Brief regering : Publicatie Education at a Glance 2024
36 410 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024
Nr. 145
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 11 september 2024
In deze brief bespreken we enkele opvallende uitkomsten uit het rapport Education at a Glance 2024 (EAG 2024).1 EAG 2024 is gisteren gepubliceerd door de Organisatie voor Economische Samenwerking
en Ontwikkeling (OESO). Deze jaarlijkse publicatie bevat gegevens over onder andere
de structuur en randvoorwaarden van het onderwijs in de OESO-landen in 20232. EAG 2024 biedt daarmee niet altijd nieuwe inzichten, maar bevat wel veel waardevolle
informatie over de positie van het Nederlandse onderwijsstelsel in relatie tot andere
landen. Het rapport kan gebruikt worden om inzicht in (internationale) trends te verkrijgen.
We kunnen EAG goed gebruiken om beleid meer evidence informed te maken in lijn met de huidige kabinetsinzet. De belangrijkste uitkomsten zijn terug
te vinden op de website www.ocwincijfers.nl, inclusief bespiegelingen ten opzichte van vergelijkbare landen.
Ieder jaar kent EAG een hoofdthema. Dit jaar is dat Gelijkwaardigheid3, een thema dat al langer een taai en complex maatschappelijk vraagstuk is, en zowel
nationaal als internationaal beleidsmatig geadresseerd wordt. Binnen de Nederlandse
context heeft dit thema, net als in veel andere landen, de meeste raakvlakken met
beleid dat ervoor moet zorgen dat alle leerlingen hun talenten in het onderwijs kunnen
ontwikkelen. Op hoofdlijnen doet Nederland het goed op dit gebied ook in vergelijking
met andere OESO-landen, maar er zijn ook aandachtspunten. EAG 2024 laat zien dat het
funderend onderwijs in Nederland goed toegankelijk is, maar dat de kwaliteit niet
voor iedere leerling gegarandeerd kan worden4. Dit komt onder andere door het lerarentekort dat ongelijk verdeeld is. Voor en na
het funderend onderwijs speelt de financiële thuissituatie een relatief grote rol
in de toegankelijkheid van het Nederlandse onderwijs.
De uitkomsten van EAG 2024 worden meegenomen bij de voorziene totstandkoming van het
Herstelplan kwaliteit onderwijs en de uitvoering van de beleidsagenda bij de begroting
van OCW voor 2025.
In het vervolg van deze brief bespreken we daarom nog een aantal concrete onderwerpen
uit EAG 2024 over dit onderwerp in relatie tot het Herstelplan. We focussen daarbij
op drie thema’s:
1) Toegankelijkheid en overgangen in het onderwijs: heeft iedere leerling of student
de mogelijkheid het onderwijs dat bij diens capaciteiten past te volgen en voltooien?
2) De kwaliteit van het onderwijs: krijgt iedere leerling of student binnen een onderwijssoort
kwalitatief hoogstaand onderwijs?
3) De rol van de thuissituatie: in hoeverre is een eigen bijdrage nodig om aan het onderwijs
deel te nemen, en hebben ouders medezeggenschap?
Naast de bovengenoemde thema’s raakt het thema Gelijkwaardigheid ook aan ons emancipatiebeleid. Op dat gebied doet Nederland het qua onderwijsuitkomsten
in relatie tot emancipatie goed. Het aandeel vrouwen met een hbo- of wo-diploma is
relatief hoog (59% vs 54% in de OESO). Ook werken recent afgestudeerde vrouwen vaker
dan gemiddeld in de OESO (tussen de 7 en 11%-punt meer; afhankelijk van welke opleiding
ze hebben afgerond).5 Het aandeel werkende vrouwen blijft echter wel nog wel achter bij het aandeel werkende
mannen, ongeacht welke opleiding zij hebben gevolgd.
Toegankelijkheid vooral voor en na het funderend onderwijs onder druk
Op verschillende plekken in het onderwijs zien we dat leerlingen met dezelfde kennis
en vaardigheden, maar met een andere achtergrond, verschillende schoolloopbanen kunnen
hebben. Het verbeteren van de toegankelijkheid en overgangen in het onderwijs is daarom
belangrijk zodat alle leerlingen zich kunnen ontplooien. Vanuit dit oogpunt is het
goed om te zien dat volgens EAG 2024 bijna alle leerlingen in Nederland toegang hebben
tot po waar de overheid bij betrokken is. Minder dan 1% van de leerlingen ging in
2022 naar onafhankelijk privaat po.6 Ook heeft slechts 2% van de volwassenen tussen de 25 en 64 jaar het po niet afgemaakt,
net als gemiddeld in de OESO7.
Hoewel vrijwel alle leerlingen basisonderwijs volgen, stroomt niet iedereen gelijk
in. EAG 2024 laat hier in eerste instantie een positief beeld zien.8 Van de Nederlandse 0–2 jarigen ging in 2022 73% naar de kinderopvang, alleen in Denemarken
was dit iets hoger (74%). Tegelijkertijd zijn er aanzienlijke verschillen tussen inkomensgroepen.
Van de hoogste 33% inkomens ging 88% van de kinderen naar de kinderopvang. Bij de
laagste 33% inkomens, was dat slechts 54% van de kinderen. Deze verschillen waren
maar in een paar landen groter, en kan erop wijzen dat achterstanden in Nederland
al vroeg beginnen. Bij de voorgenomen plannen rondom het toegankelijker maken van
de kinderopvang is het daarom essentieel dat ervoor wordt gezorgd dat ze de juiste
doelgroep bereiken om deze ongelijkheid voor het basisonderwijs niet te vergroten.
Ook onderzoeken we de mogelijkheden om de leerplicht te verlagen, zodat kinderen met
minder achterstanden aan het onderwijs beginnen.
Ook aan het andere eind van het spectrum zien we verschillen in wie er aan het onderwijs
deelneemt en dit afrondt.9 Iets oudere gegevens uit 2019, waarover dit jaar in EAG 2024 wordt gerapporteerd,
laten zien dat eerste en tweede generatie migranten die aan een hbo- of wo-opleiding
beginnen aanzienlijk minder vaak hun opleiding afronden (54% en 55%) dan andere studenten
(73%). Eenzelfde verschil is te zien wanneer wordt gekeken naar het opleidingsniveau
van de ouders van hbo- en wo-studenten. Studenten die aan een hbo- of wo-opleiding
beginnen en van wie de ouders geen mbo of havo-vwo diploma hebben behaald, voltooiden
hun opleiding maar in 58% van de gevallen, kinderen van ouders met een hbo- of wo-diploma
deden dit in 76% van de gevallen. Hoewel voor niet alle OESO-landen deze gegevens
beschikbaar zijn, vormt Nederland een negatieve uitschieter wanneer we kijken naar
de verschillen tussen deze groepen studenten. Deze uitkomsten suggereren dat het hbo
en wo in Nederland niet voor iedereen even toegankelijk zijn.
Investeringen in een aantrekkelijk beroep als leraar belangrijk voor kwalitatief onderwijs
Iedereen moet de mogelijkheid krijgen om het onderwijs te volgen dat bij ze past.
Bovendien moet de kwaliteit van dit onderwijs gegarandeerd zijn. Het belang van kwalitatief
goed onderwijs blijkt uit rapportages over dalende leerresultaten van Nederlandse
leerlingen, onder andere op het gebied van de basisvaardigheden.10 Alle leerlingen moeten goed leren lezen, schrijven en rekenen. Hieraan wordt al hard
gewerkt vanuit het Masterplan basisvaardigheden, maar een succesvolle aanpak valt
of staat uiteindelijk ook bij de mensen die voor de klas staan. EAG 2024 laat op dit
punt zien dat bijna alle OESO-landen die hierover kunnen rapporteren te maken hebben
met een lerarentekort.11 De Nederlandse meting van lerarentekorten blijkt binnen de OESO uniek. In deze aanpak
worden zowel zichtbare als onzichtbare tekorten opgevraagd, en dit gebeurt op landelijk
en regionaal niveau. Hieruit blijkt dat tekorten groter zijn in de randstad en op
scholen met een hoge schoolweging.12 De arbeidsmarkttoelage voor scholen met een hoge weging is ingesteld om het werken
op deze scholen aantrekkelijker te maken.
EAG 2024 laat zien dat leraren en schoolleiders in Nederland in 2023 meer verdienen
dan wat zij gemiddeld in de OESO verdienen. Op de website van de rijksoverheid staat
een recent beeld van wat de leraar verdient13: de gemiddelde beloning is in 2023 voor een leraar in het po zo’n 5.800 euro per
maand bruto en in het vo zo’n 6.200 euro per maand. EAG vergelijkt ook op opleidingsniveau:
leraren in het po en vo verdienen respectievelijk zo’n 78% en 85% van wat andere hbo-
en wo-gediplomeerde Nederlanders verdienen. In andere OESO landen is dat 81% voor
leraren in groep 3 of hoger, 84% voor docenten in de onderbouw van het vo en 88% voor
docenten in de bovenbouw van het vo. De OESO maakt geen onderscheid in het diploma
van de leraren (hbo of wo; bachelor of master). Het in december 2023 uitgekomen onderzoek
van SEO houdt hier wel rekening mee.14 Daaruit blijkt dat hbo-bachelor- en wo-opgeleide werknemers in het po en vo minimaal
marktconform15 verdienen. Een bredere vergelijking waarin naast opleidingsniveau ook andere kenmerken
worden meegenomen (leeftijd, regio, herkomst, geslacht, contractvorm en omvang van
het dienstverband) laat zien dat leraren in het po en vo respectievelijk 106% en 104%
van het salaris van vergelijkbare medewerkers in andere sectoren verdienen.
De rol van de thuissituatie: eigen financiële bijdrage vooral groot in voorschoolse
educatie en hbo en wo; ook inspraak belangrijke manier om iedereen mee te laten tellen
Het is van belang dat de (financiële) thuissituatie van leerlingen en studenten geen
rol speelt in hoe toegankelijk het onderwijs is, en dat alle leerlingen toegang hebben
tot een stimulerende omgeving om zich breed te ontwikkelen. Alle leerlingen in Nederland
kunnen gratis naar het po en vo, maar ouders leveren soms ook een eigen bijdrage.
Het is positief om te zien dat deze eigen bijdrage aan het po in Nederland relatief
laag was in 2021: 1% van de totale uitgaven aan het po wordt door huishoudens zelf
gemaakt (vs. 5% in de OESO).16 In het vo en mbo is deze eigen bijdrage met 5% al iets hoger (vs. 7% in de OESO).
Met name in het hbo en wo (13% eigen bijdrage in NL, 19% in de OESO) en voor de voorschoolse
educatie en peuteropvang (13% eigen bijdrage in NL, ook 13% in de OESO) is de eigen
financiële bijdrage een stuk groter. Dit is een teken dat een financiële bijdrage
een drempel kan vormen om te participeren in bepaalde typen onderwijs.
Eenzelfde beeld zien we ook wanneer we naar volwassenen tussen de 25 en 64 jaar kijken
die graag nog formeel of informeel onderwijs willen volgen.17 Voor 40% van hen zijn roosterconflicten een belemmering, waarmee Nederland gemiddeld
scoort. Voor 53% zijn aanvullende kosten een probleem, het hoogste percentage van
de OESO. Ook hier geldt dat de financiële, maar ook logistieke, redenen vanuit de
thuissituatie erg bepalend zijn voor de mate waarin volwassenen zich kunnen blijven
ontwikkelen.
De rol die de situatie thuis speelt in het onderwijs komt niet enkel tot uiting in
een mogelijke financiële bijdrage. EAG 2024 laat bijvoorbeeld zien dat in alle onderwijssoorten
in Nederland ouders, naast de leerlingen zelf, veel inspraak hebben over hoe het onderwijs
eruit kan zien.18 Ook zijn er veel onderwerpen waar zij over mee mogen of moeten praten. Dat is positief,
want het onderwijs is van ons allemaal. Hierbij is het echter wel noodzakelijk dat
alle stemmen daadwerkelijk gehoord kunnen worden en dat er voldoende kennis, kunde
en (procedurele) ondersteuning is om mee te kunnen praten. Daarom blijft het belangrijk
om in te zetten op het versterken van medezeggenschap.
Conclusie
EAG 2024 laat vanuit internationaal perspectief zien dat, wanneer we kijken naar de
indicatoren die de OESO hanteert, Nederland het goed doet op het gebied van Gelijkwaardigheid. Tegelijkertijd zijn er ook knelpunten. Het funderend onderwijs is over het algemeen
goed toegankelijk, maar het lerarentekort dat ongelijk verdeeld is kan er wel voor
zorgen dat voor niet iedere leerling de kwaliteit van het onderwijs in Nederland gegarandeerd
kan worden. We blijven ons er dan ook voor inzetten om het beroep van leraar aantrekkelijker
te maken, en het lerarentekort te bestrijden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M.L.J. Paul
Indieners
-
Indiener
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Medeindiener
M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap