Brief regering : Reactie op het gewijzigd amendement van het lid Helder over een generiek verbod (Kamerstuk 36159-22)
36 159 Wijziging van de Opiumwet in verband met het toevoegen van een derde lijst met als doel het tegengaan van de productie van en de handel in nieuwe psychoactieve stoffen en enkele andere wijzigingen
Nr. 23
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 januari 2024
Op 20 december 2023 is de Wijziging van de Opiumwet in verband met het toevoegen van
een derde lijst met als doel het tegengaan van de productie van en de handel in nieuwe
psychoactieve stoffen en enkele andere wijzigingen (Kamerstukken II 2021/22, 36 159, nr. 2) plenair behandeld in uw Kamer.
Met deze brief geven wij u een reactie op het herziene amendement Helder (Kamerstukken
II 2023/24, 36 159, nr. 22) dat vraagt om een generiek verbod op nieuwe psychoactieve stoffen.
Het amendement beoogt een generiek verbod op alle middelen, afgeleid van eenzelfde
structuur als die van een middel op lijst I of II, die bestemd zijn voor de beïnvloeding
van het bewustzijn van de mens voor recreatief gebruik.
Vanuit het perspectief van volksgezondheid is er geen aanleiding voor een dergelijk
generiek verbod. In Nederland is het gebruik van nieuwe middelen die afgeleid zijn
van reeds verboden drugs laag. In beginsel geeft de groep die drugs gebruikt de voorkeur
aan de klassieke drugs waarvan de effecten en risico’s bekend zijn. Het belang van
de volksgezondheid wordt met de voorgestelde lijst IA – een verbod op een drietal stofgroepen
– afdoende beschermd. Als een nieuw middel dat buiten de stofgroepen valt op de gebruikersmarkt
verschijnt en gerede zorg voor de gezondheid oplevert, dan kan dit individuele middel
volgens de huidige praktijk onder de Opiumwet worden gebracht. Een breed verbod op
alle nieuwe middelen ten aanzien waarvan een vermoeden bestaat dat zij het bewustzijn
beïnvloeden, acht ik om deze redenen niet proportioneel en noodzakelijk. Daar komt
bij dat het bij het voorgestelde generieke verbod om een dusdanig grote en onbepaalde
hoeveelheid stoffen zal gaan, dat het zelfs voor ingewijden onmogelijk is te bepalen
hoe kan worden ingeschat welke stoffen verboden zullen zijn. Hierdoor komt de rechtszekerheid
in het gedrang.
Ook vanuit het perspectief van de strafrechtelijke handhaving geldt dat de voorgestelde
strafbaarstelling te onbepaald is. Bij strafbaarstellingen moet vooraf voorzienbaar
zijn of iemand wel of niet strafbaar is. De voorgestelde strafbaarheid is echter geheel
afhankelijk van de – bij voorbaat niet ingekaderde – aard of omstandigheden waaronder
de stoffen worden aangetroffen. Dit wordt nog versterkt doordat het bestanddeel «redelijkerwijs
kan worden aangenomen» wordt gehanteerd met betrekking tot de psychoactieve werking,
waarbij niet duidelijk wordt gemaakt in welke gevallen dit aan de orde zal zijn. Ook
hierdoor komt de rechtszekerheid in het gedrang. Aangezien de verbodsbepaling onbestemd
is, is ook onduidelijk wanneer sprake is van strafbare voorbereidingshandelingen.
De door het amendement voorgestelde aanvullende verbodsbepalingen voldoet al met al
niet aan het strafrechtelijk legaliteitsbeginsel, dat vereist dat strafbepalingen
voldoende duidelijk zijn voor de burger, zodat hij daarop zijn gedrag kan afstemmen.
Daarnaast is het goed om te benadrukken dat een generiek verbod gevolgen zal hebben
voor de capaciteit en gevraagde middelen van de opsporingsdiensten, omdat dit zal
leiden tot meer aanhoudingen/inbeslagnames. Als de politie meer in beslag neemt doordat
meer stoffen strafbaar kunnen zijn, zullen de inspanningen en kosten voor afvoer,
opslag en vernietiging ook toenemen. De kosten zullen de toegewezen middelen aan de
opsporingsdiensten overstijgen en daar is op dit moment geen dekking voor bij het
Ministerie van Justitie en Veiligheid. Met de voorgestelde lijst IA, de drie stofgroepen,
krijgen de handhaving en opsporing voldoende handvatten om de productie en handel
in de meest voorkomende NPS-en aan te pakken.
Wij wijzen u erop dat, zoals hierboven opgemerkt, het doel van het amendement – het
bewerkstelligen dat in een zo vroeg mogelijk stadium kan worden opgetreden tegen het
gebruik van nieuwe psychoactieve stoffen die (nog) niet op de bestaande lijsten I,
II of de voorgestelde lijst IA zijn opgenomen – reeds kan worden bereikt met de bestaande
mogelijkheid om een middel bij ministeriële regeling onder de Opiumwet te brengen.
Als het zou gaan om de mogelijkheid om stofgroepen onverwijld te kunnen verbieden,
kan dat doel ook worden bereikt door het wetsvoorstel zo aan te passen dat nieuwe
stofgroepen in dringende gevallen bij ministeriële regeling kunnen worden aangewezen.
In verbodenverklaring en strafbaarheid kan dan binnen enkele dagen worden voorzien.
Er is een amendement ingediend dat daartoe strekt. Dit amendement is tijdens het debat
ontraden, omdat wij geen noodzaak hiertoe zien, maar prefereert vanwege de hierboven
geschetste bezwaren boven het voorgestelde generieke verbod.
Tot slot is van belang dat de voorgestelde verbodsbepaling moet worden genotificeerd
aan de Europese Commissie, voordat het wetsvoorstel in werking treedt. Gebeurt dat
niet, dan kan de rechter de verbodsbepaling – als deze in werking zou treden – onverbindend
verklaren. Dit zal tot tijdverlies kunnen leiden voor de invoering van het wettelijke
verbod van de stofgroepen.
Gelet op het voorgaande ontraden wij dit amendement.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
C. Helder
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D. Yeşilgöz-Zegerius
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
C. Helder, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
D. Yesilgöz-Zegerius, minister van Justitie en Veiligheid