Brief regering : Reactie op burgerbrief over NIMH onderzoek naar de mortierongeval in 1961 op Aruba
36 600 X Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2025
Nr. 73
BRIEF VAN DE MINISTER VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 januari 2025
Op 19 december 2024 heeft de griffier van de vaste commissie voor Defensie mij verzocht
een schriftelijke reactie te geven op een ingezonden brief van 6 december 2024 over
de bevindingen van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) in het
onderzoek naar de mortierontploffing in 1961 op Aruba. Over dit onderzoek heb ik uw kamer op 14 november 024
geïnformeerd (Kamerstuk 36 600 X, nr. 30).
De schrijver van de ingezonden brief stelt kritische vragen bij het onderzoek dat
het NIMH heeft uitgevoerd. De schrijver richt zich daarbij op het bronnenmateriaal
dat het NIMH bij haar onderzoek heeft betrokken en de reikwijdte van de onderzoeksopzet.
Daarbij legt de schrijver een verband tussen het ongeluk op Aruba en het mortierongeval
in Mali in 2016. Ten slotte is de schrijver teleurgesteld over de manier waarop in
het NIMH-onderzoek en de Kamerbrief van november 2024 aandacht is gegeven aan de mariniers
die destijds dienden, waaronder de militairen die gewond raakten bij het ongeval op
Aruba in 1961.
Ik wil allereerst aangeven dat ik begrijp dat er bij nabestaanden en anderen vragen
bestaan naar de toedracht van dit ongeval. Daarnaast hecht ik eraan de onafhankelijkheid
en de kwaliteit te benadrukken waarmee het NIMH haar onderzoek heeft uitgevoerd. Om
het onderzoek goed te kunnen uitvoeren heeft het NIMH gebruik gemaakt van een omvangrijke
verzameling aan bronnenmateriaal, waaronder het materiaal dat door de schrijver van
de burgerbrief is bijeengebracht.
Het onderzoek dat in 1961 direct na het ongeval door de marineautoriteiten werd opgestart,
concludeerde dat het ongeval te wijten was aan het te snel laden van de mortier door
de lader. Een van de kernvragen van het recente onderzoek van de NIMH was of er op
basis van de beschikbare bronnen mogelijk een alternatieve verklaring is voor het
mortierongeval. Bij het beantwoorden van deze vraag heeft het NIMH nadrukkelijk stilgestaan
bij de mogelijkheid dat er andere factoren aan het ongeval hebben bijgedragen, waaronder
een mogelijke materieelfout.
Zoals aangegeven in de onderzoeksopdracht aan het NIMH (Kamerstuk 35 925 X, nr. 92) is ook expliciet rekening gehouden met de conclusies van het onderzoek van de Onderzoeksraad
voor Veiligheid (OvV) naar het mortierongeval in Mali in 2016. In dat onderzoek concludeerde
de OvV dat de schok van de lancering van de mortier verantwoordelijk was voor de detonatie
van het in de schokbuis gevormde koperazide, waarna de granaat onderin de loop tot
ontploffing kwam.
De NIMH concludeert in haar onderzoek echter dat er geen enkele aanwijzing is dat
dit causaal verband ook op het mortierongeval op Aruba in 1961 van toepassing zou
kunnen zijn. Hierdoor blijft de in 1961 gegeven verklaring dat het ongeval op Aruba
is veroorzaakt door het dubbelladen van een granaat inderdaad het meest waarschijnlijk.
Wel benadrukt de NIMH dat het niet is uit te sluiten dat ook andere factoren aan het
ongeval hebben bijgedragen. Zoals genoemd in mijn brief van 14 november 2024 is het
echter niet meer mogelijk om nader onderzoek te doen naar alle relevante omstandigheden
en gebruikte munitie. Omdat het onderzoek destijds niet volledig is geweest, is het
vandaag de dag niet mogelijk om met zekerheid vast te stellen wat er in 1961 is gebeurd.
Ten aanzien van het ongeval in Mali in 2016 wil ik benadrukken dat Defensie in reactie
hierop verschillende waarborgen heeft ingericht met oog op het consequent navolgen
van de veiligheidsvoorschriften voor munitie. Binnen het munitiebedrijf is een reorganisatie
uitgevoerd met als doel de veiligheid beter te waarborgen. Dit heeft geresulteerd
in optimalisatie van processen, veiligheidsprotocollen en een uitbreiding van capaciteit
en kennis. Daarnaast is er een aparte beleidsdirectie voor verbetering van het veiligheidsbeleid
ingericht en is er nu een de onafhankelijke Inspectie Veiligheid Defensie (IVD) die
onder andere toezicht houdt op het veiligheidmanagementsysteem van defensie.
Met betrekking tot de mariniers die bij het ongeval op Aruba in 1961 betrokken waren,
heb ik in mijn brief van november excuus gemaakt voor de manier waarop de marineautoriteiten
in de zorg naar de nabestaanden van de omgekomen militairen destijds ernstig tekort
zijn geschoten. Uit het NIMH-onderzoek komt niet naar voren dat de marineautoriteiten
tekort zijn geschoten in de nazorg aan de nabestaanden van de gewonde militairen.
De ouders van de gewond geraakte mariniers zijn vlak na het ongeval geïnformeerd over
de status van hun zonen en de toedracht van het ongeval. Ik vind het belangrijk om
hier opnieuw te herhalen dat de betrokken mariniers, waaronder marinier Tulp, destijds
hun taak naar eer en geweten hebben vervuld.
Tot slot, ik heb er begrip voor dat het onderzoek van NIMH, of enig ander onderzoek,
niet alle vragen van de schrijver van de ingezonden brief over de toedracht van het
ongeval op Aruba kan beantwoorden. Daarom begrijp ik zijn teleurstelling. Ik heb in
mijn eerdere brief erkend dat het onderzoek in 1961 destijds te snel tot conclusies
is gekomen, waarbij belangrijke vragen over de omstandigheden onbeantwoord zijn gebleven.
Ik ben ervan overtuigd dat het NIMH met haar onderzoek naar het ongeval op Aruba het
maximale heeft gedaan om verheldering te brengen en daarvoor alle beschikbare bronnen
in het onderzoek heeft betrokken. Dat het 64 jaar na dato niet mogelijk is om feitelijke
conclusies te verbinden aan de daadwerkelijke toedracht is helaas een gegeven.
De Minister van Defensie,
R.P. Brekelmans
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.P. Brekelmans, minister van Defensie