Brief regering : De opvolging die het kabinet geeft aan het arrest van het Gerechtshof Den Haag over de doorlevering van F-35-onderdelen naar Israël
22 054 Wapenexportbeleid
Nr. 417
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 april 2024
Op 13 april heeft Iran meerdere doelen in Israël aangevallen met ballistische raketten,
kruisraketten en drones. Het kabinet veroordeelt deze aanvallen van Iran op Israël
ten zeerste. Het voorkomen van regionale escalatie is essentieel en heeft de volle
aandacht van het kabinet. Tegen de achtergrond van deze aanvallen verzocht uw Kamer
de regering middels de aangenomen motie Diederik van Dijk (Kamerstuk 21 501-20, nr. 2081) om de wapenexportvergunningen in het kader van het F-35-programma te heroverwegen,
met inachtneming van de rechterlijke uitspraak en de gewijzigde omstandigheden, en
te bezien of en op welke wijze het doorvoeren van F-35-onderdelen zo spoedig mogelijk
kan worden hervat.
Daarnaast zegde de Minister-President uw Kamer op 19 maart 2024, tijdens het debat
over de Europese Raad van 21 en 22 maart 2024, een aanvullende toelichting toe op
de opvolging van het arrest van het Gerechtshof Den Haag inzake de uit- en doorvoer
van F-35-componenten naar Israël.
In deze brief zal ik, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, ingaan op bovengenoemde
punten.
Reactie op de motie Diederik van Dijk (over heroverwegen wapenexportvergunningen in
het kader van het F-35-programma)
Zoals bekend is het kabinet altijd van mening geweest dat de F-35 van groot belang
is voor Israël om te kunnen reageren op een mogelijke regionale escalatie van het
conflict (dreigingen vanuit onder andere Iran, Syrië en door Hezbollah en de Houthi’s),
en dat de F-35 een afschrikwekkende werking heeft in het tegengaan van deze dreigingen.
Dat belang is ook gebleken uit de inzet van de F-35 bij de verdediging tegen de grootschalige
Iraanse aanval van 13 april jl.
Het kabinet kan de levering van F-35-onderdelen naar Israël niet zonder meer hervatten
om Israël te steunen in zijn verdediging tegen dit soort aanvallen. Dit is niet mogelijk
omdat het Gerechtshof Den Haag heeft geconcludeerd dat er een duidelijk risico bestaat
dat naar Israël uit te voeren F-35-onderdelen gebruikt zullen worden bij het begaan
van ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Het Gerechtshof schetst
in het arrest daarentegen eveneens dat, indien een oorlog tussen Israël en landen
of andere strijdgroepen in de regio werkelijkheid wordt, de Staat in beginsel de bevoegdheid
heeft om een (nieuwe) vergunning te verlenen voor de export van F-35-onderdelen naar
Israël, mits daaraan de voorwaarde wordt verbonden dat Israël de F-35 niet inzet bij
de operaties in Gaza.1 Zeker na de aanval van Iran op Israël is naar overtuiging van het kabinet aan de
eerste voorwaarde van het Hof voldaan. Zoals de Minister-President op 16 april jl.
in het debat over de buitengewone Europese Top van 17 en 18 april 2024 aangaf, kan
een heroverweging alleen plaatsvinden indien Israël aan de voorwaarde voldoet dat
de F-35’s niet worden ingezet bij de operaties in Gaza. Het kabinet is ter zake in
overleg met de Israëlische autoriteiten.
Opvolging arrest Gerechtshof Den Haag
De uitvoer van in Nederland geproduceerde of onderhouden F-35-componenten naar andere
F-35-landen dan Israël (bijvoorbeeld voor productiedoeleinden van nieuwe F-35’s) maakt
geen onderdeel uit van de overwegingen van het Hof.
In het kort geding en het daarop volgende hoger beroep stonden de uit- en doorvoer
van Amerikaanse F-35-componenten vanuit het European Regional Warehouse in Woensdrecht naar Israël centraal. In zijn uitspraak gelast het Hof de Staat iedere
(feitelijke) uitvoer en doorvoer van F-35-onderdelen met eindbestemming Israël te
(doen) staken. Het kabinet heeft daaraan opvolging gegeven door (middels de aanpassing
van de algemene vergunningen NL007 en NL009) de uit- en doorvoer van goederen binnen
het kader van het F-35-Lightning II programma met eindbestemming Israël niet langer
toe te staan.
Naar aanleiding van berichtgeving in de media waaruit het beeld zou kunnen ontstaan
dat het kabinet probeert een rechterlijke uitspraak te omzeilen, hecht ik eraan ook
in deze brief te benadrukken dat daarvan absoluut geen sprake is. Er is niet gevraagd
om naar alternatieve routes te zoeken om alsnog F-35-onderdelen te kunnen leveren
aan Israël. Het kabinet is wel in regelmatig contact met de F-35-partners over het
F-35-programma. De gevolgen van de rechterlijke uitspraak om door- en uitvoer van
F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël te staken is daarin ook aan de orde gekomen.
De F-35-partners zijn geïnformeerd over het arrest. Zij weten hierdoor dat eventuele
leveringen van F-35-onderdelen aan Israël niet vanuit Nederland kunnen plaatsvinden.
Ook is een open gesprek gevoerd met bondgenoten over de consequenties van het arrest.
Het kabinet acht het voeren van deze gesprekken van groot belang omdat Nederland een
betrouwbare bondgenoot wil zijn. Het kabinet wil het F-35-programma voor het overige
zoveel mogelijk continueren. De kaders van het arrest zijn voor het kabinet steeds
leidend geweest in deze gesprekken.
Uitvoer van F-35-onderdelen naar de VS in lijn met internationale wapenexportcontroleverplichtingen
Het kabinet stelt dus vast dat de uitvoer van in Nederland geproduceerde of onderhouden
F-35-componenten naar andere F-35-landen dan Israël (bijvoorbeeld voor productiedoeleinden
van nieuwe F-35’s) geen onderdeel uitmaakt van de overwegingen van het Hof. Met de
huidige opvolging van het arrest voldoet het kabinet daarnaast aan de in dit kader
relevante internationale verplichtingen met betrekking tot wapenexportcontrole.
Bij transacties van F-35-onderdelen naar de VS, bijvoorbeeld voor de productie van
nieuwe toestellen, is het vanwege de werking van de internationale logistieke keten
in het F-35-programma op het moment van uitvoer niet duidelijk wie de eindgebruiker
zal zijn van de toestellen waarin de componenten worden geïntegreerd. Er kunnen meerdere
jaren zitten tussen de uitvoer van deze componenten uit Nederland en het moment dat
het afgebouwde F-35-toestel daadwerkelijk aan een F-35-land geleverd wordt. Mutatis
mutandis is hetzelfde van toepassing op reserve-onderdelen. Voor de Nederlandse exportcontrole
geldt de Verenigde Staten dan ook als het ontvangende en integrerende land waaraan
getoetst wordt.
Deze methodiek wordt al langer toegepast in het Nederlandse exportcontrolestelsel
voor de uitvoer van componenten naar producenten in EU-, NAVO-, en daaraan gelijkgestelde
landen (Australië, Japan, Nieuw-Zeeland en Zwitserland) waarbij op het moment van
uitvoer geen eindgebruiker bekend is. Over deze methode werd uw Kamer in het verleden
ook meermaals geïnformeerd.2 Het kabinet hecht sterk aan deze werkwijze die eraan bijdraagt dat Nederland een
betrouwbare partner kan zijn in internationale samenwerkingsprojecten voor de ontwikkeling
en productie van defensiegoederen. Het kabinet acht de toepassing van dit beginsel
eveneens van essentieel belang voor de Nederlandse defensie-industrie.
Voornoemde methodiek biedt, kortom, een oplossing voor de situaties waarin de eindgebruiker
of eindbestemming van een militair goed onbekend is. Indien er aanwijzingen zijn dat
een bepaald goed een eindgebruiker of eindbestemming krijgt die niet in lijn is met
het Nederlandse wapenexportcontrolebeleid, dan kan dat een reden zijn om aanvullende
maatregelen te treffen.
Het kabinet is in voortdurend overleg met de F-35-partners, ook over de uitvoering
van de rechterlijke uitspraak en de gevolgen hiervan voor het F-35-programma. Tegelijkertijd
wil het kabinet zich ten volste inspannen om te voorkomen dat het F-35-programma in
gevaar wordt gebracht, omdat dit programma cruciaal is voor de nationale veiligheid
van Nederland en betrokken bondgenoten. De Kamer roept het kabinet hier ook toe op
middels de motie Brekelmans (Kamerstuk 2024D0565).
Op basis van deze regelmatige contacten met bondgenoten en eigen analyse ziet het
kabinet geen aanleiding om in te grijpen in de export van onderdelen die zijn geproduceerd
in Nederland ten behoeve van alle F-35-gebruikers. Het kabinet acht het niet aannemelijk
dat sinds het arrest in Nederland geproduceerde goederen thans in Israëlische F-35-toestellen
terecht komen. Het kabinet baseert deze conclusie op vertrouwelijke gegevens. Deze
informatie is vertrouwelijk omdat zij inzage biedt in het logistieke proces van productie
en onderhoud van alle F-35-toestellen wereldwijd. F-35-partners mogen deze informatie
om die reden niet met derden delen.
Het geheel stopzetten van de uit- en doorvoer van dergelijke in Nederland geproduceerde
onderdelen voor de F-35 zou overigens ook zeer ingrijpende consequenties hebben. Sommige
Nederlandse bedrijven zijn de enige toeleverancier van bepaalde componenten binnen
het gehele F-35-programma. Het volledig stopzetten van deze uit- en doorvoer zou tot
gevolg hebben dat de productie van alle F-35’s gestaakt moet worden totdat er voor
de betreffende componenten alternatieven voorhanden zijn. Dit kan, gelet op de hoogtechnologische
aard van het F-35-toestel, geruime tijd duren. Gedurende deze tijd zou geen van de
in totaal circa 1.000 wereldwijd operationele F-35-toestellen voorzien kunnen worden
van nieuwe onderdelen, en zouden er geen nieuwe F-35-toestellen kunnen worden geproduceerd.
Dit zou de werking van het F-35-programma als geheel ondermijnen en grote gevolgen
hebben voor de duurzame inzetbaarheid van de huidige F-35-vloot. Dit ondermijnt de
veiligheid van Nederland en internationale partners voor wie de F-35 een cruciale
capaciteit vormt in de verdediging van het nationaal grondgebied en dat van bondgenoten.
Het kabinet wil dit niet riskeren en al helemaal niet in de huidige geopolitieke situatie.
Voorts zou een dergelijk ingrijpen zwaarwegende gevolgen hebben voor de positie van
Nederlandse bedrijven waarvan de deelname aan het F-35-programma een aanzienlijk deel
van hun bedrijfsactiviteit vertegenwoordigt. Door toelevering te staken, zou Nederland
zich de facto terugtrekken als leverancier uit het F-35-programma. Daarmee komt de
levensvatbaarheid van de Nederlandse luchtvaartsector op het spel te staan. Een vitale
Nederlandse luchtvaartsector is van strategisch belang en levert een substantiële
bijdrage aan het waarborgen van onze nationale, Europese en bondgenootschappelijke
veiligheid.3
Tot slot schaadt de stopzetting het onderlinge vertrouwen tussen de F-35-partners
die voor een succesvolle werking van het F-35-programma wederzijds afhankelijk zijn.
Het kabinet is van mening dat een dergelijk precedent eveneens afbreuk doet aan de
inspanningen tot versterking van de Europese defensiesamenwerking, in het bijzonder
op het terrein van wapenexportbeleid.
Zoals u reeds bekend is, heeft het kabinet inmiddels cassatie ingesteld tegen het
arrest van het Hof. Het kabinet heeft hiertoe besloten omdat het van mening is dat
het aan de Staat is om zijn buitenlandbeleid vorm te geven, en dat het Hof dit onvoldoende
heeft meegewogen. Om op dit essentiële punt zo snel mogelijk uitsluitsel te krijgen,
heeft het kabinet de Hoge Raad verzocht om een spoedbehandeling. Ook een spoedbehandeling
zal zeker enkele maanden in beslag nemen. De verwachting is dan ook dat de Hoge Raad
niet voor het einde van dit jaar een uitspraak zal doen.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
E.N.A.J. Schreinemacher
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.N.A.J. Schreinemacher, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking