Brief regering : Amendering van de Verordening Meerjarenplan Noordzee, Oostzee en Westelijke wateren
26 737 Gemeenschappelijk Visserijbeleid
Nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 februari 2024
Met deze brief informeer ik u, mede namens de Minister voor Natuur en Stikstof, over
het voorstel van de Europese Commissie tot amendering van de Verordening Meerjarenplannen
Noordzee, Oostzee en Westelijke wateren van 6 december 2023. Het Voorzitterscompromis
op dit wijzigingsvoorstel is in Coreper op 20 december 2023 goedgekeurd met een gekwalificeerde
meerderheid, waarbij Nederland een parlementair voorbehoud heeft gemaakt. In opvolging
van de goedkeuring door Coreper wordt het compromisvoorstel als hamerpunt doorgeleid
naar een Raad – niet per se zijnde de Landbouw- en Visserijraad – voor politieke besluitvorming,
waarmee de Raadspositie voor besprekingen met het Europees Parlement wordt vastgesteld.
Het kabinet stelt vast dat er reeds een gekwalificeerde meerderheid bestaat voor dit
voorstel. In verband met de voorziene snelle besluitvorming is gekozen voor een kamerbrief
in plaats van een BNC-fiche voor een appreciatie van het voorstel.
Essentie voorstel
In navolging van besluitvorming tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 23 en 24 oktober
2023 over de vangstmogelijkheden in de Oostzee in 2024 heeft de Europese Commissie
op 6 december 2023 het voorstel gedaan bepalingen te schrappen die identiek voorkomen
in de Meerjarenplannen1 van de Noordzee, Oostzee en de Westelijke wateren.
In deze amendering worden bepalingen geschrapt die het risico zo klein mogelijk maken
dat het visbestand onder een kritieke grens (Blim2) komt. Met het verwijderen van deze regel wil de Commissie inconsistentie in de meerjarenplannen
tegengaan en het mogelijk maken sociaaleconomische gevolgen in combinatie met herstelmaatregelingen
mee te nemen in de besluitvorming.
De meerjarenplannen zijn één van de belangrijkste instrumenten om de doelstellingen
van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) te verwezenlijken. Overeenkomstig de
in de artikelen 9 en 10 van de basisverordening van het GVB3 beschreven beginselen, bevatten de meerjarenplannen streefdoelen en maatregelen voor
het lange termijnbeheer van bepaalde bestanden en visserijen op zeegebiedniveau, met
inbegrip van vrijwaringsmaatregelen en herstelmaatregelen als die nodig zouden zijn.
De meerjarenplannen bieden flexibiliteit om vangstmogelijkheden vast te stellen binnen
de FMSY-bandbreedte, dit is een brandbreedte tussen de drempelwaardes voor een duurzame
exploitatie. Artikel 4, zesde lid, van de meerjarenplannen voor de Oostzee en de Noordzee
en artikel 4, zevende lid, van het meerjarenplan voor de Westelijke wateren bevatten
een identieke bepaling waarin is vastgesteld: «De vangstmogelijkheden worden in elk
geval zodanig vastgesteld dat de waarschijnlijkheid dat de paaibiomassa onder de ondergrens
(Blim) belandt, minder dan 5% bedraagt». Deze 5%-regel is bedoeld om het risico zo
klein mogelijk te maken dat het visbestand onder Blim komt.
In bepaalde omstandigheden die verband houden met de toestand van een bepaald visbestand,
kan de toepassing van de 5%-regel echter leiden tot een situatie die inconsistent
is met de andere regels van de meerjarenplannen. Enerzijds kan de 5%-regel betekenen
dat de gerichte visserij moet worden opgeschort, wat grote sociaaleconomische gevolgen
heeft. Anderzijds zijn in de meerjarenplannen ook maatregelen opgenomen voor de situatie
dat de paaibiomassa lager is dan de middengrens (Btrigger) of ondergrens (Blim). In
die gevallen vereisen de meerjarenplannen de vaststelling van herstelmaatregelen op
basis van een beoordeling per geval volgens de in de meerjarenplannen vastgestelde
criteria. In de meerjarenplannen wordt hierbij verwezen naar de mogelijkheid, maar
niet naar de verplichting, om de gerichte visserij te sluiten, mits een dergelijke
maatregel passend wordt geacht volgens de in de meerjarenplannen vastgestelde criteria.
De Commissie stelt voor om de 5%-regel in de meerjarenplannen te schrappen en daarmee
rechtsonzekerheid en inconsistentie weg te nemen.
Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
Het kabinet vindt het van belang dat vangstmogelijkheden op het niveau van de maximale
duurzame opbrengst, het MSY-niveau, worden vastgesteld op basis van wetenschappelijke
adviezen. Bij de behandeling van de vangstmogelijkheden in de Oostzee werd door de
Commissie bij Centrale Oostzee haring voor het eerst een verwijzing gemaakt naar artikel
4, zesde lid, van de Verordening Meerjarenplan Oostzee. Dit omdat in het wetenschappelijk
advies van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) voor het
eerst werd aangegeven dat zelfs een nulvangstadvies geen 95% zekerheid geeft dat het
visbestand in 2025 boven Blim blijft. Hierop concludeerde de Commissie dat de gerichte
visserij op Centrale Oostzee haring geheel gesloten zou moeten worden. De Landbouw-
en Visserijraad beoordeelde op 23 en 24 oktober 2023 dit voorstel als disproportioneel,
omdat ICES wel een vangstadvies had gegeven op basis van het MSY-principe. Daarnaast
biedt het meerjarenplan voor de Oostzee ruimte om andere aanvullende maatregelen te
treffen die het herstel van de Centrale Oostzeeharing bespoedigen en tegelijkertijd
rekening houden met sociaaleconomische impact. Nederland heeft in de Raad solidariteit
met de Baltische lidstaten uitgesproken en zorgen over het voorstel geuit. De Tweede
Kamer is hierover geïnformeerd in de geannoteerde agenda van Landbouw- en Visserijraad
van de raad van 23 en 24 oktober4 en het verslag van de Landbouw- en Visserijraad van 1 november 20235.
Ik onderstreep dat het schrappen van deze bepaling niet wegneemt dat het belangrijk
is te kijken naar de ecologische effecten van een lagere paaibiomassa. Dat wordt dan
ook geborgd door de eisen uit de meerjarenplannen. Daarnaast moeten lidstaten, ook
met het schrappen van de 5%-regel, blijven voldoen aan de verplichting vanuit de Kaderrichtlijn
Mariene Strategie (KRM). Dit heeft als doel een goede milieutoestand te bereiken voor
onder andere de Noordzee. Nederland blijft met de Commissie in contact over de gevolgen
en consequenties van deze wijziging, onder andere om als lidstaat bij te kunnen sturen
en maatregelen te nemen om de doelen van de KRM te behalen.
Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel
is gebaseerd op artikel 43, tweede lid van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie (VWEU). Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag. Op het
terrein van mariene visserijbeheer is sprake van een exclusieve bevoegdheid van de
EU. Een beoordeling van de subsidiariteit is daarmee niet van toepassing, gegeven
de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie ten aanzien van dit voorstel.
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. Het
voorstel ziet erop de 5%-regel in de meerjarenplannen te schrappen en daarmee rechtsonzekerheid
en inconsistentie weg te nemen. Hiermee wordt voorkomen dat een visserij gesloten
moet worden, met grote sociaaleconomische gevolgen, terwijl ICES wel een vangstadvies
op MSY-niveau heeft gegeven, waarmee overbevissing wordt voorkomen. De meerjarenplannen
bieden de mogelijkheid om andere herstelmaatregelen te nemen op basis van een beoordeling
per geval van de geschiktheid van een dergelijke maatregel volgens de in de meerjarenplannen
vastgestelde criteria. In de meerjarenplannen wordt hierbij verwezen naar de mogelijkheid,
maar niet naar de verplichting, om de gerichte visserij te sluiten, mits een dergelijke
maatregel passend wordt geacht volgens de in de meerjarenplannen vastgestelde criteria.
Daarnaast volgt ook uit andere kaders, zoals de Kaderrichtlijn Mariene Strategie,
dat geborgd moet worden dat de goede milieutoestand bereikt wordt.
Financiële consequenties, gevolgen voor de regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
De financiële consequenties voor het schrappen van de 5%-regel in de meerjarenplannen
passen binnen de kaders van de EU-begroting.
Eventuele budgettaire gevolgen voor de Rijksbegroting worden ingepast op de begroting
van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
Voor het bedrijfsleven is er het positieve financiële effect van het feit dat de optie
om het sluiten van gerichte visserij nu wegvalt. Verder is de verwachting dat er geen
gevolgen zijn voor het bedrijfsleven qua financiën en regeldruk.
Er zijn geen verdere gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten.
Dit voorstel van de Commissie houdt nauw verband met de impact van de kaders van het
GVB waarbinnen de vangstmogelijkheden worden vastgesteld. Ik wil wijzen op de stappen
die ik in dit verband reeds heb gezet en verwijs hiervoor naar het verslag van de
Landbouw- en Visserijraad van 10 tot en met 12 december 2023. Hierin heb ik aangegeven
dat ik met Frankrijk, Italië, Denemarken en Portugal bij de vaststelling van de verordening
voor 2024 een gezamenlijke verklaring heb afgegeven dat in de besluitvorming over
de vangstmogelijkheden een adequate balans tussen de ecologische, sociale en economische
pijlers in het GVB zou moeten worden bereikt. Zoals aangegeven in dit verslag heb
ik tijdens deze Raad met een aantal collega-ministers gesproken over een aantal aspecten
in de huidige inrichting van het systeem waaronder de sociaaleconomische gevolgen.
De komende tijd zal ik het gesprek met de collega-ministers voortzetten6.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit