Brief regering : Uitvoering van de motie van het lid Beckerman over het uitvoeren van de motie-Beckerman/Bushoff over niet langer doorprocederen tegen gedupeerden die een rechtszaak tegen de Staat hebben gewonnen (Kamerstuk 36566-16)
36 566 Wijziging van de Tijdelijke wet Groningen in verband met het herstel van omissies en het aanbrengen van verduidelijkingen
               33 529 Gaswinning
         
Nr. 25 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 februari 2025
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de omgang met de op 4 februari jl. aangenomen
                  motie Beckerman1, die de regering verzoekt om de motie Beckerman/Bushoff2 over niet langer doorprocederen tegen gedupeerden van de gaswinning in Groningen
                  die een rechtszaak tegen de Staat hebben gewonnen alsnog uit te voeren.
               
Ik heb eerder, onder meer in debatten met uw Kamer, benadrukt dat dit een kwestie
                  is waar ik niet lichtzinnig over denk. Aan de uitvoering van de betreffende motie
                  ligt een afweging ten grondslag die raakt aan het bredere belang van rechtszekerheid
                  en het waarborgen van een goede, gelijke schadeafhandeling voor alle gedupeerden.
                  Op 23 januari jl. heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over mijn overwegingen hieromtrent3, in navolging van een door mijn ambtenaren verzorgde technische briefing op 11 december
                  2024 en een Kamerbrief op 28 november 2024 met nadere toelichting over het instellen
                  van hoger beroep door het IMG.4
Zoals ook aangegeven, onderschrijf ik de geest van de motie en is en blijft het uitgangspunt
                  dat het IMG in beginsel niet meer in hoger beroep gaat. De enige uitzondering hierop
                  vormt de situatie waarin een zwaarwegend, breder belang van rechtszekerheid in de
                  schadeafhandeling in het geding is. Ik moet constateren dat er geen nieuwe feiten
                  aan de orde zijn die leiden tot een hernieuwde afweging. Mijn conclusie blijft daarom
                  dat ik aan deze motie geen uitvoering kan geven. Kortheidshalve verwijs ik naar bovengenoemde
                  Kamerbrieven voor een nadere toelichting.
               
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, E. van Marum
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
E. van Marum, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties