Brief regering : Voortgangsbrief uitwerking Arbovisie 2040
25 883 Arbeidsomstandigheden
Nr. 496
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 juni 2024
Werk is belangrijk. Veel mensen brengen een groot deel van hun leven door op het werk.
Het zorgt voor levensonderhoud, sociale en maatschappelijke verbinding, zingeving
en draagt bij aan de Nederlandse economie. Maar je kunt helaas ook ziek worden van
werk, of hier zelfs aan doodgaan. Elk jaar overlijden ongeveer 4.000 mensen door hun
werk.1 Daar staan we jaarlijks op 28 april (Workers» Memorial Day) bij stil. Daarnaast krijgen
rond de 100.000 mensen per jaar een arbeidsongeval met ziekte en verzuim tot gevolg.2 Elke zieke of dode is er één te veel. Het is belangrijk dat alle Nederlanders gezond
en veilig kunnen werken. Het kabinet wil toe naar nul doden door werk in 2040 («zero
death»). Goede arbeidsomstandigheden zijn van groot belang voor een gezonde samenleving.
Ze verkleinen arbeidsrisico’s en verminderen het aantal ongevallen en gezondheidsklachten.
Bovendien bespaart een gezonde samenleving veel (maatschappelijke) kosten. Het kabinet
heeft afgelopen najaar daarom de «Arbovisie 2040: De trend gekeerd – samenwerken aan
een gezond en veilig werkend Nederland»3 en de bijbehorende kabinetsreactie op het eerste deeladvies van de SER4 uitgebracht.5 Ik gaf daarin aan uw Kamer rond de zomer van 2024 te informeren over de voortgang
van de uitwerking. Dat doe ik met deze brief. Ik ga eerst in kort in op constateringen
uit de Arbovisie. Daarna informeer ik u over de voortgang van de uitwerking.
In de Arbovisie spreekt het kabinet de volgende ambitieuze missie uit:
«Elke dode en zieke door het werk is er één te veel. Daarom willen we dat er geen mensen
meer overlijden door slechte arbeidsomstandigheden («zero death») en dat het aantal
arbeidsongevallen en zieken door en op het werk significant daalt. Om dit te bereiken
leven alle werkgevers, opdrachtgevers en werkenden de arboregelgeving na.»
In de afgelopen jaren is het aantal zieken, ongevallen en doden op of door werk ondanks
alle inspanningen niet sterk verminderd. Uit de Arbovisie blijkt een aantal belangrijke
knelpunten op het gebied van gezond en veilig werken:
– Er is te weinig maatschappelijke aandacht voor de waarde van gezond en veilig werk.
– Er zijn onvoldoende financiële prikkels die werkgevers stimuleren om werk te maken
van preventie.
– De uitwerking van de arboregelgeving biedt onvoldoende bescherming aan werkenden in
een kwetsbare positie. Ook de positie van zzp’ers in de keten is kwetsbaar.
– Veel werkgevers en zzp’ers zijn onvoldoende op de hoogte van het arbobeleid, of begrijpen
dit onvoldoende.
– Werkenden hebben niet altijd de positie om risico’s te signaleren of misstanden op
de werkvloer aan te kaarten.
– Een goed functionerende nationale kennisinfrastructuur ontbreekt.
– Het maatschappelijke effect van handhaving wordt niet genoeg gevoeld.
Om hier een trendbreuk in te bereiken en om de ambitie uit de Arbovisie waar te kunnen
maken, zijn nieuwe en effectievere interventies nodig. Ik heb daarvoor verschillende
doelen en oplossingsrichtingen geschetst. In de kabinetsreactie gaf het kabinet aan
eerst met de volgende vier thema’s aan de slag te gaan:
1. Introductie van financiële prikkels om preventie door werkgevers te verbeteren.
2. Verbeteren van de beschikbaarheid en kwaliteit van risico-inventarisaties en -evaluaties
(RI&E’s).
3. Onderzoeken of het mogelijk is om de Arboregelgeving makkelijker en duidelijker te
maken, zonder het beschermingsniveau te verminderen.
4. Onderzoeken of het mogelijk is om ketenverantwoordelijkheid voor opdrachtgevers te
borgen en betere bescherming van kwetsbare werkenden in de arboregelgeving te realiseren
(met specifieke aandacht voor zzp‘ers).
Daarnaast heb ik mij ingezet op andere thema’s waarvoor de Sociaal-Economische raad
(SER) aandacht vroeg in haar eerste deeladvies:
• melding van beroepsziekten en van ongezonde en onveilige situaties in bedrijven;
• medezeggenschap en het instellen van een verplichte VWGM-commissie;
• arbeidsgerelateerde zorg en arbocuratieve samenwerking;
• het instellen van een expertbureau grenswaarden;
• het verbeteren van de kennisinfrastructuur, en;
• evaluatie van het instrument zelfregulering en horizontaal toezicht.
In deze brief ga ik in op de voortgang die ik het afgelopen halfjaar heb gemaakt op
bovengenoemde thema’s.
1. Voortgang van de vier thema’s uit de kabinetsreactie
1.1 Financiële prikkels om preventie door werkgevers te verbeteren
Het kabinet constateert in de Arbovisie dat veel werkgevers nog te weinig investeren
in preventie. Dit komt onder meer omdat zij het belang hiervan onvoldoende ervaren.
Werkgevers voelen de (financiële) voordelen van investeringen in preventie niet of
pas op lange termijn. Bijvoorbeeld door het vertrek of de pensionering van werkenden.
Bovendien profiteren werkgevers hier niet altijd (merkbaar) van, maar zij betalen
wel voor het nemen van preventieve maatregelen. Ik laat daarom onderzoeken welke financiële
prikkels werkgevers kunnen stimuleren om meer werk te maken van preventie. Dit onderzoek
wordt in samenwerking met sociale partners opgezet en uitgevoerd.
Het onderzoek brengt in kaart welke financiële prikkels voor werkgevers doeltreffend
en doelmatig kunnen zijn om preventie te stimuleren. De onderzoekers kijken naar nieuwe
en bestaande prikkels, zowel positief als negatief. Positieve prikkels zijn bijvoorbeeld
fiscale voordelen of lagere premieafdrachten. Negatieve prikkels zijn bijvoorbeeld
boetes of hogere premieafdrachten. De onderzoekers nemen ook ervaringen en instrumenten
uit andere landen en stelsels mee. En ze kijken naar mogelijke financiële prikkels
voor verschillende sectoren, branches en bedrijfsgroottes.
Dit onderzoek start binnenkort en wordt naar verwachting in 2025 afgerond. De uitkomsten
ondersteunen het kabinet en sociale partners bij de introductie van financiële prikkels
om preventie te stimuleren. Zodat het aantal ongevallen, gezondheidsproblemen, zieken
en doden op en door werk vermindert.
1.2 Verbeteren van de beschikbaarheid en kwaliteit van RI&E’s
De risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) vormt de kern van het arbobeleid van
elk bedrijf. Met een RI&E brengt de werkgever in beeld welke arbeidsrisico’s er in
een organisatie zijn en in het bijbehorende plan van aanpak welke maatregelen de werkgever
neemt om deze risico’s te minimaliseren. Het is verplicht om een RI&E te hebben. Het
opstellen van een kwalitatief goede RI&E is niet eenvoudig. Slechts de helft van de
werkgevers heeft een RI&E en daarvan heeft 30% niet alle belangrijke risico’s geïnventariseerd.
Van alle bedrijven heeft dus maar 35% een complete RI&E. Dit is onaanvaardbaar. Vooral
kleinere bedrijven blijven achter. Volgens Arbo in bedrijf6 werkt 86% van de werknemers in bedrijven met een RI&E en 76% met een complete RI&E.
Ondanks de kabinetsinzet in het meerjarenprogramma impuls RI&E 2020–2023 is het helaas
nog niet gelukt om een trendbreuk te realiseren.
Daarom ben ik gestart met het uitwerken van twee aanbevelingen uit het eerste deeladvies
van de SER, namelijk:
1. De aanbeveling over de Start-RI&E: Ik stel een gedragen beeld op van wat een start-RI&E
inhoudt, hoe die ontwikkeld kan worden en wat de juridische status daarvan is. Om
te komen tot een definitie van een Start-RI&E heb ik input van verschillende stakeholders,
waaronder de sociale partners, opgehaald en onderzoek verricht. Hieruit komen verschillende
opties van een Start-RI&E naar voren. Deze zomer leg ik de opties aan stakeholders
voor en wil ik formuleren wat een Start-RI&E kan zijn.
2. De aanbeveling over de Digitale melding: Ik stel een advies op over hoe om te gaan
met digitale melding van de RI&E, wat dit omvat en (indien mogelijk) welke organisaties
hier een rol in hebben. Hierbij neem ik ervaringen en informatie mee uit de sectoraanpak
binnen de inspectieprojecten Arbozorg van de Nederlandse Arbeidsinspectie7. Ook gebruik ik de visie van de sociale partners en andere organisaties die al digitale
registratiesystemen hebben. De doelmatigheid van de digitale melding en het beoogde
gebruik van de verzamelde gegevens neem ik mee in het advies.
Verder bekijk ik welke andere beleidsopties uitgewerkt worden voor het realiseren
van een trendbreuk in de naleving en kwaliteit van de RI&E’s. Ik kijk hierbij ook
naar andere lidstaten en hun implementatie van de Europese kaderrichtlijn van de RI&E.
Op het gebied van naleving zijn de cijfers tussen lidstaten vergelijkbaar. In diverse
lidstaten bestaan verschillende type uitzonderingsgronden voor de RI&E. Bijvoorbeeld
voor kleine bedrijven in specifieke sectoren.8 Tenslotte volgen eind dit jaar nog de conclusies uit de evaluatie van het Meerjarenprogramma
RI&E. Dit alles werk ik uit in een plan van aanpak voor de komende jaren, naar verwachting
is dit in december gereed.
1.3 Eenvoudige en duidelijke Arboregelgeving
Werkgevers en werkenden hebben soms onvoldoende kennis van de Arboregelgeving. Zij
ervaren deze als moeilijk, onduidelijk en versnipperd9. Ik wil deze regelgeving waar dat kan eenvoudiger en duidelijker maken, zonder het
beschermingsniveau te verlagen. Dit helpt werkgevers en werkenden om de Arboregelgeving
beter na te leven.
Ik verken daarom wat de mogelijkheden hiervoor zijn, vanuit het perspectief van werkgevers
én werkenden. Deze verkenning bestaat uit drie stappen. Ten eerste wil ik beter inzicht
krijgen in de ervaren problemen in de Arboregelgeving. Ten tweede maak ik een afwegingskader
voor de vereenvoudiging van de Arboregelgeving. En ten derde kom ik met een concreet
en uitgewerkt plan van aanpak voor vereenvoudiging en verduidelijking van de Arboregelgeving.
Inzicht in ervaren problemen in de Arboregelgeving
Ik heb een stakeholderanalyse laten uitvoeren door TNO en RIVM. Hierdoor heb ik de
belangrijkste belanghebbenden (zoals werkgevers, werkenden en de sociale partners)
goed in beeld en kan ik hen verder betrekken bij de verkenning (via onder meer de
klankbordgroep en werksessies). Daarnaast verricht een extern bureau kwalitatief onderzoek,
waarmee ik inzicht wil krijgen in de ervaren moeilijkheden en onduidelijkheden in
de Arboregelgeving. Werkgevers en werkenden worden actief benaderd om deel te nemen
aan dit onderzoek. De uitkomsten van deze probleemanalyse worden in juli 2024 ingedeeld
naar thema, doelgroep en/of onderdeel van de Arboregelgeving.
Afwegingskader vereenvoudiging en verduidelijking Arboregelgeving
Ik werk aan een afwegingskader dat helpt bij het bepalen van de meest effectieve opties
om de Arboregelgeving eenvoudiger en duidelijker te maken. Dit zal criteria opleveren
voor een globale inschatting van de mogelijke impact en haalbaarheid van vereenvoudigingsopties.
De uitkomsten van de hiervoor benoemde probleemanalyse leg ik naast die van het afwegingskader.
Daarmee maak ik duidelijk wat de kansen en knelpunten van de verschillende opties
per categorie zijn, voor zover de (internationale en Europese) wettelijke kaders van
recht dit toelaten.
Concreet plan van aanpak voor vereenvoudiging en verduidelijking Arboregelgeving
Op basis van het afwegingskader wordt bezien of en voor welk deel het mogelijk, haalbaar
en wenselijk is om de Arboregelgeving eenvoudiger en duidelijker te maken. Ook zet
ik de uitgangspunten voor eenvoudige en duidelijke Arboregelgeving op een rij voor
lopende en toekomstige trajecten. Het resultaat hiervan wordt een plan van aanpak
voor verbetering van de grootste ervaren problemen. Met als uiteindelijk doel een
verbetering van de naleving van de Arboregelgeving door werkgevers en werkenden, waardoor
gezondheids- en veiligheidsrisico’s op het werk verminderen. Met de oplevering van
het plan van aanpak, naar verwachting in oktober 2024, is de verkenningsfase afgerond
en start de uitvoeringsfase.
1.4 Ketens, opdrachtgevers en zzp’ers
De Arbowet legt de grootste verantwoordelijkheid voor gezond en veilig werken bij
de werkgever. Zo heeft de werkgever een zorgplicht naar zijn werknemers die bestaat
uit beleid dat gericht is op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. Tegenwoordig
zijn er meer verschillende arbeidsrelaties die complexer kunnen zijn. Alleen uitgaan
van een werkgever-werknemer-relatie doet hier onvoldoende recht aan. Dit geldt vooral
bij werk in een keten met verschillende partijen en vanuit verschillende arbeidsrelaties.
Steeds meer werkenden hebben te maken met wisselende opdracht- of werkgevers. Werkenden
ervaren in sectoren waar meerdere opdrachtgevers betrokken zijn meer knelpunten. Dit
komt door flexibilisering die sterk groeit in sectoren als transport, productie en
agro. In lange ketens, met opdrachtgevers die werken met meerdere onderaannemers en
veel korte contracten, is vaak onduidelijk wie verantwoordelijk is voor de gezondheid
en veiligheid op de werkvloer(en). Hierdoor is er geen of onvoldoende bescherming
terwijl de werkenden kwetsbaar kunnen zijn vanwege risicovol werk, taalbarrières en
korte contracten. Ook zzp’ers kunnen kwetsbaar zijn, zowel wanneer zij werken in ketens
als daarbuiten.
Het doel van het kabinet is om een betere naleving van het arbeidsomstandighedenbeleid
in de hele keten en voor alle soorten werkenden te realiseren. Daarbij worden alle
werkenden binnen de keten optimaal beschermd, ongeacht het type arbeidsrelatie. Daarvoor
is het van belang om organisaties, bedrijven, werkenden en zzp’ers te stimuleren het
gesprek te blijven voeren over het veilig werken op de werkvloer.
Om dit te bereiken werkt het kabinet aan concrete voorstellen om gezond en veilig
werken in een keten te borgen en ook zzp’ers te beschermen, zoals aangekondigd in
de Arbovisie. Het gaat daarbij om wettelijke en niet wettelijke maatregelen. Bij de
uitwerking van dit thema kijkt het kabinet naar de volgende onderwerpen:
1. Opdrachtgevers: Ik bekijk de mogelijkheid om de verantwoordelijkheid van opdrachtgevers breder in
de Arbowetgeving vast te leggen, ook verder in de keten. Opdrachtgevers in de bouw
hebben nu al plichten op grond van de bouwprocesbepalingen.10 Ik kijk of we de rol van opdrachtgever in Arbowetgeving kunnen opnemen, zodat het
van toepassing is op alle sectoren waar sprake is van een keten.
2. Ketens: Ik ga na of er een ketenaansprakelijkheid voor arbeidsomstandigheden kan komen. Daarbij
kijk ik onder meer naar de lengte van een keten (onderaanneming).
3. Schakels in de keten: Ik onderzoek of de huidige Arbowetgeving verschillende soorten arbeidsrelaties in
een keten voldoende beschermt. Daarbij heb ik in het bijzonder aandacht voor kwetsbaren
op de arbeidsmarkt, zoals uitzendkrachten, arbeidsmigranten en zzp’ers. Verder kijk
ik naar werkgevers in de keten die ook opdrachtgever zijn. Zij zijn dus opdrachtgever
en opdrachtnemer tegelijkertijd en hebben daarmee een dubbele rol in de keten. Dit
kan leiden tot tegenstrijdige belangen.
4. Beschermingsniveau zzp’ers: Ik ga na of en in hoeverre de bescherming van zzp’ers voldoende is geregeld. Daarbij
kijk ik ook naar communicatie en voorlichting aan zzp’ers over welke bescherming voor
hen geldt.
In de komende periode werk ik deze voorstellen verder uit. Dit leidt in het najaar
van 2024 tot een plan van aanpak dat bestaat uit bovengenoemde wettelijke en niet-wettelijke
maatregelen. Dit zal zorgen voor meer overzicht en geeft meer duidelijkheid in de
arbeidsketen, die beter te handhaven is. Ik ben ervan overtuigd dat dit de veiligheid
op de werkvloer(en), binnen en buiten de keten, vergroot.
Motie en aanbeveling ketenaansprakelijkheid
Uw Kamer heeft een motie aangenomen van de leden Ceder en de Kort11 waarin de regering wordt verzocht om uit te zoeken of er ketenaansprakelijkheid voor
arbeidsomstandigheden kan komen. En, indien blijkt dat ketenaansprakelijkheid mogelijk
is, de Kamer hierover te informeren met een concreet voorstel en tijdspad. Daarnaast
heeft de Adviesraad Migratie in haar adviesrapport aanbevolen om de wettelijke ketenaansprakelijkheid
uit te breiden naar alle arbeidsomstandigheden.12 Deze aanbeveling sluit aan op de motie. De uitwerking van deze motie en aanbeveling
neem ik mee in dit traject over ketens, opdrachtgevers en zzp’ers.
2. Voortgang van specifieke andere onderwerpen uit de Arbovisie
2.1 Melding van beroepsziekten en van ongezonde en onveilige situaties in bedrijven
Het is belangrijk dat er meer zicht komt op beroepsziekten, door beroepsziekten beter
te melden en door een verbetering van de diagnostische kennis. Ook is het gewenst
dat de Arbeidsinspectie meer meldingen ontvangt van bedrijfsartsen en andere kerndeskundigen
als zij onveilige of gevaarlijke situaties aantreffen in bedrijven.
De melding van beroepsziekten
Op grond van artikel 9 van de Arbowet zijn bedrijfsartsen en arbodiensten verplicht
beroepsziekten te melden bij een door de Minister aangewezen instelling, het Nederlands
Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Het NCvB kan daardoor de kennis over beroepsziekten
bijeenbrengen en weer verspreiden. Professionals kunnen die kennis dan inzetten in
hun werk. Het melden van beroepsziekten draagt zo bij aan de preventie en de aanpak
van beroepsziekten in bedrijven. De meldingen zijn anoniem, maar bevatten wel informatie
over beroep en sector. Deze informatie is ook nuttig voor het risicogerichte toezicht
van de Arbeidsinspectie. Doordat de informatie over de beroepsziekten ook naar Eurostat
gaat, is bovendien een vergelijking met andere landen mogelijk.
Het melden van beroepsziekten blijft echter achter. De bovengenoemde doelen worden
daardoor minder goed bereikt. Om meer meldingen te realiseren, ga ik momenteel na
hoe verbeteringen in de huidige systematiek kunnen worden bereikt. In dat kader loopt
een inventarisatie van relevante voorbeelden uit andere landen. Ik kijk daarbij ook,
naar aanleiding van het SER-advies, naar de mogelijkheid en wenselijkheid om beroepsziekten
te melden bij de Arbeidsinspectie en het niet melden beboetbaar te maken. Ik spreek
met de Arbeidsinspectie, het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB), bedrijfsartsen
en andere partijen in het veld over mogelijke verbeteringen in het systeem. Ook de
sociale partners betrek ik hierbij. Het realiseren van meer meldingen kan bijdragen
aan een beter functionerend Arbosysteem, omdat er dan meer informatie is over het
voorkomen van beroepsziekten. Meer signalen over waar beroepsziekten zich voordoen,
draagt daarnaast bij aan een versterking van het risicogerichte toezicht door de Arbeidsinspectie.
Vaker melden van ongezonde en onveilige situaties op de werkvloer
In 2023 ontving de Arbeidsinspectie bijna 12.000 meldingen met klachten of signalen.
Daarvan hadden er circa 5.700 betrekking op gezond en veilig werken. Daarbij gaat
het onder meer om vakbonden, Ondernemingsraden of personeelsvertegenwoordigingen,
werknemers, arboprofessionals en burgers. Iedereen kan klachten of signalen melden
bij de Arbeidsinspectie. Bedrijfsartsen en andere kerndeskundigen maken nog weinig
gebruik van de mogelijkheden om ongezonde of onveilige werksituaties te melden. Daarom
werkt de Arbeidsinspectie aan een intensivering van het overleg met de organisaties
van deze professionals en aan de bekendheid van deze mogelijkheden.
Ook kondigt de Arbovisie een aanpassing van de regelgeving aan, zodat voor meldingen
of verzoeken door de bedrijfsarts en andere kerndeskundigen een vergelijkbare werkwijze
gaat gelden als bij een melding of verzoek door een vakbond of de personeelsvertegenwoordiging.
Eén van de mogelijkheden hierbij is een aanpassing van de Arbowet. Het beoogde doel
is bedrijfsartsen en andere kerndeskundigen ervan te verzekeren dat de Arbeidsinspectie
serieuze opvolging geeft als zij meldingen doen over ongezonde en onveilige werkomstandigheden.
Er loopt een verkenning en er is overleg met de Arbeidsinspectie over een passende
invulling van dit punt.
Verbeteren van specifieke diagnostische kennis
Specifieke diagnostische kennis is belangrijk voor het vaststellen van beroepsziekten.
In de Arbovisie gaf ik aan in gesprek te gaan met het NCvB over het signaal van de
SER over het verbeteren van deze kennis. Het verhogen van het aantal meldingen kan
hierbij behulpzaam zijn. Over deze punten lopen gesprekken met de NCvB. In het huidige
onderzoeksprogramma van het landelijk expertisecentrum stoffengerelateerde beroepsziekten
(Lexces), is aandacht voor de verbetering van de kennis bij huisartsen, medisch specialisten
en bedrijfsartsen om beroepsgerelateerde ziekten vast te kunnen stellen. Het huidige
werkprogramma loopt van 2023–2025. Ik werk aan een meer structurele basis voor een
kennisontwikkelingsprogramma stoffengerelateerde beroepsziekten.
Ook voor de periode na 2025 is de inzet om bij de kennispartners aandacht te vragen
voor het ontwikkelen én verspreiden van specifieke kennis over diagnostiek, nodig
om beroepsziekten vast te stellen.
2.2 Medezeggenschap en het instellen van een VGWM-commissie
De SER adviseert in haar eerste deeladvies om de betrokkenheid van de werknemers bij
het arbobeleid te versterken door een vaste commissie voor veiligheid, gezondheid,
welzijn en milieu (VGWM-commissie) een verplicht onderdeel van de ondernemingsraad
(OR) te maken. Deze commissie kijkt specifiek naar het arbobeleid van een bedrijf
en betreft een vorm van medezeggenschap. De handhaving hierop zou volgens de SER door
de Arbeidsinspectie gedaan kunnen worden. In de kabinetsreactie van 30 oktober 2023
heb ik aangegeven het besluit hierover aan een volgend kabinet te laten omdat dit
voorstel een belangrijke wijziging zou betreffen in de wetgevings- en handhavingssystematiek.
De WOR zou dan indirect bestuurlijk gehandhaafd worden.
Inmiddels blijkt uit een interne analyse van mijn ministerie dat de omzetting van
de Europese Kaderrichtlijn Arbeidsomstandigheden (89/391) op het punt van het raadplegen
van werknemers niet sluitend is.13 Artikel 11 van de Kaderrichtlijn kent op het gebied van medezeggenschap meer rechten
toe aan werknemers dan de Arbowet. De Arbowet geeft geen grondslag voor het raadplegen
van werknemers in bedrijven met 10–49 werknemers en er worden er ook geen gevolgen
verbonden aan het overtreden van voorschriften. Om dit op te lossen is het nodig om
artikel 12 van de Arbowet op korte termijn te herzien. De nieuwe tekst moet dichter
aansluiten op de tekst van de Europese Kaderrichtlijn. Daarmee wordt ook duidelijker
ingegaan op werknemers(vertegenwoordigers) met een specifieke taak op het gebied van
bescherming van de veiligheid en gezondheid van werknemers (artikel 11.2 uit de Kaderrichtlijn).
Werknemers hebben op grond van de Kaderrichtlijn zowel advies- als instemmingsrechten.
Met deze aanpassing van artikel 12 van de Arbowet wordt invulling gegeven aan het
versterken van de betrokkenheid van werknemers bij het Arbobeleid en is het eerdere
voorstel om een specifieke, vaste en verplichte VGWM-commissie in te stellen als onderdeel
van de OR waarschijnlijk niet meer nodig. De Arbowet borgt de betrokkenheid van de
werknemers en hun vertegenwoordigers dan immers op een andere en bredere manier.
Een conceptwetsvoorstel voor herziening van artikel 12 Arbowet is naar verwachting
gereed in het vierde kwartaal 2024 zodat mijn opvolger een besluit kan nemen over
het vervolgtraject.
De SER geeft in haar eerste deeladvies aan dat een sterk en kundig medezeggenschapsorgaan
grotere betrokkenheid van werknemers kan realiseren. Ik informeerde u eind vorig jaar
over de uitkomsten van het nalevingsonderzoek naar de WOR. Van de OR-plichtige ondernemingen
heeft 31 procent geen OR.14 In de begeleidende brief aan uw Kamer gaf ik aan dat een hogere naleving van de WOR
het belangrijkste middel is om de betrokkenheid van werknemers bij het arbobeleid
te verbeteren. De maatregelen die ik in deze brief heb aangekondigd pak ik op in het
traject verbetering naleving van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR).
Om de deskundigheid van OR-leden te vergroten, heb ik in dezelfde brief aangekondigd
om de basiskennis over arbeidsomstandigheden van OR-leden te verbeteren. Ik neem een
verplichting tot het opstellen van een scholingsplan mee in de actualisatie van de
WOR, inclusief scholing over arbeidsomstandigheden. Over de verdere voortgang van
de beleidsmaatregelen ter verbetering van de naleving van de WOR en het invoeren van
een verplicht scholingsplan informeer ik uw Kamer in een aparte brief in 2025.
2.3 Arbeidsgerelateerde zorg en arbocuratieve samenwerking
In de Arbovisie zet het kabinet stevig in op preventie. Het verbeteren van de arbeidsgerelateerde
zorg (arbozorg) en de samenwerking tussen de arbeidsgerelateerde en curatieve zorg
(arbocuratieve samenwerking) is belangrijk om langdurige uitval te voorkomen en effectieve
re-integratie te verbeteren. Ik zet daarom in op innovatie en toekomstbestendigheid
van de arbozorg en versterking van de arbocuratieve samenwerking. Ik informeerde uw
Kamer op 14 maart 2024 over de stand van zaken van verschillende lopende initiatieven
op dit gebied.15
In die brief gaf ik ook aan een onderzoek uit te laten voeren naar de rol, taken en
deskundigheid van de preventiemedewerker. Dit onderzoek loopt. De onderzoekers houden
interviews met bedrijven en deskundigen over de invulling van de rol en benodigde
expertise van de preventiemedewerker. Daarnaast kijken zij hoe de rol, taken en opleidingsvereisten
in een aantal andere EU-lidstaten is ingevuld. Op grond van deze bevindingen ontwikkelen
ze enkele scenario’s voor aanpassing van de huidige situatie. De aanbeveling van de
SER over de gekozen preventiemedewerker nemen de onderzoekers mee in deze scenario’s.
De scenario’s worden in de zomer besproken met arbodeskundigen, sectorvertegenwoordigers
en beleidsmedewerkers van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
en de Arbeidsinspectie. Op deze manier breng ik de mogelijkheden in kaart om de positie
van de preventiemedewerker te versterken. Het is mijn intentie om in 2025 conclusies
te trekken en uw Kamer te informeren over eventuele maatregelen om de positie van
preventiemedewerkers in de bedrijven te versterken
2.4 Oprichting van een expertbureau grenswaarden
De risico’s van blootstelling aan gevaarlijke stoffen op het werk moeten zo veel mogelijk
worden beperkt. Hiervoor kijk ik onder andere naar een aanpassing van de systematiek
voor vaststelling van wettelijke grenswaarden. Samen met de SER verken ik daarom de
vormgeving van een expertbureau grenswaarden. Dit expertbureau krijgt de taak om de
SER subcommissie Grenswaarden Stoffen op de Werkplek (GSW) vanuit een onafhankelijke
positie te ondersteunen bij de advisering over de haalbaarheid van grenswaarden. Dit
is belangrijk omdat zo sneller en beter onderbouwde grenswaarden kunnen worden vastgesteld.
Het instellen van een expertbureau is in 2021 aanbevolen door de FNV en door de SER
GSW. Opvolging van deze aanbeveling heeft er ook aan bijgedragen dat de FNV in 2023
is teruggekeerd naar de SER GSW.
ABD Topconsult heeft op verzoek van SZW een advies uitgebracht over de vormgeving
van het expertbureau. De SER-GSW heeft positief gereageerd op dit advies). Komende
periode ga ik, in afstemming met de SER-GSW, de inrichting van het expertbureau verder
in gang zetten. Naar verwachting zal het expertbureau in 2025 van start gaan.
2.5 Verbetering van de kennisinfrastructuur
In de Arbovisie constateert het kabinet dat een goed functionerende nationale kennisinfrastructuur
ontbreekt. Kennis over gezond en veilig werk is vaak versnipperd, of sluit niet genoeg
aan op de dagelijkse praktijk. Ook in de gesprekken die ik heb gevoerd met stakeholders
kwam dit als belangrijk onderwerp naar voren. Ik heb TNO en RIVM daarom gevraagd om
de huidige kennisinfrastructuur in beeld te brengen, door als het ware een «foto van
de kennisinfrastructuur» op dit moment te maken. Daarbij nemen de onderzoekers vragen
mee over waar kennis aanwezig is, hoe die doorstroomt en hoe deze in de praktijk landt.
Ook wordt een «reis van de gebruiker» in kaart gebracht. Waar zoeken en vinden mensen
voor hen relevante kennis over het arbodomein? Naar verwachting is dit onderzoek eind
2024 of begin 2025 afgerond. Naar aanleiding van de resultaten wil ik werken aan voorstellen
voor verbetering. Mijn doel is een goed functionerende kennisinfrastructuur waarin
werkenden, werkgevers en arboprofessionals informatie over gezond en veilig werken
makkelijk kunnen vinden. Zo kunnen zij er met deze kennis voor zorgen dat werk zo
veilig en gezond mogelijk gebeurt.
2.6 Evaluatie van het instrument zelfregulering en horizontaal toezicht
Eén van de doelstellingen van de Arbovisie is dat werkgevers hun preventieve maatregelen
geregeld bijstellen met de arbobeleidscyclus en monitoring. Zij organiseren onderling
hun feedback, via zelfregulering en collegiale toetsing. Ik heb een evaluatie uitgezet
naar het instrument zelfregulering en horizontaal toezicht (waaronder de toepassing
van arbocatalogi) om op dit instrument in te zoomen. De onderzoekers zullen een overzicht
geven van verschillende initiatieven van horizontaal toezicht en zelfregulering. Daaruit
volgt een beeld van de opbrengst van deze initiatieven, de werking (succes- en faalfactoren)
en de mogelijkheden voor een bredere toepassing. Ook kan het onderzoek succesvolle
zelfreguleringsinitiatieven uit de ene branche op basis van dit onderzoek toepasbaar
maken voor andere branches. Het concept rapport wordt rond de zomer verwacht. In de
volgende voortgangsbrief ga ik verder in op de uitkomsten.
3. Tot slot
Om de ambitieuze Arbovisie missie van nul doden («zero death») en fors minder arbeidsongevallen
en zieken door werk in 2040 te halen is een meerjarig, breed pallet aan acties nodig.
Het vraagt een forse inspanning van overheid, sociale partners en andere stakeholders.
Ik ga hierbij voor een gefaseerde aanpak. Ik heb u met deze brief geïnformeerd over
de acties die ik tot nu toe heb ingezet om de Arbovisie uit te werken. Voor de komende
jaren is het van belang om deze acties goed vervolg te geven en om resterende acties
op te pakken. Eind dit jaar ontvangt u een volgende brief over de voortgang van de
uitwerking van de Arbovisie.
Het Ministerie van SZW heeft als toehoorder deelgenomen aan de werkgroepen van de
SER die het tweede deeladvies over Arbowet- en regelgeving en arbeidsgerelateerde
zorg voorbereidt. Dit advies wordt in september verwacht. Hier zal de volgende voortgangsbrief
ook op ingaan.
Ik vind het van groot belang dat stakeholders actief betrokken worden bij de uitwerking
van de Arbovisie. Er zijn daarom gesprekken gevoerd met sociale partners, deskundigen
op het gebied van gezond en veilig werken, de Arbeidsinspectie, sectorinstituten en
individuele werkgevers en werkenden. Ook kijken we naar ervaringen uit andere landen,
bijvoorbeeld voor de onderwerpen financiële prikkels, RI&E en melding van beroepsziekten.
Ik ben alle gesprekspartners dankbaar voor hun inbreng, die in lijn ligt met de door
mij ingezette koers. Ik betrek hen en andere stakeholders ook in het vervolgtraject.
Het kabinet heeft hiertoe een ambitieuze missie opgesteld: Zero Death 2040. Want iedereen
in Nederland heeft recht op gezond en veilig werk.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid