Brief regering : Resultaten Impulsprogramma Chemische Stoffen
22 343 Handhaving milieuwetgeving
Nr. 396
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 juni 2024
Het hoofddoel van het Impulsprogramma Chemische Stoffen is de aanpak van gevaarlijke
chemische stoffen voor een gezonde, schone leefomgeving. Met gerichte beleidsimpulsen
wordt in dit Impulsprogramma gewerkt aan het oplossen van urgente knelpunten, noodzakelijke
versterking van de uitvoering en aan het oplossen van kennishiaten. Met deze brief
ontvangt de Kamer reacties op moties die over de uitvoering van dit programma zijn
ingediend en toezeggingen die aan de Kamer zijn gedaan en aanverwante informatie:
1. De (wetenschappelijke) onderbouwing van de schadelijkheid van emissies van PFAS en
F-gassen en andere acties in het impulsproject Voorzorg en Zorgplicht;
2. Verbetering in de uitvoering van de minimalisatieplicht van zeer zorgwekkende stoffen
(ZZS) in het MKB;
3. Try-out ZZS: Samenwerking Omgevingsdienst-NL en RIVM;
4. Persistente organische verontreinigende stoffen en sporenverontreinigingen in chemicaliën
en producten;
5. Monitoring biocidegebruik.
Ad 1. De onderbouwing van de schadelijkheid van emissies van PFAS en F-gassen en andere
acties in het impulsproject Voorzorg en Zorgplicht
PFAS en F-gassen.
In het commissiedebat Externe Veiligheid van 11 oktober 2023 (Kamerstuk 22 343, nr. 386) is toegezegd1 om de Kamer te informeren over de technisch wetenschappelijke onderbouwing van de
risico’s van PFAS en F-gassen emissies door het RIVM. Het RIVM heeft daartoe de gevaars-
en risicobeoordeling van het Europese PFAS restrictiedossier samengevat. Het rapport
met deze samenvatting wordt voor het reces door het RIVM gepubliceerd op haar website.
De opdracht is aan het RIVM gegeven om zo bevoegde gezagen te kunnen ondersteunen
bij het opstellen van voorschriften over emissies van PFAS en F-gassen die zich voordoen
bij een bedrijf, bij een milieubelastende activiteit. De PFAS die al als ZZS worden
aangemerkt, vallen overigens reeds onder de wettelijke minimalisatieplicht voor emissies
van ZZS. In vervolg op het RIVM-rapport wordt met de koepels VNG, IPO en UvW, bevoegde
gezagen en uitvoerende omgevingsdiensten vanuit het Impulsprogramma Chemische Stoffen
besproken hoe zij in concrete gevallen met deze onderbouwing omgaan, naast ook de
andere aspecten die bij de vergunningverlening een rol spelen. Er wordt gewerkt aan
een praktische aanpak voor vergunningstrajecten en bij maatwerkvoorschriften. Na het
reces wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Overige acties voorzorg en zorgplicht.
Vanuit de zorgplicht is iedereen die een milieubelastende activiteit verricht waarbij
gevaarlijke chemische stoffen kunnen vrijkomen, verantwoordelijk om gezondheids- en
milieurisico’s van die activiteit te voorkomen en waar deze toch optreden, risico’s
zoveel mogelijk te beperken. Het voorzorgsbeginsel is in dat kader aan de orde als
er nog geen volledig wetenschappelijk bewijs over de precieze aard en omvang van de
risico’s is maar de al wel beschikbare, wetenschappelijke gegevens aanleiding geven
om te handelen vanuit voorzorg. Er wordt dan van bedrijven gevraagd om te handelen
of juist activiteiten na te laten voor zover de al wel bekende wetenschappelijke gegevens
daar aanleiding toe geven. Een bevoegd gezag kan aanvullend maatregelen vastleggen
in vergunningen of maatwerkvoorschriften zoals bijvoorbeeld een monitoringsvoorschrift.
In het project Voorzorg en Zorgplicht wordt regelmatig met belanghebbenden en medeoverheden
overlegd om knelpunten aan te pakken en de verbinding met de praktijk te verbeteren.
Daartoe wordt momenteel gewerkt aan een omvorming van de aanpak van potentieel zeer
zorgwekkende stoffen (pZZS) om de verwarring die in de praktijk hierover is, weg te
nemen. Het plaatsen op de lijst is namelijk niet gebaseerd op een beoordeling van
stofeigenschappen waardoor er regelmatig chemische stoffen op staan waarover onterecht
zorg bestaat. Er is een digitale routekaart in ontwikkeling voor bevoegde gezagen
met concrete maatregelen die zij kunnen voorschrijven vanuit de toepassing van het
voorzorgbeginsel. Bij het bepalen daarvan zal dan wel rekening worden gehouden met
de gevaarseigenschappen van een stof. Een eerste opzet wordt nu met de koepels besproken.
In het najaar is hier meer informatie over te verwachten.
Ad 2. Uitvoering minimalisatieplicht van ZZS-emissies bij het MKB
Het doel van het impulsproject «Toolontwikkeling ZZS MKB» is het in kaart brengen
van de beschikbaarheid van informatie over mogelijke emissies van zeer zorgwekkende
stoffen (ZZS) bij midden- en kleinbedrijf (MKB). En ook hoe het bevoegd gezag kan
worden ondersteund bij haar handhavingstaken daarbij. Hiertoe is bijgaand onderzoeksrapport
door Arcadis opgesteld: «Naar meer zicht op gebruik en emissies van zeer zorgwekkende
stoffen bij MKB-bedrijven.» Een van de conclusies in het rapport is dat informatie
over mogelijke ZZS-emissies die vrijkomen bij niet-vergunningplichtige activiteiten,
slechts mondjesmaat beschikbaar is.
Arcadis heeft in samenwerking met Omgevingsdienst-NL een handreiking ontwikkeld. Hierin
wordt uitleg gegeven over de toepassing van de wettelijke voorschriften uit het Besluit
activiteiten in de leefomgeving onder de Omgevingswet, gericht op voor een aantal
voor het MKB relevante milieubelastende activiteiten waarbij mogelijk ZZS kunnen worden
geëmitteerd. Zo worden aan omgevingsdiensten in de praktijk al enige handvatten gegeven
voor hun toezicht- en handhavingstaken bij deze bedrijven wat betreft ZZS-emissies.
Over het algemeen zullen ZZS die mogelijk als emissies vrijkomen, al in de grondstoffen
en producten zitten die in het betreffende bedrijf worden gebruikt. Een informatiebron
over ZZS die voor milieubelastende activiteiten kan worden gebruikt, zijn de zogenoemde
Veiligheidsinformatiebladen (VIB). Deze bladen geven informatie over de risico’s van
de gevaarlijke stoffen en mengsels of de producten waarvan ze een bestanddeel zijn.
Ze beschrijven ook hoe deze risico’s in het bedrijf beperkt kunnen worden. Van leveranciers
van producten waarin een of meer gevaarlijke stoffen voorkomen, wordt verwacht dat
zij een VIB bijleveren.
Als vervolgstap wordt er daarom in het Impulsprogramma in samenwerking met het Ministerie
van SZW gekeken naar het mogelijk gebruik en uitbreiding van de VIBs. Daarnaast wordt
onder het Impulsproject verbreding «VTH-Try-out ZZS» (zie hieronder) gewerkt aan het
verbeteren van de kennisstromen tussen omgevingsdiensten met ondersteuning van het
RIVM om op deze manier de kennishiaten te verbeteren.
Ad 3. Try-out ZZS: Samenwerking Omgevingsdienst NL en RIVM
In 2023 is de samenwerking van Omgevingsdienst NL met het RIVM gestart voor gerichte
kennis bij bevoegde gezagen en hun omgevingsdiensten over ZZS. Dit is een try-out
binnen het Impulsprogramma Chemische Stoffen en het Interbestuurlijk Programma Versterking
VTH(IBP VTH)2. In de try-out hebben het RIVM en Omgevingsdienst-NL een kennisinfrastructuur gebouwd
om ZZS-kennis uit te wisselen, die nodig is voor vergunningverlening, toezicht en
handhaving tussen het RIVM en de Omgevingsdiensten.
De resultaten zijn veelbelovend. Omgevingsdienst-NL heeft zes «regiotrekkers» ingezet
als verbindende schakel voor de verschillende Omgevingsdiensten in hun regio. Het
RIVM heeft zes «liaisons» ingezet die, samen met de regiotrekkers, kennisvragen signaleren,
en deels zelf oppakken: de zogeheten toonbankvragen. Daarnaast zijn in verschillende
regio’s gezamenlijke trainingen en kennisdagen georganiseerd om te zorgen dat de vragen
en antwoorden met elkaar worden gedeeld en besproken. Bijvoorbeeld over hoe met etiketten
bij een bedrijf te bepalen is of een middel een ZZS bevat. Een programmacollege heeft
daarbij een rol bij prioritering van inhoudelijke projecten die bovenregionaal en
landelijk niveau worden opgepakt, zoals het opstellen van feitenbladen over bepaalde
ZZS.
Vanwege deze positieve ervaringen is het idee om deze samenwerking in 2025 een vervolg
te geven met nog een jaar de focus op ZZS. Na dat jaar kan worden bezien of en hoe
die ervaringen ook benut kunnen worden voor andere inhoudelijke thema’s. Daarbij zal
worden aangesloten op het vervolg op IBP VTH.
Ad 4. Persistente organische verontreinigende stoffen en sporenverontreinigingen in
chemicaliën en producten
Het bijgevoegde rapport van TAUW «Knowns and unknowns of selected POPs in products
and waste and recommendation for monitoring POPs in waste and recycling» geeft een
overzicht over (historische) productie, toepassingen en gebruikshoeveelheden in productgroepen
en vervuilingen in afvalstromen van vier toegevoegde persistente organische verontreinigende
stoffen en stofgroepen (bekend als «POP-stoffen»). UV-328 en Dechlorane Plus, de korte-
en middellange-keten gechlorineerde paraffines (SCCPs en MCCPs) en de POP-PFAS stoffen
(PFAS die zijn opgenomen in de POP-verordening; PFOS, PFOA en PFHxS). UV-328 en Dechlorane
Plus zijn geselecteerd vanwege hun recente toevoeging aan de POP-verordening. De SCCPs
en MCCPs vanwege hun hoge historische globale productievolume.
In het rapport wordt beschreven welke POPs verwacht kunnen worden in afvalstromen
van bouw en sloop, vaar- en voertuigen, elektrische en elektronische apparatuur en
textiel. Hierbij valt te denken aan informatie over de toepassing van POP’s in producten
en aan gegevens uit monitoringsstudies met concentraties in afvalstromen waarin deze
stoffen te verwachten zijn. Het onderzoek gaat in op onbedoelde POP’s en onbedoelde
sporenverontreinigingen («unintentional trace contaminents»: UTC’s) in chemicaliën
en producten.
Het rapport dient ter voorbereiding op onderzoek met een focus op gerichte metingen
in specifieke producten of afvalstromen. Dit kan inzicht verschaffen in de daadwerkelijke
aanwezigheid van POP’s in verschillende productgroepen en informatielacunes aan het
licht brengen.
Het vormt een goede basis voor het ontwikkelen van kennis over de mogelijke aanwezigheid
van POPs in specifieke afvalstromen. Ook kan er op basis van de aanbevelingen overlegd
worden met uitvoerende instanties over monitoring van mogelijke POP-vervuiling in
producten en afvalstoffen. Dat is belangrijk, omdat producten en materialen met POP’s
niet op de markt aangeboden mogen worden en afvalstoffen die POP’s bevatten een speciale
verwerking moeten krijgen.
Het impulsproject «Chemische stoffen in een circulaire economie» waarbinnen dit onderzoek
van TAUW is uitgevoerd, is ook gericht op kennisopbouw over bepaalde gevaarlijke chemische
stoffen in afval. Deze kennis kan benut worden door afvalverwerkende bedrijven en
hun bevoegd gezag. In de voortgangsbrief van 28 februari 20243 is er gerapporteerd over het inventariserende literatuuronderzoek van TAUW naar de
toepassing van polychloorbifenylen (PCB’s) in gebouwen of bouwwerken. Momenteel wordt
er met het Ministerie van BZK gesproken over een vervolg van dit onderzoek. Voor het
einde van dit jaar wordt de Kamer hier verder over geïnformeerd.
Ad 5. Monitoring biocidegebruik
Het CBS heeft een dataverkenning uitgevoerd voor het mogelijk opzetten van een monitoringssysteem
voor de afzet van biociden. Het rapport is bij deze brief gevoegd. Centraal hierin
staat de verkenning naar welke afzetcijfers beschikbaar zijn over biociden en aan
welke voorwaarden een mogelijk nationaal afzetregister zou moeten voldoen.
Met honderden toegelaten stoffen in 22 toepassingsgebieden in verschillende economische
sectoren, is er momenteel weinig zicht op de hoeveelheid biociden die wordt verkocht
en gebruikt, de mate waarin die in het milieu gebracht worden en de schadelijke effecten
die deze middelen kunnen hebben. Het is nodig een beeld van de aanwezigheid van biociden
in Nederland te krijgen om de effecten van huidig en nieuw beleid te toetsen, beleid
zo nodig bij te sturen en beleidsinspanningen te prioriteren. Een eerste stap is een
adequaat beeld te verkrijgen van de hoeveelheden biociden die op de Nederlandse markt
worden gebracht.
Het CBS-rapport bevat een inhoudelijke dataverkenning naar de beschikbare gegevens
over de afzet van biociden in Nederland en een uiteenzetting van statistische en praktische
aspecten waar een goed nationaal register aan moet voldoen. Voor gewasbeschermingsmiddelen
is er al een registratie van afzetcijfers. Ook voor biociden hebben enkele Europese
landen al een afzetregister. Het CBS heeft gekeken wat we kunnen leren van deze bestaande
systemen.
Het CBS schetst verschillende scenario’s voor een vervolgtraject, te beginnen met
het uitvoeren van een pilotfase. Het CBS adviseert een pilot om op kleine schaal te
ervaren welke praktische uitdagingen bij het opzetten van een afzetregister biociden
komen kijken, om hiervan te leren en om bepaalde alternatieven en keuzes tegen elkaar
af te wegen. Op basis van dit CBS-advies zal er na de zomer een pilot worden opgestart.
Hierbij wordt de focus gelegd op enkele toepassingsgebieden met inzet van de meest
risicovolle middelen.
Lopende overige acties
Mede naar aanleiding van een toezegging in de Kamer4 over de uitvoering van de wettelijke informatieplicht van vergunningplichtige bedrijven
over ZZS, wordt gewerkt aan de versterking van de uitvoering van het verplichte vijfjaarlijkse
Vermijdings- en Reductieprogramma (VRP) dat bedrijven opstellen voor de minimalisatie
van ZZS-emissies.
Het RIVM concludeerde eerder in het rapport «Verkenning ervaringen met VRP’s voor
de minimalisatie van Zeer Zorgwekkende Stoffen», dat zowel bedrijven als bevoegde
gezagen aangeven meer kennis gewenst te achten over hoe dit instrument ingevuld kan
worden. Hiertoe wordt momenteel gewerkt aan een overzicht van beoordelingsformats
en checklists en een digitale handreiking met uitgebreidere (juridische) handvatten
voor het opstellen en benutten van VRP’s. Ook worden de juridische opties bekeken
om het VRP-instrument te versterken. In de werkgroep VRP wordt dit met omgevingsdiensten
en de Omgevingsdienst-NL besproken en de ideeën worden ook getoetst bij de brancheverenigingen
via de Klankbordgroep Stoffen REACH.
In een volgende voortgangsbrief wordt de Kamer geïnformeerd over deze en andere lopende
acties in het Impulsprogramma Chemische Stoffen zoals over cumulatie van gevaarlijke
chemische stoffen, over de impulsprojecten over biocidegebruik, over de (publieks)communicatie
over chemische stoffen en over de vervolgacties gericht op meer duidelijkheid bij
de toepassing van het voorzorgbeginsel.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers
Indieners
-
Indiener
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.