Brief regering : Beantwoording vragen commissie over de ontwerpbegroting van het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voor 2025 (Kamerstuk 36600-XXII)
36 600 XXII Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (XXII) voor het jaar 2025
Nr. 10
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 oktober 2024
Hierbij zend ik u de beantwoording op de vragen van de begrotingsrapporteurs van de
commissie Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening over de Ontwerpbegroting 2025 van
het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.
De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, M.C.G. Keijzer
Beantwoording van de vragen van de rapporteurs over de Ontwerpbegroting 2025 van VRO
A. Focusonderwerp: stimulering van woningbouw
Vraag 1: Kunt u de bestedingsplannen die ten grondslag liggen aan de overheveling
van middelen naar de VRO-begroting voor stimulering van woningbouw (realisatiestimulans,
grootschalige woningbouw, woningbouwimpuls 2.0) met de Kamer delen?
Antwoord: Conform rijksbrede werkwijze wordt de Kamer via ingevulde kaders «Beleidskeuzes
uitgelegd» geïnformeerd over de onderbouwing van nieuwe beleidsvoorstellen van € 20
miljoen of meer in enig jaar. Deze werkwijze is de codificering van artikel 3.1 van
de Comptabiliteitswet. Via Kamerstuk 36 600 XXII, nr. 9 bent u conform deze werkwijze geïnformeerd over de overheveling van middelen vanaf
de Aanvullende Post naar de VRO-begroting 2025.
Vraag 2: Kunt u de posten 3 (opschalen woningbouw) en 4 (uitvoering woningbouw) in
de tabel met belangrijkste beleidsmatige mutaties wat specifieker toelichten?
Antwoord: Ja. Opschalen woningbouw gaat onder andere over het aanjagen van innovaties
zodat bijvoorbeeld fabrieksmatige woningbouw verder ontwikkeld wordt. Verder gaat
«opschalen woningbouw» over het wegnemen van belemmerende factoren die woningbouw
kunnen vertragen. Dit kan gaan over subsidies of onderzoeken in het kader van de beperkte
ruimte op het elektriciteitsnet, maar ook bijvoorbeeld belemmerende regelgeving vanuit
Europa.
De middelen voor «uitvoering Woningbouw» zijn bedoeld voor de uitwerking en uitvoering
van het beleid van het Ministerie van VRO, zoals bijvoorbeeld door middel van de inzet
van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. In de CW 3.1 kaders die uw Kamer voorafgaand
aan de begrotingsbehandeling ontvangt, wordt verder ingegaan op de verschillende posten,
waaronder ook de posten 3 en 4.
Vraag 3: Op welke jaren heeft de € 5 miljard voor woningbouw betrekking, gezien de
tegenstrijdige passages in het regeerprogramma en p. 35 van de VRO-begroting (2025–2029)
en p. 295 van de bijlagen in de Miljoenennota (2025–2032)? Wat waren de afwegingen
om het bedrag voor de periode 2025–2029 te verlagen tot € 3,8 miljard? Waarom is dit
in de VRO-begroting niet toegelicht?
Antwoord: Het grootste deel van de geraamde uitgaven voor de € 5 miljard woningbouwmiddelen
wordt verantwoord op artikel 1.2 van de VRO-begroting (Hoofdstuk XXII). De middelen
worden in totaal uitgegeven in de periode 2025–2032, waarbij het zwaartepunt ligt
in de komende 5 jaar (2025–2029), zoals ook benoemd in het hoofdlijnenakkoord (bijlage
bij Kamerstuk 36 471, nr. 37). Een deel van de uitgaven valt buiten de meerjarenperiode en is daardoor nog niet
zichtbaar in de begroting 2025. In de onderstaande tabel vindt u een overzicht van
de geraamde kasreeksen per regeling per jaar. Voor de realisatiestimulans wordt de
kasuitgave gedaan in het jaar waarin de woningen gerealiseerd zijn. De verplichtingen
hiervoor worden in de jaren 2025 tot en met 2029 aangegaan.
Naast de onderstaande regelingen, is uit de € 5 miljard woningbouwmiddelen in totaal
€ 480 miljoen gereserveerd ter dekking van de verlaging van de overdrachtsbelasting
naar 8%. Deze belasting wordt verantwoord op de begroting van Financiën en Nationale
Schuld (hoofdstuk IX).
(bedrag x miljoen)
2025
2026
2027
2028
2029
2030
2031
2032
Realisatie-stimulans*
361,9
441,5
516,1
568,7
652,7
Woningbouwimpuls 2.0
100,0
100,0
90,0
90,0
90,0
Groot-schalige woningbouw en grond
180,0
340,0
440,0
188,0
100,0
Opschalen woningbouw
25,0
25,0
25,0
25,0
25,0
Uitvoering woningbouw
11,8
22,3
23,6
27,4
22,3
12,3
8,7
7,9
Totaal
316,8
849,2
1.020,1
846,5
806,0
665,0
8,7
7,9
Vraag 4: Klopt het dat de middelen voor woningbouw in de NPLV-gebieden en/of Elke
Regio Telt nog niet in de huidige VRO-begroting zijn verwerkt? Zo ja, hoe is de beschikbaarheid
van deze middelen dan gewaarborgd aangezien er geen reservering hiervoor is op de
Aanvullende Post?
Antwoord: Dat klopt. In het Regeerprogramma is opgenomen dat in de 20 focusgebieden
sprake is van een grote woningbouwpotentie. Om deze beoogde productie te kunnen verzilveren
kunnen aanvullende investeringen aan de orde zijn, zoals het aanpakken van de openbare
ruimte of het op peil brengen van voorzieningen. Daarom wordt voor deze gebieden geld
beschikbaar gesteld aanvullend op de realisatiestimulans. Het instrument van de realisatiestimulans
wordt de komende tijd nog nader uitgewerkt.
Daarnaast is in het Regeerprogramma aangekondigd dat de vanuit de ministeries van
VRO, JenV, OCW, SZW en VWS beschikbare geldstromen voor investeringen in deze gebieden
zoveel mogelijk worden gecontinueerd. Er wordt naar gestreefd om deze geldstromen
waar mogelijk te bundelen en het aantal specifieke uitkeringen verder terug te dringen
om de administratieve lasten bij gemeenten te verminderen. Uw Kamer heeft via de motie
van het lid Dijk c.s. (Kamerstukken II, 2024–2025, 36 600 IX, nr. 16) het Kabinet verzocht om met een plan te komen om de NPLV-gebieden in staat te stellen
om tot ten minste 2028 hun aanpak voort te zetten. Hierbij wordt ook gevraagd om waar
mogelijk de bureaucratie te verminderen door financiële regelingen die er al zijn
hiervoor te gebruiken. Over de precieze uitwerking hiervan wordt u op korte termijn
geïnformeerd.
Vraag 5: Kunt u onderbouwen dat de omvang van de middelen voor stimulering van woningbouw
voldoende is om te komen tot 100.000 nieuwe woningen per jaar? Waarom zijn de bedragen
in de VRO-begroting lager dan eerdere inschattingen van de financieringsbehoefte,
zowel van experts als van het Ministerie van BZK?
Antwoord: De onderbouwing vindt u in het rapport «Totaaloverzicht opgave woningbouw»
(Rebel, 2024). Voor de ondersteuning van de realisatie van 100.000 woningen zet het
Rijk reeds ca. € 20 miljard in, waarvan dit kabinet € 7,5 miljard beschikbaar heeft
gemaakt. Het gaat dan om € 5 miljard om woningbouw te ondersteunen voor mensen met
een laag- of middeninkomen, en voor doorstromers, en daarnaast € 2,5 miljard aan investeringen
in infrastructuur ten behoeve van woningbouwlocaties op de begroting van IenW. Veel
van de te realiseren woningen hebben al financiële ondersteuning ontvangen. De komende
tijd wordt benut om de bestaande analyses en rapporten te bespreken met de experts
en bijvoorbeeld de woontop, om tot een gezamenlijke analyse te komen van de aandachtsgebieden,
gebaseerd op feiten.
Vraag 6: Is er bij het vaststellen van het kasritme voor de extra middelen voor woningbouw
(post 3 tot en met 7 in de tabel met belangrijkste beleidsmatige mutaties) rekening
gehouden met risico’s zoals stikstof, netcongestie en personeelskrapte? Verwacht u
dat deze middelen daadwerkelijk in dit kasritme kunnen worden uitgegeven?
Antwoord: Ja, hiervoor zijn middelen gereserveerd in post 3 «opschalen woningbouw»,
in totaal gaat het in deze post om € 25 miljoen per jaar, 5 jaar lang. Ook voor de
overige posten geldt dat deze zo realistisch mogelijk geraamd zijn. Conform de reguliere
begrotingssystematiek zal jaarlijks bij de Voorjaarsnota worden bezien of het kasritme
aangepast moet worden.
Vraag 7: Kunt u de afwegingskaders die u hanteert bij de stimulering van woningbouw
in de VRO-begroting naar de Kamer sturen? Kunt u daarbij ook ingaan op de financiële
betrokkenheid van het Rijk bij specifieke locaties?
Antwoord: Over alle financiële instrumenten die ingezet worden, wordt u nog nader
geïnformeerd. We streven ernaar dit jaar nog een brief te sturen over de uitgangspunten
voor de realisatiestimulans, de woningbouwimpuls en het gebiedsbudget. De andere instrumenten
zullen volgend jaar volgen.
Meer specifiek wordt de systematiek van de realisatiestimulans op dit moment verder
vormgegeven, inclusief criteria op basis waarvan een bijdrage beschikbaar wordt gesteld.
Het gaat in ieder geval om woningen die gerealiseerd worden in de betaalbare segmenten:
sociale huur, middenhuur en betaalbare koop.
Vraag 8: Rekent de Minister met sociale grondprijzen op plekken waar het Rijksvastgoedbedrijf
betrokken is bij de woningbouw?
Antwoord: Het Rijksvastgoedbedrijf verkoopt gronden openbaar, transparant en marktconform
overeenkomstig de Regeling Beheer Onroerende zaak Rijk 2024. Het Rijksvastgoedbedrijf
houdt zich aan geldende beleidslijnen zoals de beleidslijn om twee derde betaalbare
woningen te realiseren, dit betekent dat voor het sociale deel met een sociale grondprijs
wordt gerekend.
Vraag 9: Vloeien de meerjarige middelen voor grootschalige woningbouw voort uit eerdere
bestuurlijke afspraken met andere overheden? Of zijn er nieuwe afwegingen gemaakt
over de inzet hiervan?
Antwoord: De meerjarige middelen voor grootschalige woningbouw zullen gedeeltelijk
voortborduren op reeds bestaande afspraken in de bestaande 17 grootschalige woningbouwgebieden
en gerelateerd worden aan het toevoegen van (nieuwe) extra woningen in deze gebieden.
Daarnaast zijn er voor de toekomst middelen bestemd voor zoeklocaties en eventuele
toekomstige grootschalige woningbouwgebieden.
Vraag 10: Kunt u een indicatie geven hoe de stimuleringsmiddelen voor woningbouw worden
verdeeld tussen binnenstedelijk en buitenstedelijk gebied?
Antwoord: Op basis van de huidige plancapaciteit is de globale inschatting dat de
verdeling ongeveer 70% binnenstedelijk en 30% buitenstedelijk is.
Vraag 11: Kunt u de informatie op grond van artikel 3.1 Comptabiliteitswet over beleidsvoorstellen
in de VRO-begroting voor de begrotingsbehandeling aan de Kamer sturen?
Antwoord: Deze informatie is op 17 oktober naar de Tweede Kamer gestuurd. Zie Kamerstuk
36 600 XXII, nr. 9.
Vraag 12: Kunt u toelichten waarom op de volgende punten in de VRO-begroting andere
keuzes zijn gemaakt dan wordt aanbevolen in het IBO Woningbouw en Grond?
• het ontbreken van een grondfaciliteit;
• het ontbreken van flankerende grondmaatregelen, met name het opstellen van een taxatierichtlijn
voor het aanpassen van de wettelijke grondslag van de inbrengwaarde;
• een omvangrijke financiering voor grootschalige woningbouw, waar dit in het IBO niet
nadrukkelijk aan de orde komt;
• het ontbreken van een (afzonderlijke) subsidie of fiscale stimulering voor sociale
woningbouw.
Antwoord: Maatregelen op grond zijn nodig. Naar aanleiding van de modernisering van
het grondbeleid loopt er een onderzoek naar het aanpassen van de wettelijke grondslag
van de inbrengwaarde. Een handreiking voor taxaties wordt opgesteld, naar verwachting
wordt deze nog dit jaar gepresenteerd. In het regeerprogramma (bijlage bij Kamerstuk
36 471, nr. 96) is de grondfaciliteit opgenomen. In de Kabinetsreactie IBO, die dit najaar wordt
verzonden, zal hier uitgebreider op in worden gegaan. Specifiek over de financiële
mogelijkheden van de corporaties wordt uw Kamer naar verwachting nog dit jaar per
brief geïnformeerd. Daarnaast is het zo dat met de realisatiestimulans sociale woningbouw
(via gemeenten) ondersteund wordt. Wat de financiering voor grootschalige woningbouw
betreft geldt dat we hier ook budget voor hebben gereserveerd, omdat het een grote
bijdrage levert aan het terugdringen van het woningbouwtekort.
Vraag 13: Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om op korte termijn al te
werken met (meer) integrale gebiedsbudgetten voor (onder meer) verstedelijking, in
lijn met adviezen van de Rli, het IBO ruimtelijke ordening en het PBL?
Antwoord: In het regeerprogramma is opgenomen dat samen met provincies en regio’s
in vervolg op en in samenhang met de NOVEX-aanpak en Regio Deals wordt gewerkt aan
regionale investeringsagenda’s. In de NOVEX-gebieden werkt het Ministerie van VRO
samen met de bestuurlijke partners in die gebieden aan uitvoeringsagenda’s. De investeringsagenda’s
zien toe op een brede keur van onderwerpen en domeinen. Vanuit de middelen voor woningbouw
is specifiek voor de ontwikkeling van de grootschalige woningbouwgebieden het gebiedsbudget
beschikbaar gesteld.
Vraag 14: Hoe wil het kabinet de samenhang tussen ontwikkeling van woningbouw en de
bereikbaarheid ervan bevorderen nu er nog met gescheiden budgetten wordt gewerkt?
Betekent het feit dat de € 2,5 miljard voor bereikbaarheid van woningbouwlocaties
nog op de Aanvullende Post staan dat beide financieringsstromen uit de pas kunnen
gaan lopen? Welke maatregelen neemt u om dit te voorkomen?
Antwoord: Hierover zijn de ministeries van VRO en IenW in goed en regelmatig overleg,
waarbij er overeenstemming is dat de ontsluiting van (nieuwe) woningbouwgebieden erg
belangrijk is, eveneens het samen optrekken en het afstemmen van de budgetten. Er
is dan ook een gezamenlijk programma op de inzet van de financiële middelen ter ontsluiting
van nieuwe woningen.
Vraag 15: Is het de bedoeling om in de doorontwikkeling van Regio Deals naar regionale
investeringsagenda’s ook woningbouw op te nemen?
Antwoord: In het regeerprogramma is opgenomen dat samen met provincies en regio’s
in vervolg op en in samenhang met de NOVEX-aanpak en Regio Deals gewerkt wordt aan
regionale investeringsagenda’s. Voor de woningbouw bestaan natuurlijk al de woondeals
die landelijk dekkend zijn. De in het Regeerprogramma aangekondigde realisatiestimulans
beoogt hierbij de benodigde basis investering vanuit het Rijk te zijn. De investeringsagenda’s
zien op een veel bredere keur van onderwerpen en domeinen, de samenhang met de woondeals
zal afhangen van de regio die het betreft en de afspraken die daar nodig zijn.
B. Artikel 1: Continuïteit Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid blijkt niet
uit begroting
Vraag 16: Hoe is de continuïteit van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid,
zoals beoogd in het regeerprogramma, gewaarborgd gezien het feit dat de middelen hiervoor
in 2026 ophouden?
Antwoord: Met de burgemeesters van de 19 gemeenten met een stedelijk focusgebied is
afgesproken dat Rijk en gemeenten zich committeren aan een langjarige inzet. In het
Regeerprogramma is aangekondigd dat de vanuit de ministeries van VRO, JenV, OCW, SZW
en VWS beschikbare geldstromen voor investeringen in deze gebieden zoveel mogelijk
worden gecontinueerd. Er wordt naar gestreefd om deze geldstromen waar mogelijk te
bundelen en het aantal specifieke uitkeringen verder terug te dringen om de administratieve
lasten bij gemeenten te verminderen. Dit sluit aan bij de motie van het lid Dijk c.s.
(Kamerstukken II, 2024–2025, 36 600 IX, nr. 16) waarin het Kabinet verzocht wordt met een plan te komen om de NPLV-gebieden in staat
te stellen om tot ten minste 2028 hun aanpak voort te zetten. Hierbij wordt ook gevraagd
om waar mogelijk de bureaucratie te verminderen door financiële regelingen die er
al zijn hiervoor te gebruiken. Over de precieze uitwerking hiervan wordt u op korte
termijn geïnformeerd.
C. Artikel 2: energietransitie gebouwde omgeving en bouwkwaliteit
Vraag 17: Kunt u voortaan ook omvangrijke meerjarige mutaties, zoals overboekingen
vanuit het Klimaatfonds, opnemen in de overzichtstabel met grote beleidsmatige mutaties?
Antwoord: De tabel «belangrijkste beleidsmatige uitgavenmutaties t.o.v. vorig jaar»
geeft de omvangrijke meerjarige mutaties weer. Indien er omvangrijke mutaties voor
het Klimaatfonds bijzitten worden deze hierin meegenomen. Daarnaast staat in de Klimaatfondsbijlage
een overzicht van de Klimaatfondsmiddelen op de begroting van VRO en wordt er op beleidsartikel
2 in de toelichting op de financiële instrumenten expliciet het Klimaatfonds genoemd
bij de mutaties.
Vraag 18: Is er bij de planning van de uitgaven voor de verduurzaming van maatschappelijk
vastgoed rekening gehouden met risico’s zoals de natuurbeschermingswetgeving (vleermuizen)
en personeelskrapte? Verwacht u dat deze middelen daadwerkelijk in dit kasritme kunnen
worden uitgegeven?
Antwoord: Elk jaar wordt gekeken welke behoefte maatschappelijke vastgoedeigenaren
naar verwachting zullen hebben aan subsidie op grond van de DUMAVA. Het subsidieplafond
voor het desbetreffend jaar wordt hierop aangepast. Om die behoefte in kaart te brengen,
spreekt de RVO onder andere grote intermediairs, branche- en koepelorganisaties. Op
die manier wordt het beschikbare budget in lijn gebracht met de vraag naar subsidie
en over het algemeen is dit ook illustratief voor wat de markt aan kan. Een subsidieaanvraag
moet immers goed voorbereid worden. Op dit moment zijn er overigens nog geen signalen
dat de uitvoering van de eerste twee subsidierondes (2022 en 2023) vertraging oploopt.
Vraag 19: Wat wordt bedoeld met de toelichting bij verduurzaming Groningen en Noord-Drenthe
over toevoeging uit de gereserveerde middelen «energieprestatie-eisen nieuwbouw industrie»?
Antwoord: Voor 2024, 2025 en 2026 is € 150 miljoen beschikbaar gesteld naar aanleiding
van de parlementaire enquête aardgaswinning Groningen. Er is door het vorige kabinet
voor gekozen om € 150 miljoen toe te kennen aan Groningen en isolatieaanpak. Daarom
is dat geld overgeheveld naar de begroting van BZK (vanaf 2025 VRO), waar het wordt
besteed aan opstart uitvoering door Rijk en regio en betalingen van de eerste isolatiemaatregelen
in de eerste helft van 2025. Er is geen link met industrie, het gaat om het verduurzamen
van woningen.
Vraag 20: Wanneer verwacht u de meerjarige inzet van de € 1,65 miljard voor verduurzaming
van Groningen en Noord-Drenthe met de Kamer te kunnen delen?
Antwoord: Op dit moment wordt er door het Rijk en de regio hard gewerkt aan de verdere
uitwerking van maatregel 29. We verwachten na de voorjaarsbesluitvorming van 2025
de Kamer te informeren over het meerjarige bestedingsritme en de inzet.
D. Artikel 3: Ruimtelijke Ordening en Omgevingswet
Vraag 21: Zullen de regionale investeringsagenda’s, die de Regio Deals en andere regelingen
zullen opvolgen, enkel via herschikking van bestaande departementale regelingen worden
gevuld of gaat het kabinet in de aanloop van de Nota Ruimte op zoek naar extra middelen
na 2026?
Antwoord: Voor de regionale investeringsagenda’s zijn op dit moment geen extra middelen
gereserveerd. De investeringsagenda’s zullen door Rijk, regio en provincie gezamenlijk
worden opgesteld. Afhankelijk van de opgestelde agenda, zal met alle partijen gezocht
moeten worden hoe deze gefinancierd kunnen worden.
E. Inzichtelijkheid van de begroting
Vraag 22: Kunt u in de volgende begroting voor VRO zorgen voor consistentie in de
beschrijving van doelen en de koppeling versterken tussen de doelen en de beschrijving
van middelen, met name bij omvangrijke uitgaven?
Antwoord: We delen met de begrotingsrapporteurs het uitgangspunt om in de begroting
goed inzicht te hebben in de doelen en – waar het kan – ook een duidelijke koppeling
tussen deze doelen en de opgenomen middelen. Voor wat betreft deze begroting wordt
de positieve houding van de Algemene Rekenkamer gewaardeerd over de eerste stappen
die zijn gezet in de beleidsagenda voor wat betreft het expliciteren van doelstellingen
en indicatoren op het gebied van wonen. Dat is een aanmoediging om hiermee verder
te gaan.
Het versterken van de consistentie in de beschrijving van de doelen en de koppeling
tussen de doelen en beschrijving van de middelen in de ontwerpbegroting van 2026 zijn
uitgangspunten. Conform de suggesties van de begrotingsrapporteurs wordt hiervoor
inspiratie opgedaan bij het Ministerie van IenW waarbij op dit gebied nadere inspanningen
zijn geleverd.
Daarnaast is het goed om te weten dat bij omvangrijke uitgaven boven de € 20 miljoen
ook de Tweede Kamer geïnformeerd wordt conform het kader «beleidskeuzes uitgelegd».
Dit kader gaat onder meer in op doelen, middelen, nagestreefde doelmatigheid en doeltreffendheid
en kent een evaluatieparagraaf.
F. Strategische Evaluatie Agenda
Vraag 23: Kunt u in de SEA bij de begroting 2026 de volgende punten meenemen:
• het systematisch meenemen van grote uitgaven, zoals stimulering van grootschalige
woningbouwlocaties en verduurzaming van maatschappelijk vastgoed;
• het toevoegen van evaluaties bij sommige monitoringsrapportages, bijvoorbeeld bij
de woondeals;
• het bewust kiezen en waar nodig aanpassen van de timing van periodieke rapportages,
bijvoorbeeld aan het eind van de kabinetsperiode of voor een tussentijdse herijking;
• het toevoegen van de Klimaat- en Energieverkenningen, de jaarlijkse voortgangsrapportage
van het Programma Verduurzaming Gebouwde Omgeving, en het IBO over het huurbeleid?
Antwoord:
Ad 1: het systematisch meenemen van grote uitgaven, zoals stimulering van grootschalige
woningbouwlocaties en verduurzaming van maatschappelijk vastgoed
De SEA wordt continu verder verbeterd en aangepast. Dat betekent onder meer dat evaluaties
van nieuwe instrumenten worden toegevoegd om zo een completer beeld te krijgen en
ervoor te zorgen dat er genoeg bruikbaar evaluatiemateriaal beschikbaar is om toekomstige
periodieke rapportages op een goede manier uit te kunnen voeren. Daarbij zullen ook
instrumenten gericht op grootschalige woningbouwlocaties worden meegenomen en indien
mogelijk concreet worden opgenomen op de Strategische Evaluatie Agenda in de begroting
2026.
De evaluatie van de uitgaven aan de verduurzaming van maatschappelijk vastgoed via
de DUMAVA-regeling vindt jaarlijks plaats. Die evaluatie zal ook in 2026 worden uitgevoerd
en in de SEA van de begroting 2026 worden opgenomen.
Ad 2: het toevoegen van evaluaties bij sommige monitoringsrapportages, bijvoorbeeld
bij de woondeals
In de volgende SEA zal een aankondiging van de evaluatie van de woondeals worden opgenomen.
Evaluatie is op dit moment niet opportuun: de woondeals lopen tot 2030 en zijn pas
een jaar van kracht. Via rapportages van ABF (Primos) en ons eigen voortgangsoverzicht
bouwprojecten in de regio monitoren we de voortgang van de woondeals en sturen waar
nodig bij. De Kamer wordt hierover jaarlijks geïnformeerd via diverse Kamerbrieven
en in de Staat van de Volkshuisvesting.
Ad 3: het bewust kiezen en waar nodig aanpassen van de timing van periodieke rapportages,
bijvoorbeeld aan het eind van de kabinetsperiode of voor een tussentijdse herijking
Timing periodieke rapportage Energietransitie Gebouwde Omgeving (start 2026):
In 2022 is een beleidsdoorlichting van het klimaatbeleid in de gebouwde omgeving aan
de Kamer gerapporteerd over de periode 2015–2020. Volgens de regeling Periodieke Evaluatie
(RPE) dient eens in de vier tot zeven jaar een periodieke rapportage of beleidsdoorlichting
te worden uitgevoerd. De planning van de volgende periodieke rapportage in 2026, vier
jaar na de vorige, is hiermee in overeenstemming.
In 2024 is door de Minister van EZK het syntheseonderzoek klimaatbeleid afgerond over
de periode 2019 tot en met de Voorjaarsbesluitvorming 2023 ten behoeve van het Klimaatplan
2024. Als onderdeel van die evaluatie is ook het klimaatbeleid in de gebouwde omgeving
geëvalueerd. De nieuwe evaluatiecyclus van het Klimaatbeleid loopt van 2024 tot 2029.
Halverwege die periode wordt in 2027 het Klimaatfonds geëvalueerd door de Minister
van KGG. Het uitvoeren van een doorlichting van het klimaatbeleid in de gebouwde omgeving
in 2026 biedt de mogelijkheid om voeding te geven aan de evaluatie van het Klimaatfonds.
Timing periodieke rapportage Woningmarkt en Woningbouw (start 2027):
Conform de eerdergenoemde RPE dient eens in de vier tot zeven jaar een periodieke
rapportage te worden uitgevoerd. In 2023 is de vorige beleidsdoorlichting van artikel
3 bij de Tweede Kamer aangeboden. De huidige startdatum is gebaseerd op de regelmaat
die de RPE voorschrijft. Doordat er recent veel nieuw aanvullend beleidsinstrumentarium
wordt ingezet en ontwikkeld zal er de komende periode bekeken worden wat een adequate
timing is voor deze periodieke rapportage. Hierbij zal ook gekeken worden of het zinvol
is om de scope aan te passen. Hierbij zal ook bekeken worden of het zinvol is om een
aparte periodieke rapportage voor woningmarkt en een aparte periodieke rapportage
voor woningbouw te overwegen. In de SEA in de begroting 2026 zal ik de Tweede Kamer
hierover nader informeren.
Ad 4: het toevoegen van de Klimaat- en Energieverkenningen, de jaarlijkse voortgangsrapportage
van het Programma Verduurzaming Gebouwde Omgeving, en het IBO over het huurbeleid
De Klimaat- en Energieverkenningen die jaarlijks door PBL worden gepubliceerd en de
jaarlijkse voortgangsrapportage van het Programma Versnelling Verduurzaming Gebouwde
Omgeving zullen worden opgenomen in de SEA van de begroting 2026. Volgend jaar zal
ook het IBO huurbeleid worden opgenomen op de SEA.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening