Brief regering : Reactie op Stand van zaken Wet gewasbescherming en biociden
35 756 Wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (grondslag voor maatregelen inzake het (particulier) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
Nr. 24
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 april 2024
De vaste commissie van Infrastructuur en Waterstaat heeft mij gevraagd vóór 17 april
2024 te reageren «op het gegeven dat de nota van wijziging niet kan worden verwerkt»
in het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden.
Hierbij doe ik u, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(LNV), mijn reactie toekomen. Daaraan voorafgaand zal ik kort de context rond het
wetsvoorstel en de nota van wijziging schetsen.
Context wetsvoorstel
Op 5 maart 2021 heeft mijn ambtsvoorganger het voorstel tot wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen
en biociden ingediend (Kamerstuk 35 756, nr. 2). Het voorstel beoogde primair een versteviging van de bestaande juridische grondslag
voor maatregelen in verband met het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
buiten de landbouw. Tijdens de stemming op 5 juli 2022 zijn twee (door mij ontraden) amendementen aangenomen,
die mogelijk ingrijpende gevolgen hebben voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
binnen de landbouw, waarvoor de Minister van LNV primair verantwoordelijkheid draagt. Uw Kamer heeft
de eindstemming over het geamendeerde wetsvoorstel uitgesteld omdat uw Kamer eerst
de juridische en landbouwkundige implicaties van de aangenomen amendementen wilde
weten alvorens tot eindstemming over te kunnen gaan.
Uit vervolgens uitgevoerd onderzoek van Wageningen UR en de Landsadvocaat blijkt dat,
één van de amendementen, het amendement Vestering, over het afbouwen van het gebruik
van gevaarlijke gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 35 756, nr. 8), tot grote landbouwkundige en juridische risico’s leidt. De Afdeling advisering
van de Raad van State constateerde in haar advies over het geamendeerde wetsvoorstel
(Kamerstuk 35 756, nr. 23), dat de verplichte reductie van het gebruik aan gewasbeschermingsmiddelen aan het
vrije verkeer van goederen raakt. De Raad van State geeft aan dat een dergelijke beperking
geschikt dient te zijn voor de bescherming van een legitiem doel en te voldoen aan
voorwaarden van noodzakelijkheid en evenredigheid. Verder constateerde de Raad van
State dat vastlegging van gebruiksreducties in een algemene maatregel van bestuur
én de realisatie van die gebruiksreductie per 2025 zoals geformuleerd in het amendement
Vestering, niet tijdig haalbaar zijn. In het Nader Rapport heeft de regering aangegeven
dat dit ook niet tijdig haalbaar zou zijn geweest als direct na het aannemen van het
amendement met de uitvoering zou zijn gestart.
Gelet op bovenstaande onderzoeken en het advies van de Raad van State over het geamendeerde
wetsvoorstel stuit het huidige voorstel op juridische bezwaren. Om ongewenste implicaties
te vermijden en tegelijkertijd het oorspronkelijke doel van het wetsvoorstel te behouden
als ook de bedoeling van het amendement, heeft de regering een nota van wijziging
ingediend. Kern hiervan is dat de verplichting uit het amendement Vestering wordt omgezet in een bevoegdheid om maatregelen te treffen
in een algemene maatregel van bestuur en dat de concrete gebruiksreductieniveaus voor
de jaren 2025 en 2030 vervallen (brief van 24 januari 2024, Kamerstuk 35 756, nr. 23). Hiermee wordt voorkomen dat de wet niet uitvoerbaar is.
Reactie op verzoek vaste commissie
Hierboven heb ik mijn beweegreden voor de indiening van de nota van wijziging geschetst.
Bij nader inzien was het zuiverder geweest als in de brief van 24 januari niet een
«nota van wijziging» was gepresenteerd, maar «wijzigingen voorgesteld door de regering».
Dit wijzigingsvoorstel is volgens de regering nodig om onevenredige gevolgen van het
aangenomen amendement voor de praktijk te voorkomen1. Wijzigingen voorgesteld door de regering worden niet automatisch onderdeel van het
wetsvoorstel, maar pas nadat uw Kamer het wijzigingsvoorstel na stemming heeft aanvaard2. Hierdoor heeft uw Kamer de gelegenheid uitdrukkelijk over de wenselijkheid van het
wijzigingsvoorstel te oordelen, voordat tot de eindstemming over het gehele wetsvoorstel
wordt overgegaan3.
Gezien het bovenstaande verzoek ik u de bijlage bij de brief van 24 januari 2024 te
beschouwen als «wijzigingen voorgesteld door de regering» en niet als een «nota van
wijziging».
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
V.L.W.A. Heijnen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
V.L.W.A. Heijnen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.