Brief regering : Advies Afdeling advisering van de Raad van State inzake motie van het lid Timmermans c.s. over onderzoeken hoe aanvullende maatregelen genomen kunnen worden om het toezicht op buitenlandse financiële beïnvloeding te versterken (Kamerstuk 30821-210)
30 821 Nationale Veiligheid
Nr. 255
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 januari 2025
In deze brief informeer ik u over de motie-Timmermans c.s. die uw kamer op 9 april
2024 heeft aangenomen.1 Met deze motie verzoekt uw Kamer het kabinet te onderzoeken hoe aanvullende maatregelen
genomen kunnen worden om het toezicht op buitenlandse financiële beïnvloeding van
individuele politici en fracties te versterken. Daarbij wordt specifiek gevraagd de
regels voor giften en de interne verantwoordingsstructuur van partijen te betrekken
en te bezien welke rol de Autoriteit Wet op de politieke partijen hierbij kan spelen.
In het debat heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven de motie aan het oordeel van de
Kamer te laten met de uitleg dat de vragen gelijktijdig met de adviesaanvraag over
de Wet op de politieke partijen (Wpp) aan de Afdeling advisering van de Raad van State
zouden worden voorgelegd.2 Ook benadrukte mijn ambtsvoorganger destijds dat de Wet op de politieke partijen
(Wpp) primair gericht is op politieke partijen en dat het kabinet, gezien de onafhankelijke
rol van de volksvertegenwoordiging, terughoudend moet zijn in de regulering van Kamerleden.
Dit is primair een verantwoordelijkheid van de Staten-Generaal zelf.
De aan de Afdeling gevraagde voorlichting is inmiddels ontvangen en voeg ik gezamenlijk
met de onderliggende adviesaanvraag als bijlage bij deze brief. In haar voorlichting
benadrukt de Afdeling het feit dat bij het houden van toezicht op kandidaat-volksvertegenwoordigers
en politieke partijen een fundamenteel andere verhouding aan de orde is dan bij het
houden van toezicht op Kamerleden en fracties. Tegen die achtergrond is het houden
van toezicht door een externe, niet door de Kamer zelf ingestelde instantie niet mogelijk
binnen de grondwettelijke kaders. Dat geldt ook voor de op te richten Nederlandse
autoriteit politieke partijen (Napp). De ministeriële verantwoordelijkheid voor de
Napp, hoe beperkt ook, raakt aan de noodzakelijke scheiding van machten tussen regering
en parlement omdat de Minister via deze constructie, zij het indirect, betrokken is
bij het toezicht op de invulling van de functie van Kamerlid. Dat toezicht is, behoudens
de beperkte grondwettelijke mogelijkheden, een zaak van de Kamer zelf.
Hoewel ik het belang van robuust toezicht op buitenlandse financiële beïnvloeding
deel met de indieners van de motie, zie ik op basis van de voorlichting van de Afdeling
binnen de grondwettelijk kaders geen mogelijkheden om het toezicht op verkozen politici
en fracties op te nemen in het wetsvoorstel Wpp. De Afdeling schetst in haar advies
echter wel drie andere mogelijkheden waarop het toezicht op gekozen volksvertegenwoordigers
en fracties verder kan worden versterkt.
De Afdeling merkt daarbij nog wel op dat bij de verkenning van de juridische mogelijkheden
geen overdreven verwachtingen moeten worden gekoesterd. Het bevorderen van de integriteitscultuur
is immers niet slechts een vraag naar het aanvullen van bestaande regels. De vraag
naar integer handelen is onderwerp van een continu debat en wordt in overwegende mate
bepaald door morele waarden en uitgangspunten.
Strafrechtelijke vervolging van ambtsdelicten
In bepaalde gevallen kunnen Kamerleden strafrechtelijk worden vervolgd voor ambtsdelicten.
De opdracht tot vervolging kan alleen worden gegeven door de regering of Tweede Kamer.
Het Wetboek van Strafrecht bevat een aantal expliciet beschreven ambtsdelicten.3 Daarnaast is sprake van een ambtsdelict indien een Kamerlid of bewindspersoon door
het begaan van een strafbaar feit een bijzondere ambtsplicht schendt of bij het begaan
van het strafbare feit gebruikmaakt van macht, gelegenheid of middelen die aan die
hem door zijn ambt zijn geschonken.4 De procedure om over te gaan tot vervolging is neergelegd in de Wet ministeriële
verantwoordelijkheid en ambtsdelicten leden Staten-Generaal, Ministers en staatssecretarissen
(Wmv). De door de Tweede Kamer op grond van de Wmv ingestelde Kamercommissie (commissie-Schouten)
beschreef de huidige procedure als »een onbegaanbare weg». Mede naar aanleiding hiervan
kwam het gesprek op gang dat leidde tot de instelling van de Commissie herziening
wetgeving ambtsdelicten Kamerleden en bewindspersonen (commissie-Fokkens) door mijn
ambtsvoorganger en de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid.5
De commissie-Fokkens heeft geconcludeerd dat een fundamentele herziening van de huidige
regeling niet alleen wenselijk maar ook noodzakelijk is. De commissie doet daarom
een aantal voorstellen en aanbevelingen. De Minister van Justitie en Veiligheid en
ik werken gezamenlijk aan de uitwerking van deze aanbevelingen in wetgeving. De voorstellen
hiertoe zijn 6 januari jl. in consultatie gegaan.
Gedeeltelijke inhouding geldelijke voorzieningen
Om gebruik te kunnen maken van geldelijke voorzieningen moeten Kamerleden op grond
van de huidige op artikel 63 van de Grondwet gebaseerde wetgeving voldoen aan bepaalde
voorwaarden.6 Deze staan opgenomen in de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer. Voor leden
van de Tweede Kamer is geregeld dat zij hun neveninkomsten moeten opgeven. Vanaf een
wettelijk vastgelegde drempel kunnen bepaalde neveninkomsten in mindering worden gebracht
op de geldelijke voorzieningen die zij ontvangen.7 Het niet registreren van neveninkomsten kan leiden tot een inhouding van de schadeloosstelling
door de griffier.8
De Afdeling acht een vergelijkbare benadering ten aanzien van giften niet uitgesloten.
Ook voor giften geldt dat het ongewenst is dat Kamerleden daarvan afhankelijk worden
of dat ze tot een onwenselijke bevoordeling leiden van enkele Kamerleden ten opzichte
van Kamerleden die deze giften niet ontvangen. Tegelijkertijd moet het inhouden van
geldelijke voorzieningen proportioneel zijn en geen wezenlijke belemmering vormen
voor het functioneren als Kamerlid. Ook moet worden onderkend dat de ontvangst van
giften niet zonder meer problematisch is in een stelsel dat politieke participatie
veronderstelt.
Inhouding van een deel van de geldelijke voorzieningen vanwege de ontvangst van giften
of het niet-registreren daarvan is weliswaar een denkbare uitbreiding van wettelijke
voorwaarden, maar deze verdient in het licht van de hierboven besproken proportionaliteitseisen
van artikel 63 van de Grondwet wel zorgvuldige overweging. Gegeven het feit dat dit
raakt aan de rechtspositie van leden van uw Kamer, de hiervoor benodigde gekwalificeerde
meerderheid in beide Kamers en de doorwerking van de verrekeningssystematiek naar
ambtsdragers van de decentrale overheden, vereist een aanpassing van deze wet een
duidelijk signaal van uw Kamer over de wenselijkheid hiervan.
Gedragsregels binnen de Staten-Generaal
Kamerleden hebben een grondwettelijk beschermde positie om onafhankelijk hun ambt
uit te oefenen.9 Regels rond integriteit worden deels door de Kamers zelf vastgesteld in haar reglementen
van orde en gedragscodes.10 Sancties variëren tussen de Kamers: de Tweede Kamer kent disciplinaire maatregelen
zoals schorsingen, terwijl de Eerste Kamer primair vertrouwt op onderlinge aanspreekbaarheid
en geen formele sancties toepast. Toezicht op de naleving van de gedragscodes geschiedt
door de Kamer.11
In haar advies wijst de Afdeling op verschillende mogelijkheden om inhoudelijke normstelling
ten aanzien van leden van beide Kamers der Staten-Generaal aan te scherpen of verder
te harmoniseren en/of het toezicht hierop in te stellen bij een onafhankelijk orgaan.
Dit is primair een verantwoordelijkheid van de Staten-Generaal. Op 9 april werd ook
een tweede motie Timmermans c.s. aangenomen. Deze motie verzoekt het presidium van
de Tweede Kamer te onderzoeken hoe de Kamer de interne regelgeving en het toezicht
op Kamerleden en Kamerfracties kan versterken om ongewenste beïnvloeding te voorkomen.12 In een brief van 17 april 2024 geeft het presidium uitvoering aan de motie Timmermans
c.s. en stelt verdere uitwerking hiervan in handen van de commissie voor Binnenlandse
Zaken.13 De commissie Binnenlandse Zaken heeft op 23 mei 2024 een voorbereidingsgroep ingesteld.
Het advies van de Raad van State bevat nuttige handvatten die de Staten-Generaal kan
gebruiken in de verdere uitwerking van haar interne regelgeving. Indien mijn ministerie
hierbij technische assistentie kan bieden, ben ik hier graag toe bereid.
Ik dank via deze weg de Afdeling advisering van de Raad van State voor haar toelichting.
Ik ben graag bereid over dit onderwerp met uw Kamer in gesprek te gaan en waar mogelijk
faciliterend op te treden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.J.M. Uitermark
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties