Brief regering : Kabinetsreactie op de afsprakenlijst van het Interparlementair Koninkrijksoverleg (IPKO) juni 2024
33 845 Interparlementair Koninkrijksoverleg
AQ/ Nr. 54
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 september 2024
De vaste commissies voor Koninkrijksrelaties van de Eerste en Tweede Kamer hebben
mij op d.d. 27 juni 2024 (Kamerstuk 33 845, nr. 53/2024D27460) verzocht om, namens het kabinet, de beide Kamers te voorzien van een reactie op
de afsprakenlijst van het Interparlementair Koninkrijksoverleg (IPKO) dat heeft plaatsgevonden
van 7 tot en met 10 juni jl. in Nederland. Ten aanzien van de onderwerpen uit de afsprakenlijst
die het kabinetsbeleid raken, wordt per onderwerp ingegaan op de laatste stand van
zaken, dan wel gemaakte afspraken.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
F.Z. Szabó
Armoede-indicatoren en -bestrijding
Ik heb kennis genomen van het werkbezoek dat het IPKO in juni heeft gebracht in Amsterdam
Noord en de besprekingen die toen zijn gevoerd in het kader van armoedebeleid. Ook
heb ik ervan kennisgenomen dat de heer Thodé een presentatie heeft verzorgd over het
werk van de Commissie Sociaal Minimum Caribisch Nederland (hierna de Commissie). Volgens
het kabinet is het van belang dat iedereen kan rondkomen en mee kan doen in de samenleving.
Het rapport van de Commissie heeft een belangrijke impuls gegeven aan de aanpak van
verschillende sociale vraagstukken in Caribisch Nederland en heeft onder andere geleid
tot verhoging van het Wettelijk Minimumloon (WML) en de onderstandsuitkering op Bonaire,
Sint Eustatius en Saba.
Op 2 februari jl. (Kamerstuk 36 410 IV, nr. 43) hebben de toenmalige Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenenbeleid
en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een initiële
reactie gegeven op het rapport. Hierin zijn zij ingegaan op de getroffen maatregelen
ter opvolging van de korte termijnadviezen van de Commissie.
Op dit moment wordt gewerkt aan een kabinetsreactie, die onder meer ingaat op maatregelen
voor de lange termijn en een integrale aanpak ter verbetering van de bestaanszekerheid,
die in november voorafgaand aan het commissiedebat sociaal minimum naar de Kamer wordt
gestuurd.
Onderwijs
Het studiesucces van Caribische studenten staat al langer op de agenda in de gesprekken
met de eilanden. Ook de Nationale ombudsman heeft in 2020 aandacht besteed aan het
studiesucces in het rapport «Kopzorgen van Caribische Studenten.»1 Sindsdien zijn er veel stappen gezet om de uitdagingen die Caribische studenten ervaren
aan te pakken. Een uitgangspunt hierbij is ook dat er niet enkel over studenten wordt gesproken, maar ook met studenten om zo te horen waar nog steeds verbeteringen nodig zijn. Het verheugt mij
dan ook dat het IPKO via deelgroepen gesprekken heeft gevoerd met Caribische studenten.
In 2021 is vanuit het Ministerieel Vierlandenoverleg (M4LO) voor onderwijs, cultuur
en wetenschap de Regiegroep Studiesucces Caribische Studenten gestart. Vervolgens
is dit gecontinueerd in een Koninkrijksbreed Strategic Education Alliance (SEA) programma.
Via dit programma zetten de vier Ministers zich gezamenlijk in om het studiesucces
van Caribische studenten te vergroten in de gehele keten, van studiekeuze en voorbereiding
tot en met ontvangst en begeleiding. Op 11 en 12 april jl. vond de tweede werkconferentie
van SEA plaats op Curaçao, gericht op het vergroten van het studie- en studentensucces
van Caribische studenten in het vervolgonderwijs. Hier was een grote opkomst van studenten,
decanen en schoolleiders uit het Caribische deel van het Koninkrijk. De werkconferentie
sloot aan bij de Kennismissie in het Caribisch gebied, waar de toenmalige Minister
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap samen met onderwijs- en kennisinstellingen van
Europees Nederland een bezoek heeft gebracht aan Aruba en Curaçao, om in gesprek te
gaan met de betrokkenen uit het Caribische onderwijs- en kennisveld over verdere samenwerking
in het Caribische deel van het Koninkrijk.2
De studenten gaven tijdens het IPKO aan dat een deel van de uitdagingen voortkomt
uit de voorlichting op de eilanden voor vertrek en uit de overgang naar Europees Nederland.
Vanuit SEA wordt gewerkt aan een decanennetwerk om de voorlichting aan studenten vanuit
onderwijsinstellingen, scholen of andere organisaties beter op elkaar af te stemmen.
Voor Caribische studenten is daarnaast begeleiding beschikbaar bij de overstap naar
Europees Nederland. Vanuit Europees Nederland werken de betrokken overheidsinstanties
continu aan het verbeteren van de informatievoorziening richting de Caribische studenten,
om zo alle regelzaken zoals het aanvragen van een zorgverzekering en het inschrijven
voor een studie duidelijk te kunnen communiceren.
Terugkeer naar de eilanden na het afronden van de studie wordt in meerdere deelgroepen
genoemd. Eén van de prioriteiten in het Strategic Education Alliance (SEA) programma
is de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt. Vorig jaar is afgesproken om te
starten met het uitvoeren van arbeidsmarktanalyses op de zes Caribische eilanden.
Ook bij de eerder genoemde Kennismissie stond een betere aansluiting van het onderwijs
op de arbeidsmarkt op de agenda. Onderwerpen zoals diversificatie van de economieën
op de eilanden en aansluiting van daarvoor benodigde opleidingen en het enthousiasmeren
van leerlingen voor het kiezen van opleidingen in minder populaire sectoren waar veel
vraag naar arbeidskrachten is kwamen in deze gesprekken aan de orde. In het M4LO van
november 2024 zal een voorstel naar aanleiding van de definitieve bevindingen uit
de arbeidsmarktanalyses worden voorgelegd aan de Ministers.
Criminaliteit, corruptie, ondermijning, veiligheid, verwevenheid onder- en bovenwereld
en samenwerking binnen het Koninkrijk gericht op bestrijding
De Caribische regio is bovengemiddeld kwetsbaar voor grensoverschrijdende criminaliteit.
Er zijn in de regio veel factoren aanwezig waarvan bekend is dat ze gunstig zijn voor
de groei van transnationale criminaliteit, zoals de nabijheid van productielanden,
smokkelroutes en afzetmarkten. Tevens is het relatief eenvoudig om toegang te krijgen
tot faciliteiten die nodig zijn voor criminele activiteiten, waaronder mogelijkheden
om contrabande te transporteren en geld wit te wassen. Eilanden in de Caribische regio
zijn klein en hebben een smalle economische basis door de afhankelijkheid van import
van goederen vanuit een klein aantal externe markten en een kleine binnenlandse markt.
De schaalgrootte van de landen leidt ertoe dat de uitvoeringscapaciteit vaak ontbreekt
om ondermijnende criminaliteit effectief te bestrijden.
Het versterken van de rechtsstaat en de rechtshandhaving is een autonome aangelegenheid
van de Caribische landen. Het grensoverschrijdende karakter van criminaliteit betekent
dat Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland een duidelijk belang hebben bij een
sterke rechtsstaat in ieder land van het Koninkrijk. Uit de presentatie van het NSOC
aan het IPKO bleek al dat criminaliteit juist in gezamenlijkheid het beste het hoofd
wordt geboden. Daarom zetten Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland zich op steeds
meer aspecten van de rechtshandhaving in om de samenwerking te verbeteren.
Ondersteuning vanuit Nederland gebeurt op basis van artikel 36 van het Statuut voor
het Koninkrijk der Nederlanden, waarin is bepaald dat de landen binnen het Koninkrijk
elkaar hulp en bijstand verlenen. BZK doet dit op basis van begrotingshoofdstuk IV
Koninkrijksrelaties artikel 1, dat als doelstelling heeft: «Het bevorderen van goed
bestuur door een bijdrage te leveren aan het versterken van de rechtsstaat van de
landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten». De inzet vanuit artikel 1 richt zich voornamelijk
op drie deelgebieden: ten eerste het versterken van de grensbewaking door middelen
beschikbaar te stellen aan de Koninklijke Marechaussee. Ten tweede het vergroten van
de recherchecapaciteit door middel van het Recherchesamenwerkingsteam en het in 2016
gestarte Team Bestrijding Ondermijning. Ten derde het versterken van de rechterlijke
macht door uitzendingen naar het openbaar ministerie voor Curaçao, Sint Maarten en
de BES-eilanden en het openbaar ministerie voor Aruba en het Gemeenschappelijk Hof
van Justitie te faciliteren.
De verwevenheid tussen de boven- en onderwereld ondermijnt en ontwricht het openbaar
bestuur in het Caribisch deel van het Koninkrijk en schaadt het vertrouwen van de
samenleving in de overheid. In het Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) tussen de
Ministers van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland van januari 2015
werd vastgesteld dat een meerjarige, fundamentele, ketenbrede aanpak voor verbetering
van de rechtshandhavingsketen in het Caribisch gebied noodzakelijk was. Sindsdien
zijn vele succesvolle onderzoeken gedraaid die belastingfraude, witwassen, valsheid
in geschrifte, oplichting en verduistering door hooggeplaatste politici, ambtenaren
en private ondernemingen aan het licht hebben gebracht. Sommige zaken hadden een directe
betrokkenheid met Caribisch en Europees Nederland. Sinds 2022 zijn er meer middelen
voor de ondermijningsaanpak (oplopend van € 12 mln. in 2021 tot € 21 mln. in 2024);
hiermee werd een bestendiging op Curaçao en een uitbreiding naar Aruba mogelijk. Daarnaast
is er structureel € 1 mln. vrijgekomen voor het ontwikkelen van bestuurlijke instrumentaria
bij de bestrijding van gelegenheidsstructuren van ondermijning.
Democratisch deficit in het Koninkrijk
In de Rijkswetgevingsprocedure is geen sprake van een proportionele stem van de Caribische
landen bij het maken van wetten die alle vier landen van het Koninkrijk raken en bij
de controle van de Koninkrijksregering. Er bestaat zodoende een democratisch tekort
en het kabinet onderkent dit. De vier in het programma van het IPKO geïdentificeerde
lijnen (democratische vertegenwoordiging, Rijkswetgeving(sprocedure), controle op
de Koninkrijksregering, verhoudingen binnen de RMR) zijn relevant in dit kader.
In het verleden zijn reeds verschillende routes geïdentificeerd die op verschillende
wijzen kunnen bijdragen aan het verkleinen van het tekort zoals toevoeging van gereserveerde
Tweede Kamerzetels voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten, initiatiefrecht voor de Staten,
stemrecht voor Statenleden bij Rijkswetgeving, uitbreiding van het actieve kiesrecht
naar alle Nederlanders in de autonome landen en de instelling van een Koninkrijksparlement.
Deze routes en eventuele andere denkrichtingen verdienen zorgvuldige overweging en
bespreking door het bestuur van de landen. Het kabinet hecht hierbij ook veel waarde
aan de aandacht voor dit onderwerp van de volksvertegenwoordigingen van de vier landen
en door het IPKO gezamenlijk. Dit draagt bij aan het vinden van democratisch gedragen
oplossingen van het tekort.
Het kabinet neemt dan ook met interesse kennis van het mandaat door het IPKO aan een
groep deskundigen om bestaande en nieuwe voorstellen tot vermindering van het democratisch
tekort in kaart te brengen, te analyseren en samen te vatten, alsook de bestaande
Statuutsbepalingen in ogenschouw te nemen en de analyseren. Voorts ziet het kabinet
uit naar de uitkomsten van het onderzoek door het Presidium om een apart IPKO te organiseren
gewijd aan het oplossen van het democratisch tekort. Tot slot ziet het kabinet de
brief van het Presidium inzake de Koninkrijksconferentie tegemoet.
Het kabinet heeft daarnaast met waardering kennisgenomen van het voornemen van de
Staten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten om binnen enkele weken na afloop van het
IPKO een voorstel te presenteren voor een Rijkswet op grond van artikel 12a Statuut
voor de behandeling van bij Rijkswet aangewezen geschillen tussen het Koninkrijk en
de landen. Het tot stand brengen van een geschillenregeling voor het Koninkrijk zou
een belangrijke stap zijn voor het versterken van het institutioneel kader tussen
de vier landen van het Koninkrijk. Het kabinet ziet het voorstel tegemoet en neemt
graag kennis van het voorziene verdere proces.
Nationaal Slavernijmuseum
Ik heb kennis genomen van de presentatie over de totstandkoming van het nationaal
slavernijmuseum die tijdens het IPKO 2024 is verzorgd door John Leerdam, Peggy Brandon
en David Brandwagt, kwartiermakers van het museum. Aan de ontwikkeling van het museum
wordt al sinds 2017 gewerkt, toen de Amsterdamse gemeenteraad unaniem een raadsinitatief
over het museum aannam. Het Ministerie van OCW is sinds 2021 financieel betrokken
bij de totstandkoming van het museum. Hoewel het een Amsterdams initiatief betreft,
vindt het kabinet het belangrijk dat het Nationaal Slavernijmuseum een Koninkrijksbreed
museum zal worden, dat het verhaal van het hele Koninkrijk vertelt en ook met mensen
en organisaties in het hele Koninkrijk samenwerkt. Samen met de gemeente Amsterdam
is besloten om de trans-Atlantische slavernijgeschiedenis als kernverhaal van het
museum te hanteren en tegelijkertijd aandacht te hebben voor de gehele breedte van
het Nederlandse slavernijverleden (waaronder het slavernijverleden in het Indisch-Oceanisch
gebied en de Indonesische archipel). In totaal zijn de kosten van het museum geraamd
op 108,8 miljoen euro3 en de samenwerking tussen de gemeente Amsterdam en het Rijk ter realisering van het
museum is in mei 2024 vastgelegd in een bestuursovereenkomst.
Toegezegd is dat het museum een lokale weerslag in het Caribisch deel van het Koninkrijk
krijgt. De Caribische gesprekspartners hebben aangegeven dat er niet zozeer behoefte
is aan een dependance van het Nationaal Slavernijmuseum, maar wel aan steun aan de
lokale erfgoedinstellingen om zelf het erfgoed te behouden, beheren en preserveren.
Daarom krijgt deze lokale weerslag vorm in de versterking van de museale infrastructuur
in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Hoe deze versterking van de museale infrastructuur
er uit ziet wordt in de komende periode met vertegenwoordigers van Aruba, Bonaire,
Curaçao, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten en BZK en OCW verder uitgewerkt. Dit
wordt bekostigd uit de middelen voor beleidsintensiveringen voor het Caribisch deel
van het Koninkrijk die beschikbaar zijn gemaakt naar aanleiding van de excuses van
de Minister-President namens de regering. In overleg met deze vertegenwoordigers zal
worden bezien welk deel van het budget hiervoor zal worden ingezet.
Access of the (autonomous) countries of Aruba, Curaçao and Sint Maarten to EU Funds
De Europese middelen voor Landen en Gebieden Overzee (LGO) worden per 7 jaar vastgesteld
en geoormerkt per LGO, regio en intraregionaal. Voor de NL-LGO zo’n € 80 mln. Dit
betekent dat de subsidiebedragen vooraf bekend zijn en het vraagt van de LGO om op
de juiste wijze aanvragen in te dienen, projecten uit te voeren en te verantwoorden.
Dit is vaak een grote uitdaging, omdat de vereisten hoog zijn. De subsidierelatie
is een zelfstandige rechtstreekse relaties van individuele LGO’s met de Europese Commissie
(EC). Nederland is daarin geen partij. Wel ondersteunen wij de LGO gezamenlijk vanuit
Nederland en de Permanente Vertegenwoordiging van Nederland bij de Europese Unie met
bijvoorbeeld netwerkgesprekken en belangenbehartiging. Verder worden workshops georganiseerd
en worden overleggen met de EC en het jaarlijkse Forum gezamenlijk voorbereid.
Naast de LGO-subsidies, kunnen de LGO ook aanvragen indienen bij de «horizontale fondsen».
Vanwege de LGO-status kunnen ze dat niet bij alle horizontale fondsen doen. Voor zo’n
20 fondsen komen de LGO wel in aanmerking.
In de fondsen zitten miljarden euro’s, maar er zijn veel belemmeringen voor het daadwerkelijk
benutten, dit zijn o.a:
1. Aanvragen moeten concurreren met die van aanvragen uit Europese landen, die over veel
meer kennis, vaardigheden, middelen en connecties beschikken om succesvolle aanvragen
in te dienen.
2. Fondsen stellen hele specifieke eisen per subsidieronde en dan is er beperkte reactie
termijn. De juiste ronde moet worden afgewacht en daarna snel worden benut.
3. Het betreft bijna nooit 100% subsidie. Als gevolg daarvan moeten ook eigen middelen
of cofinanciering beschikbaar zijn.
Om de effectiviteit van de BES bij aanvragen voor horizontale fondsen te ondersteunen
is in 2023 een speciaal gezant benoemd. De gezant kan ook door de landen worden benut,
indien zij dit kenbaar maken. Verder is het zinvol om in Brussel draagvlak te creëren
voor procedures die beter afgestemd zijn op de kleine schaal van de overheidsorganisaties,
om zo de toegankelijkheid van de horizontale fondsen waar de LGO ook nu al voor in
aanmerking komen te vergroten.
Een andere mogelijkheid voor de Nederlandse LGO om toegang te verkrijgen tot meer
horizontale fondsen is een statuswijziging naar Ultraperifeer Gebied (UPG). Dit lijkt
aantrekkelijk, maar een statuswijziging is een zwaar traject van vele jaren met grote
juridische implicaties en economische voor- en nadelen. Die zouden met een onderzoek
kunnen worden geïnventariseerd, maar alleen als de BES en de landen hier zelf ook
voor kiezen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.Z. Szabó, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties