Brief regering : Kabinetsreactie op de motie van het lid Dijk over onderzoeken wat nodig is om de behandeling voor gedupeerden in één dag uit te voeren (Kamerstuk 31066-1357)
31 066 Belastingdienst
Nr. 1389
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 mei 2024
Tijdens het debat over de Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen september-december
2023 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen van het lid Dijk1 die de regering verzoekt te onderzoeken wat er nodig is om behandeling in één dag
uit te voeren, dit zo goed als mogelijk uit te werken en de Kamer hierover voor 1 juli
2024 te informeren. Met deze brief geeft het kabinet een reactie op deze motie.
De problemen met de kinderopvangtoeslag hebben diepe sporen achtergelaten bij een
grote groep gedupeerden. Alle inzet van het kabinet is en blijft erop gericht om dit
recht te zetten en ervoor te zorgen zij een nieuwe start kunnen maken. Het kabinet
begrijpt de wens die uit de motie spreekt om de behandeling voor ouders te versimpelen
en te versnellen dan ook goed, en deelt de inzet om dat te bereiken. Naar aanleiding
van het amendement Leijten over de herstelregeling voor nabestaanden van overleden
gedupeerden, heeft het kabinet gekeken of en hoe het praktisch mogelijk kan worden
gemaakt om voor deze doelgroep de afhandeling van verschillende herstelregelingen
samen te voegen in één gesprek, uitmondend in één beschikking. Ook is gekeken naar
alternatieve mogelijke oplossingen. De werkwijze van aaneengeschakelde behandeling
die hieruit volgt, zal het kabinet op korte termijn via een wetsvoorstel voorleggen.
Bij de integrale beoordeling wordt momenteel steeds meer tempo gemaakt, en dat wil
het kabinet graag doorzetten. Een ingrijpende aanpassing van de uitvoering zou hier
tot vertraging leiden en bovendien bleek uit eerdere pilots met de integrale beoordeling
in één dag ook geen mogelijkheid tot verbetering. Daarom heeft het kabinet onderzocht
of vervolgstappen in het herstelproces zo veel mogelijk gebundeld kunnen worden. Er
is voor ouders die de integrale beoordeling gehad hebben, geëxperimenteerd met de
vaststellingsovereenkomst (VSO) als middel om met één overeenkomst een punt te kunnen
zetten achter het financieel herstel waarna een ouder een nieuwe start kan maken.
De bevindingen worden hieronder nader toegelicht.
Versnelling integrale beoordeling
Iedereen die zich meldt als gedupeerde van de problemen met de kinderopvangtoeslag,
heeft recht op een integrale beoordeling om op basis van het verhaal van de ouder
en de systemen van de Dienst Toeslagen uit te zoeken over welke jaren een ouder gedupeerd
is en wat de omvang van het compensatiebedrag is. In 2021 is door middel van meerdere
pilots getoetst of het mogelijk is om deze beoordeling in één dag af te handelen.
Dat bleek niet uitvoerbaar en zou over het algemeen niet leiden tot een verbetering
voor ouders. De integrale beoordeling is niet een kwestie van een simpele optel- en
aftreksom, maar behelst een omvangrijk en zorgvuldig proces. Dat proces is veelal
de uitkomst van een wisselwerking tussen de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen
(UHT) en de ouder, eventueel bijgestaan door een gemachtigde zoals een advocaat. Na
het eerste gesprek hebben ouders vaak tijd nodig om alles te laten bezinken, heeft
de ouder nieuwe vragen die beantwoord moeten worden, of heeft de ouder nog informatie
te delen, als aanvulling op het verhaal. Daarnaast is soms nadere afstemming of bespreking
nodig binnen UHT, bijvoorbeeld bij meer ingewikkelde situaties.
Het kabinet heeft daarom ingezet op verschillende andere maatregelen om de behandeling
te versnellen. Om de wachttijd tot aan de behandeling zoveel mogelijk in te korten,
is er fors opgeschaald in de uitvoering. Om vervolgens de behandeling zo vlot mogelijk
te laten verlopen, hebben beoordelaars meer ruimte gekregen in de beoordeling en is
de informatie voor en afstemming tussen de persoonlijk zaakbehandelaren (PZB’ers)
met de ouders tijdens de integrale beoordeling verbeterd. Ouders die vermoedelijk
niet-gedupeerd zijn krijgen bovendien een versnelde afhandeling van de integrale beoordeling
waarbij de PZB’ers meer ruimte krijgen in de besluitvorming en er minder administratieve
handelingen noodzakelijk zijn. Daarmee wordt de wachtrij kleiner en hoeven ouders
die vermoedelijk wel gedupeerd zijn minder lang te wachten.
Het resultaat hiervan is dat de afhandeling van de integrale beoordelingen steeds
meer op stoom is gekomen: eind april 2024 is voor ruim 61% van alle aanmeldingen de
integrale beoordeling gedaan (inclusief afmeldingen) en voor 79% van de als gedupeerd
aangemerkte ouders is deze al afgerond. Aan het eind van 2024 zal tussen de 75% en
80% van de aanmeldingen de integrale beoordeling gehad hebben. De rest van de integrale
beoordelingen wordt in de loop van 2025 afgehandeld.
Met deze prognose is de uitvoering van de integrale beoordeling in elk geval gebaat
bij stabiliteit om snelheid te kunnen blijven maken. Daar komt bij dat als ouders
eenmaal aan de beurt zijn voor de integrale beoordeling, zij het zorgvuldige proces
en de doorlooptijd als positief ervaren.
Aaneengesloten behandeling voor nabestaanden
Met het amendement Leijten is in de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) met betrekking
tot de nabestaandenregeling opgenomen dat zowel de integrale beoordeling, als de afwikkeling
van de werkelijke schade en de schuldenregelingen in één behandeling (gesprek) worden
gecombineerd en dat UHT, op verzoek van betrokkene en voor zover mogelijk, alle beslissingen
op grond van de nabestaandenregeling samenvoegt in één beschikking. Dit moest zoals
door de indiener toegelicht een ééndagsprocedure mogelijk maken.
Het kabinet heeft tijdens de wetsbehandeling al per brief2 aangegeven dat UHT voor de beoordeling van schade afhankelijk is van de expertise
van derden, en dat samenvoeging van verschillende stappen in het herstelproces leidt
tot knelpunten. Na het aannemen van het amendement door de Kamer, heeft het kabinet
met de brief van 12 juli 20233 aangegeven een nieuwe uitvoeringstoets nodig te achten om te onderzoeken of behandeling
in één dag bij nabestaandenregeling mogelijk is. De uitkomst van deze uitvoeringstoets
is opgenomen in de bijlage bij deze brief, vooruitlopend op de vóór het zomerreces
geplande indiening van het wetsvoorstel met daarin een aangepaste nabestaandenregeling.
De uitvoeringstoets laat zien dat het voor een uitvoerbare nabestaandenregeling nodig
is dat verschillende stappen in het herstelproces na elkaar worden gezet met separate
beschikkingen, in plaats van gelijktijdig. Dat is niet alleen nodig om de nabestaande
voldoende tijd en ruimte te geven om regie te houden op het herstelproces, maar dat
is ook nodig omdat herstelmaatregelen elkaar opvolgen en veelal een eerdere uitkomst
gebruiken voor de volgende stap (bijvoorbeeld de aanvullende compensatie voor werkelijke
schade volgt op de integrale beoordeling). Bovendien wordt een deel van het herstel
uitgevoerd door gespecialiseerde ketenpartners buiten UHT zoals SBN voor de schuldenaanpak
en de Commissie Werkelijke Schade (CWS) voor aanvullende compensatie voor werkelijke
schade.
Met de uitvoeringstoets is ook gekeken wat er wel zou kunnen. De conclusie daarvan
is dat met een aanvullende coördinerende inzet door UHT en voorrang voor nabestaanden
bij de verschillende herstelregelingen, er zoveel mogelijk aansluiting kan worden
gezocht bij de insteek van het amendement. Het kabinet verwerkt deze werkwijze nu
in een wetsvoorstel met een gewijzigde regeling voor nabestaanden. Naar aanleiding
van de in het amendement opgenomen bepaling, wordt de uitvoering van de nabestaandenregeling
binnen een jaar na inwerkingtreding geëvalueerd om te bezien of en op welke manier
ook andere doelgroepen baat zouden kunnen hebben bij deze werkwijze. Omdat voorrangsbehandeling
een essentieel onderdeel is van de aaneengeschakelde behandeling zal dat overigens
altijd gepaard gaan met dilemma’s. Voorrang voor de ene doelgroep betekent dat een
andere doelgroep langer moet wachten.
De vaststellingsovereenkomst met finale kwijting
Ook breder blijft het kabinet verkennen welke maatregelen mogelijk zijn om ouders
versneld duidelijkheid te bieden en het financieel herstel af te ronden. Daarbij schuwt
het kabinet onorthodoxe maatregelen niet. Dit heeft ertoe geleid dat op verschillende
manieren geëxperimenteerd is met het inzetten van de vaststellingsovereenkomst (VSO)
als middel om snel een punt te kunnen zetten achter het financieel herstel, waarna
een ouder een nieuwe start kan maken. De eigen regie van de ouder staat hierbij centraal.
Deze manier van werken heeft vorm gekregen in de afhandeling van aanvragen van aanvullende
compensatie van werkelijke schade via de Regieroute VSO en de pilot inzake de vereenvoudigde
schaderoute bij de Stichting (Gelijk)waardig Herstel (SGH). Ook zijn er pilots uitgevoerd
met de afhandeling van bezwaren op de integrale beoordeling met een component werkelijke
schade die behandeld wordt via mediation. De insteek hiervan is niet om dit in één
dag te doen. Want de ervaring leert dat ouders veelal meer tijd nodig hebben om hun
verhaal goed te doen, de ruimte te hebben om de bijbehorende emoties die weer boven
komen een plek te geven, schadeposten op goed in beeld te brengen, en tot slot een
oordeel te kunnen vormen over de voorgestelde vaststellingsovereenkomst. De insteek
is wel om met een vaststellingsovereenkomst sneller een punt te zetten achter het
financieel herstel, waarna een ouder een nieuwe start kan maken.
Naast de reeds genoemde schaderoutes werkt het kabinet ook aan een volledig digitale
forfaitaire schaderoute, en aan een verkort proces bij de CWS om onderscheid te maken
tussen arbeidsintensieve dossiers en minder arbeidsintensieve dossiers. De Kamer wordt
via een separate brief nader geïnformeerd over de opbrengsten van het werken met de
vaststellingsovereenkomst en het vervolg daarvan.
Tot slot
Zoals hierboven is toegelicht, is op verschillende manieren onderzocht of behandeling
in één dag een bijdrage kan leveren aan verbetering en versnelling voor ouders. Uit
de hierboven beschreven pilots naar de integrale beoordeling in één dag en de uitvoeringstoets
op de samengevoegde behandeling van nabestaanden van overleden gedupeerden (amendement
Leijten), blijkt dat behandeling in één dag op verscheidene problemen stuit. Het invoeren
van zo’n werkwijze zou betekenen dat er fors ingegrepen zou moeten worden aan de integrale
beoordeling met als gevolg dat de ingezette versnelling tot stilstand zou komen, en
er juist vertraging zou ontstaan. Tegelijkertijd zouden ouders (of nabestaanden) tijdens
hun behandeling onder grote druk komen te staan om informatie en gegevens aan te leveren
en zou er geen tijd zijn om relevante informatie uit te wisselen, te controleren of
te laten bezinken. Daar komt bij dat de afhankelijkheid van derde partijen en externe
expertise zoals SBN en CWS aan gelijktijdige behandeling in de weg staat.
Het kabinet kiest daar niet voor en is er van overtuigd dat ouders meer gebaat zijn
bij het doorzetten van de ingezette versnelling op de integrale beoordeling, en het
blijven ontwikkelen van verbeteringen voor de snelle afhandeling van aanvullende compensatie
van werkelijke schade. Het kabinet beseft dat dat niet zo ver strekt als de behandeling
in één dag die de motie voor ogen heeft, en kiest voor opties die daadwerkelijk uitvoerbaar
zijn en leiden tot verbetering en versnelling voor ouders. De complexiteit van de
problematiek, de omvang van het aantal gedupeerden en mogelijkheden van de uitvoering,
stellen daar grenzen aan. Dit geldt ook voor de tijd en ruimte die ouders nodig hebben
om hun inbreng te doen en regie te houden op hun herstel.
De Staatssecretaris van Financiën,
A. de Vries
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. (Aukje) de Vries, staatssecretaris van Financiën