Brief regering : Aanpak dalende studentenaantallen in het mbo
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Nr. 619
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 juli 2024
Het mbo vervult een cruciale rol voor de samenleving en de arbeidsmarkt. Een mbo-diploma
stelt studenten in staat om zichzelf te ontplooien, waar dan ook in Nederland. Het
mbo is in alle regio’s nauw verbonden met het regionale bedrijfsleven. De regionale
opleidingscentra en beroepscolleges kennen een verspreiding over het land, waardoor
er voor iedere student een bereikbaar en breed opleidingsaanbod beschikbaar is.
Door verandering van de demografische samenstelling van de bevolking daalt het aantal
studenten binnen het mbo sinds een aantal jaren en uit de referentieraming blijkt
dat deze daling voor langere tijd doorzet.1 Hierdoor kan de kwaliteit en regionale toegankelijkheid van het mbo-opleidingsaanbod onder druk komen te staan. Dit komt mede doordat de bekostiging van mbo-instellingen
hoofdzakelijk wordt vastgesteld op basis van het aantal ingeschreven studenten. Verschraling
van maatschappelijk voorzieningen, zoals onderwijs, heeft gevolgen voor de leefbaarheid
van regio’s. Het zet de brede welvaart en het gemeenschapsleven verder onder druk,
juist aan de randen van het land.2
Om de mogelijke druk op het opleidingsaanbod tegen te gaan, zijn in het hoofdlijnenakkoord
daarom afspraken gemaakt over het behouden van toegankelijk onderwijs in de regio,
door te bevorderen dat onderwijsaanbod binnen een redelijke reistijd beschikbaar is
en blijft. Dit is in het bijzonder van belang voor studenten die een mbo entree- of
mbo niveau 2 opleiding volgen.3 Met deze brief informeer ik u over mijn aanpak op korte en middellange termijn om
nabijheid van mbo onderwijs in de regio zo goed mogelijk te behouden.
Korte termijn
In 2020 telde de sector ongeveer 508 duizend studenten. In de meest recente prognose
van DUO wordt rekening gehouden met een terugloop van het aantal studenten tot ongeveer
437 duizend (–14%) in 2038. Om de gevolgen van krimp op te vangen zijn instellingen
intensiever gaan samenwerken, zijn er instellingen gefuseerd en hebben instellingen
maatregelen genomen om schaalvoordelen te behalen. Er zit echter een grens aan de
efficiëntie die behaald kan worden. Op termijn heeft de krimp, in potentie, verregaande
gevolgen voor de kwaliteit en toegankelijkheid in bepaalde regio’s. Bijvoorbeeld doordat
onderwijslocaties moeten sluiten, opleidingen niet meer aangeboden kunnen worden of
de omvang van docententeams te klein wordt.4
Om de grootste gevolgen van krimp op korte termijn op te vangen is in de werkagenda
€ 90 miljoen beschikbaar gesteld voor de jaren 2025 tot en met 2027. Samen met de
sector werk ik aan een regeling, waarmee deze middelen worden verdeeld over mbo-instellingen
binnen de sterkst krimpende regio’s. Het doel is om in regio’s waar de impact van
de dalende studentenaantallen het grootst is, een kwalitatief goed en divers mbo-aanbod
beschikbaar te houden, binnen redelijke reisafstand. Om te bepalen om welke regio’s
dit gaat, is gekeken waar de daling van het aantal studenten het sterkst is. Hier
is de indeling van de arbeidsmarktregio’s aangehouden. De norm die vervolgens wordt
gehanteerd om aanspraak te maken op de aanvullende middelen is dat er sprake moet
zijn van krimp in de periode tussen 2023–2033 en dat die krimp twee maal hoger is
dan het landelijke gemiddelde. Instellingen met locaties in deze arbeidsmarktregio’s
maken gezamenlijk aanspraak op aanvullende middelen.
Met deze aanpak kies ik er bewust voor om daar te investeren waar de impact het grootst
is en niet op alle plekken in Nederland die te maken hebben met dalende studentenaantallen.
Het gaat dan om de volgende regio’s: Achterhoek, Drenthe, Zuid- Midden & Noord-Limburg,
Twente, Zeeland, Friesland, Noord-Holland Noord, Rivierenland en Groningen.
Het is belangrijk dat instellingen binnen deze sterk krimpende regio’s met elkaar
samenwerken en gezamenlijk maatregelen nemen zodat de instandhouding van een divers
opleidingsaanbod gegarandeerd blijft. Hieronder leest u welke uitgangspunten ik daarbij
hanteer.
Uitgangspunten verdeling aanvullende middelen 2025–2027
Instellingen in deze krimpregio’s vraag ik om in gezamenlijkheid een plan te maken
waarin scherpe keuzes worden gemaakt over het beoogde onderwijsaanbod voor de komende
vijf tot tien jaar. Daarbij dienen zij duidelijk te maken welke maatregelen nodig
zijn om dat aanbod te realiseren. Hiermee sluit ik grotendeels aan bij het advies
van de Commissie Macrodoelmatigheid MBO (CMMBO) om rekening te houden met regionale
differentiatie.5
Advies Sturing en instandhouding van regionale mbo infrastructuur
De CMMBO heeft, op verzoek van mijn ambtsvoorganger, onderzoek gedaan naar regionale
samenwerking en de aanpak op dalende studentenaantallen. Op basis van deze onderzoeken
heeft de CMMBO het advies «Sturing en instandhouding van regionale mbo infrastructuur»
aan mij aangeboden. De onderliggende onderzoeken en het advies zijn bijgevoegd bij
deze brief. De CMMBO adviseert onder meer om de krimpmiddelen in te zetten voor structurele
transities en samenwerking en deze niet aan te wenden als kortlopende subsidiëring
van opleidingen. De commissie adviseert verder om ruimte te laten voor maatwerk bij
de instellingen in de krimpgebieden. Ook adviseert de commissie om samenhangende planvorming
in de regio te stimuleren, en te gaan voor een integrale benadering van de leefbaarheid
in de krimpregio. Voor de langere termijn adviseert de CMMBO onder andere om de bekostigingssystematiek
te herzien. De inzichten vanuit de onderzoeken en het advies over de aanpak op dalende
studentenaantallen worden meegenomen in de uitwerking van de aanpak voor de kortere
en langere termijn.
Instellingen kunnen de middelen inzetten voor transitiemaatregelen, maatregelen ten
behoeve van instandhouding of een fusie:
○ Transitiemaatregelen: In veel regio’s liggen kansen voor instellingen door samen te
werken aan een dekkend aanbod mbo-opleidingen. Daarvoor zullen onderling afwegingen
moeten worden gemaakt, bijvoorbeeld door opleidingen te verbreden, onderling uit te
wisselen en/of af te bouwen. Ook kunnen instellingen voorzieningen uitwisselen en
gezamenlijke campussen vormen, ook met hbo- en wo-instellingen. Hierdoor wordt de
doelmatigheid van het regionale opleidingsaanbod bevorderd. Deze maatregelen brengen
tijdelijke kosten met zich mee die met de aanvullende middelen kunnen worden gedekt.
○ Instandhoudingsmaatregelen: Wanneer instellingen reeds aantoonbaar maatregelen hebben
genomen om de gevolgen van dalende studentenaantallen op te vangen, blijft er minder
ruimte over om nog verdere doelmatigheidsvoordelen te behalen. Voorbeelden zijn regio’s
waar door fusies nog maar één mbo-instelling actief is, waar instellingen hun onderwijs
bijvoorbeeld sterker hebben verbonden met de praktijk en/of opleidingen hebben verbreed
om kosten te reduceren. In zo’n geval kunnen de aanvullende middelen worden aangewend
om te komen tot een sluitende exploitatie, door kosten te dekken om opleidingen en
locaties tijdelijk in stand te houden. Ook na 2027 zijn maatregelen nodig, waar momenteel
geen aanvullende middelen voor beschikbaar zijn.
○ Fusie: De afgelopen jaren hebben veel mbo-instellingen de krachten gebundeld en zijn
gefuseerd. Fusie is een goede oplossing gebleken om in veel regio’s een dekkend aanbod
opleidingen in stand te houden. Wanneer na een afweging over transitie- en instandhoudingsmaatregelen
blijkt dat een fusie de best passende oplossing is om een regionaal dekkend aanbod
mbo-opleidingen in stand te houden dan kunnen de aanvullende middelen ook worden ingezet
voor kosten die samenhangen met een fusie.
In de regeling worden de aanvullende middelen verdeeld over de regio’s op basis van
het aantal woonachtige studenten en de absolute krimp. Hierdoor kunnen drie groepen
regio’s worden onderscheiden (klein, middel en groot). De middelen worden vervolgens
verdeeld met een staffel, voor iedere groep geldt een vast bedrag. Instellingen binnen
een arbeidsmarktregio dienen vervolgens gezamenlijk een aanvraag in waarmee zij aanspraak
kunnen maken op de aanvullende middelen. In dit plan stellen zij ook een onderlinge
verdeling voor van het regionaal beschikbare budget. Deze verdeling volgt logischerwijs
uit de gekozen maatregelen.
Samenwerking in plaats van concurrentie
Ook na 2027 zijn maatregelen nodig om in heel Nederland voor iedere student een kwalitatief
goed aanbod mbo-opleidingen in stand te houden. Een aanbod dat aansluit op de (regionale)
arbeidsmarkt en waarmee een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan de leefbaarheid
van iedere regio. De huidige bekostigingssystematiek verdeelt de middelen op basis
van studentenaantallen en diploma’s, wat ertoe heeft geleid dat instellingen doelmatiger
zijn georganiseerd. Dit geeft echter ook een prikkel tot concurrentie, terwijl de
komende jaren samenwerking de norm zou moeten worden. De CMMBO benoemt dit punt ook
in haar advies. Instellingen kunnen door de aanhoudende krimp na 2027 problemen ondervinden
met het aanbieden van kwalitatief hoogwaardige beroepsopleidingen binnen een redelijke
reisafstand. Daarom gebruik ik de komende periode om, binnen de bestaande budgettaire
kaders, te komen tot een aanpak voor de periode vanaf 2028.
Ten slotte
Ik wil dat iedere mbo-student een vak kan leren dat bij hem of haar past, waar dan
ook in Nederland. Dat vraagt van mij en de sector om een goed en divers aanbod mbo-opleidingen
in stand te houden die hen het perspectief biedt om aan de slag te gaan als beginnend
beroepsbeoefenaar. Ik ga mij deze kabinetsperiode inzetten voor een passende structurele
oplossing. Als mogelijke oplossingsrichting kijk ik fundamenteel naar de verdeelsystematiek
van de bekostiging van het mbo. Ik zie dit als een prioritaire opgave waar ik in mijn
eerste gesprekken binnen de sector nadrukkelijk aandacht voor wil vragen en ook graag
met uw Kamer over in gesprek ga. Tevens kom ik in het najaar met een bredere aanpak
voor het opleiden voor de arbeidsmarkt van de toekomst, zoals ook aangekondigd in
mijn brief over de monitoring van de werkagenda. Met deze aanpak wil ik het mbo toekomstbestendig
maken waardoor we kwalitatief hoogwaardige vakopleidingen bereikbaar houden voor alle
studenten in Nederland.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap