Brief regering : KNMI'23-klimaatscenario’s en doorwerking in Rijksbeleid
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 1386
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 mei 2024
Dat het klimaat verandert is steeds duidelijker merkbaar. Afgelopen jaar was zowel
het warmste als het natste jaar in Nederland sinds het begin van de metingen. De nieuwe
klimaatscenario’s die het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) op
9 oktober 2023 heeft gepubliceerd, laten zien dat we in de toekomst nog vaker dan
nu het geval is zullen worden blootgesteld aan de gevolgen van klimaatverandering1. Gevolgen die bovendien steeds extremer worden, zoals zwaardere regenbuien, hogere
temperaturen en langere perioden van droogte en hitte. De nieuwe scenario’s laten
duidelijk de noodzaak zien tot versnelling van het klimaatbestendig maken van Nederland.
Met deze brief informeer ik u mede namens de Minister voor Klimaat en Energie, de
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselveiligheid, de Minister voor Natuur en Stikstof, de Minister voor
Medische Zorg, de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de gevolgen voor verschillende beleidsterreinen
en hoe we de nieuwe scenario’s benutten om Nederland nog beter voor te bereiden op
klimaatverandering.
Belangrijkste bevindingen uit de KNMI’23 klimaatscenario’s
Nederland is ruim 2 graden warmer dan bij het begin van de metingen in 1901 en de
zeespiegel is sinds 1900 met ongeveer 20 centimeter gestegen. Dat deze veranderingen
doorzetten is zeker, maar hoe dat eruit gaat zien hangt sterk af van de wereldwijde
uitstoot van broeikasgassen. Het KNMI heeft daarom twee uitstootscenario’s doorgerekend.
In het hoge uitstootscenario blijft de uitstoot van broeikasgassen tot 2080 toenemen en vlakt daarna af. In het
lage uitstootscenario vermindert de uitstoot snel en worden broeikasgassen uit de atmosfeer verwijderd,
in lijn met de Overeenkomst van Parijs. De twee scenario’s geven de bandbreedte waarbinnen
de veranderingen in Nederland zich zullen ontwikkelen.
De Nederlandse zomers zullen droger worden en de winters natter, maar de mate waarin
hangt, naast de ontwikkeling in de uitstoot van broeikasgassen, af van de ligging
van lage- en hogedrukgebieden in de toekomst. Omdat daarin onzekerheden bestaan, zijn
per uitstootscenario twee varianten doorgerekend. In de natte variant is uitgegaan
van sterk nattere winters en licht drogere zomers en in de droge variant van licht
nattere winters en sterk drogere zomers. De combinatie van de twee uitstootscenario’s
met de beide varianten levert de vier nieuwe KNMI’23-klimaatscenario’s op.
De temperatuurstijging zet in alle scenario’s door. Het aantal zomerse dagen en tropische
nachten neemt aanzienlijk toe en het aantal dagen met een maximumtemperatuur onder
nul (ijsdagen), daalt sterk. Door veranderende neerslagpatronen wordt de winter, en
in mindere mate de lente en de herfst, natter en de zomer droger. Buien zullen bovendien
zwaarder zijn, waarbij er in kortere tijd meer regen kan vallen.
De zeespiegel blijft stijgen, waarbij na 2050 een mogelijke versnelling te zien is
in de scenario’s. Ook na 2100 stijgt de zeespiegel verder. Vanaf 2050 is er een groot
verschil te zien in zeespiegelstijging tussen het hoge en het lage uitstootscenario.
Dat verschil blijft toenemen tot ver na 2300. Wanneer de uitstoot van broeikasgassen
wereldwijd afneemt in lijn met de afspraken uit de Overeenkomst van Parijs, dan zal
naar verwachting in 2100 de zeespiegelstijging in Nederland ten opzichte van begin
deze eeuw minimaal 30 centimeter bedragen. Als de uitstoot van broeikasgassen niet
vermindert kan de zeespiegel voor de Nederlandse kust rond 2100 stijgen met 1,2 meter
ten opzichte van het huidige niveau. Als het smelten van de ijskap op de Zuidpool
verder versnelt, is in 2100 een nog hogere zeespiegelstijging mogelijk.
Algemene appreciatie KNMI’23-klimaatscenario’s
De droge zomers in 2018, 2019 en 2020, de wateroverlast in Limburg in 2021, het droge
voorjaar in 2022 en een extreem nat najaar in 2023, laten zien dat klimaatverandering
nu al enorme impact heeft op Nederland. De nieuwe klimaatscenario’s maken duidelijk
dat de veranderingen zich sneller voltrekken dan verwacht. De impact wordt in de toekomst
dus alleen maar groter als we ons niet snel voorbereiden op wat er op ons af komt.
Het kabinet spant zich in om de veiligheid, gezondheid en leefbaarheid in Nederland
te beschermen, voor nu en in de toekomst en intensiveert daarom haar inspanningen
met betrekking tot klimaatbestendigheid.
De Rijksoverheid werkt, samen met medeoverheden, al intensief aan een klimaatbestendig
Nederland. De Nationale Adaptatiestrategie (NAS) bevat de overkoepelende strategie
en laat zien hoe we de negatieve effecten van klimaatverandering verkleinen, of in
ieder geval beheersbaar houden. Het Deltaprogramma draagt bij aan het bereiken van
de doelstellingen van de NAS op de onderwerpen waterveiligheid, beschikbaarheid van
zoetwater en ruimtelijke adaptatie. Het Nationaal Uitvoeringsprogramma Klimaatadaptatie
beschrijft de inzet van de Rijksoverheid voor de komende jaren2.
Om inzicht te krijgen in de gevolgen voor de verschillende beleidsterreinen, werkt
het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) samen met diverse wetenschappelijke instituten
aan doorvertaling van de klimaatscenario’s3. Deze scenario’s worden daartoe afgezet tegen maatschappelijke trends en mogelijke
beleidsscenario’s. Begin 2026 zal de rapportage van het PBL beschikbaar zijn. Gezien
de urgentie kan echter niet tot 2026 worden gewacht met het herzien van het nationale
adaptatiebeleid. Met het herzien van de NAS, waarbij departementen gezamenlijk werken
aan het aanscherpen van het huidige beleid, is daarom al gestart4. Met het PBL is bekeken welke informatie zij tussentijds kunnen opleveren om herziening
van de NAS optimaal te ondersteunen.
De nieuwe KNMI-klimaatscenario’s laten duidelijk het belang zien van het terugdringen
van de uitstoot van broeikasgassen. Alleen bij sterke reductie van die uitstoot, in
lijn met de afspraken uit de Overeenkomst van Parijs, zullen de klimatologische veranderingen
vanaf 2050 beperkt zijn. Temperatuur en neerslag zullen dan na 2050 ongeveer stabiel
blijven, terwijl het hoge uitstootscenario een sterke toename laat zien. Het verschil
in zeespiegelstijging tussen het hoge en lage uitstootscenario neemt na 2050 sterk
toe en blijft toenemen tot 2300 en ver daarna. De keuzes die we nu maken hebben dus
grote gevolgen voor de generaties na ons. Het kabinet blijft zich daarom inzetten
voor ambitieuze klimaatdoelen op nationaal, Europees en mondiaal niveau om klimaatverandering
te beperken en de doelen uit de Overeenkomst van Parijs te behalen.
Hieronder wordt voor de vier domeinen uit het Nationaal Uitvoeringsprogramma Klimaatadaptatie
aangegeven hoe de nieuwe klimaatscenario’s doorwerken in beleid. Het gaat om de domeinen
«Water», «Landbouw, natuur en milieu», «mens en cultuur» en «wonen en werken». Caribisch
Nederland is in een aparte paragraaf opgenomen.
Domein Water
Waterkwaliteit en beschikbaarheid
De verwachte toename in zeer warme, natte én droge periodes, zorgt in de rivieren
voor een grotere kans op periodes met enerzijds extreem hoog water en anderzijds langdurig
en extreem laagwater. Hoogwaterpieken en watertekorten bedreigen de waterveiligheid,
watervoorziening, bevaarbaarheid, leefomgeving, natuur en economische ontwikkeling.
Lagere rivierafvoeren leiden, in combinatie met zeespiegelstijging, ook tot een toename
van de verzilting in de kustgebieden. Omdat zowel neerslag als droogte toenemen moet
worden gezocht naar strategieën om op beide tegelijk voorbereid te zijn. Op basis
van de nieuwe klimaatscenario’s heeft Deltares berekend dat we vaker dan tot nu toe
gedacht te maken krijgen met lage rivierafvoeren van de Rijn en de Maas. Aangezien
de watervraag toeneemt door sociaaleconomische ontwikkelingen, zoals economische groei,
bevolkingsgroei, drinkwatergebruik, het tegengaan van bodemdaling in de laagveengebieden
en het tegengaan van verzilting, zullen in de zomerperiode hierdoor vaker watertekorten
optreden. Aanhoudende droogte en hogere temperaturen hebben ook effect op de waterkwaliteit
doordat verontreinigingen minder verdund worden en hogere watertemperaturen ook effect
hebben op de ecologie. Een hogere watertemperatuur leidt daarmee tot een beperking
in de mogelijkheden voor het lozen van koelwater.
Waterveiligheid
Zeespiegelstijging vraagt steeds grotere inspanningen om Nederland veilig en leefbaar
te houden. Wat dit betekent wordt onderzocht in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging.
In de tussenbalans daarvan, die onlangs aan de Kamer is aangeboden, is aangegeven
wat zeespiegelstijging betekent voor onderhoud van de kust met zand, voor de sterkte
en omvang van de waterkeringen en voor de beschikbaarheid van zoet water in de toekomst5. Het vervolg van het programma ziet mede op onderzoek naar de effecten op functies
en landgebruik en naar alternatieve oplossingsrichtingen voor de lange termijn binnen
de kaders van Europese verplichtingen, zoals voor natuurbescherming en ecologische
waterkwaliteit. Ook wordt bekeken of er maatregelen kunnen worden getroffen om de
huidige aanpak te optimaliseren. Dit alles leidt tot het ontwikkelen van mogelijke
keuzepaden om vanuit het huidige systeem richting verschillende oplossingsrichtingen
op de lange termijn te komen. De klimaatscenario’s zijn van essentieel belang voor
het inzicht in de invloed van de snelheid van zeespiegelstijging op keuzes voor de
toekomst. Ook zal vanuit het kennisprogramma onderzoek worden gedaan om zicht te hebben
op mogelijke gebeurtenissen met grote impact zoals het versneld smelten van West Antarctica,
zodat Nederland zich tijdig bewust is van de daarmee samenhangende risico’s.
Waterveiligheid bij rivieren komt vooral in het geding bij hoogwaterpieken. De al
genoemde afvoerscenario’s voor Rijn en Maas laten zien dat de gemiddelde winter- en
voorjaarsafvoeren omhooggaan. Ook voor het toekomstbestendig maken én houden van het
rivierengebied geldt dus een grotere opgave dan gedacht. Rijkwaterstaat en de waterschappen
beoordelen en ontwerpen dijken aan de hand van de nieuwe afvoerscenario’s en de klimaatscenario’s
helpen bij het ontwerpen van dijkversterkingen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma.
Het is van belang dat er ruimte blijft voor toekomstige dijkversterking en rivierverruiming.
Wateroverlast
De toename van extreme zomerbuien en nattere winters die op basis van de nieuwe KNMI-scenario’s
worden verwacht, vergroten de kans op wateroverlast als er geen aanvullende maatregelen
worden genomen. De zomer van 2021 heeft het risico van stapeling van neerslag en hoge
rivierafvoeren laten zien. Het volledig voorkomen van schade bij extreme neerslag
is onmogelijk, zo concludeerde de beleidstafel wateroverlast en hoogwater in haar
eindadvies6. Maatschappelijke ontwrichting moet echter worden voorkomen. Daarvoor is het cruciaal
dat iedereen op de hoogte is van de mogelijke risico’s. Inmiddels is een plan opgesteld
om Nederlanders aan te zetten tot anders handelen7.
Een andere aanbeveling van de beleidstafel is om bovenregionale stresstesten uit te
voeren om de impact van extreme neerslag op een schaalniveau zoals in 2021 in Limburg
en grensgebieden beter te kunnen voorspellen, en om mogelijke cascade-effecten in
beeld te brengen. Deze bovenregionale stresstesten zijn nodig in aanvulling op de
bestaande lokale en regionale stresstesten uit het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie.
Op dit moment vindt de voorbereiding voor de uitvoering van de bovenregionale stresstesten
plaats. Op basis van de uitkomsten van alle stresstesten gaan partijen gezamenlijk
aan de slag met maatregelen die elkaar moeten aanvullen op verschillende schaalniveaus.
Het Rijk stelt op basis van de uitgevoerde bovenregionale stresstesten een landelijk
beeld op.
Uitvoering in programma’s
De opgave om Nederland weerbaar te maken tegen droogte en watertekorten is zoals geschetst
groter dan gedacht. De huidige zoetwaterstrategie uit het Nationaal Waterprogramma
en het Deltaprogramma is daardoor zeer waarschijnlijk minder lang houdbaar. Structurerende
keuzes in de ruimtelijke inrichting zijn nodig, waarbij water en bodem sturend zijn.
Op basis van de nieuwe klimaatscenario’s zijn nieuwe deltascenario’s ontwikkeld die
op 24 april 2024 zijn gepubliceerd.8 Die herziene deltascenario’s worden gebruikt bij het herzien van de deltabeslissingen
en de voorkeursstrategie voor zoetwater bij de tweede Herijking van het Deltaprogramma
in 2026.
Met het programma Integraal Riviermanagement (IRM) wordt ons rivierengebied voorbereid
op de gevolgen de het veranderende klimaat met zich meebrengt. Het programma beoogt
voor toekomstige generaties een nieuwe balans te vinden tussen het gebruik en de waarden
van het rivierengebied. De verwachting dat er zowel frequentere en hogere hoogwaters
worden verwacht alsook langdurigere en lagere laagwaters, geeft nieuwe opgaves voor
waterveiligheid, scheepvaart, zoetwatervoorziening, natuur en ecologie. In het kader
van het IRM worden hiervoor de komende jaren maatregelen uitgewerkt. In december 2023
is de Kamer geïnformeerd over de concept-inhoud en de planning van het programma IRM9.
Met de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW) worden gunstige uitgangssituaties
ontwikkeld voor een toekomstbestendig netwerk van grote wateren met ecologisch goed
functionerend water en hoogwaardige natuur. De werkzaamheden die in dit kader worden
uitgevoerd, scheppen meer ruimte voor natuurlijke processen in en langs het water,
zorgen voor betere verbindingen tussen grote wateren en hun omgeving, en voegen ontbrekende
leefgebieden toe. Gebruik en beheer van de grote wateren moet passen binnen de randvoorwaarden
van het ecosysteem van die wateren. De te nemen inrichtingsmaatregelen worden mede
aan de hand van de nieuwe klimaatscenario’s ontworpen.
Domein Landbouw, natuur en milieu
Landbouw
De land- en tuinbouw zal in de toekomst, net als vele andere sectoren, te maken krijgen
met de zwaarder wordende gevolgen van klimaatverandering, maar de impact kan verschillen
per sector, teelt, bodemsoort en gebied. Piekbuien kunnen in heel Nederland voor wateroverlast
zorgen. In midden- en laag-Nederland zullen de uiterwaarden van rivieren in tijden
van aanhoudende neerslag vaker onder water staan, ook in het groeiseizoen, wat een
risico oplevert voor gewassen die hier niet tegen bestand zijn. In het Heuvelland
van Limburg reageren de Maas en haar zijtakken met extremere en snellere hoogwaterstanden
op piekbuien. Langdurigere droogte is met name een risico op de hoge zandgronden zonder
wateraanvoer in Oost- en Zuid-Nederland. Voor de veenweidegebieden in laag-Nederland
betekent langdurige droogte meer risico op bodemdaling.
In het westen en noorden van het land langs de kust, en in Flevoland, is verzilting
in combinatie met droogte en bodemdaling een risico, wat de land- en tuinbouw in de
zuidwestelijke delta en kapitaalintensieve zoutgevoelige teelten raakt, zoals de boomteelt
(Boskoop), de teelt van bloembollen (Duin- en bollenstreek, kop van Noord-Holland)
en pootaardappelen in Noord-Nederland. Bij de fruitteelt spelen risico’s door nachtvorst,
hitte en zonnestraling. Extremer weer leidt tot hittestress bij landbouwhuisdieren
in stallen, weiden en bij transport, minder voer van eigen land, en dieren die in
extreme natte of warme perioden minder naar buiten kunnen.
Om de land- en tuinbouw weerbaarder te maken heeft het Ministerie van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit (LNV) in 2019, samen met het Ministerie van Infrastructuur en
Waterstaat (IenW), de Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO), de Unie van Waterschappen
(UvW), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten
(VNG) en het Verbond van Verzekeraars, het Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw
ontwikkeld10. Dit programma is bedoeld om ondernemers in de land- en tuinbouw in 2030 voorbereid
te laten zijn op klimaatverandering. In juli 2022 is over de voortgang aan de Kamer
gerapporteerd en aangegeven dat het programma in de periode 2023–2027 wordt gecontinueerd
en verdiept, passend bij de opgaven op korte, middellange en langere termijn11. De nieuwe KNMI-klimaatscenario’s worden daarbij gebruikt om het actieprogramma actueel
te houden en het belang van klimaatadaptatie te blijven benadrukken. De scenario’s
worden door het Ministerie van LNV ook gebruikt om nieuwe acties voor beleid voor
klimaatrobuuste landbouw in gang te zetten en voor het ontwikkelen van de klimaatstresstest
voor boerenbedrijven, alsook voor het opstellen van impactkaarten voor klimaatkwetsbare
landbouwgebieden.
Natuur
Zonder ingrijpen leidt klimaatverandering tot onomkeerbare gevolgen voor de al sterk
onder druk staande natuur. Verdroging in natuurgebieden zal toenemen, met verdere
schade en verlies aan natuur door het lokaal uitsterven van soorten, de grotere kans
op natuurbranden en het sneller droogvallen van vennen en beken. Veranderende standplaatscondities
(zoals waterbeschikbaarheid en waterkwaliteit, een vroeger groei- en bloeiseizoen)
kunnen leiden tot vertrek van dier- en plantensoorten uit hun leefgebied. Aangezien
veel soorten het snel veranderend klimaat niet kunnen bijbenen treedt er een afname
in biodiversiteit op. Veranderingen binnen ecosystemen werken door in de diensten
die deze systemen leveren, zoals waterzuivering, kustbescherming, het vastleggen van
CO2, beheersing van ziekten en plagen, en recycling van nutriënten.
Toename van hitte en droogte, zoals geschetst in de nieuwe klimaatscenario’s, vergroot
het risico op natuurbranden. Meer, grotere en gelijktijdige onbeheersbare natuurbranden
hebben een negatieve invloed op de volksgezondheid, tasten mogelijk vitale infrastructuur
aan en leiden tot verlies van natuurwaarde. Daarom is het noodzakelijk natuurbrandpreventie
en -bestrijding in Nederland te versterken. In lijn met het de Veiligheidsstrategie
voor het Koninkrijk der Nederlanden, wordt een landelijk crisisplan vastgesteld en
de mogelijkheid verkend voor een landelijk expertisecentrum. De komende jaren zal
verder uitgewerkt moeten worden hoe het natuurbrandrisico structureel meegenomen kan
worden in de ruimtelijke ordening en het beheer van de natuur.
Invasieve exoten kunnen schadelijk zijn voor biodiversiteit en ecosystemen, volksgezondheid,
economie en andere terreinen. Klimaatverandering vergroot de vestigingskans en verspreiding
van dergelijke exoten, zoals termieten waarvoor ons klimaat voorheen te koud was.
Klimaatverandering kan ook de gevolgen van invasieve exoten vergroten en onvoorspelbaarder
maken. Door weersextremen wordt de inheemse natuur extra kwetsbaar, wat ruimte schept
voor invasieve exoten. Verdroging, verzilting en overstromingen spelen hierbij een
rol. Nederland geeft uitvoering aan de Europese Exotenverordening, waarbij preventie,
beheer en herstel centraal staan. Het Ministerie van LNV stelt samen met provincies
en andere betrokkenen een voorstel op voor een landelijk aanvalsplan zoals gevraagd
door de Kamer via de motie Van Campen c.s. en de motie Van der Plas12.
Klimaatverandering vergroot de kwetsbaarheid van sommige soorten en habitattypen die
beschermd zijn onder de EU Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) voor drukfactoren zoals
stikstofbelasting en een ontoereikende waterkwaliteit en -kwantiteit. Nu al wordt
voor veel soorten en habitattypen de gunstige staat van instandhouding, de centrale
verplichting van de VHR, niet gehaald. Maatregelen tot herstel van natuur zijn dus
van groot belang. In veel gevallen gaan deze maatregelen gelijk op met klimaatrobuuste
maatregelen. De Europese Commissie kan in geval van klimaatverandering afwijken van
de verplichtingen uit de VHR op voorwaarde dat er geen andere verklarende factoren
zijn die het niet nakomen van die verplichtingen veroorzaken.
Om te kunnen omgaan met de effecten van klimaatverandering op de natuur en deze in
te perken én om natuur in te zetten bij klimaatadaptatie in de fysieke leefomgeving,
wordt het Actieprogramma Klimaatadaptatie Natuur ontwikkeld. Samen met medeoverheden
en terreinverantwoordelijken wordt ingezet op optimaliseren van de huidige situatie
zoals efficiënter omgaan met het beschikbare water (korte termijn strategie), meebewegen
met klimaatverandering door aanpassen aan de natuurlijke omstandigheden (middellange
termijn strategie), en transformeren door fundamentele en systemische veranderingen,
zoals een levend water- en bodemsysteem en natuurinclusiviteit leidend laten zijn
in ruimtelijke keuzes (lange termijn strategie).
Klimaatadaptatie en -mitigatie met natuur
Natuur biedt ook kansen om negatieve gevolgen van klimaatverandering voor de samenleving
te beperken en kruisbestuiving met andere opgaven te realiseren. Dit komt bijvoorbeeld
naar voren bij de inzet van Agenda Natuurinclusief. Deze publiek-private samenwerking
bevordert het gebruik van natuurinclusieve maatregelen en op de natuur gebaseerde
oplossingen om klimaatbestendigheid van onze woon-, werk en leefomgeving te vergroten.
De maatregelen hebben daarnaast positieve effecten op onder andere gezondheid, welzijn
en biodiversiteit.
Deze kruisbestuiving staat ook centraal in het Nationaal Programma Landelijk Gebied
(NPLG), waarmee integraal en gebiedsgericht wordt toegewerkt naar een leefbaar, gezond,
vitaal en toekomstbestendig landelijk gebied. Water, natuur en klimaat worden in samenhang
bekeken zodat in één keer de noodzakelijke stappen kunnen worden genomen. Zo vergroot
het gebruik van landschapselementen voor groenblauwe dooradering, bijvoorbeeld het
waterbergend vermogen en creëert het een toevluchtsoord en migratiemogelijkheden voor
biodiversiteit in het landelijk gebied. Daarmee wordt bijgedragen aan zowel de vitaliteit
van de natuur, alsook aan de weerbaarheid van de landbouwsector en onze voedselvoorziening.
Kruisbestuiving is ook mogelijk bij veenweidegebieden die een belangrijke rol spelen
bij zowel aanpassing aan klimaatverandering als het tegengaan van klimaatverandering.
Veenweidegebieden zijn in staat om veel water vast te houden en zo bij te dragen aan
het tegengaan van verdroging. Dit vraagt wel om keuzes over flexibel peilbeheer via
meebewegen met natuurlijke omstandigheden, passend bij het natuurdoeltype. In de droge
zomermaanden is het wenselijk het waterpeil in de veenweidegebieden hoog te houden
om zo veenoxidatie te verminderen ter vermindering van de uitstoot van broeikasgassen.
Ook bossen spelen een belangrijke rol bij zowel mitigatie als adaptatie. In het klimaatakkoord
is afgesproken dat 0,4 tot 0,8 Mton CO2 wordt vastgelegd in bomen, bos en natte natuur (mitigatie). Daarnaast dragen bossen
bij aan het verbeteren van hydrologische condities en het verkoelen van de omgeving
(adaptatie). Omdat uitbreiding van weerbaar bos dus voor zowel mitigatie als adaptatie
noodzakelijk is, bevat de landelijke Bossenstrategie de ambitie om in Nederland tien
procent meer bos te realiseren en bestaand bos te revitaliseren.
Domein Mens en Cultuur
Gezondheid
Klimaatverandering kan grote gevolgen hebben voor de volksgezondheid, zoals extra
doden en ziekte door hitte, meer huidkanker door een grotere blootstelling aan uv-straling,
verandering van infectieziekterisico’s en blootstelling aan allergenen (met name pollen),
een toename aan overstroming gerelateerde gezondheidsklachten en meer mentale gezondheidsklachten
(na extreemweer-gebeurtenissen alsook algemene gevoelens van onmacht of doemdenken).
Een risico is ook dat maatregelen die worden genomen om klimaatverandering aan te
pakken, zoals meer groen, naast positieve effecten voor de gezondheid, ook negatieve
effecten op kunnen leveren zoals een toename van infectieziekten en allergieën. In
de loop van 2024 start de Gezondheidsraad samen met de Wetenschappelijke Klimaatraad
met het in kaart brengen van de stand van wetenschap over gezondheidseffecten van
klimaatverandering. Op hitte en infectieziekten wordt hieronder verder ingegaan.
De klimaatscenario’s laten zien dat we in de toekomst vaker te maken krijgen met langere
en intensievere hittegolven. Hitte beïnvloedt de gezondheid en het welzijn van kwetsbare
groepen en leidt tot dalende leer- en arbeidsprestaties op zeer warme dagen als gebouwen
niet hittebestendig zijn. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)
heeft berekend dat nu al ongeveer 30% van de oversterfte tijdens hittegolven toe te
schrijven is aan klimaatverandering. Hitte vereist een aanpak op alle beleidsterreinen,
omdat actie nodig is op de niveaus «gebied, gebouw en gedrag». Het Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) speelt een belangrijke rol bij voorlichting
over gezondheid en het bevorderen van gezond gedrag, en heeft de stelsel-verantwoordelijkheid voor de inzet van zorginstellingen voor hun patiënten. Andere departementen,
provincies en gemeenten hebben de bevoegdheden en mogelijkheden die om onze leefomgeving
(gebied en gebouw) geschikter te maken voor een warmer klimaat.
Momenteel vindt evaluatie van het Nationaal Hitteplan plaats, als voorbereiding op
herziening om de Nederlandse bevolking beter voor te bereiden op hittegolven. In het
Gezond en Actief Leven Akkoord zijn afspraken met gemeenten vastgelegd over de voorbereiding
op hittegolven via maatregelen in de leefomgeving en gezondheidsbevordering. Het akkoord
beschrijft de rol van gemeenten in de coördinatie van bescherming van kwetsbare mensen
tijdens hittegolven, inclusief de optie om lokale hitteplannen te ontwikkelen. In
opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is
de Menukaart Hitte ontwikkeld, die gemeenten helpt bij het voorbereiden op hittegolven
via het opstellen van een integraal hitteplan13. Hitte wordt in (dicht) bebouwde gebieden nog versterkt door het hitte-eilandeffect.
Speciale aandacht is nodig om gezondheidsverschillen te voorkomen doordat maatregelen
niet bij iedereen in gelijke mate terecht komen, waardoor gezondheidsachterstanden
kunnen ontstaan.
Klimaatverandering heeft ook invloed heeft op de mate waarin zoönosen en vector-overdraagbare
infectieziekten voorkomen. Door stijgende temperatuur en veranderende neerslagpatronen
verandert de aanwezigheid, populatieomvang en seizoensritmiek van de dragers van de
ziekteverwekkers, de zogenaamde vectoren, zoals muggen, teken en zandvliegen, en van
de ziekteverwekkers zelf. Bovendien kunnen adaptatiemaatregelen ongewild het leefgebied
voor vectoren en ziekteverwekkers vergroten, bijvoorbeeld door toepassing van meer
groen en blauw in de stedelijke omgeving. De kans op contact met ziekteverwekkers
zal dus toenemen, zeker nu we als gevolg van klimaatverandering ons gedrag veranderen
en vaak meer buitenactiviteiten ondernemen. Kwantificatie van het toekomstige risico
is nog niet mogelijk, maar het is van belang om nu al samen met provincies, waterschappen
en gemeenten, maatregelen te nemen tegen de nieuwe risico’s op infectieziekten.
Kwetsbare burgers
Toekomstbestendig wonen gaat niet alleen over bouwtype of locatie, maar ook over gezondheid,
energietransitie, klimaatadaptatie en -mitigatie, armoedebestrijding en verduurzamen
van woningen. Kwetsbare burgers zijn als gevolg van hun woonsituatie (huur), sociale
of financiële situatie, vaak niet in staat ervoor te zorgen dat hun woning toekomstbestendig
is. De woning is daardoor mogelijk niet bestand tegen hitte en kou of tegen verzakkingen
en wateroverlast. Omdat mensen mogelijk forse kosten moeten maken, of zichzelf (nog
verder) in de schulden moet steken, om hun woning te verzekeren, schade te herstellen
of een andere woning te zoeken, kan de kwetsbare groep door klimaatverandering nog
kwetsbaarder worden. Dit wordt overigens niet alleen veroorzaakt door een gebrek aan
financiële middelen, maar ook door beperkingen in het doenvermogen.
Aandacht is dus nodig om te voorkomen dat klimaatverandering tot toename van bestaansonzekerheid
voor kwetsbare groepen leidt. Het gaat niet alleen om hulp bij isolatie van huizen,
maar ook om aanpak van wijken. Versteende wijken, vaak met veel hoogbouw, zijn kwetsbaar
omdat de hitte hier vastgehouden wordt. Inzet op vergroening is nodig om deze hitte-effecten
tegen te gaan, waarbij voor de soortkeuze wel rekening moet worden gehouden met de
eisen die het veranderende klimaat stelt. Het eindrapport «Keuzewijzer Klimaat en
Energie»14 en het Nationaal Plan Energiesysteem15 vragen ook extra aandacht voor het richten van de verduurzamingsaanpak op huizen
in de meest kwetsbare wijken. In het kader van de eerdergenoemde Nationale Aanpak
Klimaatadaptatie voor de gebouwde omgeving wordt ook gekeken naar bestaande bouw,
zij het dat dit nog minder vergevorderd is in vergelijking met nieuwbouw als gevolg
van de grotere uitdagingen en complexiteit bij bestaande situaties.
Cultureel erfgoed
Cultureel erfgoed is onderdeel en mede vormgever van het ruimtelijk domein. Het biedt
kennis over het verleden en houvast in een snel veranderend landschap. De klimaatscenario’s
bevestigen de urgentie in de aanpak ten aanzien van cultureel erfgoed. Zelfs in het
meest optimistische scenario krijgen de vaak kwetsbare monumenten, musea, cultuurlandschappen,
archieven en tradities te maken met de gevolgen van klimaatverandering. Zo kan droogte
schade veroorzaken aan de funderingen van waardevolle gebouwen, historische parken,
natte archeologie en landgoederen. Kunstcollecties in musea kunnen bijvoorbeeld te
maken krijgen met waterschade. De nieuwe scenario’s en de nog uit te voeren klimaatstresstesten
in 2025 helpen bij bewustwording over klimaatverandering en bij het in beeld brengen
van de mogelijke gevolgen en risico’s van klimaatverandering op cultureel erfgoed.
Domein Wonen en Werken
De gebouwde omgeving en ruimtelijke ordening
In de gebouwde omgeving is de impact van klimaatverandering groot door het samenkomen
van functies als wonen, werken en recreëren. Naast de hierboven al besproken gevolgen
van toenemende hitte, kunnen ook andere weersextremen flinke overlast en schade veroorzaken
in de openbare ruimte en aan woningen en andere gebouwen. De klimaatscenario’s bevestigen
dat we niet kunnen wachten, maar dat onze dorpen en steden versneld klimaatbestendig
moeten maken.
Aanpassen aan klimaatverandering betekent ook dat we ons land de komende eeuw anders
moeten inrichten en gebruiken. De doelstelling in de contourennotitie Nota Ruimte
is Nederland ondanks de effecten van klimaatverandering op langere termijn veilig
en leefbaar te houden16. Door een gezonde en veilige leefomgeving vroegtijdig en volwaardig in besluitvorming
mee te wegen, blijft erin Nederland ook in de toekomst ruimte voor duurzame economische
en ruimtelijke ontwikkelingen. Het Ruimtelijk afwegingskader voor een klimaatadaptieve
gebouwde omgeving helpt provincies en andere overheden bij het maken van een klimaatbestendige
locatiekeuze bij nieuwbouw, in het licht van de toenemende klimaatrisico’s zoals wateroverlast,
overstromingen, bodemdaling en drinkwaterbeschikbaarheid17. Het water- en bodemsysteem is hierbij leidend, zoals aangekondigd in de Kamerbrief
Water en Bodem Sturend18. In de Nota Ruimte wordt een doorkijk gegeven naar de ruimtelijke inrichting van
Nederland in 2100, rekening houdend met de nieuwe klimaatscenario’s.
Om klimaatbestendigheid van de bebouwde omgeving te vergoten heeft het Ministerie
van BZK samen met de Ministeries van IenW en LNV de Nationale Aanpak Klimaatadaptatie
voor de gebouwde omgeving ontwikkeld19. Als uitwerking daarvan is de landelijke Maatlat voor een groene klimaatadaptieve
gebouwde omgeving gepresenteerd, om bij nieuwbouw rekening te kunnen houden met de
klimaateffecten voor de thema’s wateroverlast, droogte, hitte, gevolgbeperking overstromingen,
bodemdaling en biodiversiteit20. De grotere urgentie die volgt uit de nieuwe klimaatscenario’s, benadrukt het belang
om beleid voor de klimaatadaptieve gebouwde omgeving juridisch te borgen.
De Programmatische aanpak Groen in en om de Stad is gericht op het meenemen van groen
in de stedelijke ontwikkelingen door de functies van groen, zoals gezondheid, klimaatadaptatie,
biodiversiteit en aantrekkelijkheid integraal te bezien21. Er is een nauwe samenwerking tussen deze programmatische aanpak en de inzet op de
Nationale aanpak Klimaatadaptatie Gebouwde Omgeving.
Veiligheid en crisisbeheersing
Aangezien klimaatverandering tot steeds extremere en zelfs maatschappij ontwrichtende
situaties kan leiden, zoals overstromingen en natuurbranden, is het een belangrijk
aandachtspunt binnen de Veiligheidsstrategie voor het Koninkrijk der Nederlanden22. Actielijn 9 van deze strategie richt zich specifiek op intensivering van klimaatadaptatie
en mitigatie. Daarnaast zijn de gevolgen van klimaatverandering ook een belangrijk
thema binnen andere actielijnen, zoals de bescherming van de vitale infrastructuur
(actielijn 10) en versterking van de crisisbeheersing en paraatheid van de samenleving
(actielijn 12).
De vitale infrastructuur is het fundament waarop de Nederlandse samenleving draait.
Elektriciteit, toegang tot internet, drinkwater en betalingsverkeer zijn hier voorbeelden
van. Uitval, verstoring of manipulatie van deze processen kan grote gevolgen hebben
voor het functioneren van de Nederlandse en Europese economie en maatschappij, en
in het uiterste geval zelfs een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Het
is belangrijk de vitale infrastructuur te beschermen tegen dreigingen, waaronder klimaatverandering.
Binnen de Aanpak vitaal werken overheden, bedrijven en organisaties nauw samen aan
het verhogen van de weerbaarheid van de vitale infrastructuur23.
Het beoordelen van de risico’s van klimaatverandering voor vitale infrastructuur en
het nemen van passende maatregelen, wordt juridisch verankerd met de implementatie
van de EU Critical Entities Resilience directive (CER-richtlijn). Deze richtlijn biedt
een wettelijk kader voor verbetering van de weerbaarheid van vitale infrastructuur
tegen fysieke risico’s. Bij het beoordelen van risico’s voor de vitale infrastructuur
ten gevolge van klimaatverandering wordt rekening gehouden met de nieuwe klimaatscenario’s.
Departementen en aanbieders van vitale processen zullen deze gebruiken bij het uitwerken
van de weerbaarheid van vitale processen die onder hun verantwoordelijkheid vallen.
Waar nodig worden maatregelen genomen om de continuïteit van hun diensten te waarborgen.
De voorbereiding op mogelijke rampen en crises vraagt, gegeven de uitdagingen die
extreem weer met zich meebrengt, in toenemende mate om zowel regionale als landelijke
aandacht. Gezamenlijke voorbereiding van Rijk, veiligheidsregio’s en andere crisispartners
krijgt mede vorm in landelijke crisisplannen op het gebied van hoogwater en overstroming,
natuurbranden en infectieziekten. De eerder genoemde bovenregionale stresstesten kunnen
hieraan bijdragen. Het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid is een meerjarig kennisprogramma
gestart om de nieuwe scenario’s door te vertalen naar de betekenis voor de hulpverlening
en crisispraktijk. Ook wordt ingezet op ondersteuningsmiddelen ten behoeve van de
advisering door onder meer veiligheidsregio’s aan bevoegde gezagen over de veiligheid
in relatie tot te nemen klimaatadaptatie maatregelen.
Een goed functionerende early warning keten is een (kosten)effectieve maatregel voor
aanpassing aan het klimaat en om schade en slachtoffers te voorkomen. Het KNMI Early
Warning Center vormt hiervoor de basis.
Infrastructuur
Klimaatverandering heeft gevolgen voor het hoofdvaarwegen, spoor- en wegen-net en
het hoofdwatersysteem. Bij beslissingen over aanleg, vervanging en renovatie, alsook
het beheer, onderhoud en gebruik van infrastructuur, moet rekening worden gehouden
met deze gevolgen. Via een risicoanalyse, uitgaande van de nieuwe klimaatscenario’s,
kunnen maatregelen zo actueel mogelijk worden afgewogen, rekening houdende met de
begroting, kosten en te leveren prestaties.
Rijkswaterstaat en ProRail werken met een langjarige planning voor vervanging, renovatie
en beheer en onderhoud op het hoofdvaar/spoor/weg-net en het hoofdwatersysteem. Om
inzichtelijk te maken of de KNM’23-klimaatscenario’s nieuwe risico’s met zich meebrengen,
voert Rijkswaterstaat een tussentijdse quickscan uit. Het Ministerie van IenW zal
bekijken hoe met die risico’s moet worden omgegaan. Rijkswaterstaat en ProRail gebruiken
de klimaatscenario’s ook bij de stresstesten uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.
Ook de drinkwaterinfrastructuur loopt door klimaatverandering risico’s. Uit de nieuwe
klimaatscenario’s blijkt dat risico’s voor de beschikbaarheid van drinkwater groter
zijn dan tot op heden werd aangenomen. Drinkwatervoorziening is een eerste levensbehoefte
en behoort daarom tot de vitale infrastructuur. Grootschalige uitval of verstoring
leidt tot aanzienlijke maatschappelijke en economische schade en kan een bedreiging
vormen voor de nationale veiligheid. Aanpassing aan klimaatverandering is door de
aanbieders van aan drinkwatervoorziening verbonden processen als primair belang aangemerkt.
Energie
Ook de elektriciteitsvoorziening behoort tot de vitale infrastructuur. Een mogelijk
gevolg voor het energiesysteem door klimaatverandering, is een afname van de energievraag
voor verwarmen tijdens warmere winters. In warmere zomers zal er daarentegen een toenemende
energievraag zijn voor koeling, maar de extra zonneschijn is gunstig voor de productie
van duurzame energie. Voor de productie van waterstof is de beschikbaarheid van zoetwater
belangrijk en toename van droogte en verzilting zet dit onder druk. Als rivierwater
warmer wordt, neemt bovendien de beschikbaarheid van koelwater voor elektriciteitsproductie
af.
Omdat energie de basis is voor veel dagelijkse processen is het essentieel dat het
energiesysteem altijd functioneert. We hebben in Nederland een grote mate van leveringszekerheid,
maar klimaatverandering leidt tot nieuwe risico’s voor het energiesysteem. Overstromingen
en weersextremen kunnen bijvoorbeeld leiden tot een grotere kans op het uitvallen
van energienetwerken. Als het energiesysteem te maken krijgt met de gevolgen van klimaatverandering
kan dit mogelijk ook weer doorwerken in andere sectoren, de zogeheten cascade-effecten,
wat mogelijk leidt tot een hoger risico op maatschappelijke ontwrichting.
De netbeheerders signaleren risico’s met betrekking tot uitval van vitale energie-infrastructuur
en passen waar nodig maatregelen toe om uitval te voorkomen. Via de Aanpak Vitaal
wordt gewerkt aan het beperken van de kans op uitval van vitale infrastructuur, waaronder
energie-infrastructuur, mede als gevolg van de effecten klimaatverandering. In het
Nationaal Uitvoeringsprogramma Klimaatadaptatie is daarnaast geconstateerd dat er
behoefte is aan een concretere uitwerking van beleidsdoelen voor de klimaatbestendigheid
van het energiesysteem. Deze concretere doelen zullen de komende tijd worden ontwikkeld
en in het proces richting herijking van de Nationale Klimaatadaptatiestrategie worden
meegenomen.
Luchtvaart
De nieuwe klimaatscenario’s laten een toename van de frequentie en hevigheid van extreem
weer zien, wat mogelijk een grote impact heeft op de luchtvaart. Het belangrijkste
risico is een instabiele atmosfeer waarbij valwinden ontstaan die, als deze zich kort
voor de landing of kort na de start voordoen, een toestel kunnen laten neerstorten.
In extreme gevallen kunnen bij hevige neerslag motoren uitvallen. Helikopters kunnen
tijdens extreem weer minder of helemaal niet worden gebruikt, wat gevolgen heeft voor
de inzet van bijvoorbeeld kustwacht en politie, maar ook voor bemensing en bevoorrading
van platforms op de Noordzee. Hevige neerslag leidt tot verminderd zicht wat het risico
vergroot op ongelukken. Tijdens het taxiën levert verminderd zicht een beperkt risico
op, maar omdat in zulke gevallen zekerheidshalve de luchthavencapaciteit beperkt wordt,
treden toch vertragingen op.
Een hogere temperatuur heeft een beperkt positief effect voor de luchtvaart. Door
afname in het aantal ijsdagen zijn start- en landingsbanen beter beschikbaar en treedt
«icing», waarbij ijs zich vastzet op vleugels of wieken, pas op grotere hoogte op.
Er is dan minder behoefte aan de-icing op de grond en helikopters kunnen hoger vliegen,
wat leidt tot minder geluidshinder. Anderzijds daalt bij extreem hoge temperaturen
de luchtdichtheid waardoor meer snelheid nodig is om de benodigde hoeveelheid lift
te krijgen of te houden. Er is dan een grotere baanlengte nodig om op te stijgen of
te landen en er is meer vermogen nodig wat leidt tot een toename van de uitstoot van
verbrandingsgassen en toestellen luider zijn.
Toerisme
Afgelopen zomer heeft laten zien dat klimaatverandering ook gevolgen heeft voor de
toerisme- en recreatiesector. Bestemmingen wereldwijd kunnen veranderen, net als het
toeristisch aanbod en de toeristische aantrekkelijkheid van Nederland. Klimaatverandering
kan dus zowel een bedreiging zijn voor de recreatie- en toerismesector, maar ook kansen
bieden. De exacte gevolgen moeten nog worden bepaald, maar belangrijke randvoorwaarden
voor de sector, zoals waterkwaliteit, landschap en toegankelijkheid, kunnen veranderen.
Meer inzicht in het effect van het veranderende klimaat op toeristisch Nederland zal
ondernemers helpen bij ontwikkeling van adaptatiestrategieën. Daarom wordt de komende
maanden bekeken hoe het Rijk, samen met branches, het Nederlands Bureau voor Toerisme
en Congressen (NBTC) en kennisinstellingen een doorvertaling kan maken.
Financiële Sector
Financiële instellingen zijn steeds meer bezig om duurzaamheidsrisico’s te identificeren
en te beheersen, waaronder beheersing van aan klimaatverandering-gerelateerde risico’s
zoals overstromingen, droogte en extreem weer. Om dat goed te kunnen doen is het belangrijk
dat instellingen inzicht hebben in de mogelijke gevolgen van klimaatverandering. Hiervoor
zijn de klimaatscenario’s van het KNMI cruciaal. De gevolgen van extreem weer voor
de financiële stabiliteit lijken uit onderzoeken vooralsnog beheersbaar, maar analyses
met de KNMI-klimaatscenario’s zijn nodig om meer zekerheid te krijgen.
Caribisch Nederland
De klimaatscenario’s laten zien dat Bonaire, Saba en Sint Eustatius sterk getroffen
kunnen worden door klimaatverandering. In Caribisch Nederland nemen de temperatuur
en de windsnelheid toe en de neerslag af. Bij het lage uitstootscenario neemt de neerslag
enigszins af en stijgt de temperatuur tot 2050 waarna ze ongeveer gelijk blijft. Bij
het hoge uitstootscenario neemt de neerslag meer af en blijft de temperatuur stijgen,
ook na 2050. Sint Eustatius en Saba krijgen in de toekomst vaker te maken met zware
orkanen met veel regen. Voor Bonaire geldt dat niet. Naar verwachting zal de zeespiegel
bij Bonaire rond 2050 circa 14–37 centimeter zijn gestegen ten opzichte van het huidige
niveau. Rond 2100 zal dit naar verwachting 31–127 centimeter zijn. Voor Sint Eustatius
en Saba wordt een iets minder sterke zeespiegelstijging verwacht. Ook voor Caribisch
Nederland geldt dat als onzekere processen, zoals het afsmelten van de ijskap op de
Zuidpool, al vóór 2100 optreden, een veel sterke stijging mogelijk is.
Om de uitdagingen van de eilanden voor veiligheid, gezondheid, bestaanszekerheid,
economie, biodiversiteit en cultureel erfgoed het hoofd te bieden, werkt het kabinet
samen met de bestuurscolleges van Bonaire, Saba en Sint Eustatius aan een klimaatplan
per eiland24. Die klimaatplannen zien zowel op adaptatie als op mitigatie, moeten een oplossing
bieden voor de bedreigingen rond klimaatverandering, en inzicht geven in de kansen
die er voor de eilanden liggen. Voorop staat dat de klimaatplannen tot stand moeten
komen dóór en vóór de inwoners van Bonaire, Saba en Sint Eustatius en rekening moeten
houden met lokale omstandigheden.
Gezien de urgentie van het klimaatbestendig maken van Caribisch Nederland, werkt het
kabinet tijdens de demissionaire periode volop door, samen met de Openbare Lichamen.
De openbare lichamen Bonaire, St. Eustatius en Saba zijn ook aangesloten bij International
Panel for Deltas and Coastal Areas (IPDC). Deltares, de penvoerder van IPDC, werkt
samen met het KNMI en stichting Climate Adaptation Services (CAS) aan het in beeld
brengen van klimaatrisico’s en klimaatscenario’s die als basis fungeren voor toekomstig
beleid. Het kabinet biedt hierbij ondersteuning en een duidelijk aanspreekpunt vanuit
Europees Nederland. Voor ondersteuning van het opstellen van de klimaatplannen, wil
het kabinet starten met een eerste investering van € 1 miljoen, in afwachting van
de voorjaarsbesluitvorming. Dit zal worden gedekt via de begrotingen van de Ministeries
van BZK, EZK en IenW. De investering is bedoeld voor lokale ondersteuning, aanvullende
kennisvragen, het betrekken van inwoners in de klimaatplannen en adequate informatievoorziening.
Het bedrag komt boven op de bestaande investeringen rond mitigatie en adaptatie. Besluitvorming
over de nieuwe klimaatplannen en de extra middelen voor Caribisch Nederland zal naar
verwachting plaatsvinden door een volgend kabinet.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat