Brief regering : Toekomst van de SDE++ (Klaar voor de volgende fase van de energietransitie)
31 239 Stimulering duurzame energieproductie
Nr. 403 BRIEF VAN DE MINISTER VAN KLIMAAT EN GROENE GROEI
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2024
Zoals aangekondigd in de Energienota 20241 is het afgelopen jaar een verkenning gestart naar de toekomstige ontwikkeling van
de SDE++. Die verkenning leidt tot een aantal conclusies en vervolgacties ter verbetering
van de SDE++ die het kabinet graag met de Kamer deelt.
Traject Toekomst SDE++
De SDE++ en haar voorgangers zijn in het verleden herhaaldelijk aangepast om goed
aan te sluiten bij wat in elke fase van de klimaat- en energietransitie nodig en gewenst
is. In de afgelopen jaren lag de nadruk op het versneld uitrollen van het aanbod aan
hernieuwbare energie en het opschalen van technieken om in alle sectoren broeikasgassen
te reduceren. Bijvoorbeeld met groen gas voor de gebouwde omgeving, hogetemperatuurprocessen
voor de industrie, hernieuwbare warmte voor de glastuinbouw en duurzame brandstofproductie
voor de mobiliteit. Met de SDE++ hebben we belangrijke stappen kunnen zetten. Zo is
het aandeel hernieuwbare elektriciteit inmiddels meer dan 50% en zijn de kosten voor
veel duurzame technieken gedaald. De SDE++ is daarmee een unieke en succesvolle regeling.
Uit de evaluatie van de SDE++ die eind 2023 is uitgevoerd, blijkt dat de doeltreffendheid
en de doelmatigheid van de SDE++ hoog zijn.2
Inmiddels is de transitie in een volgende fase beland waarin er uitdagingen zijn die
zich met de huidige SDE++ niet altijd laten oplossen. De eerste uitdaging is dat de
vraag naar elektriciteit achterblijft bij het aanbod. Netcongestie speelt daarin de
komende jaren een belangrijke rol, maar ook op langere termijn blijft elektrificatie
achter. Er ontstaan nu steeds grotere pieken in de elektriciteitsproductie. Daarmee
wordt het net zwaar belast en worden verdere investeringen in de opwek van elektriciteit
ook minder aantrekkelijk. De vraag naar en het aanbod van elektriciteit moeten daarom
meer in evenwicht komen met elkaar. Een tweede uitdaging is dat het Europees en nationaal
klimaat- en energiebeleid in de afgelopen jaren sterk is uitgebreid. Dit beleid zorgt
er ook voor dat de behoefte aan subsidie vermindert, want bedrijven krijgen als gevolg
van normerend beleid steeds meer inkomsten uit de markt. Omdat dit beleid vooralsnog
onvoldoende investeringszekerheid biedt, vult de SDE++ dit beleid aan. Door die combinatie
kan er een risico op over- of onderstimulering ontstaan, bijvoorbeeld bij bijmengverplichtingen
waar de markinkomsten nog lastig in te schatten zijn. Een derde uitdaging is dat het
Nationaal Plan Energiesysteem de ontwikkelrichting voor het energiesysteem richting
2050 heeft geschetst, maar dat voor veel duurzame technieken de kosten nog te hoog
zijn. Dit gaat ten koste van de energiezekerheid van Nederland en van de mogelijkheden
voor bedrijven om hier te verduurzamen. Tegelijkertijd betekent het goedkoper worden
van veel andere technieken, zoals zonne- en windenergie, dat de steun vanuit de overheid
hier beperkter moet worden, zodat de markt de kosten voor verduurzaming steeds meer
zelf gaat dragen.
Het kabinet zet daarom een volgende stap in de doorontwikkeling van de SDE++. In het
afgelopen jaar is de SDE++ doorgelicht om te beoordelen in hoeverre deze in de huidige
vorm nog geschikt is voor de hiervoor genoemde uitdagingen. Voor de stimulering van
een aantal technieken is de conclusie dat de SDE++ – eventueel met aanpassingen –
voorlopig nog een passend instrument is. Voor overige technieken is de conclusie dat
een andere vorm van stimulering passender zou kunnen zijn, zoals een investeringssubsidie.
Totdat er geschikt alternatief instrumentarium aanwezig is, blijft de SDE++ voor deze
technieken beschikbaar. Aanpassingen aan de SDE++, zoals het afbouwen van steun voor
techniekgroepen, zullen zorgvuldig worden gewogen en tijdig aangekondigd. Voorspelbaar
en stabiel beleid zijn essentieel voor de investeringszekerheid die nodig is voor
de transitie.
Een belangrijk aandachtspunt is de uitvoerbaarheid van de SDE++. De SDE++ is door
de jaren heen zo complex geworden, dat de uitvoering steeds uitdagender wordt en de
grenzen zijn bereikt van wat er aan meer passende steun mogelijk is binnen het huidige
instrument. Het aantal categorieën in de SDE++ is opgelopen tot ca. 180 in 2024. Daarnaast
zijn extra eisen toegevoegd, bijvoorbeeld voor natuurinclusiviteit en netcongestie.
Dergelijke beleidsdoelen zijn van belang, maar moeten wel inpasbaar zijn binnen de
SDE++. Het kabinet zal daarom sturen op een regeling die uitvoerbaar is en aanpassingen
hieraan toetsen.
In het vervolg van deze brief worden per techniekgroep van de SDE++ de bevindingen,
conclusies en mogelijke vervolgstappen geschetst.
Zon-pv en wind op land
Zon-pv en wind op land passen in beginsel goed binnen de systematiek van de SDE++.
Ze worden ook al sinds de start van de SDE in 2008 door dit instrument ondersteund.
Met de kostendalingen van installaties voor zon-pv en wind is de onrendabele top in
de afgelopen jaren afgenomen en heeft de SDE++ een risico op overstimulering. Tegelijkertijd
kunnen onder meer volatiele elektriciteitsprijzen ervoor zorgen dat operationele steun
wel nodig blijft om de uitrol van zon-pv en wind op land te continueren. Met de invoering
van een overwinstbeperking voor deze technieken vanaf de openstellingsronde van dit
jaar beoogt het kabinet de uitrol te continueren en tegelijkertijd het risico op overwinst
te beperken. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 13 mei 2024 (Kamerstuk 31 239, nr. 393) is het kabinet daarnaast bezig met de uitwerking van tweezijdige contracts for difference (CfD’s) en is het streven deze vanaf 2027 te introduceren. Dit is een instrument waarbij
de overheid en de producent een vaste prijs voor de productie van elektriciteit afspreken.
Ligt de marktprijs daaronder, dan ontvangt de producent geld van de overheid. Ligt
de marktprijs daarboven, dan ontvangt de overheid geld van de producent. Met tweezijdige
CfD’s is het mogelijk om méér inkomsten af te romen dan over de subsidielooptijd aan
subsidie is verstrekt. Voor de introductie van tweezijdige CfD’s is naar alle waarschijnlijkheid
nieuwe wetgeving nodig. Het wettelijk kader wordt zo vormgegeven dat daarin op termijn
meer technieken kunnen worden ondergebracht dan alleen zon-pv en wind op land. Dit
kan wenselijk zijn wanneer de onrendabele top van technieken sterk is afgenomen, maar
vanwege onzekere marktomstandigheden wel behoefte is aan financiële zekerheid.
Jaarlijks worden vanuit de SDE++ veel zon-pv-projecten beschikt en gerealiseerd. Vanwege
het grote volume kunnen deze projecten een grote potentiële impact hebben op andere
beleidsdoelen, zoals circulariteit, efficiënte benutting van schaarse ruimte of beperking
van de impact op netcongestie. Waar de SDE++ een negatieve impact heeft op andere
beleidsdoelen, kan het wenselijk zijn om maatregelen te nemen die dit mitigeren. Een
goede uitvoerbaarheid van dergelijke maatregelen is wel een harde voorwaarde hierbij.
Er zijn binnen de SDE++ bijvoorbeeld al maatregelen genomen op het gebied van onder
meer natuurinclusiviteit (met categorieën voor natuurinclusieve zon-pv- en windprojecten)
en beperking van netcongestie (met een beperking op 50% van het aansluitvermogen).
Voor zon-pv en wind op land onderzoekt het kabinet op korte termijn aanvullende maatregelen
die bijdragen aan (1) circulariteit d.m.v. het hergebruik van niet-primaire installatie-onderdelen,
(2) duurzaamheid d.m.v. eisen aan de CO2-voetafdruk van zonnepanelen en (3) beperking van netcongestie, waarover het PBL is
gevraagd te adviseren. De Kamer wordt hier naar verwachting in het kader van de openstellingsronde
van 2025 geïnformeerd over de voortgang.
CO2-arme warmte (elektrificatie) en elektrolyse
De SDE++ bevat verschillende technieken die met behulp van elektriciteit warmte of
waterstof produceren, zoals grootschalige warmtepompen, aquathermie, e-boilers en
elektrolyse. Hoewel deze technieken uiteenlopende toepassingen hebben, komen de uitdagingen
om deze met de SDE++ passend te stimuleren in grote mate overeen. Zo geldt in veel
gevallen dat er bij stimulering met een exploitatiesubsidie een risico bestaat dat
prikkels voor flexibele elektriciteitsconsumptie verstoord worden, terwijl flexibiliteit
juist gewenst is om pieken in de productie van hernieuwbare elektriciteit op te vangen
(en nuttig te gebruiken) en netcongestie te beperken. Daarnaast is het vaak lastig
om een passend correctiebedrag vast te stellen en zijn de aannames voor operationele
kosten (o.a. het nettarief) die bij de openstelling van de SDE++ gedaan worden soms
snel achterhaald. Met name wanneer de operationele kosten onverwacht sterk stijgen,
zoals recentelijk bij de nettarieven, kan dit ertoe leiden dat investeringen niet
doorgaan of installaties minder benut worden. Bovendien resulteren de geldende staatssteunkaders
in combinatie met het doel van de SDE++ (CO2-reductie tegen de laagste kosten) soms in voorwaarden die snelle elektrificatie in
de praktijk tegenwerken. Wanneer de elektriciteitsmix in Nederland en omringende landen
op korte termijn namelijk nog onvoldoende verduurzaamd is, wordt het aantal draaiuren
van CO2-arme warmte- en elektrolysetechnieken door de regels van het Europese steunkader
beperkt. Daardoor wordt voor sommige technieken de subsidie-intensiteit hoger en de
rentabiliteit lager, waardoor projecten minder kans op subsidie hebben door de concurrentie
om budget binnen de SDE++ en investeringen in elektrificatie minder aantrekkelijk
worden. Dit terwijl snelle elektrificatie juist bij kan dragen aan de snelle opschaling
van hernieuwbaar elektriciteitsaanbod en een gebrek aan hernieuwbare elektriciteit
naar verwachting tijdelijk van aard is.
Om deze uitdagingen te adresseren worden de komende tijd verschillende alternatieve
stimuleringsvormen verkend, waaronder een overgang naar subsidies die in grotere mate
vooraf vaststaan en meer het karakter van een investeringssubsidie hebben. Een belangrijk
voordeel hiervan is dat hiermee minder gestuurd wordt op een bepaald aantal uren aan
inzet van de installatie zodat deze flexibeler kan opereren. Hier staan echter ook
nadelen tegenover waaronder het risico op stimulering van installaties die niet of
minder dan verwacht produceren en beperktere mogelijkheden om subsidies te beperken
wanneer de marktomstandigheden zich zo ontwikkelen dat deze eigenlijk niet nodig waren.
Een nadere zorgvuldige afweging van de voor- en nadelen zal daarom ook gemaakt moeten
worden. Daarnaast zal worden verkend hoe uitdagingen rond hoge en onzekere nettarieven
en elektriciteitskosten beter geadresseerd kunnen worden. Een voorbeeld hiervan is
de mogelijke toevoeging van een categorie om de gestegen operationele kosten van e-boilers
te vergoeden. Het PBL onderzoekt op dit moment of een dergelijke categorie vormgegeven
kan worden voor de openstellingsronde van 2025. Hiernaast worden buiten de SDE++ verschillende
relevante oplossingsrichtingen verkend binnen het Interdepartementale Beleidsonderzoek
(IBO) naar de bekostiging van elektriciteitsinfrastructuur.3 Ook zal het kabinet bij de Europese Commissie aandringen op meer flexibiliteit bij
het toepassen van de staatssteunkaders voor deze technieken voor wat betreft het toegestane
aantal draaiuren en het stimuleren van elektrificatie in de EU.
Voor de stimulering van elektrolyse zal de SDE++ de komende jaren naast de subsidieregeling
Opschaling volledig hernieuwbare waterstofproductie via elektrolyse (OWE) bestaan,
wat een combinatie van een investeringssubsidie en een exploitatiesubsidie is. Op
deze manier kan de OWE zorgdragen voor een effectieve stimulans op korte termijn en
kan de SDE++ doorontwikkeld worden om beter aan te sluiten bij de eigenschappen van
elektrolyse. Als de techniek en waterstofketen in de breedte verder ontwikkeld is,
zal beoordeeld worden welk instrument het meest passend is om de verdere uitrol van
elektrolyse te stimuleren.
Hernieuwbare warmte
Naast de technieken voor CO2-arme warmte zijn er in de SDE++ nog verschillende andere warmtetechnieken opgenomen
zoals geothermie, zonthermie, vergisting en vergassing van biomassa. Voor deze technieken
gelden deels dezelfde uitdagingen als bij elektrificatie zoals de uitdaging om een
passend correctiebedrag vast te stellen. Anderzijds verschillen sommige van deze technieken
ook sterk van CO2-arme warmte. Zo is de benodigde hoeveelheid elektriciteit voor een aantal van deze
technieken veel geringer in verhouding tot de geproduceerde warmte. Hierdoor is de
noodzaak om flexibel te produceren slechts beperkt aan de orde en wegen fluctuerende
operationele kosten (elektriciteit en nettarief) ook minder zwaar door in de subsidiebehoefte
van deze installaties.
Bij de verkenning van opties voor meer passende stimulering voor CO2-arme warmte en elektrolyse wordt beoordeeld of dergelijke opties ook kunnen passen
voor hernieuwbare warmtetechnieken.
Groen gas
In de SDE++ zijn verscheidene categorieën voor de productie van groen gas middels
vergisting en vergassing opgenomen. Het kabinet is voornemens om vanaf 1 januari 2026
een bijmengverplichting voor groen gas in werking te laten treden in ETS2-sectoren.
Er wordt dan een systeem geïntroduceerd waarbij groengaseenheden (GGE’s) kunnen worden
verhandeld. De bijmengverplichting zal er naar verwachting toe leiden dat de onrendabele
top van groen gas verdwijnt, waardoor de steun vanuit de SDE++ op termijn niet meer
nodig is. Het kan enige tijd duren voordat de bijmengverplichting resulteert in een
stabiele hoge prijs die voldoende investeringszekerheid biedt. Daarom zal worden onderzocht
in hoeverre vanaf twee jaar na de start van de bijmengverplichting (vanaf 1 januari
2028) de bijmengverplichting op zichzelf voldoende investeringszekerheid biedt voor
verschillende categorieën voor de productie van groen gas, waarna de SDE++ eventueel
zal worden afgebouwd voor nieuwe beschikkingen. Hiervoor is het van belang dat er
tijdig duidelijkheid is over de voortzetting van de bijmengverplichting na 2030.
Zolang deze categorieën nog in de SDE++ zijn opgenomen is het van belang om te voorkomen
dat overstimulering plaatsvindt doordat groengasproducenten naast de subsidie vanuit
de SDE++ ook inkomsten hebben uit GGE’s. Naar verwachting zal de prijs van GGE’s onvoldoende
transparant zijn om die mee te kunnen nemen in het correctiebedrag van de SDE++. Daarom
zal vanaf de ingangsdatum van de bijmengverplichting van bestaande en nieuwe subsidieontvangers
de mogelijkheid worden geboden per maand te kiezen of zij steun ontvangen vanuit de
SDE++, of bijdragen aan de bijmengverplichting en hiervoor GGE’s ontvangen. Ze kunnen
nu er ook al per maand voor kiezen het groen gas in te zetten in de vervoersector
en hiervoor hernieuwbare brandstof-credits te ontvangen.
Hernieuwbare brandstoffen
De SDE++ is sinds 2021 opengesteld voor de productie van geavanceerde hernieuwbare
brandstoffen voor het wegvervoer en de binnenvaart. Voor de levering van deze brandstoffen
geldt op dit moment al een aantal jaar de jaarverplichting energie vervoer. Brandstofleveranciers
zijn op basis daarvan verplicht om jaarlijks een percentage hernieuwbare brandstof-credits te hebben voor elke hoeveelheid brandstof die zij verkopen. Deze credits zijn verhandelbaar. Vanaf 2026 vallen ook leveringen aan de binnenvaart, luchtvaart
en zeevaart onder de jaarverplichting. Daarnaast zal het ETS2 vanaf 2027 van toepassing
zijn op onder meer wegtransport en binnenvaart, terwijl lucht- en zeevaart onder het
al bestaande ETS1 blijven vallen. De verwachting is dat de fossiele brandstofprijs
steeds meer opgedreven wordt door de daling van beschikbare emissierechten. Het ETS
(1 en 2) en de jaarverplichting zullen naast elkaar bestaan en beide geven een prikkel
voor de inzet van hernieuwbare brandstoffen. Op de korte termijn zullen deze normen
naar verwachting nog onvoldoende zijn om investeringen in hernieuwbare brandstoffen
te ontlokken en is de SDE++ nodig om voldoende investeringszekerheid te bieden.
Op lange termijn zullen hernieuwbare brandstoffen op basis van deze normen vermoedelijk
geen subsidie vanuit de SDE++ meer nodig hebben. De SDE++ kan echter, net als voor
groen gas, pas worden afgebouwd wanneer deze normen op zichzelf voor voldoende investerings-
en financieringszekerheid zorgen. De SDE++-subsidie moet wel gecorrigeerd worden voor
de waarde van de ETS-rechten en »de hernieuwbare brandstof-credits van de jaarverplichting. Een aandachtspunt hierbij is dat er voldoende betrouwbare
informatie beschikbaar moet zijn over de prijzen van deze eenheden om een nauwkeurige
correctie te maken. Het PBL baseert zich voor de waarde van de hernieuwbare brandstof-credits op dit moment op de informatie van één broker en kan de accuraatheid van de informatie
onvoldoende verifiëren. Er wordt verkend of dit kan worden aangevuld met informatie
van andere brokers, zodat de waarde van de correcties beter onderbouwd kan worden.
Verder is in het kader van het traject Toekomst SDE++ de stimulering van hernieuwbare
brandstoffen bekeken in verband met de ontwikkeling van de koolstofketen, zoals opgenomen
in het NPE. Het NPE schetst richting 2050 dat geavanceerde hernieuwbare brandstoffen
vooral zullen worden ingezet in de lucht- en zeevaart, terwijl wegtransport en binnenvaart
op termijn vooral worden verduurzaamd met elektriciteit. Om de SDE++ beter te laten
aansluiten op hoe het energiesysteem zich zal ontwikkelen richting 2050 wordt onderzocht
in hoeverre de SDE++ op termijn ook opengesteld kan worden voor geavanceerde hernieuwbare
brandstoffen voor lucht- en zeevaart. Hiervoor is onder meer een aanpassing nodig
van het Besluit SDEK, omdat daarin de reikwijdte van de SDE++ wordt beperkt tot projecten
die resulteren in nationale emissiereductie, terwijl hernieuwbare brandstoffen voor
lucht- en zeevaart Europese of zelfs mondiale emissiereducties teweegbrengen.
CCS
CCS is een kosteneffectieve manier om CO2 te reduceren en speelt zo een belangrijke rol in het realiseren van onze klimaatopgave.
In het geval van opslag van niet-fossiele CO2 speelt CCS ook een rol in koolstofverwijdering, die op de middellange termijn zal
groeien. Tegelijkertijd wordt de CCS-markt nog volop opgebouwd en is deze momenteel
nog in een vroege ontwikkelfase. Met betrekking tot de SDE++ is daarom de uitdaging
om het instrument zo vorm te geven dat het enerzijds de randvoorwaarden biedt voor
totstandkoming van CCS-projecten en anderzijds aansluit bij de verwachte marktontwikkeling
en deze ook faciliteert.
Bij het stimuleren van CCS bestaat het risico op overstimulering, zoals ook de Algemene
Rekenkamer eerder opmerkte.4 De onrendabele top van CCS ten opzichte van de ETS-prijs zal naarmate het ETS-plafond
lager wordt en de ETS-prijs stijgt voor veel van de SDE++-categorieën verdwijnen.
Hierdoor is de kans aanwezig dat CCS-projecten over de gehele subsidieperiode bezien
meer dan de onrendabele top gesubsidieerd krijgen. Aangezien een vergelijkbaar vraagstuk
bij de stimulering van zon-PV en windenergie aan de orde is, geldt sinds de 2024-SDE++-ronde
voor deze technieken dat subsidie in jaren van lage marktprijzen wordt verrekend met
inkomsten in jaren van hoge marktprijzen. Het kabinet gaat onderzoeken of het wenselijk
en mogelijk is, rekening houdend met de hierboven geschetste fase van marktontwikkeling,
om hetzelfde mechanisme op nieuwe SDE++-beschikkingen voor CCS toe te passen.
Op de langere termijn, op het moment dat de CCS-markt duidelijk volwassener is, moet
de SDE++ meer worden ingericht om marktwerking te faciliteren en efficiëntie te verhogen.
Gegeven de vroege ontwikkelfase waarin de CCS-markt zich bevindt is het momenteel
nog niet opportuun om de SDE++ zodanig aan te passen dat concurrentie in de CCS-keten
maximaal wordt aangejaagd. Grote veranderingen zouden risico’s voor de totstandkoming
van de eerste Nederlandse CCS-projecten met zich mee kunnen brengen.
Ook zal het kabinet de zeefstudie voor CCS evalueren, waarbij er specifiek aandacht
is voor de doeltreffendheid en uitgangspunten van de zeefstudie. De zeefstudie wordt
jaarlijks uitgevoerd en helpt voorkomen dat de subsidiëring van CCS ten koste gaat
van de ontwikkeling van alternatieve, schone energietechnieken. Het voornemen is om
de evaluatie tijdig uit te voeren, zodat de resultaten benut kunnen worden voor de
zeefstudie behorende bij de SDE++-openstellingsronde van 2026.
Aanverwant aan CCS is de productie van koolstofarme, waaronder blauwe, waterstof.
Zoals in het regeerprogramma afgesproken dient blauwe waterstof als tussenstap naar
hernieuwbare waterstof. In de aanstaande Kamerbrief Voortgang waterstofbeleid wordt
nader op het beleid en de rol van blauwe en koolstofarme waterstof ingaan. Over ondersteuning
van deze vormen van waterstof wordt de Kamer in een later stadium nader geïnformeerd.
CCU
Voor een klimaatneutrale, circulaire economie is het noodzakelijk dat Carbon Capture and Utilisation (CCU) op een aanzienlijk grotere schaal wordt uitgerold en toegepast dan nu het geval
is. Sinds 2021 draagt de SDE++ bij aan deze opgave door subsidieaanvragen voor CCU
met levering aan de glastuinbouw mogelijk te maken. De twee belangrijkste manieren
waarop de bijdrage van de SDE++ aan de uitrol van CCU kan worden vergroot, zijn het
verbreden van het aantal toepassingen van de afgevangen CO2 en het vergroten van het aantal technieken waarmee CO2 wordt afgevangen.
Koolstof zal op de lange termijn vooral nodig zijn voor de internationale lucht- en
scheepvaart, de chemische industrie en de bouw. Daarnaast heeft de glastuinbouw behoefte
aan (niet-fossiele) CO2 als meststof. Het streven is om in de toekomst meer CO2-emissiereducerende toepassingen van CO2-levering met een onrendabele top mogelijk te maken in de SDE++. Idealiter zou CCU
in de SDE++ toepassingsneutraal zijn, wat betekent dat de subsidievoorwaarden toestaan
dat een CO2-leverancier aan meer dan één sector CO2 levert, om zo de marktontwikkeling voor CO2-levering te stimuleren. Door de SDE++ meer toepassingsneutraal te maken, blijft het
aantal categorieën behapbaar, wat ten goede komt aan de uitvoerbaarheid van de regeling.
Randvoorwaardelijk voor het toelaten van meer toepassingen in de SDE++ zijn onder
meer een positief PBL-advies, een meetketen voor de CO2-reductie, het kunnen vaststellen van een marktprijs voor CO2, en staatssteungoedkeuring.
Het aanbod van CO2 voor CCU kan worden vergroot door de afvang van atmosferische CO2in de SDE++ mogelijk te maken. Atmosferische CO2 kan dienen als alternatief voor fossiele CO2 en als aanvulling op schaarse biogene CO2. Daarnaast zorgt de opslag van afgevangen atmosferische CO2 voor koolstofverwijdering. Om deze redenen is het voornemen om het PBL te vragen
het kabinet te adviseren over de mogelijke openstelling van Direct Air Capture (DAC), de techniek waarmee atmosferische CO2 wordt afgevangen.
Afsluiting
Met de hier genoemde voorstellen wil het kabinet met de SDE++ blijven bijdragen aan
de energiezekerheid en het perspectief voor burgers en bedrijven, om de transitie
naar een robuust energiesysteem in 2050 te kunnen maken. Het komende jaar zal het
kabinet de verkenning naar aanpassingen aan de SDE++ en vervangend instrumentarium
voortzetten en op basis daarvan een compleet pakket met voorstellen voor aanpassingen
aan de SDE++ voorbereiden. De Kamer wordt hierover in het najaar van 2025 geïnformeerd.
Over aanpassingen die al kunnen worden gemaakt in de openstellingsronde van 2025 wordt
de Kamer in het eerste kwartaal van 2025 geïnformeerd.
De Minister van Klimaat en Groene Groei,
S.T.M. Hermans
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei