Brief regering : Naar een veerkrachtige duurzame diervoederproductie
36 410 XIV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2024
Nr. 20
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 januari 2024
Met deze brief informeer ik u over het belang van een veerkrachtige en duurzame productie
van diervoeder zodat voldoende veilig en duurzaam (dierlijk) voedsel wordt geproduceerd.
Ik wil in deze brief ingaan op de huidige stand van zaken, welke acties ik zie (en
verwacht) van de diervoedersector en welke stappen ik zet.
Tevens geef ik met deze brief invulling aan diverse moties en toezeggingen. Ook bied
ik u een aantal rapporten aan. Deze vindt u in de bijlage van deze brief.
Veerkrachtige en duurzame diervoederproductie
De veehouderij heeft een belangrijke rol in de productie van veilig en voldoende (dierlijk)
voedsel en moet dit doen binnen de grenzen van milieu en klimaat. De oorlog in Oekraïne
heeft o.a. onze kwetsbaarheid laten zien in de afhankelijkheid van import van diervoedergrondstoffen.
Door het gebruik van diervoedergrondstoffen meer te diversifiëren kan de EU haar afhankelijkheid
van grondstoffen van buitenlandse leveranciers verminderen. Een manier om deze slag
te maken is door bijvoorbeeld bij de productie van veevoer gebruik te maken van kringloopwaardige
diervoedergrondstoffen vanuit Europa. Dit zijn bijvoorbeeld reststromen uit de landbouw,
de levensmiddelenindustrie en de biobrandstoffenproductie. Daarmee worden waardevolle
nutriënten omgezet in dierlijke producten en door daarbij resttromen zoveel mogelijk
lokaal in te kopen worden kringlopen gesloten. Daarnaast is het belangrijk om «verduurzamingsslag»
bij de productie van veevoer verder door te voeren. Het gebruik van reststromen draagt
bijvoorbeeld ook direct bij aan het verlagen van de CO2-voetafdruk van veevoer. Door meer Europese alternatieve diervoedergrondstoffen te
gebruiken met een lagere CO2 voetafdruk, levert diervoeder een belangrijke bijdrage aan het verminderen van de
impact van dierlijke productie.
In het proces van het Landbouwakkoord heb ik mijn concrete inzet voor 2035 gedeeld
met de partijen aan tafel en zo ook de diervoedersector. Deze streefwaarden heb ik
als volgt omschreven:
De inzet is om CO2-emmissiereducties van meer dan 30% in 2030 (ten opzichte van 2018) te realiseren
en het vergroten van het gebruik van grondstoffen die niet in concurrentie zijn met
humane voedingsmiddelen, de zogenaamde reststromen. We streven naar 70% van deze reststromen
inclusief bijproducten voor veevoeder in 2030. In de komende jaren zal ook sprake
zijn van een sterke herorientatie op het gebruik van gronstoffen met een Europese
herkomst (minstens 80% in 2030).
Om dit te bereiken is een nadrukkelijke rol weggelegd voor de producenten van diervoeders.
Zij zullen moeten gaan ondernemen op een manier die bijdraagt aan een veerkrachtige
en duurzame samenleving. En daarbij de partijen die met hen samenwerken in de keten
aanzetten tot het leveren van deze bijdrage. De impact en verantwoordelijkheid van
de diervoederondernemingen gaat daarmee verder dan het financieel-economische. Duurzaam
en maatschappelijk verantwoord ondernemen zal hier ook een onderdeel van moeten worden.
Dat is ook waarom ik echt stappen van de diervoedersector verwacht en waarom ik teleurgesteld
ben dat zij zich tot nu toe niet aan concrete ambities heeft willen commiteren.
Uiteraard is hier ook een belangrijke rol weggelegd voor de ketenpartijen. De realisatie
van doelen voor duurzaam diervoeder dragen namelijk ook bij aan de ambities van oa
de veehouderijen, zuivelbereiders, slachterijen en vleesverwerkers, de eiersector,
de horeca, retail en catering. Deze partijen kunnen de positieve maatschappelijke
bijdrage van de diervoedersector waarde geven door duurzame dierlijke producten voor
de consument beschikbaar te maken en als de beste keuze te presenteren.
In het volgende deel van deze brief wil ik u informeren over de stand van zaken, welke
acties ik zie (en verwacht) van de sector en welke stappen ik zet.
Stand van zaken
Huidig gebruik van reststromen in diervoeder
Volgens de Grondstoffenwijzer van de brancheorganisatie voor de diervoedersector Nevedi
(gebaseerd op data uit 2018) bestaan diervoeders voor ca. 43% uit co-producten uit
de landbouw-, voedsel- en bioethanolindustrie. Dit zijn grondstoffenstromen die ontstaan
bij het productieproces van levensmiddelen en biobrandstoffen, die niet worden gebruikt
in menselijk voedsel maar nog wel veilig en voedzaam zijn om als diervoeder te gebruiken.
Voorbeelden van dergelijke co-producten zijn gries dat ontstaat bij de productie van
broodmeel en pasta, of bierbostel dat overblijft bij het bierbrouwproces.
Het is hierbij belangrijk onderscheid te maken tussen échte reststromen (laagwaardige
diervoedergrondstoffen die vrij komen bij de productie van een ander product, bijvoorbeeld
het voedselproduct) en diervoedergrondstoffen die vrijkomen uit een productieproces
waarvan het diervoedercomponent de economische drijfveer is voor het productieproces.
Hierdoor is bijvoorbeeld sojaschroot geen reststroom te noemen. Deze benadering is
niet meegenomen in bovenstaand percentage van Nevedi en heeft ook invloed op de inzet
op reststromen-gebruik in diervoeder.
Ook brood, koekjes en snoeprepen worden verwerkt tot diervoeder wanneer deze producten
niet meer verkoopbaar zijn, bijvoorbeeld doordat ze bijna de uiterste consumptiedatum
hebben bereikt of nooit de supermarkt bereiken omdat ze afwijkend zijn van vorm en
smaak. Deze reststromen kunnen via diervoeder en dierlijke producten alsnog voor de
voedselketen worden benut. De veehouderij is daarom bij uitstek geschikt om grote
hoeveelheden reststromen tot waarde te brengen en de nutrientenkringloop zo goed mogelijk
te sluiten.
Maar niet enkel de diervoedersector maakt aanspraak op reststromen. Steeds meer ketens
maken gebruik van beschikbare restromen, bijvoorbeeld ook in de energieproductie en
de bouw. Ook zijn er steeds meer bedrijven die kijken naar de toepassing van reststromen
voor humane voeding. Al deze ketens maken aanspraak op, min of meer, dezelfde grondstoffen
waardoor concurrentie kan ontstaan op de beschikbare grondstoffen. Dit heeft effect
op de beschikbaarheid van reststromen dat in diervoeder gebruikt kan worden. De maatschappij
is gebaat bij een zo hoogwaardig mogelijke benutting van grondstoffen. Ik ga de beschikbaarheid
en toepassing van reststromen verkennen en beoordelen of bijvoorbeeld sturend beleid
moet worden ingericht.
Huidige herkomst diervoedergrondstoffen
Naast het gebruik van «reststromen» worden ook granen zoals tarwe, mais en soja gebruikt
als grondstof voor diervoeder. Deze plantaardige eiwitten worden voor een groot deel
in Europa geteeld, maar een deel wordt ook van landen buiten Europa betrokken.
Wageningen Livestock Research is gevraagd om inzicht te geven in het aandeel diervoedergrondstoffen
uit Nederland, geografisch Europa en buiten Europa. Het bijgevoegde rapport geeft
een zo goed mogelijke inschatting van het grondstofgebruik voor Nederlands veevoer
in 2019 en 2020, door gebruik te maken van o.a. data van CBS, EUROSTAT en de diervoedersector.
Wanneer alleen gekeken wordt naar het grondstoffengebruik in mengvoeders voor voedselproducerende
dieren, is de volgende inschatting gemaakt:
Herkomst van grondstoffen van mengvoeders (weergegeven in percentage Nederlandse productie
in tonnen)
Jaar
% uit Nederland
% invoer uit geografisch Europa
% invoer van buiten geografisch Europa
2019
10,4
65,9
23,6
2020
9,4
68,6
22,1
Diervoedergrondstoffen die met name van Zuid- en Noord-Amerika of Azië worden ingevoerd
zijn sojaschroot, maar in kleinere hoeveelheden ook palmpitschilfers en citruspulp.
Naast mengvoeder bestaat het rantsoen van landbouwhuisdieren ook uit andere type voeders.
Zo bestaat het rantsoen voor runderen voor 74% uit ruwvoeder (zoals weidegras, graskuil
en hooi) en krijgen met name varkens ook nog vochtrijke diervoeders (met name reststomen
uit de graanverwerkende en aardappelverwerkende industrie). Wanneer dit wordt meegerekend,
komen daar de volgende inschattingen uit:
Herkomst van grondstoffen van mengvoeders, ruwvoeders en vochtrijke diervoeders (weergegeven
in percentage Nederlandse productie in tonnen droge stof)
Jaar
% uit Nederland
% invoer uit geografisch Europa
% invoer van buiten geografisch Europa
2019
49,8
37,7
12,5
2020
48,8
39,3
11,9
De auteurs geven aan bij de berekening van de percentages van de herkomst van grondstoffen
diverse aannames te hebben gedaan en geven aan dat verder onderzoek nodig is om deze
vorm van monitoring accurater te maken. Desalniettemin lijkt dit in ieder geval een
grove inschatting te geven van de herkomst van in Nederland geproduceerde diervoeders.
Hoewel ik graag zou zien dat meer grondstoffen voor diervoeder van Europese herkomst
zijn, is het goed om te realiseren dat het overgrote deel van de grondstoffen voor
diervoeders op dit moment al afkomstig zijn uit geografisch Europa en een deel daarvan
ook uit Nederland. Zeker wanneer wordt gekeken naar het volledige rantsoen van voedselproducerende
dieren.
Stand van zaken broeikasgas-emissie
Broeikasgassen komen vrij op het boerenerf, maar ook in de keten voorafgaand aan de
veehouder. Een groot deel van de broeikasgassen uit de veehouderij komt uit de pens
van de koe. Om de doelstellingen voor klimaat voor de landbouw te behalen, is het
onder andere de inzet om methaanreductie te behalen via aanpassingen in rantsoen.
In het onderzoeks- en innovatieprogramma Integraal Aanpakken lopen verschillende onderzoeken
waarin maatregelen, zoals via graslandmanagement, worden onderzocht en doorontwikkeld.
Deze maatregelen worden toegepast in het Netwerk Praktijkbedrijven, waarbij melkveehouders
onder begeleiding van onderzoekers van Wageningen Livestock Research onder andere
rantsoenaanpassingen toepassen om de emissie van methaan (en daarnaast ook stikstof)
te verlagen.
Maar ook in de keten voorafgaand aan de veehouder ontstaan broeikasgassen, veelal
uitgedrukt in de carbon footprint. Diverse sectorpartijen geven op dit moment invulling
aan de ambities om het veevoer te verduurzamen maar willen ook graag meetbaar krijgen
wat deze bijdrage is. Zo wordt bijvoorbeeld voor melkproducten via de Kringloopwijzer
door diervoederbedrijven de carbon footprint van het geleverde veevoer aan melkveehouders
gerapporteerd. Onder andere met deze input kan de totale carbon footprint van de geproduceerde
melk(producten) berekend worden. Voor deze berekening gebruiken diervoederbedrijven,
melkveehouders en de verwerkende industrie de binnen de EU-geharmoniseerde LCA rekenmethode
PEFCR (Product Environmental Footprint Category Rules) van de Europese Commissie.
Maar ook bij andere dierlijke sectoren zijn ontwikkelingen op het gebied van carbon
footprint berekening. Door de carbon footprint inzichtelijk te maken, is het eenvoudiger
om te kiezen voor bijvoorbeeld een diervoeder met een lagere carbon footprint en zal
dit bedrijven stimuleren de carbon footprint te verlagen.
Acties vanuit de diervoedersector
Er zijn al stappen gemaakt in het gebruik van Europese grondstoffen voor diervoeder,
zoals kringloopwaardige reststromen en er is veel aandacht voor de impact van diervoederproductie
op emmissies door de dierhouderij. Maar voor een veerkrachtige en duurzame diervoederproductie
zijn verdere stappen nodig.
Voor het stellen en vervolgens realiseren van concrete duurzaamheidsdoelen voor diervoeder
kijk ik daarom nadrukkelijk naar de Nederlandse diervoedersector. Zij bepalen de samenstelling
van Nederlands diervoeder, zijn in staat om met hun kennis de mengvoeders zo aan te
passen dat de mengvoeders duurzamer worden en zorgen ervoor dat voedselveiligheid
en diergezondheid niet in het gedrang komt. Daarmee heeft zij ook invloed op de duurzaamheidsprestaties
van de partijen in de keten die verantwoordelijk zijn voor productie van voedsel met
een dierlijke oorsprong (vlees, zuivel en eieren). Ik verwacht dat de diervoedersector
stappen neemt om deze positieve invloed op de duurzaamheidsprestaties van dierlijke
producten te vergroten.
Marktinitiatieven
Van oudsher wordt vooral gekeken naar een optimale nutritionele samenstelling om dieren
optimaal te laten produceren waarbij voedselveiligheid en diergezondheid geborgd blijft.
Er zijn gelukkig nu ook diverse koplopers die inhaken op de maatschappelijke behoefte
om duurzame(re) diervoeders te produceren voor dierlijke productie. Ik noem hier enkele
sprekende voorbeelden. Zo heeft bijvoorbeeld diervoederbedrijf Nijsen zich gespecialiseerd
in het produceren van diervoeders van voormalig levensmiddelen en verwerkt deze onder
andere in voeder voor de pluimveebedrijven van Kipster. Vanuit afspraken binnen de
Duurzame Zuivelketen gebruiken melkveehouders sinds 2015 volledig gecertificeerde
verantwoorde soja in melkveevoeders. En veevoederproducent Agrifirm heeft vorig jaar
een methodologie ontwikkeld voor het bepalen van geschiktheid van grondstoffen voor
gebruik in diervoeder via Fit4feed met als uitgangspunt dat landgebruik voor veevoer
tot het minimum wordt beperkt. Agrifirm doet dit met een integrale aanpak door haar
inrichting als agrarische cooperatie met leden actief op het boerenerf, de akker en
in de industrie.
Ook werken de verschillende ketenpartijen samen met de overheid en maatschappelijke
organisaties binnen het Marktprogramma Verduurzaming Dierlijke Producten. Hier wordt
samengewerkt om knelpunten bij verduurzaming op te lossen en meer duurzame dierlijke
producten in de schappen te krijgen. De verduurzaming in de gehele dierlijke productieketen
begint natuurlijk bij het voer dat de dieren zelf consumeren. Diervoeder is daarom
ook een aandachtspunt binnen het marktprogramma.
Project Duurzaam Diervoeder van Nevedi
Eind mei 2022 heeft Nevedi namens de Nederlandse mengvoederindustrie een projectplan
aan het ministerie overhandigd waarin acties zijn opgenomen rondom het stellen van
doelen op het gebied van verduurzaming van veevoer richting 2030 en het monitoren
van de vorderingen via een dashboard.
Het projectplan voorziet in het vaststellen van de indicatoren, een nulmeting zodat
in beeld is hoe de sector er nu voor staat op de indicatoren en vervolgens het vaststellen
van concrete ambities en doelen voor duurzaam diervoeder samen met partners uit de
dierlijke sectoren. Om de duurzaamheidsprestaties goed in beeld te brengen zijn onder
andere indicatoren benoemd:
• Het percentage uit de EU afkomstige eiwitrijke grondstoffen
• Het percentage bij- en restproducten in Nederlandse diervoeders
• Verlagen Carbon Footprint en milieuvoetafdruk van diervoeders
De vastgestelde indicatoren sluiten aan bij internationaal geaccepteerde definities
en zorgen ervoor dat alle partijen in de keten dezelfde taal spreken. Denk hierbij
aan bijvoorbeeld aan de Product Environmental Footprint Category Rules (PEFCR) voor
de berekening van de CO2-voetafdruk. De diervoedersector is hierin koploper gebleken, door als 1 van de eerste
sectoren een dergelijke EU geharmoniseerde rekenmethode af te spreken. De GFLI database
en tool die de diervoedersector heeft ontwikkeld helpt bedrijven bij het voldoen aan
de PEFCR voor diervoeder.
Deze zomer is een nulmeting uitgevoerd. Alle grotere leden van Nevedi hebben hiervoor
hun data gedeeld over de samenstelling van de door hun geproduceerde diervoeders.
Er ligt nu een integraal beeld hoe in 2018 de diervoedersector er voor stond op deze
indicatoren voor diervoeders uitgesplitst naar verschillende diercategorieen. Deze
transparantie levert een positieve bijdrage en ik ben blij dat deze stap is gezet.
Maar zonder ambitie blijft het geheel richtingloos.
De gesprekken tussen de diervoedersector en de dierlijke ketens hierover vinden op
dit moment plaat. Echter het proces over het vaststellen van doelen verloopt moeizaam.
Dit blijkt onder andere uit het feit dat de planning om nog voor het einde van 2023
met doelen te komen niet is gehaald. Ik dring erop aan dat de diervoedersector op
korte termijn daad bij het woord voegt. Temeer omdat ik en mijn voorganger al sinds
mei 2022 bij de start van het project hierover in gesprek zijn met Nevedi.
Ik roep daarom de diervoedersector en de ketenpartijen op om de doelen over waar ze
in 2030 willen staan publiekelijk uit te spreken. Ook verwacht ik van de partijen
dat zij deze ambities verwerken in een contreet plan van aanpak om deze doelen te
behalen en de voortgang inzichtelijk te maken.
Ik ben in gesprek met WECR om de resultaten van dit project én mijn eerder gestelde
ambities onafhankelijk te laten beoordelen zodat de doelen voor het verduurzamen van
diervoeder zowel haalbaar als ambitieus zijn.
Het vervolg is het inrichten van een dashboard, waarin vanaf volgend jaar inzicht
wordt gegeven middels periodieke monitoring op de voortgang. Deze transparantie biedt
(naast het stellen van ambities) een spiegel waardoor bedrijven worden aangezet tot
verbetering. Het maakt transparant wat de diervoedersector doet, hoe ze dat doen en
wanneer extra inspanningen nodig zijn. Ik zet mij ervoor in dat de data in dit dashboard
transparant en onafhankelijk getoetst zal worden, zodat het dashboard van de diervoedersector
een betrouwbare bron van informatie wordt.
Acties vanuit de overheid
Om de diervoedersector te verduurzamen, is het belangrijk om de samenstelling van
diervoeder verder te diversifiseren zodat de afhankelijkheid van import van diervoedergrondstoffen
verminderd kan worden. Ik heb hiervoor WUR gevraagd te onderzoeken hoe veevoederbedrijven
gestimuleerd kunnen worden om meer eiwithoudende grondstoffen uit Europa te benutten.
Volgens bijgevoegd rapport, kan de soja-import van buiten de EU, met de ontwikkelingen
van Europese alternatieven, gedeeltelijk vervangen worden. Maar deze import zal niet
verdwijnen.
Het rapport geeft een overzicht van verschillende manieren om vanuit de overheid het
gebruik van Europese eiwithoudende grondstoffen te vergroten. Ik noem de belangrijkste
en geef daar kort een reflectie op:
A. Het formuleren van doelstellingen omtrent de herkomst van eiwitrijke grondstoffen
in Nederlands diervoeder, via wetgeving of vrijwillige afspraken. In deze brief kunt u lezen hoe ik samen met de sector werk aan het stellen van ambities
op het gebied van duurzaam diervoeder. Inzet hierop via wetgeving is op dit moment
niet mogelijk omdat de Europese diervoederwetgeving lidstaten geen ruimte biedt om
bepaalde nationale duurzaamheidseisen betreffende de samenstelling van het diervoeder
te stellen.
B. Gebruik van reststromen en teelt van eiwitrijke gewassen stimuleren middels financiële
prikkels. Hoewel er al veel reststromen gebruikt worden, is er nog altijd een onbenut potentieel.
Ik zet mij daarom in op het organiseren van een kennishub door de WUR en Samen tegen
Voedselverspilling om reststroomgebruik in veevoer te stimuleren. Binnen deze samenwerking
wordt de kennis en ervaring van koplopers gedeeld met bedrijven die ook deze stap
willen zetten. Door het bieden van ondersteuning vanuit een kennishub worden drempels
verlaagd voor bedrijven die ook meer reststromen in veevoer willen gebruiken. Echter,
ervaren drempels kunnen ook juridisch van aard zijn. Daarom worden er in dit project
naast ondersteuning, ook concrete aanbevelingen gedaan omtrent knelpunten in regelgeving
en het verlenen van experimenteerruimte. Dit is waardevolle beleidsinput voor het
zoeken naar mogelijke oplossingen.
Teelten van eiwitrijke gewassen in Nederland/Europa, die de import van soja moeten
verminderen, worden gestimuleerd via de ecoregeling in het Europese Gemeenschappelijk
Landbouwbeleid (GLB). Uitwerking hiervan gaat via het Nationaal Strategisch Plan.
Eén van de eco-activiteiten is de teelt van stikstofbindende gewassen/eiwitgewassen.
C. Verruiming van wet- en regelgeving, zodat nog niet toegestane alternatieve eiwitbronnen
benut kunnen worden (bijvoorbeeld de toepassing van keukenafval (swill) als grondstof
voor veevoer). Ik blijf mij op Europees niveau inzetten om wetgeving voor het gebruik van alternatieve
reststromen te verruimen. Dit uiteraard waar mogelijk, voedselveiligheid (voor het
dier en de consument) is daarbij namelijk altijd een randvoorwaarde. In 2021 is mede
door Nederlandse inzet al een eerste versoepeling doorgevoerd waardoor het mogelijk
is om verwerkte dierlijke eiwitten van varkens te voeren aan kippen en andersom. En
kunnen insecteneiwitten ook toegepast worden in diervoeder voor varkens en kippen.
Verder blijf ik mij inzetten voor de ontwikkeling van nieuwe eiwitten die van betekenis
kunnen zijn voor diervoeders van de toekomst.
D. Inzetten op internationale eisen voor import van duurzaam gecertificeerde soja om
zo ontbossing tegen te gaan. Met de vaststelling van de EU ontbossingsverordening zijn een groot deel van de internationale
duurzaamheidseisen geborgd via wettelijke voorschriften. Gezien het mondiale karakter
van de problematiek rondom ontbossing steunt Nederland de niet-vrijwillige aanpak
op Europees niveau. Deze wettelijke eisen gelden vanaf 30 december 2024. Op dit moment
gebruikt de Nederlandse veevoederindustrie en de Nederlandse zuivel-, vlees- en eierensectoren
in alle voeders verantwoord gecertificeerde soja op vrijwillige basis.
Monitoring
Waar nodig zet ik me in om aanvullend op de Duurzaam Diervoeder Monitor van Nevedi
verdere monitoring in te richten. Een voorbeeld daarvan is het voortzetten van de
uitgevoerde studie van Wageningen Livestock Research naar de herkomst van diervoedergrondstoffen,
om zo de ontwikkelingen te kunnen volgen.
Verder vraagt de CSRD (Corporate Sustainability Reporting Directive) vanaf 2024 steeds
meer bedrijven te rapporteren over de impact van hun activiteiten op mens en milieu.
Dit is onderdeel van de Green Deal van de Europese Unie en moet zorgen voor meer transparantie
en betere kwaliteit van duurzaamheidsinformatie. Dit is ook van toepassing op diervoederbedrijven.
Hiermee komt meer informatie openbaar beschikbaar dat inzicht geeft in de duurzaamheidsprestaties
van individuele bedrijven met betrekking tot de productie van diervoeder.
Voor wat betreft het reststromengebruik ga ik een marktverkenning doen om inzage te
krijgen in het aanbod van reststromen en de toepassing van deze reststromen.
Inzet Nederland in Europa
Europese diervoederwetgeving bepaalt uitputtend waaraan diervoeders moeten voldoen.
Diervoeders moeten veilig zijn en mogen niet rechtstreeks een nadelig effect op het
milieu of dierenwelzijn hebben. Als diervoeders voldoen, mogen ze zonder meer worden
verhandeld en gebruikt. Deze EU wetgeving biedt lidstaten niet de ruimte om hieraan
toe te voegen dat handel of gebruik alleen mag wanneer diervoeders voldoen aan bepaalde
nationale duurzaamheidseisen betreffende de samenstelling van het diervoeder. Dit
sluit diervoeders uit die voldoen aan de Europese wetgeving en druist daarmee in tegen
de vrije interne markt in Europa. Om vanuit de overheid aanvullende eisen te stellen
aan de samenstelling van diervoeder is dus aanpassing van Europese wetgeving nodig.
Ik zou daarom graag zien dat er EU-geharmoniseerde ambities komen voor het verduurzamen
van diervoeder. Dit kan bijvoorbeeld via sturende wetgeving of regelingen om het bedrijfsleven
te stimuleren duurzame keuzes te maken. Maar ook inzet op voldoende beschikbaarheid
van reststromen voor diervoeder door bredere toelating van deze grondstoffen en het
ontmoedigen van conflicterende toepassingen zoals energieproductie, zodat restromen
veilig en optimaal ingezet kunnen worden. Hiermee geef ik tevens invulling aan mijn
eerdere toezegging (commissiedebat van 15 maart 2022 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1409)) om extra te pleiten voor het toestaan van meer reststromen in veevoer, inclusief
het voeren van insecten met mest en het omlaag brengen van het graanaandeel. Ik ben
hierover in gesprek met de Europese Commissie en zal in het licht van de Europese
Farm to Fork strategie nagaan of we tot een gezamenlijke ambitie kunnen komen om via
diervoeders een milieuvriendelijker voedselsysteem te creëren.
Overige ontwikkelingen – insecten
Op het gebied van gebruik van insecten in diervoeder is een belangrijke mijlpaal behaald
in september 2021, doordat de EU het uitgebreider gebruik van insecteneiwit heeft
toegelaten. Het is daarmee toegestaan om insecteneiwitten toe te passen in diervoeder
voor varkens, pluimvee, vissen en huisdieren. Hiermee zijn juridische belemmeringen
om insecten te gebruiken in diervoeder weggenomen. Op beperkte schaal worden nu insecten
en producten van insecten verwerkt in diervoeders voor voedselproducerende dieren,
bijvoorbeeld in startvoeders voor biggen. Maar vooralsnog worden insecteneiwitten
voornamelijk in voeders voor huisdieren en vissen toegepast.
Insecteneiwit wordt nog niet veel gebruikt door de diervoederindustrie omdat de huidige
productie plaatsvindt op substraten (insectenvoeders) die ook direct als veevoer ingezet
kunnen en mogen worden. De kostprijs is daarmee nog te hoog om dit type eiwit op grote
schaal toe te passen.
Benutting van op dit moment nog niet toegestane bijproducten in de insectenkweek zou
het reststroomgebruik en de circulariteit van insectenproductie vergroten. Ook maakt
dit insecten financieel interessanter om te gebruiken als ingrediënt voor diervoeder.
Vanuit onderzoeksmiddelen wordt er daarom bijgedragen aan publiek-privaat onderzoek
naar het veilig verwerken en benutten van deze nog niet toegestane organische reststromen
voor insectenkweek1. In deze samenwerking worden de mogelijkheden onderzocht om een breder reststroomgebruik
bij insectenkweek te legaliseren. Indien de onderzoeksresultaten de veiligheid en
effectiviteit van dergelijke reststromen als substraat aantonen, worden de bevindingen
benut om in te zetten op versoepeling van Europese wetgeving. Dit onderzoeksproject
loopt tot eind 2024.
Overige ontwikkelingen – uitstoot stikstof reduceren via veevoer
Met de melkveehouderij zijn afspraken gemaakt om stikstofuitstoot te reduceren via
aanpassingen van het veevoer. De afspraak is om op sectorniveau te streven naar een
maximaal ruweiwitgehalte van 160 gram ruweiwit per kilogram droge stof (160 gr RE/kg
ds) in het melkveerantsoen in 2025. De voortgang van deze afspraak wordt gemonitord
door het CBS en hierover bent u voor het laatst op 24 augustus 2023 geïnformeerd (Kamerstuk
33 037, nr. 502).
Daarnaast is er, zoals ik heb aangekondigd in mijn brief (Kamerstuk 35 334, nr. 159), eind 2021 een praktijkpilot gestart (Koe & Eiwit) onder leiding van Wageningen
Livestock Research. In deze pilot onderzoeken 153 melkveehouders en hun vaste voeradviseurs,
samen met 48 begeleiders vanuit de pilot, de mogelijkheden om het ruweiwitgehalte
in het melkveevoerrantsoen verder te verlagen naar 155 gr RE/kg ds. Centraal daarbij
staat de Koe en Eiwit-verbetercyclus die de veehouder met zijn begeleider heeft opgesteld.
Hierin heeft hij heeft aangegeven aan welke «voedingsknoppen» (weidegras, graskuil,
maïskuil, krachtvoer, overig ruwvoer en bijproducten) hij op zijn bedrijf kan draaien
om richting de 155 gr RE/kg ds te komen. In mei van dit jaar zijn de resultaten van
dit eerste jaar gerapporteerd via een beknopte infographic2. Bijna een kwart van de deelnemende veehouders heeft het doel van 155 gr RE/kg ds
al gerealiseerd, terwijl bijna driekwart van de deelnemers er vertrouwen in heeft
dat het doel haalbaar is. Maar voor een aantal bedrijven is het tot nu toe lastig
om het streefdoel te behalen. De grondsoort waarop het bedrijf gelegen is, blijkt
hierin een belangrijke factor te zijn.
Met de partijen uit de sector is in 2021 afgesproken om te trachten in 2024 te komen
tot afspraken over een nieuw, lager streefdoel voor het RE-gehalte in het melkveevoerrantsoen
op sectorniveau, te realiseren in 2030. In de gesprekken hierover zullen de (tussentijdse)
ervaringen opgedaan in Koe en Eiwit zeker een rol spelen, maar ook andere (wetenschappelijke)
inzichten zullen meegenomen worden.
Moties en toezegingen
Ik geef met deze brief invulling aan diverse moties en toezeggingen en doe deze hierbij
af:
• Motie-Boswijk c. s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1301) vraagt om inzet op «made in Europe» eiwitten en vraagt te onderzoeken hoe veevoerbedrijven
gestimuleerd kunnen worden om meer eiwithoudende grondstoffen uit Europa te halen,
zonder dat dit ontbossing tot gevolg heeft. Hieraan gekoppeld de toezegging (commissiedebat
LNV van 30 maart 2022) om de Kamer via een brief te informeren over de voortgang op
de inzet op de motie-Boswijk c.s. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1301),
• Motie-De Groot (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 134) vraagt om het formuleren van een heldere doelstelling met ingroei naar kringloopwaardig
veevoer en verzoekt hierover jaarlijks te rapporteren aan de Kamer. Ik geef invulling
aan kringloopwaardig veevoeder door ambities af te spreken op het gebied van inzet
van restproducten in diervoeder voor voedselproducerende dieren. Het dashboard Duurzaam
Diervoeder van Nevedi wordt gebruikt om de Kamer over de voorgang te informeren.
• Toezegging (commissiedebat van 15 maart 2022) om, gezien de omstandigheden, extra
te pleiten voor het toestaan van meer reststromen in veevoer, inclusief het voeren
van insecten met mest en het omlaagbrengen van het graanaandeel.
• Motie-Van der Plas (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1417) verzocht om in beeld te brengen hoe belemmeringen in wetgeving om insecten als veevoer
te kunnen gebruiken weggenomen kunnen worden. Met de informatie in deze brief doe
ik deze motie af, alsmede de toezegging (TZ202210–050) om de Tweede Kamer te informeren
over de stand van zaken over insecten als veevoer.
Voortgang overige moties en toezeggingen:
• De toezegging Boswijk (commissiedebat LNV van 30 maart 2022) over een verkenning van
een keurmerk met betrekking tot het percentage van humaan voedsel in veevoer is in
het project Duurzaam Diervoeder uitgevoerd maar is op dit moment nog niet vertaald
in een KPI. Dit vraagt namelijk meer inzicht in welke diervoedergrondstoffen ingezet
kunnen worden voor humaan voedsel. De focus in het project Duurzaam Diervoeder ligt
op de andere KPI’s en in een volgende fase wordt het onderscheid humaan/niet humaan
geschikt opgepakt. Er is namelijk wel een onderscheid te maken tussen grondstoffen
die mensen kunnen en willen consumeren. Motie van Boswijk – De Groot (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 148) vraagt om het met de sector ontwikkelen van een dergelijke indicator om in de toekomst
te kunnen sturen op de verhouding tussen voor humane consumptie geschikte eiwitten
in veevoer en eiwitten en reststromen die alleen geschikt zijn voor veevoer. Ik ben
in gesprek met WUR over het ontwikkelen van een dergelijke indicator.
Afsluitend
De veehouderij heeft een belangrijke rol in de productie van veilig en voldoende (dierlijk)
voedsel en moet dit doen binnen de grenzen van milieu en klimaat. Door het gebruik
van diervoedergrondstoffen meer de diversifiëren kan de EU haar afhankelijkheid van
grondstoffen van buitenlandse leveranciers verminderen en dit versterkt de veerkracht
van de productie van diervoeder. Er zijn al diverse intiatieven die invulling geven
aan deze opgave.
Ik verwacht dat de diervoedersector op korte termijn concrete stappen zet om een substantiele
bijdrage te leveren aan het verduurzamen van diervoeder. En ik verwacht dat daarmee
beweging ontstaat in het op de Nederlandse markt brengen van steeds duurzamer diervoeder
en dat deze voortgang transparant inzichtelijk wordt gemaakt via het Dashboard Duurzaam
Diervoeder van Nevedi. Aanvullend zet ik me in op EU-geharmoniseerde ambities voor
het verduurzamen van diervoeder en, waar nodig, op aanvullende monitoring.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Indieners
-
Indiener
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.