Brief regering : Beleid Palestijnse Gebieden
19 637 Vreemdelingenbeleid
23 432
De situatie in het Midden-Oosten
Nr. 3264
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 juni 2024
Op 19 december 2023 is een besluit- en vertrekmoratorium ingesteld voor de duur van
zes maanden. Op 24 april jl.1 heeft de Afdeling geoordeeld dat het afkondigen van het besluitmoratorium onvoldoende
is gemotiveerd omdat er niet voldoende is ingegaan op ontwikkelingen tussen 5 november
2023 en 19 december 2023. Het besluitmoratorium is dan ook niet rechtmatig geacht
en heeft nooit gegolden. Bij brief van 27 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd dat
ik gelet op het aanstaande verstrijken van de termijn van zes maanden en de ontwikkelingen
in de situatie in de Palestijnse Gebieden over zou gaan tot het voeren van landenbeleid
(Kamerstuk 23 432, nr. 533). Daarover informeer ik u in deze brief. Met het vaststellen van landenbeleid voor
de Palestijnse Gebieden zal het vertrekmoratorium, dat op 19 juni 2024 van rechtswege
afloopt, ook komen te vervallen.
Anders dan gebruikelijk is het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet verzocht om
een ambtsbericht. Zoals in de reactie op het (destijds) ACVZ advies «weten en wegen»
van 25 mei 2020 gesteld hoeft het formuleren van beleidsregels voor een bepaald land
niet enkel te zijn voorbehouden aan landen waar een ambtsbericht voor beschikbaar
is.
Ten behoeve van een zorgvuldig advies heeft het Team Onderzoek en Expertise Land en
Taal (TOELT) van de IND aan de hand van de richtlijnen van de EUAA en op basis van
zorgvuldige geselecteerde bronnen daarom een rapport over de actuele veiligheidssituatie
in respectievelijk Gaza en de Westelijke Jordaanoever opgesteld. De rapporten met
een verslagperiode tot respectievelijk mei en juni 2024 baseren zich enkel op de informatie
die volgt uit de onderliggende openbare bronnen.
UNRWA2 in Gaza en de Westelijke Jordaanoever
Bij de beoordeling van een asielaanvraag van een (staatloze) Palestijn die stelt onder
het mandaat van de UNRWA te vallen, toetst de IND altijd eerst aan artikel 1D van
het Vluchtelingenverdrag. In het kader van die toets ligt de vraag voor of de vreemdeling
onder de reikwijdte van artikel 1D valt en indien dat het geval is, of hij het werkgebied
van de UNRWA onvrijwillig heeft verlaten en in hoeverre de UNRWA in Gaza nog in staat
is levensomstandigheden te bieden die stroken met haar opdracht. Voor een toelichting
op de toepassing van artikel 1D verwijs ik u naar de bijlage.
Uit de beschikbare informatie volgt dat de positie van UNWRA in Gaza sinds het uitbreken
van de oorlog ernstig is verzwakt. Ik zie daarom aanleiding om aan te nemen dat de
UNRWA in Gaza geen daadwerkelijke bescherming en bijstand kan bieden. Er wordt daarom
aangenomen dat UNRWA niet in staat kan worden geacht de levensomstandigheden te bieden
die stroken met haar opdracht in Gaza. Dit heeft tot gevolg voor «UNRWA-Palestijnen»
uit Gaza dat de uitsluitingsgrond artikel 1D niet kan worden tegengeworpen, en dat
de vluchtelingenstatus moet worden toegekend. Voor de Westelijke Jordaanoever geldt
dat de positie van UNRWA daar ook onder druk staat als gevolg van de verhoogde militaire
activiteit aldaar. Om deze reden wordt aangenomen dat UNRWA in de Westelijke Jordaanoever
in algemene zin niet in staat kan worden geacht de levensomstandigheden te bieden
die stroken met haar opdracht, tenzij er aanknopingspunten zijn dat UNRWA ten aanzien
van de individuele (staatloze) Palestijn wel voldoende bijstand of bescherming kon
bieden.
15c-situatie
Aan de hand van openbare bronnen is beoordeeld of er in de Palestijnse Gebieden sprake
is van een dermate hoog niveau van willekeurig geweld dat er een reëel risico dreigt
op ernstige schade als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Om de
intensiteit van het willekeurig geweld te onderzoeken en de mate van het risico dat
een burger hier slachtoffer van wordt te bepalen, worden verschillende elementen,
met grondslag in (inter)nationale jurisprudentie en zoals opgenomen in de Vreemdelingencirculaire
(Vc), in samenhang gewogen.
Ten aanzien van Gaza kan zonder meer gesteld worden dat er sprake is van een gewapend
conflict. Gelet op de beschikbare informatie is de conclusie voorts gerechtvaardigd
dat voor alle districten van Gaza een uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel
15c van de Kwalificatierichtlijn wordt aangenomen. In het kader van deze hoogste gradatie
is reeds bij de loutere aanwezigheid van een persoon in dit gebied een reëel risico
op ernstige schade aanwezig. De beoordeling richt zich dan op de geloofwaardigheid
van de herkomst van de vreemdeling.
Ten aanzien van de Westelijke Jordaanoever geldt dat het geweld aldaar zich hoofdzakelijk
kenmerkt door gerichte acties in de vorm van zogeheten search-and-arrest operaties. Ook is het zo dat de piek van het geweld qua omvang en intensiteit in
de maanden na 7 oktober 2023 plaatsvond. Sindsdien is het geweld afgenomen. Gelet
op vorengaande zal ik de situatie in de Westelijke Jordaanoever niet aanmerken als
15c-situatie.
Omdat de beschikbare informatie in het landenrapport over de Westelijke Jordaanoever
primair ziet op de algemene veiligheidssituatie, kan op grond daarvan geen conclusie
worden getrokken ten aanzien van het aanmerken van bepaalde groepen of categorieën
als risicoprofiel. Een volledig individuele beoordeling zal daarom het uitgangspunt
zijn. Elke aanvraag zal op individuele omstandigheden worden getoetst aan de gronden
van het Vluchtelingenverdrag en het (persoonlijke) risico op ernstige schade bij terugkeer
naar het land van herkomst met inachtneming van het voornoemde beleidskader.
Vanzelfsprekend zal de IND alert zijn op signalen die wijzen op handelingen zoals
bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingverdrag of die wijzen op een risico voor
de nationale veiligheid.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, E. van der Burg
Indieners
-
Indiener
E. van der Burg, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid