Brief regering : Stand van zaken openstelling SDE++ 2024 en resultaten SDE++ 2023
31 239 Stimulering duurzame energieproductie
Nr. 398 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 juni 2024
De SDE++ levert een belangrijke bijdrage aan het kosteneffectief realiseren van de
klimaat- en energietransitie. Met deze brief informeer ik uw Kamer over de resultaten
van de afgelopen openstellingsronde SDE++ 2023. Daarnaast ga ik nader in op de aankomende
openstellingsronde SDE++ 2024, zoals de voorwaarden van enkele categorieën, de tarieven
voor CCS en het verrekenen van overwinsten bij zon-PV- en windcategorieën.
Resultaten SDE++-openstelling 2023
Van 5 september tot en met 5 oktober 2023 vond de openstellingsronde van de SDE++
2023 plaats. Uw Kamer is op 26 oktober 2023 over het verloop van deze openstelling
geïnformeerd1. Er was een verplichtingenbudget beschikbaar van € 8 miljard, met hekjes van € 750 miljoen
voor respectievelijk de domeinen hoge-temperatuur-warmte, lage-temperatuur-warmte
en moleculen. Inmiddels zijn alle aanvragen beoordeeld en zijn alle beschikkingen
afgegeven door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Het totale verplichtingenbudget van € 8 miljard euro is volledig beschikt waarbij
1.601 projecten een positieve beschikking hebben ontvangen. Deze € 8 miljard is de
maximale subsidie die alle projecten gezamenlijk over de gehele looptijd kunnen ontvangen.
Tabel 1 geeft een overzicht van de projecten die een positieve beschikking hebben
ontvangen. De werkelijke kasuitgaven aan de SDE++ zullen naar verwachting aanzienlijk
lager zijn. Die hangen namelijk af van de marktprijzen voor energie en CO2, de daadwerkelijke realisatie van beschikte projecten en de hoeveelheid energie die
geproduceerd wordt of CO2 die gereduceerd wordt. Als alle beschikte projecten volledig worden gerealiseerd
en maximaal produceren, levert dat naar verwachting 2,4 Mton CO2-reductie per jaar op.
In de openstellingsronde van 2023 zijn in totaal 1.970 aanvragen ingediend met een
totale budgetclaim van ca. € 16,3 miljard. Opvallend hierbij was dat circa de helft
van het aangevraagde budget niet is verleend. Van de niet toegekende aanvragen is
ongeveer 45%, waaronder een aantal zeer grote projecten, door de producent teruggetrokken.
De overige 55% van de niet toegekende aanvragen voldeed niet aan de indieningsvereisten
(zoals de aanwezigheid van vergunningen). Een klein aantal aanvragen is slechts afgewezen
vanwege budgetuitputting.
Om teleurstellingen te voorkomen wil ik marktpartijen oproepen om alleen een SDE++-aanvraag
in te dienen als het project voldoende is uitontwikkeld en om extra aandacht te besteden
aan de kwaliteit van de subsidieaanvraag. RVO ondersteunt projecten bij het voorbereiden
van hun aanvraag via diverse kanalen. Projecten hebben daarbij ook de mogelijkheid
om de aanvraag voor hun project met RVO voor te bespreken. De ervaring is dat dit
de kwaliteit ten goede komt.
Het grootste deel van het verplichtingenbudget wordt gereserveerd voor CO2-afvang en -opslag, namelijk ca. € 2 miljard. De meeste beschikkingen zijn afgegeven
in het domein (hernieuwbare) elektriciteit, vergelijkbaar met voorgaande openstellingsrondes.
Binnen dit domein is de categorie zon-PV op dak het grootst, met 1.093 afgegeven beschikkingen.
In de ronde van 2023 zijn hekjes geïntroduceerd. Een hekje in de SDE++ reserveert
budget voor technieken met een hogere subsidie-intensiteit, waardoor deze eerder aan
bod komen. Dit zijn technieken die weliswaar op de korte termijn minder kosteneffectief
zijn, maar op de langere termijn noodzakelijk voor de energietransitie en waarvan
de kosten kunnen dalen naarmate ze meer worden ingezet. In de openstellingsronde van
2023 is gekozen voor hekjes van € 750 miljoen voor de domeinen Lagetemperatuurwarmte,
Hogetemperatuurwarmte en Moleculen. Het gereserveerde budget voor de domeinen met
een hekje is in alle drie de gevallen overschreven. Dit betekent dat er voldoende
(en tevens vereiste) concurrentie is geweest binnen de hekjes en dat in alle drie
de domeinen ten minste € 750 miljoen subsidie aan projecten wordt beschikt. Voor het
domein moleculen is het gros van de beschikkingen afgegeven in de categorie biomassavergisting,
met een totaal beschikt budget van ca. € 1,4 miljard. Ook voor de categorie geavanceerde
hernieuwbare brandstoffen in dit domein is relatief veel budget beschikt (€ 508 miljoen).
In het domein lage-temperatuurwarmte gaat het meeste budget naar de geothermie-categorieën,
met afgegeven beschikkingen van in totaal ca. € 1,4 miljard in deze twee categorieën.
Bij hoge-temperatuurwarmte zijn de meeste beschikkingen afgegeven in de categorie
elektroboiler, met een totaal beschikt budget van € 785 miljoen.
Stand van zaken terugbetalingen voorschotten
Zoals ik heb gemeld in de Kamerbrief van 26 oktober 20232 hebben veel SDE++-projecten in 2021 en 2022 hoge voorschotten ontvangen vanwege sterk
gestegen energieprijzen. Nu blijkt dat zij minder subsidie horen te krijgen. Het merendeel
van de projecten in beheer heeft hierdoor een openstaand te verrekenen bedrag. Voor
alle projecten gezamenlijk bedraagt dit in totaal € 1 miljard. In 2023 zijn nagenoeg
geen voorschotten uitbetaald, maar op basis van de definitieve correctiebedragen hadden
projecten wel een subsidierecht over het jaar 2023. Over het jaar 2023 hebben projecten
dus te weinig subsidie ontvangen, waardoor sprake is van positieve bijstellingen.
Voordat de bijstellingen en de voorschotten van 2024 worden uitbetaald, worden deze
verrekend met het nog openstaande te verrekenen bedrag. Het saldo van te veel betaalde
voorschotten neemt daardoor af. Naar verwachting zal er eind dit jaar een nog te verrekenen
bedrag van € 500 tot € 600 miljoen resteren. Hiermee geef ik ook uitvoering aan de
motie Postma/Erkens3.
Verdere uitwerking van categorieën die onder voorbehoud worden opengesteld in 2024
Ik heb uw Kamer 1 maart geïnformeerd over de openstellingsronde van 20244, waar ik onder andere ben ingegaan op de categorieën die in 2024 worden opengesteld.
Voor een aantal van de categorieën beschreef ik dat openstelling nog onder voorbehoud
was van verdere uitwerking.
Met deze brief geef ik een update over de laatste stand van zaken op deze categorieën.
Op korte termijn zal ik de regeling publiceren waarin de details voor de categorieën
staan.
Zon-PV natuurinclusief
In mijn brief van 1 maart jl. heb ik uw Kamer reeds geïnformeerd over mijn voornemen
ook enkele categorieën voor zon-PV op land open te stellen, waarbij de productie-installatie
natuurinclusief wordt gerealiseerd. Dit zal in de openstellingsregeling van 2024 worden
meegenomen. Om in aanmerking te komen voor een van deze categorieën moet een project
aan verschillende voorwaarden voldoen om meer rekening te houden met de natuur. Ten
eerste moet er, van bovenaf gezien, minimaal 25% open ruimte tussen de tafels met
zonnepanelen zijn. Deze voorwaarde dient ook opgenomen te zijn in de omgevingsvergunning.
Daarnaast blijkt uit de omgevingsvergunning voor het project het volgende: (1) er
is een inrichtingsplan en beheerplan dat ten doel heeft om verslechtering van de bodemkwaliteit,
waterkwaliteit en ecologische kwaliteit gedurende de subsidieperiode te voorkomen;
(2) de subsidieontvanger monitort de effecten van de productie-installatie op de bodemkwaliteit,
waterkwaliteit en biodiversiteit en neemt, indien nodig, aanvullende maatregelen om
verslechtering van de bodemkwaliteit, waterkwaliteit en ecologische kwaliteit gedurende
de subsidieperiode te voorkomen; en (3) de subsidieontvanger voert een nulmeting uit
om de huidige waarde van de bodemkwaliteit, de waterkwaliteit en de ecologische kwaliteit
vast te stellen. Door de specifieke eisen in de omgevingsvergunningen vast te leggen
kunnen lokale overheden beoordelen wat er in de omgeving nodig is om dit doel te bereiken.
Wind hoogtebeperkt
Uit gesprekken met de regio blijkt dat het in plaatselijke luchtverkeersleidingsgebieden
(waar een toets uitgevoerd moet worden in verband met radarverstoring op een hoogte
van 500 voet) zeer complex is om projecten met reguliere windturbines te realiseren.
Daarom wordt de categorie voor windenergie op land met een hoogtebeperking vanaf de
aankomende openstellingsronde uitgebreid zodat projecten ook in dergelijke gebieden
kunnen worden gerealiseerd.
Gecombineerde opwekking warmte en elektriciteit bij verbranding van biomassa
De SDE++-regeling bevat verschillende categorieën voor de verbranding van biomassa.
Het gaat hierbij uitsluitend om de transitie toepassing van biomassa. Sommige productie-installaties
waren niet alleen in staat om hernieuwbare warmte te produceren, maar produceren hernieuwbare
warmte én hernieuwbare elektriciteit. De geproduceerde hernieuwbare elektriciteit
kwam tot nu toe ook voor subsidie in aanmerking, maar wel tegen het (lagere) tarief
voor de hernieuwbare warmte. In het Duurzaamheidskader biogrondstoffen van 16 oktober
20205 wordt de productie van elektriciteit door middel van verbranding van biomassa als
laagwaardige toepassing gezien. Dat betekent dat het beleid hiervoor is gericht op
afbouw. Om een volgende stap te zetten in deze afbouw heb ik daarom besloten om niet
langer de geproduceerde hernieuwbare elektriciteit bij deze projecten voor SDE++-subsidie
in aanmerking te laten komen.
Duurzaamheidseisen bij inzet biomassa
Op 18 oktober 2023 is de herziening van de Europese Richtlijn voor Hernieuwbare Energie
(RED-III) gepubliceerd. Nieuwe SDE-beschikkingen voor de productie van bio-energie
zullen aan de eisen van de REDIII moeten voldoen. Na de zomer informeer ik uw Kamer
over beleidsontwikkelingen rondom de duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen.
Inkadering Bio -Energy and Carbon Capture and Storage (BECCS)
Bij BECCS wordt CO2 van biogene oorsprong bij energieopwekking afgevangen en ondergronds opgeslagen.
Bij dit proces wordt in totaal meer CO2 uit de atmosfeer gehaald dan eraan wordt toegevoegd. BECCS is dus een manier om negatieve
emissies te bereiken. Negatieve emissies zijn nodig om klimaatneutraliteit te behalen
conform het klimaatdoel voor 2050. Ze kunnen namelijk compenseren voor restemissies
die zeer moeilijk te voorkomen zijn. Bovendien zijn negatieve emissies op termijn
nodig om eerdere emissies te compenseren, om in lijn te blijven met de 1,5 graden
opwarming die in het Parijsakkoord is afgesproken. De ontwikkeling van negatieve emissies
in Nederland staat nog in de kinderschoenen. Bij de Voorjaarsnota 2023 is als onderdeel
van het integrale klimaatpakket afgesproken dat we in Nederland op beperkte schaal
een start maken met negatieve emissies. Koolstofverwijdering kan op de korte termijn
onder andere door in te zetten op CCS bij biomassa-energiecentrales. Op de langere
termijn zal de potentie voor koolstofverwijdering via andere routes toenemen.
In de Kamerbrief over de openstelling van de SDE++ 2024 van 1 maart jl. is aangegeven
dat PBL voor de SDE++ op basis van de marktconsultatie het basisbedrag voor CCS bij
(relatief kleinschalige) biomassa-energiecentrales heeft berekend. Het demissionaire
kabinet vindt het belangrijk om een start te maken met de ontwikkeling van negatieve
emissies en tegelijkertijd te voorkomen dat er ongewenste effecten optreden ten aanzien
van het energiesysteem, de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire economie
en de inzet van biogrondstoffen in die transitie conform het Duurzaamheidskader biogrondstoffen.
Het betreft alleen een vergoeding voor de onrendabele top van de afvang en opslag
van CO2 bij projecten op beperkte schaal. Er wordt geen subsidie verleend voor de gebruikte
biogrondstoffen. Hieronder leg ik nader uit hoe deze categorie verder ingekaderd wordt.
De CCU-variant (CO2-afvang en gebruik) van deze categorie, die ik ook open zal stellen, wordt op dezelfde
manier ingekaderd.
1. Duurzaamheid
De gebruikte biogrondstoffen bij BECCS moeten aantoonbaar duurzaam zijn geproduceerd.
Anders ontstaat het risico dat de winning van de biogrondstoffen ten koste gaat van
bijvoorbeeld biodiversiteit en bodemkwaliteit. Ook is dan niet aantoonbaar dat de
CCS bij biomassa-energiecentrales tot negatieve emissies leidt. Daarom is het essentieel
dat de duurzaamheid van de gebruikte biogrondstoffen gewaarborgd wordt. Dit doen we
door voor deze categorie aan te sluiten bij de duurzaamheidseisen uit de Europese
RED-III. Iedere bio-installatie die in deze categorie een aanvraag doet voor CCS,
moet aantonen dat de gebruikte biogrondstoffen voldoen aan deze eisen. Dit geldt in
de SDE++ altijd voor situaties waarin er wel subsidie wordt verleend voor de gebruikte
biogrondstoffen, maar vanwege het belang van duurzaamheid nu ook voor deze categorie
waarbij geen subsidie wordt gegeven voor de inzet van biogrondstoffen.
2. Vermogensgrens
Om overstimulering te voorkomen wordt de categorie opengesteld voor biomassaverbrandingsinstallaties
met een elektrisch vermogen van maximaal 100 MW, kleiner dan het vermogen van de kolencentrales
in Nederland. Hierdoor komen alleen biomassa-energiecentrales voor deze subsidie in
aanmerking die niet een te grote impact hebben op het energiesysteem en de beschikbaarheid
van biogrondstoffen voor toepassingen met weinig of geen alternatieven. Biogrondstoffen
zijn nu en in de toekomst belangrijk voor de transitie naar een klimaatneutrale en
circulaire economie. Bijvoorbeeld in de mobiliteit (voor duurzame brandstoffen, met
name in lucht- en scheepvaart) en als grondstof in de industrie. Dat blijkt ook uit
het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE).
3. Toekomstige ETS-inkomsten
In 2026 wordt het Europese Emission Trading System (ETS) herzien. Mogelijk komt er
in deze herziening een waardering voor negatieve emissies, bijvoorbeeld door certificaten.
Deze leveren dan geld op voor producenten van negatieve emissies. Deze ETS-voordelen
zullen op dezelfde manier als bij andere technieken in de SDE++ gecorrigeerd worden.
Het afvangen en opslaan van biogene CO2 is bij meerdere processen dan alleen verbranding mogelijk. Bijvoorbeeld bij vergisting,
vergassing of bioraffinaderijen. Dit biedt potentieel om CCS ook bij andere processen
toe te passen dan biogene verbrandingsinstallaties. CCS bij biobrandstoffenproductie
of biobased chemie is namelijk beter in lijn met het Duurzaamheidskader biogrondstoffen
en past goed in het eindbeeld van het NPE, zo bevestigt ook PBL in de Trajectverkenning
Klimaatneutraal 20506. Om de kosten en het potentieel van deze bredere opties in beeld te krijgen, is het
PBL parallel verzocht in de marktconsultatie voor de SDE++ 2025 breed naar biogene
emissies en mogelijkheden tot afvang te kijken.
Zoals aangegeven zijn negatieve emissies nu, maar zeker later in de transitie, grootschalig
nodig. Daarom werkt het demissionaire kabinet, op verzoek van uw Kamer (motie Bontenbal/Erkens7) parallel aan een Routekaart voor negatieve emissies. Hierin wordt de langetermijnvisie
op negatieve emissies in Nederland uiteengezet en wordt een breder scala aan mogelijke
technieken om deze te bereiken geïnventariseerd. Ook wordt verkend hoe marktvraag
kan worden gecreëerd voor gecertificeerde negatieve emissies, bijvoorbeeld door normerend
of beprijzend beleid. Het is aan mijn ambtsopvolger om te besluiten hoe het beleid
verder wordt vormgegeven.
Procesgeïntegreerde warmtepomp in een verdampingsproces
In de vorige kamerbrief over de SDE++ heb ik aangegeven dat ik deze categorie open
zou stellen, mits voor deze categorie een uitvoerbare methodiek toepasbaar is. Procesgeïntegreerde
warmtepompen zijn namelijk complex en projectspecifiek. In het PBL-advies stelt PBL
voor om per individueel project een warmtebesparingscoëfficiënt vast te stellen, die
bovendien tijdens de looptijd gemonitord dient te worden. Deze benadering zou tot
zeer hoge uitvoeringslasten leiden. Ondanks deze complexiteit wil ik dit type projecten
toch graag mogelijk maken. Daarom stel ik deze categorie open met een versimpelde
methodiek. Ik ga uit van een coëfficiënt van de prestatie van de warmtepomp (hierna:
COP) van 3,5 conform de referentie uit het PBL-advies. Ik besef dat daarmee niet alle
projecten uit de voeten kunnen. Ik vind dit een zeer belangrijke techniek, daarom
houd ik als ondergrens een COP van 3,0 aan. Warmtepompen met een lagere COP zouden
overgestimuleerd worden, omdat deze minder efficiënt zijn dan de referentie. Op basis
van dit eerste jaar zal ik voor komend jaar bekijken of de stimulering daarmee toereikend
is. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie Grinwis/Bontenbal8.
Transport- en opslagtarief CCS
Het PBL geeft in zijn advies aan de precieze transport- en opslagkosten van CCS niet
in te kunnen schatten. Om CCS passend te kunnen stimuleren is het echter van belang
om zicht te hebben op deze kosten. Zoals eerder aangekondigd heb ik om die reden een
extern bureau de opdracht gegeven deze kosten te onderzoeken. Dit onderzoek, uitgevoerd
door Xodus, is inmiddels afgerond en de resultaten stuur ik met deze brief aan uw
Kamer. Het onderzoek geeft aanleiding om het transport- en opslagtarief aanzienlijk
te verhogen vanwege het feit dat kosten zijn gestegen. Deze verhoging zal worden verwerkt
in de basisbedragen en de aanwijzingsregeling en daarmee worden gebruikt voor de openstelling
van de SDE++ in 2024.
Herberekening van de basisbedragen voor de verbranding van houtige biomassa
Het PBL heeft op mijn verzoek een addendum op het eindadvies 2024 uitgebracht voor
een herberekening van de basisbedragen voor de verbranding van houtige biomassa voor
een subsidietermijn van twaalf in plaats van vijftien jaar. Ik zal in de SDE++ 2024
de aanpassingen uit dit advies overnemen. De subsidietermijn voor de verbranding van
houtige biomassa blijft 12 jaar in de SDE++.
In het addendum zijn ook andere aanscherpingen opgenomen die ik zal overnemen in de
SDE++ 2024. Zo is een ETS-correctie voor waterstofproductie via elektrolyse opgenomen.
Vanaf 2024 kunnen elektrolysers gratis emissierechten ontvangen onder het ETS. Dit
voordeel wordt in mindering gebracht op de SDE++-subsidie. Daarnaast zijn voor enkele
categorieën de ETS-correctie en lange termijn verwachtingen voor de ETS categorieën
verbeterd. Tenslotte zijn in dit addendum de emissiefactor en subsidie-intensiteit
voor zon-PV in lijn gebracht met mijn besluit om voor nieuwe beschikkingen geen SDE++-subsidie
meer te geven voor niet-netgeleverde elektriciteit opgewekt uit zon-PV en windenergie
zoals aangekondigd in mijn kamerbrief bij de openstelling van de SDE++ 20249. Bij de rangschikking van subsidieaanvragen wordt daarbij nog steeds rekening gehouden
met de CO2-besparing door het eigen gebruik.
Overige aandachtspunten en ontwikkelingen
Temperatuurgrens elektrische boilers
Binnen de SDE++ geldt voor elektrische boilers (hierna: e-boilers) een temperatuurgrens.
Voor de e-boiler geldt een temperatuurgrens van 100 °C. Het gaat hierbij om de vereiste
ingaande vloeistoftemperatuur voor een verwarmingssysteem of een warmtetransportnet
bij een buitentemperatuur van –10°C of lager (volgens de stooklijn). Voor warmtetransportnetten
gaat het daarbij om het invoedpunt. Hiermee worden de mogelijkheden voor de toepassing
van e-boilers bij warmtetransportnetten breder dan dat dit tot nu toe het geval was.
CO2-arme warmte
Vanaf de komende openstellingsronde is het mogelijk om subsidie aan te vragen voor
CO2-arme warmte die wordt toegepast voor de productie van energie of een energiedrager.
Een mogelijk voorbeeld is het vervangen van warmte uit aardgas door warmte uit een
e-boiler bij de productie van energie. Tot nu toe was dit uitgesloten, omdat het toepassen
van warmte voor de productie van energie of een energiedrager bij de productie van
hernieuwbare warmte zou kunnen leiden tot dubbele subsidiëring. Bij CO2-arme warmte is dit risico nihil.
Overwinstverrekening
In de openstellingsronde van 2024 geldt voor alle zon-PV- en windcategorieën dat behaalde
overwinsten worden verrekend met reeds uitgekeerde of nog uit te keren subsidie bij
lage marktprijzen. De Raad van State heeft een blanco advies uitgebracht op het ontwerpbesluit
dat deze overwinstverrekening mogelijk maakt. Het definitieve besluit zal spoedig
worden gepubliceerd. Voor het bepalen van het niveau waarboven marktinkomsten als
overwinst worden aangemerkt, de zogenaamde opbrengstgrens, heb ik onderzoek laten
uitvoeren. Mijn uitgangspunt hiervoor is dat het overgrote deel van SDE++-aanvragen
dat zonder overwinstverrekening financierbaar is, nog steeds kan worden gefinancierd.
Op basis van het onderzoek, waarvoor onder meer met projectontwikkelaars en financiers
is gesproken, heb ik daarom besloten de opbrengstgrens voor deze eerste ronde met
overwinstverrekening vast te stellen op 1,8 cent per kilowattuur boven het voor die
categorie geldende basisbedrag10. Het onderzoeksrapport stuur ik met deze brief naar uw Kamer. Hierin vindt u tevens
achtergrondinformatie over de implementatie van de overwinstverrekening.
Toezeggingen
Energiecoöperaties binnen SDE++
In het Commissiedebat van 9 maart jl. over het elektriciteitsnet, energie-infrastructuur
& RES heb ik toegezegd te zullen onderzoeken hoe de positie en mogelijkheden van energiecoöperaties
in de SDE++ kunnen worden verbeterd11. Ik zal hier uiterlijk het laatste kwartaal van 2024 nader op ingaan.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie