregelen.
Vergroten bewustwording en bestuurlijke commitment
Als onderdeel van de maatregelen omtrent cyberveiligheid die in 2021 met de bekostigde
instellingen zijn afgesproken wordt vol ingezet en samengewerkt op het vergroten van
het bewustzijn, kennis en kunde bij zowel studenten en medewerkers als bij bestuurders
en toezichthouders. Niet alleen binnen de instellingen maar ook in SURF-verband wordt
gewerkt aan verhoging van de bewustwording, kennisdeling en het effectief van elkaar
leren. Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door gezamenlijke ontwikkeling van instrumenten,
diensten en activiteiten zoals de crisisoefening OZON van SURF9 met instellingen uit het mbo, hbo en wo.10
Systeemvolwassenheid
Het is van belang dat instellingen voorbereid zijn op risico’s en dreigingen, deze
detecteren en adequaat kunnen reageren als incidenten zich voordoen. Alle onderwijsinstellingen
hanteren inmiddels hetzelfde toetsingskader van SURF voor de monitoring van de stand
van de informatiebeveiliging en streven naar een vastgesteld volwassenheidsniveau
van 3 volgens het NBA Volwassenheidsmodel. Doordat de startsituatie voor de deelsectoren
en instellingen verschillend is, blijven er tempo- en niveauverschillen bestaan. De
ontwikkeling wordt door alle instellingen periodiek extern gemonitord op basis van
de SURFaudit benchmark. Deze harmonisatie in de werkwijze vergroot het lerend vermogen
van de sector. Ook is afgesproken dat alle instellingen beschikken over een passende
Security Operations Center (SOC)-oplossing voor monitoring en passende opvolging.
Inmiddels zijn alle universiteiten, bijna alle hbo-instellingen en een groot deel
van de mbo-instellingen op een SOC-oplossing aangesloten.
Verantwoording en versterking ketensamenwerking
Om de stand van zaken rondom cyberveiligheid op te maken en de voortgang van de maatregelen
te evalueren is verantwoording naar elkaar en naar de samenleving van belang. Vanaf
2024 is een rapportage over genomen maatregelen ten aanzien van digitale veiligheid
een vast onderdeel van de jaarverslagen. De handreiking «verantwoording cybersecurity
in jaarverslagen» die onderwijskoepels in samenwerking met SURF hebben opgesteld biedt
handvatten bij de verslaglegging van de verantwoording omtrent cybersecurity in de
risicoparagraaf in de jaarverslagen.11
Op instellingsniveau voeren alle instellingen onafhankelijke externe audits uit. De
governance binnen instellingen is geregeld via periodieke interne verantwoording met
een portefeuillehouder informatiebeveiliging in het college van bestuur en het faculteitsbestuur.
Op sectorniveau bespreken instellingen onderling hun auditresultaten, spreken zij
elkaar aan op en helpen elkaar bij achterliggende progressie, gebruik makend van de
ondersteuningsstructuur van SURF. Ten behoeve van de bestuurlijke afspraken voert
mijn ministerie tweemaal per jaar een bestuurlijk overleg met Universiteiten van Nederland
(UNL), de Vereniging van Hogescholen (VH), de MBO-raad en SURF. Hierbij wordt het
sectorbeeld van het voorgaande jaar gepresenteerd en de sectorale voortgang van de
maatregelen geëvalueerd.
Ook de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), de Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en de Nederlandse Raad voor Training
en Opleiding (NRTO) zijn betrokken bij deze bestuurlijke overleggen en werken verder
aan het verhogen van hun cyberveiligheid, en de kennisuitwisseling met de onderwijskoepelorganisaties.
Voor het niet-bekostigd onderwijs investeert de NRTO, de brancheorganisatie waarvan
een groot deel van de niet-bekostigde instellingen lid is, in maatregelen om de digitale
weerbaarheid van de niet-bekostigde instellingen te verhogen. Dit doen zij door onder
andere het creëren van bewustzijn en het faciliteren van trainingen voor hun leden.
Daarnaast wordt de aanwezigheid van cyberveiligheidsprocessen onderdeel van het NRTO-keurmerk
dat nodig is om lid te worden en te blijven van de NRTO.
Samenwerking en kennisdeling binnen de onderwijssector blijft van groot belang. Er
wordt in de gehele keten, inclusief bijvoorbeeld software- en examenleveranciers,
intensief samengewerkt. Zo zijn er binnen de sectoren en in SURF-verband samenwerkingsovereenkomsten
afgesloten en zijn er verschillende samenwerkingsverbanden waarin kennis en best practices
met elkaar worden gedeeld. De kennisdeling via het SURF Security Expertise Centrum
(SEC) is hier een mooi voorbeeld van.12
2. Aanwijzing instellingen in het hbo en wo onder de cyberbeveiligingswet
Een belangrijk element van de kabinetsinzet om de cyberweerbaarheid in Nederland te
vergroten is de Nederlandse Cybersecuritystrategie en de implementatie van de EU-Richtlijn
NIS2 in de Cyberbeveiligingswet (Cbw), die de Minister van Justitie en Veiligheid
coördineert. Het voorstel voor de Cbw wordt op korte termijn bij uw Kamer ingediend.
In de concepttekst van dit wetsvoorstel is, in lijn met de NIS2-richtlijn13, de mogelijkheid opgenomen voor de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
om na overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid hbo- en wo-instellingen als
essentiële of belangrijke entiteit als bedoeld in de Cbw aan te wijzen en daarmee
onder de reikwijdte van de Cbw te brengen.14 Zoals ik in het begin van deze brief aangeef, zal ik hiertoe overgaan en de hbo-
en wo-instellingen onder de toepasselijkheid van deze wet brengen. Ik licht dit besluit
hieronder nader toe.
De toenemende digitale dreiging die ook het onderwijs raakt, zoals toegelicht aan
de hand van het dreigingsbeeld, blijft onverminderd zorgelijk. Het maakt de noodzaak
voor een gezamenlijke en duurzame aanpak des te dringender. Gezien deze ontwikkelingen,
de bestuurlijke afspraken cyberweerbaarheid en het staande beleid ten aanzien van
kennisveiligheid bij hbo- en wo-instellingen, heb ik in de afgelopen periode intensief
overleg gevoerd met alle betrokken stakeholders over de toenemende digitale dreiging
en een effectieve aanpak voor de verdere versterking van de cyberweerbaarheid. Met
VH, UNL, MBO-raad, SURF en JenV heb ik veelvuldig gesproken over de impact van het
onder de Cbw brengen voor de sectoren en hoe die zich verhoudt tot het staande beleid
om via bestuurlijke afspraken te werken aan versterking van de cyberweerbaarheid.
Hierbij is ook gesproken over de door de instellingen geschetste uitvoeringslast volgend
uit de Cbw. Zij geven aan zorgen te hebben over negatieve gevolgen die een aanwijzing
als bedoeld in de Cbw volgens hen gaat hebben voor de cyberweerbaarheid gezien dit
tijd en inzet vraagt van instellingen om zich hierop voor te bereiden. Deze overleggen
stonden nadrukkelijk in het teken van het vormen van een zo compleet mogelijk beeld
om alle aspecten zo goed mogelijk in kaart te hebben ten behoeve van de besluitvorming.
Uit deze gesprekken volgt voor mij het beeld dat de inhoudelijke normen in de Cbw,
voor een groot deel aansluiten bij de wijze waarop het vervolgonderwijs langs bestuurlijke
afspraken werkt aan het verhogen van de cyberweerbaarheid. Zij zien hier zelf met
intern toezicht en onafhankelijke audits op toe. Dit vind ik een belangrijk gegeven
omdat de instellingen daarmee de stevig opgebouwde basis van de afgelopen jaren en
de inhoudelijke stappen die zij reeds zetten met onder meer een goede inrichting van
risicomanagement verder kunnen vervolgen. Tegelijkertijd zijn er ook verschillen,
bijvoorbeeld als het gaat om aanvullende monitoring en evaluatie op de genomen maatregelen,
de bestuurlijke aansprakelijkheid en het externe onafhankelijke toezicht. Ook deze
zaken zijn van invloed op de instellingen en dit kan per instelling sterk verschillen.
Dit alles overwegende – de impact van de Cbw maar ook het belang van een brede en
duurzame beheersing van cyberrisico’s gezien de toenemende digitale dreiging – heb
ik, na overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid, besloten om de bekostigde
hbo- en wo-instellingen onder de Cbw te brengen. Hiermee komt er een wettelijke plicht
om passende en evenredige maatregelen te treffen om de risico’s voor de beveiliging
van de netwerk- en informatiesystemen te beheersen (zorgplicht)15, een meldplicht van significante incidenten, recht op bijstand en advies van een
Computer Incident Response Team (CSIRT) bij dreigingen en incidenten, een registratieplicht,
en onafhankelijk extern toezicht op de naleving van genoemde plichten.
Hoewel de hbo- en wo-instellingen zich al jarenlang fors inspannen voor het versterken
van de cyberweerbaarheid, ben ik me terdege bewust van het feit dat het onder de Cbw
brengen van deze instellingen nieuwe verplichtingen met zich meebrengt. Ik vind het
dan ook essentieel dat de instellingen voldoende tijd krijgen om zich voor te bereiden
op de toepasselijkheid van de Cbw. Om die reden wil ik de plichten die uit de Cbw
volgen, met inbegrip van het toezicht op de naleving daarvan, alsook het recht op
bijstand door een CSIRT, gefaseerd in laten gaan. De meldplicht en registratieplicht,
inclusief het toezicht daarop, en het wettelijke recht op bijstand door een CSIRT
wil ik gelijk laten ingaan met de inwerkingtreding van de Cbw.16 De zorgplicht en het daarbij behorende toezicht wil ik later laten ingaan. Deze fasering
heeft twee redenen welke ik hieronder nader toelicht.
In samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid heb ik geconcludeerd dat
het van belang is dat de meldplicht, de registratieplicht, het toezicht op de naleving
van die plichten én het recht op bijstand door een CSIRT zo snel als mogelijk ingaan.
Dit biedt onder meer een wettelijke basis voor informatiedeling met alle relevante
partijen in geval van dreigingen en incidenten. Dit geldt zowel voor informatieverstrekking
aan en door onderwijsinstellingen via het CSIRT, als het onderling delen van relevante
informatie tussen CSIRT’s. Nu geldt reeds dat SURFcert bij significante incidenten
in contact staat met andere relevante actoren (waaronder andere CSIRT’s). Ik ga met
SURF in gesprek over wat nodig is om de wettelijke taak als CSIRT onder de Cbw op
een goede wijze te kunnen uitvoeren.
De tweede reden voor de gefaseerde invoering is dat de hbo- en wo-instellingen, in
tegenstelling tot de entiteiten die rechtstreeks onder de wet gaan vallen, minder
tijd hebben gehad om zich voor te bereiden en te voldoen aan de eisen in het kader
van de zorgplicht in de wet. Bovendien hebben de instellingen mij nadrukkelijk hun
zorg meegegeven dat de wet nieuwe verplichtingen met zich meebrengt waarop zij nog
niet zijn ingericht. Ik neem deze zorgen serieus. Door de zorgplicht en het toezicht
daarop later in te laten gaan wil ik de instellingen nadrukkelijk de tijd geven om
zich zorgvuldig voor te kunnen bereiden en toe te werken naar het voldoen aan de eisen
die in het kader van de wettelijke zorgplicht aan de instellingen worden gesteld.
Ik hecht zeer aan het inbouwen van voldoende tijd vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid.
Ik ben met de instellingen in gesprek over wat de aanwijzing als bedoeld in de Cbw
betekent voor de huidige bestuurlijke afspraken met de mbo-, hbo- en wo-instellingen.
Via deze bestuurlijke afspraken is er inmiddels een zeer belangrijke basis gelegd
door alle sectoren en ik ben ervan overtuigd dat het hbo en wo hier bij het gaan voldoen
aan de wetgeving profijt van zullen ondervinden. Ik wil deze bestuurlijke afspraken
in samenspraak met de sectoren, inclusief het mbo, hernieuwen zowel qua ambitie, inhoud
als tijdspad zodat deze aansluiten onder meer de zorgplicht die volgt uit de Cbw en
zodat op een realistische en uitvoerbare wijze kan worden toegewerkt naar de toepasselijkheid
van de Cbw. Voor het mbo geldt dat deze sector niet zal worden aangewezen onder de
Cbw. Wel vind ik het belang dat ook het mbo blijft werken aan het verhogen van de
cyberweerbaarheid en dat dit waar mogelijk in samenwerking kan binnen SURF-verband
en met het hbo en wo. Daarom wil ik ook het mbo betrekken bij dit gesprek over vervolging
van de bestuurlijke afspraken. Verderop in de brief ga ik nader in op het mbo.
De komende periode werk ik dit en het besluit om de hogescholen en universiteiten
als essentiële of belangrijke entiteiten als bedoeld in de Cbw aan te wijzen nader
uit. Dit doe ik onder andere met de beoogde toezichthouder (Inspectie voor het Onderwijs)
en het beoogde CSIRT (SURFcert), de Minister van JenV en uiteraard de universiteiten
en hogescholen. Hierbij zal ik ook kijken naar welke financiële implicaties er zijn
verbonden aan de uitvoering van de Cbw. Hier moet immers bij inwerkingtreding van
de wet duidelijkheid over zijn. Over de voortzetting van de bestuurlijke afspraken
en de precieze uitwerking van de aanwijzing ben ik voornemens uw Kamer later dit jaar
te informeren.
3. Verhogen cyberweerbaarheid mbo
Ondanks het feit dat er vanuit het kennisveiligheidsbeleid geen aanleiding is om mbo-instellingen
onder de Cbw te brengen is een verdere versterking van de cyberweerbaarheid voor het
mbo nodig.
De mbo-instellingen hebben de afgelopen jaren ambitieus ingezet op het verhogen van
de cyberweerbaarheid. De urgentie heeft zich vertaald in een gezamenlijke en breed
gedragen aanpak waar we de komende jaren op voort kunnen bouwen. Binnen het programma
Cyberveiligheid mbo realiseren de mbo-instellingen tot en met 2027 gezamenlijke initiatieven.17 Bijvoorbeeld door het opzetten van een cyberrisicopool, de aandacht voor cyberethiek
binnen de opleidingen of het werken met een «CISO as a service» dat als voorbeeld
dient voor andere sectoren.18 Dat geeft vertrouwen in de toekomst.
Tegelijkertijd betekent het door aanwijzing onder de Cbw brengen van de universiteiten
en hogescholen dat de brede samenwerking binnen het gehele vervolgonderwijs in SURF-verband
potentieel anders vormgegeven moet gaan worden. Bij de positionering van SURFcert
als wettelijk aangewezen CSIRT voor de hogescholen en universiteiten heb ik oog voor
de huidige dienstverlening van SURFcert aan mbo-instellingen.
Ik vind het van belang dat de mbo-instellingen zich met dezelfde energie van de afgelopen
jaren blijven inzetten om de cyberweerbaarheid te verhogen. Toegankelijk onderwijs
voor de hele beroepskolom blijft hierbij de inzet. In de gesprekken met de onderwijskoepels
blijf ik daarom oog houden voor een versterking van de onderlinge samenwerking, gericht
op het verhogen van de cyberweerbaarheid van het gehele vervolgonderwijs.
4. Tot slot
Het vergroten van de cyberweerbaarheid is een doorlopend proces en het blijft onverminderd
van belang dat met de sectoren verder wordt gebouwd aan een veilige digitale omgeving.
Dit met als doel om de continuïteit, de toegankelijkheid en kwaliteit van onderwijs
en onderzoek te borgen. Door de ingezette koers en de huidige inspanningen en investeringen
van de instellingen afzonderlijk én gezamenlijk, zijn aantoonbare vorderingen geboekt
op de maatregelen die in 2021 zijn afgesproken. Ik ga er vanuit dat de instellingen
ook de komende jaren met elkaar de noodzakelijke stappen zullen blijven zetten, zowel
de instellingen die aan de Cbw moeten voldoen als de overige instellingen. Ik blijf
dit nauwlettend volgen en hierover met de sectoren in gesprek. Later dit jaar informeer
ik uw Kamer over de nadere uitwerking van de aanwijzing van het hbo en wo als essentiële
of belangrijke entiteiten als bedoeld in de Cbw en het vervolg van de bestuurlijke
afspraken met het mbo, hbo en wo. Ook blijf ik uw Kamer bij relevante ontwikkelingen
informeren.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
Indieners
-
Indiener
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap