Brief regering : Beoordeling voorstellen Europese Commissie over hulp aan de landbouwsector
28 625 Herziening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid
Nr. 360
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 maart 2024
Boeren in heel Europa zetten hun schouders onder de transitie naar een duurzame, veerkrachtige
landbouwsector, terwijl ze een belangrijke bijdrage leveren aan de voedselzekerheid
in Europa. Boeren geven aan te maken te hebben met hoge administratieve lasten en
knellende regels, hetgeen hun inkomens onder druk zet. De zorgen van boeren hierover
zijn de afgelopen weken wederom duidelijk zichtbaar geworden. Tegelijkertijd ligt
er een bredere verduurzamingsopgave. Het kabinet waardeert het streven van de Europese
Commissie (hierna: de Commissie) om met een gezamenlijk optreden en (wetgevende) voorstellen
aan deze zorgen tegemoet te komen. Het kabinet kijkt daarbij kritisch naar de mogelijke
effecten van sommige voorstellen van de Commissie op de transitie naar een duurzame
landbouw. Vermindering van administratieve lasten en regeldruk is erg belangrijk,
tegelijkertijd moet er aandacht zijn voor de mogelijke effecten van dit pakket op
de doelen op het gebied van klimaat, natuur, water en biodiversiteit.
Op 15 maart jl. presenteerde de Commissie een voorstel voor een verordening tot wijziging
van twee verordeningen over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) (hierna: het
verordeningsvoorstel)1, een gedelegeerde handeling om een specifieke duurzaamheidsconditionaliteit uit het
GLB aan te kunnen passen2, en een non-paper over het versterken van de positie van boeren in de waardeketen.3 De Kamer is op 15 maart jl. over de publicatie van deze documenten geïnformeerd.
De Commissie streeft ernaar om op korte termijn, mogelijk al in de week van 25 maart
a.s., besluitvorming over het verordeningsvoorstel te laten plaatsvinden. In deze
brief ontvangt u een kabinetsappreciatie van het verordeningsvoorstel. Deze brief
vervangt het reguliere BNC-fiche vanwege de zeer korte termijn waarbinnen de Commissie
besluitvorming over het pakket beoogt. In deze brief wordt eerst de context geschetst
waarbinnen de voorstellen zijn gepubliceerd. Daarna volgt een beschrijving en een
appreciatie van het verordeningsvoorstel. Vervolgens wordt ingegaan op de juridische
aspecten en financiële gevolgen. Aan het eind van de brief vindt u een korte appreciatie
van de gedelegeerde handeling ten aanzien van de duurzaamheidsconditionaliteit die
ziet op het behoud van blijvend grasland. De Kamer zal separaat, op een later moment,
over de inhoud van het non-paper over het versterken van de positie van boeren in
de waardeketen worden geïnformeerd.
Context van de voorstellen
De afgelopen maanden hebben op verschillende plaatsen binnen de Europese Unie (EU)
boeren gedemonstreerd om uiteenlopende redenen, bijvoorbeeld voor een beter inkomen
en tegen knellende regels en hoge administratieve lasten. Deze signalen hebben inmiddels
al tot verschillende reacties van de Commissie geleid, waaronder het versoepelen van
regelgeving of het intrekken van nieuwe voorstellen. De Commissie en de landbouwministers
van de EU-lidstaten delen de zorgen van de boeren en hebben de afgelopen weken gewerkt
aan voorstellen die aan die zorgen tegemoet komen. Hierbij is onder andere gekeken
naar mogelijkheden om de administratieve lasten van boeren te verminderen. Een enquête
onder boeren en gesprekken tussen boeren en de Commissie hierover lopen nog tot en
met 8 april a.s.
Het kabinet heeft aan de bespreking van maatregelen die aan boeren tegemoet komen,
bijgedragen door verschillende voorstellen te doen.4 Het kabinet heeft onder meer gepleit voor meer doelsturing bij duurzaamheidsopgaven
in plaats van middelsturing, zodat boeren op termijn meer ondernemersvrijheid hebben
om zelf te bepalen hoe zij de gestelde doelen halen. Daarnaast heeft het kabinet voorgesteld
om de procedure voor aanpassing van nationale strategische plannen voor de uitvoering
van het GLB te verbeteren en te versnellen en aandacht gevraagd voor de regels omtrent
«kalenderlandbouw».
Bij het beoordelen van de voorstellen van de Commissie kijkt het kabinet of de boeren
daadwerkelijk geholpen worden met deze veranderingen en of de aanpassingen toepasbaar
zijn op het boerenerf. Daarnaast kijkt het kabinet naar de voorstellen van de Commissie
met als uitgangspunt om de transitie naar een duurzame landbouw in Nederland door
te zetten en de hiervoor gestelde doelen op het vlak van natuur, water en klimaat
te bereiken (doelbereik). Het kabinet beoordeelt de voorstellen ook op uitvoerbaarheid
en handhaafbaarheid. Gezien de korte beoordelingstijd en de korte besluitvormingsprocedure
is het mogelijk dat doorwerking van de voorstellen over de breedte van het kabinetsbeleid
en voor- of nadelen of consequenties van de voorstellen niet volledig in beeld zijn.
De Commissievoorstellen zijn gedeeld met betrokken maatschappelijke organisaties,
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit
(NVWA).
Ten algemene verwelkomt het kabinet de voortvarendheid van de Commissie om boeren
snel te willen helpen bij de problemen die zij ervaren, daarbij aangetekend dat snelheid
niet ten koste mag gaan van zorgvuldigheid. Het kabinet ziet dat de voorstellen aan
de lidstaten meer ruimte bieden voor nationaal maatwerk. Daarmee kan in theorie beter
worden aangesloten bij de bestaande landbouwpraktijken.Het doorvoeren van deze wijzigingen
zal, vanwege de korte tijd, voor RVO een forse impact hebben en hoogstwaarschijnlijk
tot gevolg hebben dat de tijdlijn voor bijvoorbeeld de voorinschrijving voor het kalenderjaar
2025, gepland voor oktober 2024, niet kan worden gehaald. Een prioritering zal noodzakelijk
zijn bij het doorvoeren van deze wijzigingen. Bij de nationale invulling zal ik rekening
houden met de ondersteuning van de boerenpraktijk, de doelen in het landelijk gebied
voor natuur, water en klimaat en de uitvoerings- en handhavingslasten. Tot slot geldt
voor het kabinet dat het versterken van het verdienvermogen van agrarische ondernemers
een verantwoordelijkheid is van alle betrokken partijen in de keten. De voorstellen
van de Commmissie dienen in dat grotere geheel bezien te worden. Daarnaast geldt dat
de ambitie van de lidstaten en de Commissie om het verdienvermogen te versterken en
lastendruk te beperken, hand in hand moet gaan met het realiseren van de noodzakelijke
transitie van de agrarische sector.
Inhoud en appreciatie verordeningsvoorstel
Algemeen
Het verordeningsvoorstel van de Commissie biedt de lidstaten meer flexibiliteit bij
de toepassing van de zogenoemde GLMC-voorwaarden. Dit zijn goede landbouw- en milieucondities
die gelden als subsidievoorwaarden om de basishectarepremie te ontvangen. De Commissie
stelt voor dat lidstaten de mogelijkheid krijgen om de GLMC’s 5 (erosiebescherming),
6 (minimale bodembedekking) en 7 (gewasrotatie) tijdelijk aan te kunnen passen bij
bijzondere weersomstandigheden. De Commissie beoogt met de voorstellen lidstaten de
mogelijkheid te bieden om deze GLMC’s meer toe te snijden op de specifieke agronomische
omstandigheden en gangbare landbouwpraktijk. Waar lidstaten de mogelijkheid krijgen
zelf keuzes te maken over de toepassing van de GLMC-voorwaarden, zal de Kamer binnenkort
nader worden geïnformeerd over de wijze waarop Nederland hier invulling aan gaat geven.
De lidstaten krijgen verder de mogelijkheid om frequenter hun Nationaal Strategisch
Plan (NSP) aan te passen, wat voor meer flexibiliteit voor de lidstaten zorgt. Ook
stelt de Commissie voor om de controle- en regeldruk te verminderen door bedrijven
met een aanvraag van minder dan 10 hectare uit te zonderen van GLMC-controles en -sancties.
De door de Commissie voorgestelde wijzigingen kunnen per direct ingevoerd worden.
Lidstaten passen vervolgens waar nodig de NSP’s aan. Na goedkeuring van de NSP’s door
de Commissie kunnen de aanpassingen dan worden ingevoerd. Het voorstel wordt behandeld
via de gewone wetgevingsprocedure. De Raad van de EU en het Europees Parlement zullen
dus eerst hun inzet moeten bepalen, waarna eventueel een triloogakkoord bereikt zal
moeten worden. Naar verluidt, is het streven van de Commissie en het voorzitterschap
om de gehele wetgevingsprocedure nog gedurende de huidige legislatuur van het Europees
Parlement af te ronden, wat betekent dat deze stappen uitzonderlijk snel doorlopen
moeten worden.
Onderdelen van het voorstel
Hieronder worden de verschillende onderdelen van het verordeningsvoorstel beschreven
en voorzien van de appreciatie van het kabinet.
• Om de controle- en regeldruk te verminderen wordt voorgesteld om bedrijven met een
aanvraag voor basishectarepremie over een areaal van minder dan 10 hectare uit te
zonderen van de conditionaliteitscontroles en -sancties. Uiteraard worden boeren met
minder dan 10 hectare wel gesanctioneerd vanuit de specifieke controles. De Commissie
wil hiermee de last voor kleine boeren verlichten. In de gehele EU gaat dit om ongeveer
65% van de aanvragers. In Nederland gaat het om circa 23% van de bedrijven die meedoen
aan het GLB.
• Voor de GLMC 6 (minimale bodembedekking) krijgen de lidstaten de mogelijkheid om deze
te laten aansluiten op de gangbare landbouwpraktijk. Voor GLMC 6 wordt voorgesteld
om de lidstaat te laten bepalen wat de minimale bodembedekking moet zijn in de meest
kwetsbare periode. De Commissie wilt hiermee tegemoet komen aan de lidstaten en meer
flexibiliteit geven om de voorwaarden toe te passen op de specifieke nationale omstandigheden.
• De voorgestelde versoepeling van GLMC 7 betreft de keuzevrijheid voor lidstaten om
de rotatieverplichting in te vullen door een diversificatieplicht. Bij rotatie gaat
het om het wisselen van de teelt op een perceel. Bij diversificatie gaat het om voldoende
variatie in het bouwplan van het bedrijf. Bij wijze van uitzondering wordt diversificatie
binnen GLMC 7 in Nederland al toegestaan bij zware kleigronden waar rotatie nauwelijks
mogelijk is en alleen wintergewassen geteeld kunnen worden. De Commissie introduceert
met dit voorstel een aanvullende manier om bodemkwaliteit te borgen, zodat voldaan
kan worden aan het voornaamste doel van GLMC 7.
• Voor GLMC 8a (niet-productief bouwland) wordt voorgesteld om de verplichting tot het
aanhouden van 4% niet-productief areaal op bouwland te laten vervallen. De Commissie
beoogt met dit voorstel de financiële lasten die gepaard gaan met het niet-productief
gebruiken van grond weg te nemen voor boeren. Deze versoepeling heeft een nadelinge
doorwerking op de doelen zoals biodiversiteit en waterkwaliteit. Deze versoepeling
ondersteunt boeren in regio’s waar het moeilijk is om de verplichting tot niet-productief
areaal in te vullen met landschapselementen en bufferstroken. Met name in die regio’s
kan het afschaffen effect hebben op het beoogde doelbereik, zoals biodiversiteit.
Ter compensatie van het hiermee gepaarde verlies aan doelbereik, worden de lidstaten
verplicht om in de ecoregeling een maatregel voor niet-productief areaal aan te bieden
en om de aanleg van landschapselementen te stimuleren via de ecoregeling.
• De hierboven genoemde aanpassingen zien op de GLMC-normen. Daarnaast krijgen lidstaten
de mogelijkheid om voor GLMC 5 (erosiebescherming), GLMC 6 (minimale bodembedekking)
en GLMC 7 (gewasrotatie) uitzonderingen op te nemen ten opzichte van deze (soms aangepaste)
EU-norm. Deze uitzonderingen zijn onder voorwaarden toegestaan als onverkorte toepassing
van de norm zou leiden tot onoverkomelijke problemen bij de boer. De toepassing van
de uitzondering mag het doelbereik niet hinderen. Voor GLMC 9 (bescherming ecologisch
kwetsbaar blijvend grasland) is een uitzondering opgenomen om het algehele ploegverbod
te flexibiliseren. In het geval dat blijvend grasland in de ecologisch kwetsbare gebieden
beschadigd is, kan ploegen en opnieuw inzaaien voor herstel van het grasland worden
toegestaan.
• Tot slot wordt er een mogelijkheid gecreëerd om bij uitzonderlijke weersomstandigheden
in GLMC’s vastgestelde periodes of tijdslimieten tijdelijk aan te passen.
Appreciatie
De afgelopen maanden hebben boeren in de gehele EU gedemonstreerd om uiteenlopende
redenen, maar in elk geval omdat zij te maken hebben met hoge administratieve lasten
en knellende regels. Dat laatste geldt voor meer sectoren. Het kabinet staat positief
tegenover de voortvarendheid van de Commissie om boeren snel te helpen bij de uitdagingen
en drempels die zij ervaren. De voorstellen bieden aan de lidstaten meer ruimte voor
nationaal maatwerk. Daarmee kan beter worden aangesloten bij de bestaande landbouwpraktijken
en boeren meer ruimte worden gegeven om hun eigen ondernemerschap in te zetten om
de doelen te bereiken. Aan de andere kant blijft het kabinet van mening dat het huidige
NSP, dat is opgesteld samen met vertegenwoordigers van de provincies, de waterschappen
en het Rijk, een goed plan is om boeren te belonen voor prestaties die oplossingen
bieden voor maatschappelijke vraagstukken en zo bijdragen aan het verbeteren van de
kwaliteit van lucht, bodem, water en de aanpak van klimaatverandering en het herstel
van biodiversiteit (stikstof). Bij de nationale invulling zal er rekening mee worden
gehouden dat er een goede balans is tussen versoepeling van GLMC-maatregelen, het
handhaven van het bereiken van de doelen voor natuur, water en klimaat en de administratieve-
en uitvoeringslasten. De bredere impact van de voorgestelde maatregelen is momenteel
onvoldoende duidelijk. Het kabinet zal de Commissie daarom vragen om een impact assessment
van deze voorstellen
Een vergaand voorstel betreft het schrappen van conditionaliteitscontroles bij bedrijven
met een aanvraag van minder dan 10 hectare. Het kabinet staat kritisch tegenover deze
maatregel. Het erkent dat dit zowel voor de boer als de controle-instanties een aanzienlijke
verlichting is, maardeze aanpassing vormt een risico voor het beoogde doelbereik.
Het geheel niet meer controleren van de conditionaliteiten zorgt ervoor dat een grote
groep GLB-deelnemers permanent buiten de GLMC-controles zal vallen, terwijl de specifieke
controles op de beheerseisen voor deze bedrijven niet vervallen. Dit kan de naleving
van deze voorwaarden negatief beïnvloeden en mogelijk nadelig uitpakken voor het doelbereik.
Ook is het nadelig voor het gelijke speelveld in de EU, aangezien het overgrote deel
van deze kleine aanvragers zich niet in Nederland bevindt. Wellicht dat een verlichting
van de controles mogelijk is, iets waarvoor het kabinet in het kader van de voorstellen
voor versoepeling in Brussel de afgelopen tijd al aandacht heeft gevraagd. Daar zal
het kabinet de Commissie nader op bevragen. Voorlopig staat het kabinet kritisch tegenover
deze maatregel.
De versoepeling van GLMC 6 beoordeelt het kabinet als positief, omdat deze de lidstaten
de mogelijkheid biedt te evalueren welke maatregel op welke plaats nodig is en aan
te sluiten bij andere geldende regelgeving die invloed heeft op bodemkwaliteit en
uitspoeling, zoals de mestwetgeving. Vooralsnog is de inschatting dat de voorgestelde
maatregel rondom GLMC 7 niet tot een aanpassing van de geldende GLMC 7-norm in Nederland
zal leiden. Het kabinet beoordeelt deze maatregel neutraal.
De introductie van een extra ecoregeling in het kader van de aanpassing van GLMC 8a
terwijl het budget voor ecoregelingen gelijk blijft, zal druk zetten op het beschikbare
budget voor de bestaande ecoregelingen. Dit is negatief voor het tijdig bereiken van
de doelen voor natuur, water en klimaat. Het gevolg van de maatregelen is dat het
bereiken van deze doelen alleen kan door compensatie, zoals uit de hectarevergoeding.
Het kabinet is niet voornemens om lager doelbereik te accepteren en pleit daarom in
Brussel voor een aanvulling op deze voorstellen in de vorm van het vergemakkelijken
van overheveling tussen pijlers van het GLB. Zoals ik de Kamer heb toegezegd in de
brief d.d. 29 februari jl.5, zal ik de Kamer nader informeren over de inzet ten aanzien van de financiering van
verder doelbereik met de ecoregeling en mijn vragen aan de Commissie hierover.
De verplichting om de aanleg van landschapselementen te ondersteunen met de ecoregeling
lijkt voor Nederland niet zonder meer in overeenstemming te brengen met de huidige
ecoregeling. Dit is afhankelijk van de interpretatie. Het kabinet is kritisch op deze
aanpassing en zal de Commissie op dit punt om een nadere toelichting vragen.
Met betrekking tot GLMC 9 is van belang dat momenteel een algeheel ploegverbod geldt
voor de Habitatrichtlijngebieden in Nederland. Een nuancering van het algehele verbod
vraagt naast een aanpassing van het NSP mogelijk ook een aanpassing van de lokale
beheersplannen om een uitwerking te geven hoe er lokaal wordt opgetreden om beschadigd
blijvend grasland te herstellen. Het kabinet is positief dat hiermee de lidstaten
een grotere verantwoordelijkheid krijgen voor de toepasbaarheid van de genoemde GLMC’s.
Ten slotte staat het kabinet overwegend positief tegenover de mogelijkheid om bij
uitzonderlijke weersomstandigheden in GLMC’s vastgestelde periodes of tijdslimieten
tijdelijk aan te passen. Dit kan namelijk voorkomen dat er door weersomstandigheden
niet-uitvoerbare maatregelen toch moeten worden uitgevoerd. Het kabinet zal er op
letten dat dit niet ten koste gaat van de doelen voor waterkwaliteit en klimaat.
De mogelijkheid om het NSP frequenter aan te passen beoordeelt het kabinet positief.
Het kabinet zal de Commissie bevragen of de door Nederland ingebrachte voorstellen
voor een snellere beoordelingstermijn van de Commissie op ingezonden voorstellen en
een onderscheid in beoordeling tussen grote en kleinere, technische wijzigingen ook
meegenomen kunnen worden in het voorstel. Bij het doen van aanpassingen blijft het
wel van belang dat dit niet tot onduidelijkheid of onzekerheid ten aanzien van (beschikbaarheid
van) regelingen bij agrarische ondernemers leidt.
Juridische aspecten
Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 43,
lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de EU (VWEU). Het voorstel beoogt
wijziging van twee verordeningen die op deze bepaling zijn gebaseerd. Deze bepaling
geeft de EU de bevoegdheid tot het vaststellen van bepalingen die nodig zijn om de
doelstellingen van het GLB na te streven. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag.
Landbouw is op grond van artikel 43, lid 2, VWEU een gedeelde bevoegdheid tussen de
EU en de lidstaten.
Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet is positief. De verordening heeft tot doel bestaande verordeningen
slechts aan te passen voorzover nodig om de beoogde doelen te bereiken (problemen
voor boeren adresseren, regels vereenvoudigen en administratieve lasten voor boeren
verlichten). Gezien de aard van het GLB kan dit onvoldoende door de lidstaten op centraal,
regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt. Daarom is een EU-aanpak nodig. Door
de voorgestelde vereenvoudigingen binnen de gehele EU van toepassing te laten worden,
wordt het gelijke speelveld op het terrein van het GLB verbeterd. Om die redenen is
optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd. Aan de andere kant wordt een groter
deel van de opgave om Europese doelen voor natuur, water en klimaat te behalen bij
de lidstaat gelegd, terwijl dit ook een grensoverschrijdende problematiek is. Dit
zet mogelijk meer druk op het gelijke speelveld.
Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet is positief met aandachtspunt. De verordening heeft tot
doel bestaande verordeningen slechts aan te passen voorzover nodig om de problemen
voor boeren te adresseren, regels te vereenvoudigen en lasten voor boeren te verlichten.
De maatregelen die door de Commissie worden voorgesteld, dragen bij aan het bereiken
van deze doelstellingen, omdat zij lidstaten de mogelijkheid bieden om bij het toepassen
van voorwaarden voor de hectarebetaling rekening te houden met onder meer lokale omstandigheden
en weersomstandigheden. Aandachtspunt is dat het voorgestelde optreden wel verder
gaat dan strikt noodzakelijk, door het schrappen van GLMC-controles en -sancties van
bedrijven met een aanvraag van minder dan 10 hectare. Hierdoor valt een aanzienlijke
groep boeren buiten de GLMC-controles. Aannemelijk is dat hierdoor de naleving van
de GLMC’s afneemt en de doelen van het GLB minder goed kunnen worden bereikt, met
name de ambities op het gebied van natuur, klimaat en milieu.
Financiële gevolgen
EU
De voorgestelde verordening heeft volgens de Commissie geen gevolgen voor de EU-begroting.
Desondanks is het kabinet van mening dat indien er toch gevolgen voor de EU-begroting
zouden zijn, de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad
afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen
bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
Nationaal
De doorwerking van de Commissievoorstellen zal nader worden bekeken. Het aanpassen
van de uitvoering van het NSP brengt kosten met zich. Deze zijn nu nog niet te schatten.
De structurele doorwerking wordt beïnvloed door eventueel lagere uitvoeringskosten
doordat er minder controles nodig zijn (voor bedrijven die minder dan 10 hectare aanvragen).
Nederland zal mogelijk wel aanvullende ecoregelingen moeten aanbieden, wat extra uitvoeringskosten
zal vergen. (Eventuele) budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het/de
beleidsverantwoordelijk(e) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline.
Regeldruk, geopolitieke gevolgen en concurrentiekracht
De uitvoering van het NSP in Nederland is reeds gestart. Boeren kunnen zich sinds
1 maart jl. aanmelden via de Gecombineerde Opgave. Doorvoering van maatregelen in
2024 zal niet kunnen zonder hoge uitvoeringskosten en verlies aan kwaliteit van de
uitvoering. Indien eventuele aanpassingen gefaseerd worden uitgevoerd in 2025 of 2026,
kan de uitvoering daarvan beter worden ingepast. Daarbij is het van belang om in het
oog te houden dat de regelgeving voor agrarische ondernemers zoveel mogelijk stabiel
en voorspelbaar is.
Alles afwegende staat het kabinet positief tegenover de voorstellen van de Commissie,
mits een gecontroleerde invoering mogelijk is.
Het voorstel kan potentieel een positieve impact hebben voor de concurrentiekracht
van Europese boeren, voor zover het bijdraagt aan het verminderen van de administratieve
lasten die zij ondervinden. Gezien de interne werking van de verordening heeft deze
verder geen gevolgen voor boeren buiten Europa en lijkt er daarmee geen sprake te
zijn van geopolitieke gevolgen.
Gedelegeerde handeling
Aanvullend op het verordeningsvoorstel heeft de Commissie een gedelegeerde handeling
gepresenteerd voor een wijziging van GLMC 1. Deze duurzaamheidsconditionaliteit ziet
op het behoud van blijvend grasland. De huidige norm schrijft voor dat de verhouding
van het totaal areaal van blijvend grasland ten opzichte van het totale landbouwareaal
niet mag dalen met meer dan 5%, met als referentiejaar 2018. Om rekening te houden
met potentiële veranderingen in de sector, zoals een dalende veestapel en verminderde
vraag naar diervoedergewassen, maakt de Commissie een aanpassing mogelijk. Lidstaten
kunnen eenmalig gedurende de huidige GLB-periode, onder voorwaarden, de norm naar
beneden bijstellen.
De gedelegeerde handeling wordt door het kabinet beoordeeld als positief. Op grond
van artikel 13, lid 3 van Verordening (EU) 2021/2115 is de Commissie bevoegd om gedelegeerde
handelingen vast te stellen die de verordening aanvullen met voorschriften om een
gelijk speelveld met betrekking tot de verhouding met de GLMC-norm 1 te waarborgen.
De gedelegeerde handeling zal in werking treden indien de Raad en het parlement geen
bezwaar hiertegen maken binnen de voorgeschreven termijn. De gedelegeerde handeling
geeft meer flexibiliteit om rekening te houden met structurele veranderingen in de
sector. Bij een afbouw van de veestapel kan het een onnodige belemmering wegnemen.
De conditionaliteit inclusief het minimumaandeel blijvend grasland is ook onderdeel
van het 7e Actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn.6 Bij een overweging om een aanpassing op basis van deze wijziging te doen, zal er
rekening gehouden moeten worden met de impact op de doelen voor natuur, water en klimaat
die juist zijn gebaat bij het behoud van grasland.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit