Brief regering : Reactie op moties over moeilijk objectiveerbare ziekte en minder zichtbare arbeidsbeperkingen
26 448 Structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI)
Nr. 753
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 april 2024
Mensen in Nederland moeten kunnen rekenen op (inkomens)ondersteuning, wanneer zij
te maken krijgen met ziekte en arbeidsongeschiktheid. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor
mensen met post-COVID, ME/CVS, fibromyalgie, langdurige klachten bij Lymeziekte en
het Q- koortsvermoeidheidssyndroom (QVS). Deze aandoeningen worden ook wel «moeilijk
objectiveerbare aandoeningen» genoemd omdat de oorzaak en het verloop vaak lastig
is om medisch vast te stellen. De gevolgen van deze aandoeningen voor de kwaliteit
van leven zijn groot. Niet alleen omdat mensen om moeten gaan met de gezondheidsproblemen
en vaak moeten zoeken naar erkenning en behandeling, maar ook vanwege de gevolgen
voor werk en inkomen.1 Ik begrijp dat mensen hierdoor in een hele moeilijke situatie zitten. Het is belangrijk
dat we zoveel als mogelijk doen om hen te ondersteunen, zowel qua inkomen als ook
waar mogelijk qua begeleiding richting werk.
Zieke werknemers met dergelijke aandoeningen ervaren soms bij arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen
voor de ZW, Wajong en WIA, dat verzekeringsartsen wisselend omgaan met deze aandoeningen.
Datzelfde geldt voor minder zichtbare arbeidsbeperkingen, bijvoorbeeld als gevolg
van endometriose, autisme en B12-tekort. Uw Kamer heeft over dit onderwerp verschillende
moties ingediend en recentelijk zijn enkele rapporten verschenen over moeilijk objectiveerbare
aandoeningen. Met deze brief wil ik hier op ingaan en op de uitvoering van de moties,
zodat u dit desgewenst kunt betrekken bij het commissiedebat Arbeidsongeschiktheid
van 24 april 2024.
Rapporten
Er is al geruime tijd aandacht voor de knelpunten waar patiënten met moeilijk medisch
objectiveerbare aandoeningen en minder zichtbare arbeidsbeperkingen tegenaan lopen.
Er lopen verschillende onderzoekstrajecten voor meer kennis over deze aandoeningen
voor de curatieve sector. Onlangs zijn er enkele rapporten verschenen die ook aandacht
vragen voor bepaalde knelpunten waar mensen tegenaan lopen bij werk en inkomen.
Door de Nationale ombudsman wordt aandacht gevraagd voor Q-koorts2 en de Gezondheidsraad heeft onderzoek gedaan naar Fibromyalgie3.
De Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor Medische Zorg gaan een
reactie geven op deze rapporten4. Over het rapport «De (on)menselijke maat van het UWV bij de WIA- en Wajongkeuring van ME/CVS-patiënten» van de steungroep ME en arbeidsongeschikt met 59 ervaringen van mensen met ME/CVS,
zijn Kamervragen gesteld door het lid Van Kent. Deze Kamervragen zijn door mij op
20 maart 2024 beantwoord. Daarin heb ik aangegeven dat UWV in overleg is met de Steungroep
ME en arbeidsongeschiktheid op welke wijze de ervaringen van de ME/CVS-patiënten in
het rapport kunnen worden onderzocht. Deze rapporten bieden een goed inzicht over
ervaren knelpunten waar beleidsmakers en uitvoerders van kunnen leren.
Moties Van Kent en Ceder en Van Kent
Uw Kamer heeft geregeld aandacht gevraagd voor dit vraagstuk, zoals in de moties van
de leden Van Kent5 en Ceder en Van Kent6. De motie Van Kent roept de regering op om te onderzoeken – in samenwerking met betrokken
partijen zoals artsen, C-support, patiëntenorganisaties, Long Covid Nederland, vakbonden
en cliëntenorganisaties – hoe tot een (overkoepelend) protocol te komen waarbij moeilijk
objectiveerbare ziektes door UWV bij keuringen in het kader van de Ziektewet en de
WIA worden erkend en serieus genomen. In de motie Ceder en Van Kent wordt specifiek
aandacht gevraagd voor mensen die als gevolg van minder zichtbare beperkingen hun
werk niet kunnen uitvoeren.
Ik ben mij er van bewust dat het bijzonder ingrijpend is voor werknemers als zij niet
meer kunnen werken door ziekte en daarnaast ook nog eens aanlopen tegen onbegrip.
In deze brief ga ik in op de moties, nadat ik eerst de werkwijze van UWV voor de sociaal
medische beoordeling uiteenzet.
De sociaal medische beoordeling
Uitgangspunt is dat UWV alle aanvragen voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen op dezelfde
manier behandelt – ongeacht de oorzaak van de aandoening – en de mate van arbeidsongeschiktheid
beoordeelt op basis van wat iemand gegeven zijn ziekte of beperking nog kan. Daarbij
is een diagnose niet leidend. Daarnaast is de WIA een inkomensverzekering, dus het
loonniveau voor de eerste ziektedag speelt ook een rol bij de vaststelling van de
mate van arbeidsongeschiktheid.
Bij een groot deel van de beoordelingen zijn moeilijk objectiveerbare aandoeningen
of een combinatie van verschillende aandoeningen, de reden van de arbeidsongeschiktheid.
In de opleiding van verzekeringsartsen is hier dan ook veel aandacht voor. Voor het
onderhouden van kennis en vaardigheden bestaat er (na)scholing, intercollegiale toetsing,
mediprudentie, vak-overleggen en themabijeenkomsten. Iedere aandoening kent eigen
specifieke kenmerken. Voor verschillende moeilijk objectiveerbare aandoeningen zijn
er dan ook specifieke richtlijnen opgesteld. Deze dragen bij aan een eenduidige werkwijze
rondom de arbeidsongeschiktheidsvaststelling.
In de specialistische opleiding voor verzekeringsartsen is ook aandacht voor moeilijk
objectiveerbare aandoeningen en minder zichtbare aandoeningen en de beroepsgroep houdt
de kennis en expertise ten aanzien van deze ziektebeelden bij. Dat gebeurt middels
verplichte scholing, het beschikbaar stellen van vakliteratuur, handboeken, intercollegiaal
overleg en verschillende protocollen en richtlijnen.
Bij de sociaal medische beoordeling voor de eerstejaars Ziektewetbeoordeling is iemand
meestal al bijna een jaar ziek en bij een WIA-beoordeling meestal al bijna twee jaar.
De tijdens deze periode verzamelde informatie over de gezondheidsproblemen en de ervaren
belemmeringen van de zieke werknemer, dienen als basis voor de beoordeling. De verzekeringsarts
dient in het gesprek een onbevooroordeelde professionele kijk te hebben, gebaseerd
op uitgebreide instructies via opleiding en richtlijnen. De verzekeringsarts beoordeelt
of en in welke mate deze ervaren belemmeringen resulteren in beperkingen in de belastbaarheid
en legt deze vast in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Dit gebeurt met aandacht
voor het individu en dit is maatwerk. Een arbeidsdeskundige selecteert vervolgens
functies op grond van de door de verzekeringsarts ingevulde FML. Op grond van de FML
en de medische rapportage van de verzekeringsarts kan een arbeidsdeskundige daarbij
rekening houden met specifieke voorwaarden voor arbeid. Zo nodig is er overleg tussen
de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. De arbeidsdeskundige geeft uitleg over de
functies die zijn geselecteerd. Het behoort tot de professie van verzekeringsartsen
om arbeidsbeperkingen in kaart te brengen en van de arbeidsdeskundige om hier rekening
mee te houden bij het zoeken van de voorbeeldfuncties die de resterende verdiencapaciteit
bepalen.
Bij iedere ziekte, aandoening of gezondheidsprobleem kunnen de aard en ernst van klachten
en de belemmeringen die mensen ervaren per individu variëren: de een kan er mee doorwerken,
de ander niet. Het kan dus ook voorkomen dat de uitkomst van de beoordeling voor mensen
met dezelfde aandoening verschilt. Naast het ziektebeeld spelen ook andere factoren
een rol in het persoonlijk en sociaal functioneren.7 Bij hetzelfde ziektebeeld met dezelfde beperkingen, kan daarnaast ook een andere
uitkomst ontstaan door niet-medische factoren, zoals het voor de eerste ziektedag
verdiende loon. Het is belangrijk dat de arbeidsdeskundige dit goed uitlegt.
Uitvoering moties van Van Kent en Ceder en Van Kent
In veel gevallen gaat de beoordeling goed, maar helaas zijn er ook signalen dat niet
iedereen dit zo ervaart. We geven uitvoering aan de hiervoor genoemde moties door
te leren van deze signalen en te praten met betrokkenen. Het is belangrijk dat zieke
werknemers zich gehoord voelen en dat zij de erkenning en beoordeling krijgen die
zij verdienen. Datzelfde geldt voor minder zichtbare arbeidsbeperkingen, niet alleen
bij de vraag over arbeidsvermogen, maar zeker ook als mensen met deze arbeidsbeperkingen
gaan werken. Begrip en ondersteuning van collega’s en de werkgever zijn belangrijk
voor een goede balans tussen de belasting en belastbaarheid op het werk.
De uitvoering van de moties vergt betrokkenheid van diverse partijen, waaronder patiëntenorganisaties,
UWV, verzekeringsartsen, bedrijfsartsen en arbeidsdeskundigen. Er is in mei 2023 een
vragenlijst uitgezet door SZW bij belanghebbenden over de motie Van Kent en over ervaringen
met de sociaal medische beoordeling. Er zijn reacties ontvangen van de Nederlandse
Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB), de beroepsvereniging van en
voor bedrijfsartsen, het Nederlands Huisartsen Genootschap, van Q- en C-support. Ook
zijn reacties ontvangen van de volgende patiëntenverenigingen: Lymevereniging, de
Steungroep ME en arbeidsongeschiktheid en van Q-uestion. Tevens is een reactie ontvangen
van de cliëntenraad van UWV.
Daarnaast hebben SWZ en UWV in een gesprek gereageerd op de 22 voorstellen van verschillende
patiëntenorganisaties ter verbetering van de sociale rechtspositie van mensen met
post-COVID, chronische Lyme, Q-koorts en ME/CVS.
Er zijn verschillende constructieve gesprekken gevoerd met patiëntenorganisaties,
UWV en met de beroepsvereniging van verzekeringsartsen (NVVG). Centraal in deze gesprekken
staat de vraag wat zou helpen om gevoelens van willekeur te verminderen en te zorgen
dat mensen met moeilijk objectiveerbare aandoeningen en minder zichtbare arbeidsbeperkingen
zich optimaal gehoord en gezien voelen. Momenteel wordt de input geïnventariseerd
en worden vervolgacties onderzocht, zoals een bijeenkomst met alle belanghebbenden,
waarbij breed wordt gekeken naar wat er mogelijk is om problemen die mensen ondervinden
zoveel mogelijk op te lossen. Daarbij zal ook VWS betrokken worden en de curatieve
sector. Ik verwacht hier de komende maanden vervolgstappen in te zetten en kan uw
Kamer in het najaar informeren over de voortgang.
Voor post-COVID loopt bij UWV een onderzoek om deze groep beter te leren kennen. Daarbij
werkt UWV samen met andere partijen zoals patiëntenverenigingen en de curatieve sector.
Op basis van casusonderzoek wordt een set met voorbeeldcasussen over post-COVID opgesteld
die bij verschillende complexiteit en ernst per casus, een richting kunnen geven voor
de mate van belastbaarheid. Dit moet gaan helpen bij de sociaal medische beoordeling.
Daarnaast vinden momenteel gesprekken plaats tussen de Steungroep ME en arbeidsongeschiktheid
en UWV over de Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid. Gezamenlijk wordt gekeken of
deze standaard verbeterd kan worden en/of herziening noodzakelijk is.
OCTAS en de motie Ceder en Van Kent
Deze motie verzoekt, vooruitlopend op de resultaten van de onafhankelijke commissie
toekomst arbeidsongeschiktheid (OCTAS), om in verband met minder zichtbare arbeidsbeperkingen
bijvoorbeeld de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te herzien en daarin ook meer
ruimte te geven voor maatwerk. OCTAS heeft eerder dan verwacht op 29 februari 2024
het rapport, «Toekomst van het arbeidsongeschiktheidsstelsel, meer aandacht vertrouwen
en zekerheid», uitgebracht en schetst drie varianten waaronder een variant waar de
re-integratie als centraal uitgangspunt geldt. Het Ministerie van SZW werkt deze varianten
komende periode nader uit. In de variant «Werk staat voorop» ligt de nadruk op wat
mensen wél kunnen, in plaats van wat ze níet kunnen. In deze variant schetst OCTAS
een werkwijze die eerst kijkt naar de mogelijkheden van re-integratie. Tijdens deze
periode van 3 tot 5 jaar ontvangt iemand een re-integratieuitkering.
Wanneer bij een nieuw stelsel re-integratie een centralere rol krijgt, dan kan dit
afhankelijk van de uitwerking ook bijdragen aan een betere aansluiting naar arbeid
voor werknemers met minder zichtbare arbeidsbeperkingen. Dit door rekening te houden
met (specifieke) kenmerken van deze aandoeningen, zoals bijvoorbeeld bij autisme en
endometriose. Door met werknemers met minder zichtbare arbeidsbeperkingen in gesprek
te gaan over waar zij knelpunten ervaren, kunnen we gerichter aan de slag gaan met
de uitwerking van deze variant. Dit gesprek zal samen met UWV worden opgepakt en eventueel
ook worden meegenomen bij het brede overleg dat nog zal plaatsvinden. De uitwerking
van de OCTAS-varianten volgt dit najaar.
Ik vertrouw erop dat ik uw Kamer hiermee voldoende heb geïnformeerd. Over de uitkomst
van het brede overleg en de voortgang van de moties informeer ik de Kamer in het najaar
van 2024.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
Indieners
-
Indiener
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.