Brief regering : Tussentijdse evaluatie Nationaal Groeifonds
36 410 L Vaststelling van de begrotingsstaat van het Nationaal Groeifonds voor het jaar 2024
Nr. 7
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 22 december 2023
Met deze brief bied ik u, mede namens de Minister van Financiën, het rapport van de
tussentijdse evaluatie van het Nationaal Groeifonds (NGF) aan. Deze tussentijdse evaluatie
is uitgevoerd door onderzoeksbureau Decisio in samenwerking met KPLUSV en Twynstra
Gudde.
In deze brief gaan wij in op de stand van zaken van het Nationaal Groeifonds en reageren
wij op de conclusies en aanbevelingen uit de tussenevaluatie. Daarbij geven we aan
hoe we deze willen meenemen in het vervolg van het Nationaal Groeifonds. De communicatie
voor potentiële belangstellenden over de vierde ronde is dit najaar gestart. Naar
aanleiding van het Eerste Kamer debat over het Nationaal Groeifonds van 18 december
jl., zal het parlement begin 2024 apart geïnformeerd worden over de vierde ronde van
het Nationaal Groeifonds. Voor die tijd worden zoals toegezegd geen onomkeerbare stappen
gezet.
Met het uitvoeren van de tussentijdse evaluatie van het Nationaal Groeifonds wordt
invulling gegeven aan de motie van het lid Grinwis c.s.1 Met toezending van het rapport van de tussentijdse evaluatie van het NGF wordt ook
uitvoering gegeven aan de motie van de leden Heinen en Grinwis.2 Deze verzoekt het kabinet om in de tussentijdse evaluatie te rapporteren over in
hoeverre veldpartijen het initiatief nemen bij aanvragen via de departementale route,
en hoe invulling kan worden gegeven aan de verantwoording over de controle op de uitgaven
die zijn overgeheveld naar andere departementen. Ook wordt hiermee ingegaan op de
motie van de leden Amhaouch en Romke de Jong3 over het borgen van de betrokkenheid van de regio’s.
Verder wordt er een overzicht gegeven van de samenhang tussen de NGF-voorstellen die
in de derde ronde een toekenning hebben gekregen en wet- en regelgeving. Daarmee geeft
het kabinet uitvoering aan de motie van het lid Romke de Jong c.s.4 Daarbij zenden we u tevens het evaluatieverslag van de adviescommissie Nationaal
Groeifonds toe. Tot slot informeren wij u over de besluitvorming van de adviescommissie
over de projecten Luchtvaart in Transitie en Rail Gent Terneuzen.
Het Nationaal Groeifonds
Algemeen
Het Nationaal Groeifonds heeft als doel om ons duurzaam verdienvermogen te versterken
door te investeren in onderzoek, ontwikkeling, innovatie en kennisontwikkeling. Duurzaam
verdienvermogen is gedefinieerd als het bruto binnenlands product dat Nederland op
de lange termijn op structurele basis kan genereren, met oog voor een economische,
sociale en milieuvriendelijke duurzame toekomst voor de aarde en voor huidige en toekomstige
generaties.5 Deze economische groei moet zorgen voor toekomstige brede welvaart in de vorm van
meer bestedingen en de ruimte bieden om te investeren in onder andere sociale vooruitgang,
goed onderwijs en een goede kwaliteit van onze leefomgeving.
Vanuit het fonds wordt geïnvesteerd in grote, meerjarige investeringsprogramma’s met
een groot maatschappelijk rendement, die nog hoge risico’s kennen en waar de markt
(nog) niet zelf in investeert. Zonder bijdrage vanuit het Nationaal Groeifonds komen
dit soort projecten moeilijker of niet tot stand.
Er zijn inmiddels drie indieningsrondes geweest. Er zijn 52 projecten waarover positief
is besloten. Hiermee is een bedrag van € 11,6 miljard gemoeid: € 8,5 miljard aan (voorwaardelijke)
toekenningen en een bedrag van € 3,1 miljard aan reserveringen. Er wordt onder andere
geïnvesteerd in het ontwikkelen van medicijnen tegen kanker, het technisch beroepsonderwijs,
de bestrijding van laaggeletterdheid, de verduurzaming van de landbouw, lucht- en
binnenvaart, en in de ontwikkeling van sleuteltechnolgieën als quantum en 6G.
Door deze investeringen draagt het Nationaal Groeifonds niet alleen bij aan het versterken
van het verdienvermogen maar ook aan strategische onafhankelijkheid en de maatschappelijke
opgaven van deze tijd zoals betere en meer toegankelijke zorg, digitalisering, beter
onderwijs en een betere leefomgeving.
Dankzij het Nationaal Groeifonds zien we de publieke investeringen in R&D fors toenemen6 en private partijen investeren fors mee. De noodzaak om te blijven investeren in
de ontwikkeling van kennis en innovatie als bron voor economische groei blijft onverminderd
groot. Zeker in het licht van de veranderende geopolitieke verhoudingen. Steeds meer
landen voeren een actieve industriepolitiek en investeren in de ontwikkeling van sleuteltechnologieën
om hun economische positie, veiligheid en welvaart voor te toekomst veilig stellen.
Een instrument als het Nationaal Groeifonds draagt eraan bij dat we kunnen blijven
concurreren met de schaal en het innovatievermogen van andere grote markten zoals
de Verenigde Staten en China.
Stand van zaken
Vanuit het Nationaal Groeifonds wordt geïnvesteerd in acht verschillende terreinen
en thema’s, te weten sleuteltechnologieën, digitalisering en veiligheid, landbouw
en leefomgeving, mobiliteit, gezondheid en zorg, energie en duurzame ontwikkeling,
onderwijs en level lang ontwikkelen. Hieronder noemen we enkele voorbeelden.
Gezondheid en zorg
Uit het Nationaal Groeifonds wordt geïnvesteerd in regeneratieve geneeskunde met het
project RegMedXB. Regeneratieve geneeskunde heeft de potentie om nu ongeneesbare ziektes
zoals diabetes type één efficienter te genezen, door gebruik te maken van het zelfherstellend
vermogen van het lichaam. Door regeneratieve geneeskunde herstelt het lichaam sneller
en zijn er minder zware behandelingen nodig. Hierdoor levert het ook een bijdrage
aan de betaalbaarheid van de zorg. Dit project heeft inmiddels een pilotfabriek geopend
met verschillende locaties in Leiden, Eindhoven en Utrecht. Vanuit het Nationaal Groeifonds
wordt over meerdere jaren € 56 miljoen in dit project geïnvesteerd. Andere partijen
dragen nog € 160 miljoen bij. Deze krachtige investeringsimpuls heeft mede geleid
tot de beslissing van de Deense stichting Novo Nordisk foundation om € 100 miljoen
te investeren in Nederlands stamcelonderzoek. Naast RegMedXB investeert het Groeifonds
in meerdere innovaties die focussen op de houdbaarheid van het zorgstelsel, toegankelijkheid
van zorg, schaarste op de arbeidsmarkt, betaalbaarheid en daartoe inzetten op passende
zorg. Het gaat ook om gezondheidsverschillen tussen sociaaleconomische groepen, participatie
in de samenleving en kwaliteit van leven van mensen met een chronische ziekte.
Mobiliteit
Binnen het thema mobiliteit investeert het Nationaal Groeifonds onder andere in het
Maritiem Masterplan 2.0. Het doel van dit project is om de maritieme energietransitie
te versnellen door het ontwikkelen van betrouwbare en modulaire klimaatneutrale schepen,
deze te bouwen en te gebruiken in een cyclische innovatieketen. Dit gebeurt door het
ontwikkelen en demonstreren van technologieën voor het gebruik van hernieuwbare brandstoffen
(waterstof, methanol en LNG met carbon capture) aan boord van schepen. Het project
beoogt bij te dragen aan de versnelling van de mondiale energietransitie, het versterken
van de Nederlandse economie en het beschermen van de nationale veiligheidsbelangen.
Daarnaast investeert het Nationaal Groeifonds ook in projecten gericht op verduurzaming
van de Nederlandse luchtvaartsector (Luchtvaart in Transitie), en verduurzaming van
de binnenvaart (Zero emissie binnenvaart).
Landbouw en leefomgeving
Vanuit het Nationaal Groeifonds wordt geïnvesteerd in een toekomstbestendige agrarische
sector. Zo helpt het project RE-GE-NL boeren om over te schakelen naar regeneratieve
landbouw. Regeneratieve landbouw is een manier van landbouw die voedselproductie combineert
met natuurherstel. Dit voorkomt uitputting van de bodem. Tussen nu en 2030 start Re-Ge-NL
met duizend boeren de overgang naar regeneratieve landbouw met een positieve business
case. Daarmee is het niet alleen een oplossing voor de milieuproblematiek, maar biedt
het ook economische kansen voor Nederlandse boerenbedrijven.
Onderwijs
Het Nationaal Groeifonds investeert ook in projecten gericht op het verbeteren van
onderwijs, zoals het project Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren. Het
doel van het voorstel is om zowel de kwaliteit van leerkrachten te versterken als
de aantrekkelijkheid van het beroep van leerkracht te vergroten. Met dit project worden
leraren geholpen in hun professionele ontwikkeling, nadat zij hun intiële opleiding
hebben afgerond en bevoegheid hebben behaald. Dit leidt tot beter onderwijs en maakt
ook het beroep van leraar aantrekkelijker. Daarmee draagt het project ook bij aan
de vermindering van het lerarentekort. Naast dit project investeert het Nationaal
Groeifonds bijvoorbeeld ook in verschillende projecten gericht op digitalisering van
onderwijs.
Tussentijdse evaluatie Nationaal Groeifonds
In de Kamerbrief Nationaal Groeifonds van 7 september 20207 is toegezegd dat na twee jaar een tussentijdse evaluatie zal plaatsvinden met bijzondere
aandacht voor de governance van het NGF. Met governance wordt in deze evaluatie gedoeld
op de inrichting en het functioneren van het NGF. Voor een effectmeting van de projecten
en een bredere evaluatie van het NGF is het nog te vroeg, omdat veel projecten in
de opstartende fase zijn en de doorlooptijd van projecten meerjarig is waardoor effecten
pas na verloop van tijd te meten zijn. De onderzoekers hebben daarom onderzocht of
het Nationaal Groeifonds rechtmatig, doelmatig en doeltreffend is ingericht en functioneert, waarbij is gekeken naar verschillende onderdelen van het fonds. In het onderzoek
is dit onderverdeeld in de fasen van voorstelontwikkeling, beoordeling, en uitvoering
en beheer. Daarnaast zijn ook een aantal onderzoeksvragen meegenomen die voortkomen
uit moties. De onderzoekers hebben voor deze evaluatie gekeken naar de fase van oprichting
van het NGF tot en met de voorbereiding voor de derde ronde.
De onderzoekers zien dat het NGF is ingericht op het krijgen van kwalitatieve voorstellen
die bijdragen aan het doel om het duurzaam verdienvermogen van Nederland te vergroten.
Ook constateren zij dat het NGF in korte tijd is opgezet en dat er gaandeweg is geleerd
en aanpassingen zijn gedaan die ten goede zijn gekomen aan het functioneren van het
NGF. Met de lessen van het Fonds economische structuurversterking (FES) is ook nauw
rekening gehouden. Daarmee concluderen de onderzoekers in algemene zin dat het NGF
rechtmatig, doelmatig en doeltreffend functioneert.
Desalniettemin zijn er een aantal aanbevelingen ter verbetering van de organisatie.
Deze zien toe op het gelijke speelveld tussen de twee indieningsroutes (departementaal
en subsidie), de tijd tussen de investeringsrondes, communicatie en verwachtingsmanagement
in de departementale route, en het proces van monitoring en evaluatie. Hieronder volgt
per aanbeveling een reactie met mogelijke vervolgstappen.
Aanbevelingen en kabinetsreactie
Aanbevelingen m.b.t ongelijk speelveld
De eerste aanbeveling is om meer eenduidigheid aan te brengen in de processen tussen
de vakdepartementen in de departementale route. Dit zorgt voor een gelijker speelveld
en geeft duidelijkheid aan veldpartijen over de toegang tot de departementale route.
Het onderzoeksbureau doet daarbij de suggestie dat het fondsbeheer meer toezicht zou
kunnen houden op de rolinvulling van de vakdepartementen, en meer faciliterend en
informerend op zou kunnen treden in het opzetten van een selectie en opwerkproces
van investeringsvoorstellen bij de departementen. Dit kan bijvoorbeeld door het bij
elkaar brengen van partijen en het delen van ervaringen.
Alvorens inhoudelijk te reageren, is het goed om te benadrukken dat de departementale
route bedoeld is voor voorstellen van departementen, die zij in beginsel zelf (laten)
uitvoeren. Bij het honoreren van een voorstel ontvangt het betreffende departement
middelen vanuit het Nationaal Groeifonds specifiek voor dat voorstel. Een departement
werkt bij de totstandkoming van het voorstel eventueel samen met veldpartijen.
Het selecteren, ontwikkelen en indienen van investeringsvoorstellen in de departementale
route zijn keuzes die passen bij de verantwoordelijkheid van de indienende vakdepartementen.
De vakdepartementen opereren in andere beleidsterreinen met verschillende uitdagingen,
stakeholders en veldpartijen. Dat deze interne processen per departement verschillen
is daarom onoverkomelijk. Een rol voor fondsbeheer om hierin normerend of als toezichthouder
op te treden, past daarom niet bij de opzet van het fonds. De rol die fondsbeheer
wel op kan nemen is om te informeren en het uitwisselen van onderlinge ervaringen
en best practices tussen indienende departementen te faciliteren, zodat de kwaliteit
van voorstellen kan worden verbeterd. Het fondsbeheer zal daarom met departementen
in overleg treden hoe dit proces van uitwisseling het best kan worden vormgegeven.
Voor voorstellen die (verregaand) zelfstandig gerealiseerd kunnen worden door de inzet
van private partijen, en zonder actieve betrokkenheid van een departement, is de subsidieroute
de geëigende route.8 De mogelijkheden van de subsidieroute voor veldpartijen dragen de fondsbeheerders
actief uit in de communicatie, onder andere via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RVO).
Gelijk speelveld tussen departementale en subsidieroute
Naast het gelijke speelveld tussen indienende vakdepartementen, wordt ook aanbevolen
om oog te hebben voor het gelijke speelveld tussen de departementale route en de subsidieroute.
Uit de ervaringen van de derde ronde is gebleken dat het binnen de initiële opzet
van de subsidieroute voor veldpartijen lastig was om tot kwalitatief passende voorstellen
te komen. Voorstellen in de subsidieroute kunnen, in tegenstelling tot departementale
voorstellen, alleen direct worden toegekend (voorwaardelijke toekenningen of reserveringen
zijn niet mogelijk in de subsidieroute).
Op basis van de ervaringen met de derde ronde zijn er daarom een aantal verbeteringen
in de aanvraagprocedure voor de subsidieregeling9 en departementale route10 doorgevoerd die aansluiten bij deze aanbeveling, en tot doel hebben de kwaliteit
van de ingediende voorstellen in volgende rondes te verbeteren.
De belangrijkste verbeteringen zijn:
• Er is verduidelijkt welke informatie partijen tenminste moeten aanleveren bij het
indienen van een investeringsvoorstel voor het Nationaal Groeifonds;
• Potentiële indieners worden gevraagd om, voorafgaand aan het indienen van een definitief
investeringsvoorstel voor het Nationaal Groeifonds, een vooraanmelding in te dienen
bij RVO. Daarbij worden zij verzocht om hun voorstel op hoofdlijnen uit te werken
en onder andere de bijdrage van het voorstel aan het duurzaam verdienvermogen te onderbouwen.
Door middel van de vooraanmelding kunnen potentiële indieners vroegtijdig in het proces
inzicht krijgen of het voorstel zou kunnen passen binnen het Nationaal Groeifonds.
Ook kunnen zij suggesties krijgen om het voorstel te verbeteren ten behoeve van de
definitieve indiening;
• Subsidieaanvragers krijgen de mogelijkheid om gedurende een ruimere openstellingsperiode
een subsidieaanvraag in te dienen voor het Nationaal Groeifonds. Subsidieaanvragen
zullen in behandeling worden genomen op volgorde van binnenkomst. Deze procedure biedt,
in tegenstelling tot de tot nu toe gehanteerde tendersystematiek, meer ruimte aan
RVO om na het moment van indiening aanvullende informatie of onderbouwing te vragen
over het investeringsvoorstel. Op deze manier is er ook in de subsidieroute ruimte
om een projectvoorstel aan te vullen of te verbeteren, zoals dit bij de departementale
route ook mogelijk is. In de departementale route zal worden gewerkt met twee indieningsmomenten
per jaar (in plaats van één zoals in de derde ronde). Dit betekent dat de Adviescommissie
op twee momenten zal oordelen over de ingediende voorstellen, waarmee een integrale
beoordeling gewaarborgd blijft.
Op basis van het analysekader van de adviescommissie11, dat ook is geactualiseerd, zal de adviescommissie beoordelen of voorstellen voldoende
bijdragen aan het vergroten van het duurzaam verdienvermogen en daarmee in aanmerking
komen voor middelen uit het fonds.
Naast de verbeteringen in het indieningsproces, is het van belang om te benoemen dat
de twee routes op punten van elkaar verschillen gegeven de aard van de routes. Veldpartijen
kunnen na een positief advies van de adviescommissie en subsidieverlening hun project
bijvoorbeeld direct uitvoeren. Dit is een belangrijk voordeel van de subsidieroute.
Voor departementale voorstellen is na honorering nog nadere uitwerking nodig, omdat
deze projecten in de regel in minder detail zijn uitgewerkt dan de subsidieaanvragen.
Hierdoor duurt het langer voordat deze projecten daadwerkelijk van start gaan.
Absorptievermogen i.r.t. timing rondes en budget
Uit het evaluatieonderzoek is gebleken dat indieners de tijd tussen de eerste drie
rondes als krap hebben ervaren voor het uitwerken van goede investeringsvoorstellen.
Daarnaast concluderen de onderzoekers dat er zorgen bestaan over het absorptievermogen
van met name de pijler Kennisontwikkeling. Hieruit volgt de aanbeveling om het uitgangspunt
van 4 miljard euro per jaarlijkse ronde te heroverwegen. Er zou in ieder geval meer
tijd tussen de rondes moeten komen, zodat er voldoende tijd bestaat voor consortia
en departementen om goede voorstellen te ontwikkelen. Zoals eerder uiteengezet zijn
er, naar aanleiding van de lessen uit eerdere rondes, enkele wijzigingen doorgevoerd
in het proces voor volgende rondes, waarbij indieners meer tijd krijgen om een voorstel
voor te bereiden. Voor de volgende rondes is in beginsel 6,957 miljard euro beschikbaar.
In deze bedragen is rekening gehouden met de bezuiniging op het fonds naar aanleiding
van het gewijzigd amendement van het lid Erkens van 25 oktober jl.12
Verbeteren communicatie en verwachtingsmanagement over proces tussen toekenning en
start uitvoering in de departementale route
De onderzoekers doen de aanbeveling om de communicatie en het verwachtingsmanagement
over het proces tussen de toekenning en de start van de uitvoering van projecten in
de departementale route te verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld door een overzicht op
te stellen van instrumenten die ingezet kunnen worden in de departementale route om
middelen van het departement aan uitvoerende veldpartijen over te hevelen, met daarbij
een toelichting over de procedures die per instrument moeten worden doorlopen (waaronder
de staatssteunprocedures).
Het kabinet herkent de constatering dat er in de departementale route sprake is van
een lange periode tussen de toekenning en start van de uitvoering van een project.
Ook ziet het kabinet dat er veel kennis vereist is van specifieke processen en procedures,
terwijl departementen daar mogelijk beperkte ervaring mee hebben opgedaan. Het signaal
en de meerwaarde voor meer communicatie, verwachtingsmanagement en kennisuitwisseling
over het uitvoeringsproces wordt daarom onderschreven. Het fondsbeheer zal daarom
met departementen in overleg treden hoe dit proces van uitwisseling het best kan worden
vormgegeven.
Beheer en monitoring
De onderzoekers constateren dat er nog onduidelijkheden bestaan met betrekking tot
de precieze rolinvulling en mandaten om projecten bij te sturen. Dit geldt vooral
voor de rol van de adviescommissie en overige betrokken partijen (toezicht) op het
overkoepelende niveau van het fonds. Hierbij wordt de aanbeveling gedaan dat hierover
heldere communicatie nodig is voor externe partijen.
Vakdepartementen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van departementale NGF-projecten.
Veldpartijen, die met vakdepartementen samenwerken aan een departementaal NGF-project,
rapporteren hierover aan deze vakdepartementen.
De wijze waarop de vakdepartementen rapporteren aan de fondsbeheerders over de departementale
projecten is vastgelegd in de Project Specifieke en Project Overstijgende Afspraken.13 Hierin is vastgelegd op welke wijze de departementen de voortgang van het project
verantwoorden aan het fondsbeheer en waar de mandaten liggen om het project bij te
sturen. Het departement rapporteert jaarlijks aan het fondsbeheer over de voortgang
van de gehonoreerde projecten. Daarbij treedt het departement in overleg met het fondsbeheer
indien: 1) er sprake is van significante wijzigingen of aanpassingen in de scope van
een project 2) of wanneer de voortgang significant afwijkt van de in de Project Specifieke
Afspraken opgenomen fasering, mijlpalen en Key Performance Indicators (KPI’s). Op
basis van dit overleg kan het fondsbeheer de adviescommissie om formeel advies vragen.
Voor de subsidieroute wordt bij subsidieverlening vastgelegd hoe en met welke frequentie
veldpartijen over de voortgang van hun project dienen te rapporteren aan RVO. Ook
bij de subsidieroute kan de adviescommissie opnieuw om formeel advies worden gevraagd
(indien de voortgang van een project daartoe aanleiding geeft).
De komende periode zullen wij waar nodig nadere afspraken maken met de betrokken partijen
om taken en rollen t.a.v. monitoring en beheer verder uit te werken en te verduidelijken,
en waar nodig uitvoeringsrichtlijnen opstellen en communiceren. We zullen hierbij
ook de aanbevelingen gericht op monitoring uit het evaluatieverslag van de adviescommissie
betrekken.
Uitvoering van motie Grinwis c.s.
Met het uitvoeren van de tussentijdse evaluatie van het Nationaal Groeifonds wordt
invulling gegeven aan de motie van het lid Grinwis c.s.14 Deze motie heeft tevens verzocht om op basis van deze tussenevaluatie in gesprek
te gaan met uw Kamer over de groeibrief en de bijbehorende groeistrategie. Inmiddels
is het Perspectief op de economie gepubliceerd.15 In het perspectief wordt beschreven waar we met onze economie heen willen om ons
land welvarend en zo toekomstbestendig mogelijk te houden. Een toekomstbestendige
economie kent vier pijlers: hij is innovatief, duurzaam, weerbaar, en de samenleving
profiteert ervan mee. Als we die vier dingen doen, dan verhogen we ook de brede welvaart
voor de volgende generaties.
Door te investeren via het Nationaal Groeifonds werken we aan de bestaanszekerheid
en koopkracht van het toekomstige Nederland, worden we minder afhankelijk van buitenlandse
productie en werken we toe naar onze innovatie- én duurzaamheidsdoelen. Het Nationaal
Groeifonds investeert dan ook in het Nederlandse duurzaam verdienvermogen, waar onze
kinderen en kleinkinderen de vruchten van kunnen plukken. Bijvoorbeeld door investeringen
uit het fonds in groene waterstof, verduurzaming van de landbouw, de digitalisering
van het onderwijs, regeneratieve geneeskunde, bijscholing van leraren en duurzame
manieren van vliegen en varen. Zo investeert het kabinet in een schoon, innovatief,
gezond en welvarend Nederland, mét aandacht voor de menselijke kant. Een gesprek met
uw Kamer over de uitkomsten van deze tussenevaluatie zal daarom samenhangen met deze
nieuwe visie.
Uitvoering van motie van Heinen/Grinwis
De motie van de leden Heinen en Grinwis16 heeft verzocht om in de tussentijdse evaluatie te rapporteren over in hoeverre veldpartijen
het initiatief nemen bij aanvragen via de departementale route, en hoe invulling kan
worden gegeven aan de verantwoording over de controle op de uitgaven die zijn overgeheveld
naar andere departementen. Veldpartijen zijn (publieke) instellingen en private partijen.
In de tussenevaluatie is de toegankelijkheid van een aantal soorten veldpartijen nader
bekeken.
Van belang is dat consortia bestaan uit een mix aan publieke en private partijen:
kennisinstellingen, onderwijsinstellingen, het grootbedrijf, (innovatieve) mkb’ers
en startups en scale-ups. Binnen de consortia zijn de rollen en het initiatief verdeeld.
Vooral kennisinstellingen nemen het initiatief als penvoerder van projectvoorstellen
en in consortia-vorming vanwege de gevraagde publiek-private samenwerking en ecosysteembenadering.
Het ontwikkelen van een voorstel kost ook de benodigde investering in tijd en geld.
Het kleinere bedrijfsleven (mkb, startups en scale-ups) is daarom vooral betrokken
als lid van het consortium en begunstigde van subsidies, niet als ontwikkelaar van
een voorstel. Een voorbeeld hiervan is het project Maritiem Masterplan, dat erop gericht
is om betrouwbare en modulaire klimaatneutrale schepen te ontwikkelen, te bouwen en
te gebruiken in een cyclische innovatieketen. In alle programmalijnen van het plan
is sprake van een aanzienlijke participatie van het mkb (40–60% van het totale aantal
voorziene partners). Ook in het voorstel ReGeNL (regeneratieve landbouw), dat draait het om de overgang van het huidige landbouwsysteem
naar een regeneratief landbouwsysteem, is het mkb op deze wijze sterk vertegenwoordigd.
Deze wijze van betrokkenheid past ook bij het feit dat het Nationaal Groeifonds is
bedoeld voor voorstellen die het verschil gaan maken in het toekomstig verdienvermogen
van Nederland. Dit vraagt om forse investeringen. Daarom komen alleen voorstellen
die minimaal 30 miljoen euro aan subsidie nodig hebben in aanmerking.
Het bedrijfsleven heeft in beginsel meer directe toegang tot het Nationaal Groeifonds
door de subsidieregeling. Bij elf van de twaalf door de adviescommissie beoordeelde
voorstellen in de subsidieroute was het bedrijfsleven (private partijen) betrokken.
In deze route is het waarschijnlijker dat private veldpartijen het initiatief nemen
als voorstelontwikkelaar, penvoerder of consortiumleider, maar bestaan er enkele obstakels.
Met de eerder beschreven verbeteringen aan de subsidieroute wordt gepoogd het potentieel
van deze route volledig te benutten door de toegankelijkheid te vergroten.
Eerder is gecommuniceerd aan uw Kamer hoe de besluitvorming van het kabinet over de
bekostiging van investeringsvoorstellen tot stand komt. Bij het overhevelen van middelen
uit het fonds naar de departementen, worden afspraken gemaakt tussen de fondsbeheerders
en het indienende departement. Deze worden, zoals aangegeven in reactie op de aanbeveling
«Beheer en monitoring», vastgelegd in de Projectspecifieke en Projectoverstijgende
Afspraken.17 Op basis van deze afspraken rapporteert het vakdepartement tenminste jaarlijks aan
de fondsbeheerders over de voortgang, en zo nodig ook tussentijds.
De verantwoording over alle NGF-projecten gezamenlijk wordt gedaan in twee jaarverslagen:
het jaarverslag NGF en het jaarverslag van de adviescommissie. De verantwoording van
de afzonderlijke NGF-projecten wordt gedaan door de ontvangende Minister(s). Zoals
beschreven onder de aanbeveling «Beheer en monitoring», zullen wij waar nodig nadere
afspraken maken met de betrokken partijen om taken en rollen t.a.v. monitoring en
beheer verder uit te werken en te verduidelijken.
Uitvoering van motie Amhaouch/De Jong
Met het toezenden van de tussentijdse evaluatie aan uw kamer wordt tevens ingegaan
op de motie van de leden Amhaouch en Romke de Jong18 over het borgen van de betrokkenheid van de regio’s. Het onderzoeksbureau stelt vast
dat het Nationaal Groeifonds niet direct stuurt op regionale spreiding via eisen of
beoordelingscriteria, maar de regionale spreiding wel indirect wordt geborgd doordat
het fonds stuurt op regionale ecosystemen. Op die manier zijn veel partijen uit verschillende
regio’s betrokken bij NGF-projecten. Een project als Groenvermogen investeert bijvoorbeeld
in de ontwikkeling van groene waterstof. Dit project komt grotendeels ten goede aan
partijen in de provincies Zeeland, Groningen en Noord-Holland. Een ander voorbeeld
is de Einstein Telescope, die Nederland de unieke kans biedt een wereldwijde leiderschapspositie
in te nemen in een nieuw baanbrekend wetenschapsgebied: zwaartekrachtsgolvenonderzoek.
De grensregio van Zuid-Limburg is een van de mogelijke locaties voor dit innovatieve
observatorium. Huisvesting van de Einstein Telescope in deze regio heeft mogelijk
een groot positief gevolg voor de wetenschap, economie en maatschappij.
Ook concludeerde de adviescommissie eerder dat er sprake is van een redelijke regionale
spreiding binnen het NGF-portfolio.19 Wel verschilt de bekendheid van het fonds tussen de regio's. Vanzelfsprekend blijft
de betrokkenheid van de regio’s onze aandacht hebben in de communicatie over het fonds.
Uitvoering van motie-De Jong c.s
De motie Romke de Jong c.s.20 verzoekt het kabinet om in kaart te brengen met welke wet- en regelgeving gehonoreerde
voorstellen verder kunnen worden ondersteund. Uw Kamer is eerder geïnformeerd over
zeven projecten uit de eerste en tweede ronde.21 In deze inventarisatie worden voor dertien projecten, naast de wet- en regelgeving,
ook aandacht besteed aan andere ondersteunende maatregelen. Projecten waar momenteel
alleen nog een reservering voor zijn gedaan, zijn buiten beschouwing gelaten. In de
meegezonden bijlage is deze inventarisatie te vinden.
Evaluatieverslag adviescommissie Nationaal Groeifonds
Bij deze brief wordt ook het evaluatieverslag van de adviescommissie van het Nationaal
Groeifonds aangeboden. Met de oplevering van deze evaluatie voldoet de adviescommissie
aan artikel 7, lid 3 uit de Regeling adviescommissie Nationaal Groeifonds. De evaluatie
is extern uitgevoerd door adviesbureau Andersson ElffersFelix (AEF). Deze evaluatie
richt zich op de taakvervulling, werkwijze en rol van de commissie en hoe deze verbeterd
kan worden. Het evaluatiekader omvat vier centrale aspecten: de taak en samenstelling
van de commissie, het functioneren ervan, het beoordelingsproces, en de ondersteuning
en randvoorwaarden.
Over het algemeen geeft de evaluatie een positief beeld van het functioneren van de
commissie. Er is een passende samenstelling van leden, een professionele werkwijze
en ondersteuning, en de beoordeling wordt op een navolgbare manier gedaan. Tegelijkertijd
zijn er een aantal aanbevelingen op het gebied van taken, monitoring en interne werkwijze.
Deze neemt de adviescommissie ter harte. Deze aanbevelingen, en de reactie van de
adviescommissie, zijn te vinden in de bijlage.
Besluitvorming voorwaardelijke toekenningen
Luchtvaart in Transitie
Luchtvaart in Transitie is een meerjarig en eenmalig programma gericht op het verduurzamen
van de Nederlandse luchtvaartsector naar een klimaatneutrale Nederlandse luchtvaart
in 2050. Het project richt zich op doorbraaktechnologieën voor efficiënte vliegtuigontwikkeling,
samen met het bijbehorend onderzoek op lange termijn en aangrenzende activiteiten.
Aan het voorstel neemt een groot aantal bedrijven, kennisinstellingen en andere organisaties
deel. Het voorstel heeft de potentie om een flinke bijdrage te leveren aan de uitdaging
om de uitstoot van de luchtvaart te verminderen, waarbij Nederlandse kennis en kunde
kan worden ingezet en de Nederlandse positie kan worden versterkt.
De investering uit het Nationaal Groeifonds in het project is maximaal € 383 miljoen.
Voor dit project is € 264 miljoen toegekend uit het Nationaal Groeifonds in 2022.22 Daarnaast is € 119 miljoen voorwaardelijk toegekend voor drie deelprojecten. Voor
het eerste deelproject, Hydrogen Aircraft Powertrain and Storage System (HAPPS), is thans aan de gestelde voorwaarden voldaan. De Adviescommissie heeft daarom
geadviseerd om € 73 miljoen om te zetten in een definitieve toekenning. Het kabinet
neemt dit advies over. De middelen voor dit project zullen budgettair worden verwerkt
bij de Voorjaarsnota. De toelichting met het achterliggende advies van de adviescommissie
is meegezonden met deze brief.
Rail Gent Terneuzen
Het project Rail Gent Terneuzen stelt een drietal infrastructurele ingrepen voor in
het spoornetwerk van het havengebied van Vlissingen en Terneuzen tot Gent (de North
Sea Port). Het is een grensoverschrijdende samenwerking tussen het Ministerie van
IenW, de federale overheid van België, de Vlaamse overheid, de provincie Zeeland,
de steden Gent en Terneuzen en het Havenbedrijf North Sea Port. Met de voorgestelde
ingrepen wordt beoogd knelpunten voor het spoorgoederenvervoer op te lossen, de aansluiting
op de Europese spoorgoederencorridors te verbeteren en meer goederen over het spoor
te vervoeren in plaats van over de weg.
De totale kosten van het project worden geraamd op € 240 miljoen, waarbij is afgesproken
dat Nederland en België allebei 50 procent van de kosten dragen. Voor dit project
is € 105 miljoen voorwaardelijk toegekend uit het Nationaal Groeifonds in 2022 en
aan de gestelde voorwaarden is inmiddels voldaan. Eén van deze voorwaarden was dat
tussentijds toegekende Europese subsidies in mindering worden gebracht op de bijdrage
uit het Nationaal Groeifonds. De toekenning komt daarmee nu uit op € 103,3 miljoen.
De middelen voor dit project zullen budgettair worden verwerkt bij de Voorjaarsnota
en de toelichting met het achterliggende advies van de adviescommissie is meegezonden
met deze brief.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
M.A.M. Adriaansens
BIJLAGE 1 UITVOERING VAN MOTIE-DE JONG C.S
De motie van het lid Romke de Jong c.s. verzoekt het kabinet om in kaart te brengen
met welke wet- en regelgeving gehonoreerde voorstellen verder kunnen worden ondersteund.
Voor de eerste en tweede ronde projecten is dit in kaart gebracht per brief van 14 april
2022.23 Dit overzicht gaat in op de projecten die in de derde ronde een (voorwaardelijke)
toekenning hebben ontvangen. Per november 2023 zijn aan veertien projecten van de
derde ronde middelen toegekend vanuit het Nationaal Groeifonds. Voor een aantal projecten
zijn op dit moment alleen reserveringen gedaan en deze projecten zijn in deze inventarisatie
buiten beschouwing gelaten. Hieronder is voor de betreffende veertien projecten naast
de wet- en regelgeving ook aandacht besteed aan andere ondersteunende maatregelen
die het kabinet neemt om het succes van de voorstellen te vergroten.
Biobased Circular
Het project Biobased Circular (BBC) beoogt in Nederland een nieuwe bedrijfstak voor
biogebaseerde kunststof materialen en producten te realiseren, en te versnellen. De
grootste belemmering voor investeringen in bio based plastics, is de geschatte onrendabele
top voor de productie hiervan. Door deze onrendabele top investeren bedrijven minder
in onderzoek en ontwikkeling dan maatschappelijk wenselijk is. De onrendabele top
is het gevolg van het prijsverschil tussen het gebruik van biobased- en fossiel gebaseerde
plastics. De slaagkans van BBC wordt vergroot door beleidsmaatregelen van het Ministerie
van EZK en van IenW die de milieukosten van fossiele kunststoffen beter beprijzen
en maatregelen die de vraag naar bioplastics stimuleren. Deze beleidslijn wordt ook
richting EU uitgedragen. Meer specifiek is de volgende wet- en regelgeving ondersteunend
aan dit project:
• De Europese Unie heeft met het EU ETS beleid voor beprijzing van fossiele CO2 emissies, die vrijkomen bij een olieraffinaderij en naftakraker, de beleidslijn dat
emissie van CO2 afgebouwd moet worden tot 2039. Er liggen voorstellen om dit beleid uit te breiden
naar de afvalverbranding waarin fossiele plastics worden verbrand. Het ETS systeem
begint haar werk te doen: de CO2 prijs is inmiddels meerdere malen boven de 100 euro per ton uitgekomen.
• De nationale CO2 heffing die de Nederlandse overheid heeft ingesteld voor bedrijven, heeft een soort
gelijk effect. Deze maatregel richt zich vooralsnog op emissiereductie richting 2030
in een sneller tempo dan de EU ETS dat afdwingt. Zowel EU-ETS beleid als de nationale
CO2 heffing maakt de productieketen van fossiele plastics duurder.
• Het kabinet heeft dit voorjaar extra klimaatmaatregelen aangekondigd, waaronder een
aanscherping van de CO2 heffing voor de industrie.24 Hierdoor wordt het tarief van de CO2-heffing per 1 januari 2025 verhoogd op basis van een tariefstudie die het PBL uitvoert.
De CO2-heffing wordt daarnaast verlengd tot en met 2032 om meer investeringszekerheid te
bieden. Beide maatregelen betekenen dat de productie van fossiele plastics waarschijnlijk
duurder worden.
• Verder heeft het kabinet dit voorjaar besloten om een nationale verplichting in te
voeren voor de toepassing van een minimumaandeel recyclaat en biogebaseerd plastic.
Het voornemen is om de norm op te laten lopen tot 25% – 30% recyclaat of biogebaseerd
plastic in 2030. De exacte hoogte van de maatvoering zal uiterlijk medio 2026 worden
vastgesteld.25
• De EU werkt aan een verplicht percentage duurzame kunststoffen zoals onder andere
verwoord in de in behandeling zijnde «Packaging & Packaging Waste Regulation (PPWR)». Het huidige EU beleid is op productniveau en richt zich op recyclaat. De
Nederlandse inzet is het opnemen van biobased plastics en het verhogen van de ambitie
in de EU.
DUTCH
DUTCH beoogt een transformatie van initiële scholing, bij- en omscholing van zorgprofessionals
door schaalbare digitale leermiddelen en fysieke en virtuele simulatie. Het kerndoel
van het Ministerie van VWS is om goede, betaalbare en duurzame zorg te garanderen.
VWS zet in op goede ondersteuning, preventie en state of the art zorgvoorzieningen. Binnen dat kader richt het project DUTCH zich op het innoveren
en efficiënter maken van de opleiding van zorgprofessionals, door inzet van schaalbare
digitale leermiddelen en fysieke en virtuele simulatie.
Hiermee past het voorstel goed binnen de beleidsambities zoals geformuleerd in het
Integraal Zorgakkoord (IZA)26 en het programma Toekomstige Arbeidsmark Zorg en Welzijn (TAZ)27 om de groeiende zorgvraag en krapte op de arbeidsmarkt te adresseren. Het Ministerie
van VWS begeleidt in dat kader reeds enkele grote Groeifondsprojecten.
Het voorstel DUTCH beoogt aanzienlijke maatschappelijke baten in de vorm van het terugdringen
van personeelstekorten in de zorg, het verkorten van wachtlijsten, een productievere
samenleving en het verhogen van het welzijn. Daarnaast zal het ook het verdienvermogen
van Nederland stimuleren in de snelgroeiende markten van simulatieonderwijs (EdTech)
en simulatie in de zorg (MedTech).
Maritiem Masterplan
Het Maritiem Masterplan is gericht op de verduurzaming van de maritieme sector en
het verbeteren van het duurzaam verdienvermogen van deze sector. In het Maritiem Masterplan
worden 30–40 demonstraties gerealiseerd van schepen met verschillende duurzame aandrijflijnen.
Voor het verduurzamen van de maritieme sector wordt op verschillende niveaus wet-
en regelgeving van kracht, die de sectorpartijen in toenemende mate prikkels geeft
om verder te verduurzamen.
Een belangrijke verandering is het beprijzen en normeren van broeikasgasemissies van
de zeevaart, met de invoering per 2024 van het Europese Emissiehandelsysteem (ETS)
in de zeevaart. Daarnaast wordt per 2025 een Europees normeringsinstrument ingevoerd
(de FuelEU Maritime verordening). Beide instrumenten kennen een ingroeipad of een relatief lage verplichting op de
korte termijn. Hierdoor zullen deze instrumenten met name na 2030 impact hebben.
Op mondiaal niveau, vanuit de International Maritime Organization (IMO), wordt er
sinds dit jaar gestuurd op de CO2-intensiteit met de Carbon Intensity Indicator (CII). In juli van dit jaar heeft de
IMO overeenstemming bereikt over de herziening van de klimaatstrategie voor de zeevaart.28 Hierbij is de doelstelling opgenomen om de uitstoot van broeikasgasemissies in de
zeevaart in of nabij 2050 naar netto nul te brengen. Uiterlijk in 2025 wordt een bijbehorend
pakket maatregelen vastgesteld, gericht op het normeren en beprijzen van de broeikasgasuitstoot
in de zeevaart op mondiaal niveau. Hierdoor ontstaat naar verwachting wereldwijd meer
vraag naar duurzamere schepen, die deels door de Nederlandse sector kunnen worden
geleverd.
Nationaal wordt in de uitwerking van de richtlijn Hernieuwbare Energie (REDIII) toegewerkt
naar een mogelijke jaarverplichting in de levering van brandstoffen aan de zee- en
binnenvaart. Daarnaast wordt er nationaal met name ingezet op het stimuleren en faciliteren
van de transitie van de maritieme sector, mede in de Sectoragenda Maritieme Maakindustrie. Via de jaarlijkse voortgangsbrief over het klimaatbeleid voor de zeevaart, wordt
de Tweede Kamer op de hoogte gehouden over de bredere beleidsinzet. In de voortgangsbrief
van november 202229 is een uitgebreide beschrijving opgenomen van de Europese normerings- en beprijzingsinstrumenten.
Het beleid gericht op de verduurzaming van de binnenvaart is onderdeel van de actieagenda,
waarover de Tweede Kamer in de brief over de Toekomstvisie Binnenvaart is geïnformeerd.30
Polaris
Het investeringsvoorstel Polaris zet in op het verbinden van drie verschillende ecosystemen
(radar, MRI en telecom) om op het gebied van radiofrequentie technologie internationale
doorbraken te realiseren. Polaris past goed binnen belangrijke beleidsprogramma’s
en die vormen daarmee ook een basis om Polaris succesvol tot uitvoering te brengen.
Een goed voorbeeld is de «Strategische agenda voor het ondernemingsklimaat», waarin uiteen wordt gezet hoe de digitale infrastructuur de ruggengraat vormt van
de economie en daarmee aan de basis staat van het huidige en toekomstige verdienvermogen
van Nederland. Polaris draagt bij aan de innovatie van de digitale economie. De telecommunicatiediensten
zijn steeds mobieler geworden en een groot deel van de informatiestromen maakt de
laatste stap draadloos. Hierin speelt RF-technologie een cruciale rol.
Ook sluit Polaris aan op de Defensienota 202231, waarin staat beschreven waarom het belangrijk is dat Defensie beschikt over hoogwaardige
capaciteiten. De Nederlandse Defensie heeft op basis van haar langjarige strategische
behoefteanalyse geconcludeerd dat een goede kennis- en informatiepositie («information superiority») essentieel is voor de invulling van haar taken. «Situational awareness» ofwel «weten wat er gebeurt» maakt het verschil tussen tijdig kunnen ingrijpen of
te laat zijn. Sensortechnologie, en in het bijzonder radar, is bepalend om deze information
superiority waar te maken: radar is de methode om waar te nemen onder alle omstandigheden.
Polaris voorziet in deze behoefte en legt de basis voor een nieuwe generatie radar.
Dit sluit ook aan bij de KIA Veiligheid 2024–2027 en de missie Maritieme high tech voor een veilige zee, waarin de doelstelling is dat in 2035 Nederland beschikt over de marine van de toekomst.
Ook de Strategische Kennis en Innovatie Agenda32 (SKIA) 2021–2025 van het Ministerie van Defensie geeft aan dat het belangrijk is
dat er wordt geïnvesteerd in kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie. Polaris intensiveert
de samenwerking tussen de kennis- en innovatiepartners. Hierdoor versterkt de kennispositie
en wordt de basis gelegd voor informatie gestuurd optreden. Daarnaast is er ook goede
aansluiting bij de «Defensie Industrie Strategie in een nieuwe politieke context»33, waarin wordt ingezet op de versterking van de Nederlandse Defensie Technologische
& Industriële Basis (NLDTIB). Met het Polaris voorstel worden Nederlandse bedrijven
in staat gesteld kennis en producten te ontwikkelen die bijdragen aan de ontwikkeling
van de NLDTIB. Dit heeft toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie en het versterken
van de (Europese) strategische autonomie.
6G Future Network Services
Met het project 6G Future Network Services (FNS) bouwt Nederland aan een leiderschapspositie
in specifieke onderdelen van de volgende, zesde generatie mobiele communicatienetwerken.
De marktintroductie van 6G wordt rond 2030 verwacht.
Telecommunicatie is een gereguleerde markt. De overheid schept diverse randvoorwaarden,
bijvoorbeeld op het gebied van frequentiegebruik, mededinging en veiligheid en continuïteit.
Voor het succes van het FNS-project is het van belang dat de te ontwikkelen 6G-technologie
goed aansluit op de toekomstige randvoorwaarden in beleid, wet- en regelgeving en
toezichtkaders vanuit de Nederlandse overheid en de EU. Zo moeten de door 6G gebruikte
frequenties aansluiten op de frequentiebanden die t.z.t. beschikbaar zullen zijn,
en kunnen er mededingingsaspecten spelen bij het flexibeler koppelen en delen van
netwerken.
Material Independence & Circular Batteries
Het doel van dit voorstel is om Nederland een positie te laten verwerven op belangrijke
gebieden van de batterijwaardeketen. Batterijen als een vorm van energieopslag spelen
een belangrijk rol in een toekomstbestendig energiesysteem. Daarmee vormen de plannen
rondom het energiesysteem van de toekomst een belangrijk kader voor dit programma.
Hieronder horen bijvoorbeeld de Routekaart Elektrificatie, de Grondstoffenstrategie,
het Rijksbrede programma Circulaire Economie 2050, maar ook het Missiegedreven Meerjarig
innovatieprogramma en het Topsectorenbeleid. Het programma Material Independence &
Circular Batteries komt direct voort uit de aanbevelingen van de Actieagenda Batterijsystemen,
die in het najaar van 2022 naar de Tweede Kamer is gestuurd.
Ook Europees beleid en regelgeving spelen een rol voor dit project; het geeft kaders
waarbinnen het project goed past en die vergelijkbare doelstellingen beogen.
De Europese Commissie heeft batterijtechnologie benoemd als sleuteltechnologie om
de Europese klimaatdoelen, zoals opgenomen in de Green Deal, Fit for 55, Next Generation EU, te realiseren. Tevens is de circulaire economie geïdentificeerd als pijler voor
een klimaatneutraal Europa. Ter ondersteuning van deze doelen is ook op 30 maart 2022
het EU-voorstel voor een verordening inzake ecologisch ontwerp voor duurzame producten
gepubliceerd. De EU is daarnaast ook bezig de geopolitieke afhankelijkheid in de waardeketen
te verminderen. In november 2022 is het Clean Tech Europe initiatief (CTE) gepresenteerd als Europese reactie op de Amerikaanse Inflation Reduction Act. CTE omvat een plan omtrent groene c.q. transformational technologieën, waaronder
batterijtechnologie. Momenteel werkt de Europese Commissie het initiatief uit en biedt
het mogelijk ook staatssteunverruiming zoals IPCEI.
Onlangs zijn nieuwe regels ter regulering van de Europese batterijmarkt van kracht
geworden, de EU Batteries Regulation. De insteek is om het concurrentievermogen van de Europese industrie en productieketens
te bevorderen en te stimuleren dat Europese batterijproductie kan bijdragen aan het
voldoen aan toekomstige vraag naar batterijen. Ook ziet de EU Batteries Regulation
op end-of-life, en stelt dat batterijen op de juiste manier worden ingezameld en verwerkt,
zodat ze niet in het milieu terechtkomen. De voornaamste kaders van Europese wet-
en regelgeving die invloed hebben op dit programma gaan over mijnbouw (grondstoffen),
raffinage (ecologische voetafdruk), markt (bijv. gemeenschappelijke standaarden voor
circulaire batterijen), end-of-use (recycling van grondstoffen). Het programma Material
Independence & Circular Batteries bevat onder andere activiteiten met betrekking tot
recycling, raffinage en de ontwikkeling van batterijen die uit veel minder kritieke
materialen bestaan. De verwachting is dat (aankomende) wet- en regelgeving en veranderingen
daarin het programma in positieve zin ondersteunen.
Charging Energy Hubs
Het voorstel Charging Energy Hubs heeft tot doel de elektrificatie van de logistieke
sector te versnellen door netcongestie tegen te gaan. De Kamerbrieven34 over het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) benadrukken
dat het essentieel is om tijdig een goede energie-infrastructuur te ontwikkelen voor
het realiseren van de klimaatdoelstellingen en voor het behoud van een goed vestigingsmilieu
en verdienmodel voor de Nederlandse industrie. Dit is in lijn met de doelstelling
van het Charging Energy Hubs project.
Het project is in lijn met zowel Europese, Nationale en regionale beleidsdoelstellingen
om in 2050 klimaat-neutraal te zijn (o.a. Green Deal, Fit for 55, klimaatakkoord, MMIP 9 & 10, RES). Bovendien werkt het aan een oplossing om de toename aan elektrische voertuigen
en hernieuwbare energiebronnen beter in te passen. Het project geeft mede invulling
aan het Landelijk Actieplan Netcongestie en dient daarbij als belangrijke stap in
R&D-ontwikkeling en als input op programma’s met als doel «energy hubs» en «laadpunten
voor zwaar vervoer» verder op te schalen binnen Nederland.
De regels over de productie, het transport en de levering van elektriciteit zijn geregeld
in de Elektriciteitswet 1998 (en de daarop berustende bepalingen). Daarin is de huidige
marktordening geregeld: een scheiding tussen de infrastructuur voor elektriciteit
enerzijds en de handel in de vorm van (grootschalige) opwekking van elektriciteit
en (grootverbruik) anderzijds. Het Nederlandse elektriciteitsnet wordt beheerd door
regionale netbeheerders en een landelijke netbeheerder (TenneT), die daarnaast ook
verantwoordelijk is voor het handhaven van de netfrequentie en de internationale verbindingen.
Binnen de huidige Elektriciteitswet is naast netverzwaring maar beperkte ruimte voor
oplossingen met betrekking tot het realiseren van een (grotere) aansluiting, wanneer
blijkt er netcongestie is afgeroepen in een gebied. Echter, fysieke netcongestie ontstaat
vaak op enkele momenten van de dag en in veel gevallen in een kort tijdbestek, bijvoorbeeld
tussen 17.00 en 19.00 uur. Met het concept van een energy hub wordt, bijvoorbeeld
op een bedrijventerrein, samengewerkt om tot een oplossing te komen.35 In essentie wordt in een energy hub de gecontracteerde transportcapaciteit van meerdere
individuele aansluitingen «gebundeld» en wordt de vraag naar en het aanbod van energie
beter op elkaar afgestemd. Hierdoor kan ook weer ruimte ontstaan voor nieuwe aansluitingen.
SolarNL
– Dit voorstel zet in op de creatie en industrialisatie van een innovatie-ecosysteem
voor lokale ontwikkeling van nieuwe duurzame Zon-PV-technologieën voor toekomstig
verdienvermogen. Dit programma geeft invulling aan de in het Klimaatakkoord vastgelegde
doelstellingen voor de grootschalige implementatie van duurzame Zon-PV-technologie
in Nederland. In 2019 is de Voorkeursvolgorde Zon opgesteld, die de noodzaak benadrukt
om Zon-PV maximaal te integreren in gebouwen en om maatschappelijk draagvlak te vergroten
met esthetisch aantrekkelijke zonnepanelen, waar dit Groeifondsvoorstel sterk op inzet.
Ook de aankomende verplichting (normering) om bij utiliteitsbouw groter dan 250 m2 zon-op-dak toe te passen, vereist de hoog-efficiënte, geïntegreerde Zon-PV-producten
die in dit programma worden ontwikkeld en ondersteunt de vraag naar de toepassingen
van dit programma.
– Bovendien geeft het programma invulling aan de innovatievragen van het Meerjarig Missiegedreven
Innovatieprogramma «Hernieuwbare elektriciteitsopwekking op land» (MMIP 2) met betrekking
tot het maatschappelijk en ecologisch inpassen van Zon-PV, integratie in infrastructuur
en bouwwerken, het creëren van strategische onafhankelijkheid, het beperken van het
gebruik van strategische en kritische materialen en het verbeteren van circulariteit.
Het geeft ook invulling aan de Kennis- en Innovatieagenda Circulaire Economie. Daarnaast
speelt het in op de aankomende Europese Ecodesign-richtlijn voor zonnepanelen en omvormers,
die eisen stelt aan de duurzaamheid en een maximum stelt aan de CO2-voetafdruk bij de productie. Tot slot sluit inzet op PV-maakindustrie in Nederland/Europa
goed aan bij de kabinetsaanpak ten aanzien van strategische afhankelijkheden.36
– Ook sluit het voorstel aan bij Europees beleid. In de periode kort voor en na het
indienen van de Groeifondsprojectaanvraag heeft de Europese Commissie een serie nieuwe
doelstellingen en beleidsmaatregelen uitgebracht, zoals de doelstelling dat 40% van
de PV installaties in de EU gefabriceerde modules bevatten, wat overeenkomt met een
productie in de EU van minimaal 30 GW/jr (Net Zero Industries Act). Het voorstel is
daarmee ook in lijn met de doelen van de in 2022 aangenomen EU Solar Energy Strategy
en opgerichte European Solar PV Industry Alliance.
Bovendien zijn meerdere leden van het consortium actief in de Europese organisaties
die zich sterk maken voor een Europese Zon-PV industrie: de European Solar Manufacturing Council, PV-IPCEI, de European Solar Industry Association, Solar Power Europe, en het European Technology & Innovation Platform for Photovoltaics (ETIP PV).
Groeien met Groen Staal
Dit voorstel beoogt de Nederlandse staalsector te verduurzamen door het implementeren
van circulaire ketens en het verminderen van emissies. Het project Groeien met Groen
Staal valt binnen verschillende beleidsterreinen. Het klimaatbeleid is hiervan het
belangrijkste. Het project richt zich namelijk op het behalen van de doelen van het
klimaatbeleid binnen de staalsector. Andere beleidsdoelen waar het project Groeien
met Groen Staal bij aansluit zijn het verbeteren van het leefmilieu, en binnen het
veiligheidsbeleid het streven naar meer (grondstoffen-)autonomie.
De staalsector wordt in het kader van het Klimaatakkoord, net als andere industrietakken,
gevraagd om haar productieprocessen te verduurzamen en haar CO2-uitstoot te reduceren. Als onderdeel van het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie
worden ook individuele afspraken (maatwerkafspraken) gemaakt tussen de regering en
de twintig grootste industriële uitstoters (waaronder ook Tata Steel Nederland) om
de CO2-uitstoot sneller te verminderen dan wat is vastgelegd in het Klimaatakkoord.
Staal is moeilijk substitueerbaar (in sommige gevallen is aluminium het meest concurrerende
alternatief), maar wel kritiek voor bijna alle maak/bouw industrie. Ook de recente
EU Twin Transition en de Nederlandse Industrie Agenda benadrukken de kritische waarde van Europese industriële activiteiten, zoals de staalproductie.
Grotendeels vanwege het strategische belang van de staalsector is de staalmarkt een
van de markten die het meest beïnvloed wordt door (nationale) regelgeving en subsidies.
Samen met de Europese staalindustrie heeft de Europese Commissie in 2021 de «Clean
Steel Partnership» gelanceerd. Het is een mechanisme voor het testen en demonstreren
van baanbrekende technologieën tot Technology Readiness Level (TRL) 8 die de CO2-uitstoot als gevolg van staalproductie in de EU kunnen verminderen. In lijn met de
doelstellingen van de Europese Green Deal ondersteunt het partnerschap het leiderschap
van de EU bij het transformeren van de staalindustrie naar een koolstof neutrale industrie,
die als katalysator dient voor andere strategische sectoren.
Per 2027 komt er Europees beleid met als doel het creëren van een gelijk speelveld
voor Europese staalproducenten ten opzichte van producenten van buiten de EU. Er moet
dan aan de grenzen van de Europese Unie een belasting worden betaald bij de invoer
van ijzer en staal ter compensatie van de uitstoot van CO2. Met het zogeheten Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM) dient te worden voorkomen dat de inspanningen tot reductie van broeikasgasemissies
bínnen de unie teniet wordt gedaan door invoer vanuit landen buiten de Unie die emissiebeperking
minder hoog in het vaandel hebben staan. Ook moet de grensbelasting voorkomen dat
de productie van koolstof intensieve producten zich verplaatst van binnen naar buiten
de Europese Unie.
Re-Ge-NL
Het project Re-Ge-NL heeft als doel de overstap naar een regeneratieve landbouw te
versnellen. Regeneratieve landbouw is een manier van landbouw die voedselproductie
combineert met natuurherstel. Het voorkomt de uitputting van de bodem. De overstap
naar regeneratieve landbouw wordt ondersteund door beleidsontwikkelingen die zorgen
voor steeds strengere eisen voor landbouwproductie. Hierdoor ontstaat langzaam een
gelijk speelveld voor regeneratieve landbouw. Dit project hangt samen de beleidsontwikkelingen
op het gebied van het verlies van de derogatie op de nitraatrichtlijn37, de EU Kaderrichtlijn water, het stikstofbeleid, het klimaatakkoord, Natura2000,
en de Europese Green Deal inclusief de Farm to Fork strategie.
Op nationaal niveau is verder het Marktprogramma Verduurzaming Dierlijke Producten
relevant. Dit is gericht op het vergroten van het marktaandeel dierlijke producten
met bovenwettelijke duurzamere prestaties. Daarnaast wordt op Europees niveau gewerkt
aan de Kaderverordening Sustainable Food Systems. Ten slotte zijn sommige activiteiten
van Re-Ge-NL aanvullend op de bestaande SABE-regelingen voor boeren. Dit betreft subsidies
om meer kennis op te bouwen op het gebied van duurzame landbouw.
Nationale aanpak professionalisering van leraren
Dit voorstel is gericht op het verbeteren van de professionele ontwikkeling van leraren
na de initiële opleiding. Om dit voorstel te ondersteunen, werkt het Ministerie van
OCW aan een wetsvoorstel dat besturen verplicht om strategisch HRM-beleid te voeren
en frequent bij te stellen. OCW werkt samen met werkgevers en werknemers in het primair
onderwijs (po) en voortgezet onderwijs (vo) uit welke ruimte er in de onderwijstijd
er benut kan worden, zodat er onder andere ruimte en tijd komt voor de ontwikkeling
en professionalisering van het onderwijspersoneel.
Het kabinet, werkgeversorganisaties, vakorganisaties en de lerarenopleidingen maken
afspraken over hoe nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen in het
curriculum worden geborgd in de doorlopende leerlijn van het leraarschap. Hiervoor
wordt een curriculumberaad ingericht, waarna de afspraken periodiek verwerkt kunnen
worden in een beroepsbeeld, bekwaamheidseisen, raamplan en andere landelijke kaders.
De adviescommissie constateert dat, om het duurzaam verdienvermogen blijvend te versterken,
het belangrijk is dat de inzet op professionalisering van leraren wordt vastgehouden
na afloop van de bekostiging vanuit het Nationaal Groeifonds. De commissie spreekt
de verwachting uit dat dit programma moet leiden tot een structurele verankering van
de aandacht voor en inzet op professionalisering.
Scholen, opleidingen en de beroepsgroep vormen in 2024 onderwijsregio’s tot een landelijk
dekkend netwerk per 1 januari 2025. Deze onderwijsregio’s hebben als één van vijf
kerntaken het professionaliseren van leraren. Regelingen die de onderwijsregio’s in
stand houden, zullen dus ook een basis in stand houden waar de NGF-aanvraag in landt.
De co-creatielabs binnen NGF zullen ook plaats gaan vinden in deze onderwijsregio’s.
Innovatieprogramma onderwijshuisvesting
Doel van het project is de kwaliteit van onderwijshuisvesting te verbeteren. Veel
schoolgebouwen in Nederland zijn verouderd en het huidige stelsel van onderwijshuisvesting
werkt op een aantal punten onvoldoende. Om het huidige stelsel te optimaliseren en
de verouderde schoolgebouwen aan te pakken, is het Ministerie van OCW bezig met het
uitwerken van de aanbevelingen uit het IBO Onderwijshuisvesting38. Hierin werkt het Ministerie van OCW actief samen met de PO-Raad, de VO-raad en VNG.
Hieruit zijn onderstaande acties voortgekomen. De Minister voor Primair en Voortgezet
Onderwijs heeft uw Kamer hier in april 2023 over geïnformeerd.39 Samengevat betreft het:
• Op dit moment worden verschillende beleidsdoelstellingen en wettelijke eisen gesteld
aan (inclusieve) onderwijshuisvesting bijeengebracht zodat een eenduidig en verenigbaar
beeld ontstaat waaraan een schoolgebouw moet voldoen.
• Om de Total-Cost-of-Ownership (TCO) te bevorderen, wordt het opstellen van een Intergraal
Huisvestingsplan (IHP) door gemeente en een Meerjarig Onderhoudsplan (MJOP) door schoolbesturen
verplicht gesteld. Het Ministerie van OCW werkt hiervoor aan een wetsvoorstel.
• Het Ministerie van OCW onderzoekt de mogelijkheden van een (open source) data-infrastructuur
met informatie uit het IHP en het MJOP om meer inzicht te krijgen in het huidige scholenbestand.
In de lagere regelgeving bij eerdergenoemd wetsvoorstel wordt vastgelegd welke informatie
in het IHP en MJOP moet worden opgenomen.
• Het Ministerie van OCW werkt aan het inrichten van een programmatische aanpak. Het
doel is om efficiëntiewinsten te realiseren, zodat er betere schoolgebouwen kunnen
worden gebouwd voor hetzelfde geld. Enerzijds wordt ingezet op het aanjagen en faciliteren
van schoolbesturen, gemeenten en de markt om meer integraal en programmatisch te werk
te gaan in de onderwijshuisvestingsopgave. Anderzijds wordt ingezet op een sterke
kennisinfrastructuur en coördinatie voor de langere termijn voor het (door)ontwikkelen
en borgen van bewezen effectieve gestandaardiseerde oplossingen op het gebied van
aanbestedingen, programma’s van eisen, bouwoplossingen etc. in een kenniscentrum.
De uitwerkingen van het IBO vormen het flankerend beleid bij het innovatieprogramma
onderwijshuisvesting. Het innovatieprogramma heeft als doel om het innovatief vermogen
van de onderwijssector te vergroten. De bewezen effectieve innovaties die voortkomen
uit het programma, worden opgenomen in het kenniscentrum dat wordt ingericht als onderdeel
van de programmatische aanpak. Zo kan er breed gebruik gemaakt worden van de kennis
die in het innovatieprogramma wordt ontwikkeld.
Op deelaspecten van het verbeteren van schoolgebouwen lopen momenteel meerdere subsidieprogramma’s.
Ten eerste lopen er cofinancieringsregelingen rondom een gezond binnenklimaat:
• In 2021 en 2022 liep de Specifieke uitkering ventilatie in scholen (SUVIS) via BZK,
waarin 200 miljoen euro werd uitgekeerd dat scholen voor 30% van de investeringskosten
in binnenklimaat vergoedde.
• Van juni 2022 tot en met april 2023 liep de maatwerkregeling ventilatie op scholen
bij het Ministerie van OCW. Via de basisregeling konden scholen in totaal 25 miljoen
euro aanvragen om 30% van de investering te dekken. Ook kunnen scholen met een urgentieverklaring
gebruik maken van een vangnetsubsidie, waarbij 115 miljoen euro kan worden aangevraagd
voor 60% van de investering. De regeling is gesloten en is nagenoeg uitgeput.
Rondom duurzaamheid lopen enkele cofinancieringsregelingen waar schoolorganisaties
en gemeenten aanspraak op kunnen maken:
• Subsidieregeling duurzaam maatschappelijk vastgoed (DUMAVA). In totaal is 340 miljoen
euro tussen 2022–2024 bestemd voor al het maatschappelijk vastgoed (niet alleen scholen
po/vo).
• Klimaatfondsmiddelen voor verduurzaming. In totaal is 2,75 miljard euro (indicatief)
beschikbaar tussen 2024–2030 voor al het maatschappelijk vastgoed (niet alleen scholen
po/vo).
Creative Industries Immersive Impact Coalition (CIIIC)
Immersive experience is een sterk groeiende sector. CIIIC gaat deze autonome groei
versnellen in combinatie met pro-actieve bescherming van publieke waarden. Het programma
stimuleert innovatieve toepassingen, waarbij maatschappelijke risico’s worden gemitigeerd.
CIIIC levert kennis voor beleid over hoe publieke waarden kunnen worden beschermd
en hoe die bescherming – contextafhankelijk – kan worden vorm gegeven. CIIIC sluit
hiermee goed aan op een aantal belangrijke beleidsdoelen en -initiatieven van het
kabinet en maakt mogelijk om extra stappen te zetten, met name door een pro-actieve
anticiperende rolte spelen, teneinde deze digitale transitie te laten aansluiten bij
onze Nederlandse waarden op het gebied van veiligheid, transparantie, diversiteit
en inclusie, democratie en zelfbeschikking. Inzet van CIIIC is gebruik te gaan maken
van de beste kennis van andere organisaties die op het terrein van publieke waarden
acteren.
Immersieve technologieën bieden kansen om onze samenleving hoogwaardiger, inclusiever,
innovatiever en efficiënter te maken op velerlei gebieden zoals onderwijs, media,
zorg, openbare ruimte. Door calls te richten publieke sectoren ontstaan er mogelijkheden
om met name deze sectoren hiervan te laten profiteren. Het werken aan gevalideerde
usercases maakt dat bedrijven straks sneller proposities in de markt kunnen zetten
en niet telkens het wiel opnieuw hoeven uit te vinden. Met dit voorstel kan deze sector
worden ondersteund, maar vooral ook de instroom van nieuw personeel worden verbreed,
waardoor de tekorten op het gebied van ICT-personeel kleiner worden. Door betrokkenheid
van het Topconsortium Kennis en Innovatie voor de Creatieve Industrie CLICKNL, het
Ministerie van OCW en het Ministerie van EZK bij de totstandkoming en uiteindelijke
realisatie van CIIIC, is het programma goed aangesloten bij relevante ontwikkelingen
rond het missie gedreven topsectoren en innovatiebeleid. Een voorbeeld hiervan is
het concept van de leergemeenschappen, die zijn ontwikkeld als onderdeel van de Roadmap
Human capital Topsectoren 2020–2023 en ook binnen CIIIC ingezet zullen worden. Door
aan te haken op lopende initiatieven rond human capital ontwikkeling en publiek-private
samenwerking wordt onnodige versplintering voorkomen.
Meer uren werkt!
Het kabinet werkt aan het verbeteren van de gendergelijkheid op de arbeidsmarkt en
zet in op een brede aanpak om arbeidsmarktkrapte tegen te gaan. Meer uren werkt! sluit hierbij aan en draagt bij door via de interventies in dit voorstel deeltijders
te stimuleren meer uren te werken. Waar de overheid zich met voorzieningen richt op
bijvoorbeeld kinderopvang en verlofregelingen, focust het programma op veranderingen
in de arbeidsorganisatie en de sociale norm rond deeltijdwerken. Gezamenlijk worden
zo de diverse belemmeringen op verschillende niveaus aangepakt.
Het gaat onder meer om de volgende maatregelen die ondersteunend zijn aan het project
en de succeskansen van het project vergroten:
• Het kabinet heeft voor inwerkingtreding van de Wet betaald ouderschapsverlof op 2 augustus
2022 het uitkeringspercentage verhoogd van 50% naar 70% van het dagloon.
• Onder andere om de sociale norm rond deeltijdwerken bespreekbaar te maken, start het
kabinet een maatschappelijke dialoog over gendergelijkheid op de arbeidsmarkt. Dit
gebeurt in 2023 en 2024 en er wordt een breed communicatietraject aan opgehangen.40
• SZW werkt doorlopend, in samenwerking met Dienst Toeslagen en de sector, aan een zo
toegankelijk mogelijke kinderopvang. Een belangrijk middel daarin is de kinderopvangtoeslag,
die de drempel verlaagt om arbeid en zorg te combineren. Daarbij is het essentieel
dat zo veel mogelijk mensen op een eenvoudige manier hun toeslag kunnen aanvragen
en wijzigen. Met dat doel heeft SZW een onderzoek uitgevoerd naar een betere dienstverlening
voor mensen met een (al dan niet tijdelijk) verlaagd doenvermogen. Dit is onder meer
het oog op het terugdringen van (hoge) terugvorderingen en niet-gebruik.
• SZW heeft subsidie gegeven voor een aanpak voor contractuitbreiding in de kinderopvangsector
(tot en met juni 2023), waar alle kinderopvangorganisaties mee aan de slag kunnen.
De eerste resultaten zijn veelbelovend: 19 procent van de medewerkers uit de proeftuin
breidde hun contract uit met gemiddeld 5,4 uur per week.
• Eén van de mogelijkheden voor pedagogisch professionals om hun contract uit te breiden
en meer uitdaging te krijgen, is een combinatiebaan. Een combinatiebaan kan binnen
de kinderopvang, bijvoorbeeld wanneer iemand deels als administratief medewerker en
deels als professional op de groep werkt, of wanneer iemand werkzaam is op verschillende
locaties en/of typen van kinderopvang. Ook combinaties buiten de sector zijn mogelijk,
onder meer als BSO-medewerker in de middag en onderwijsassistent tijdens schooltijd.
Kinderopvang werkt! brengt momenteel de kansen en belemmeringen van combinatiebanen
in kaart. Dit najaar worden de resultaten verwacht.
• Samen met sociale partners werkt het kabinet aan pilots voor het behoud van vrouwelijke
medewerkers in de technische sector.
• Het kabinet verkent hoe de meeruren- of voltijdsbonus kan worden ingezet (in zorg
en onderwijs). De meeruren-aanpak van het Ministerie van OCW is om de ervaringen met
het stimuleren van meer uren werken en een meerurenbonus breed te delen en schoolbesturen
in het primair onderwijs verder te ondersteunen die hiermee aan de slag zijn of gaan.41
• Het Ministerie van VWS ondersteunt stichting Het Potentieel Pakken in hun missie om
via verandertrajecten belemmeringen om meer uren te werken binnen de zorg en welzijn
weg te nemen. Daarnaast organiseert de Minister voor Langdurige Zorg en Sport regiobijeenkomsten
voor zorg- en welzijnsorganisaties rondom meer uren werken en de meerurenbonus.
• Sinds 1 januari 2022 is de wet Evenwichtiger verhouding tussen mannen en vrouwen in
bestuur en raad van commissarissen in werking getreden. Dit zou voor werkgevers ook
een stimulans kunnen zijn om vrouwen aan te sporen om meer uren te werken en zo de
doorstroom naar de (sub)top te bevorderen.
• Verder neemt het kabinet diverse andere maatregelen om gendergelijkheid te bevorderen.
Bijvoorbeeld door gelijke beloning tussen mannen en vrouwen te bevorderen. In dat
kader wordt op dit moment gewerkt aan spoedige implementatie van de Europese richtlijn
loontransparantie in Nederlandse wetgeving.
Rail Gent-Terneuzen
Rail Gent-Terneuzen is een project wat uiteenlopende IenW en internationale beleidsdoelstellingen
dient. Als hoofdzakelijk spoorproject stimuleert het de «modal shift»-doelstelling
van het kabinet, waarin goederenvervoer per spoor wordt gestimuleerd om onder andere
congestie op de weg te verminderen. Goederenvervoer per spoor draagt bij aan klimaatdoelstellingen
vanuit het Klimaatakkoord, aangezien de CO2-uitstoot per ton lager is dan per (diesel) aangedreven vrachtauto. Ook vanuit de
EU wordt hierop gestuurd: De Europese Green Deal stuurt aan op een groei van het spoorgoederenvervoer
naar 61 miljoen ton in 2030. De modal-shift ambities zijn ook bevestigd omtrent het
Toekomstbeeld Spoorgoederenvervoer42.
De verbinding Gent-Terneuzen speelt als onderdeel van de North Sea-Mediterranean corridor
een rol in het bredere Europese netwerk. Het project zal middels een herziene Europese
verordening ook onderdeel geworden van het Trans-European Transport Network (TEN-T).43 Dat betekent dat de voorziene infrastructuur conform Europese regelgeving zal moeten
worden aangelegd. Hier spelen duurzaamheidseisen een grote rol. Met de TEN-T verordening
wordt verder invulling gegeven aan de Europese Green Deal.
Het gebied waar het project betrekking op heeft ligt voor een groot deel in Zeeland
(Zeeuws-Vlaanderen). Het project is begonnen als onderdeel van het compensatiepakket
voor Zeeland «Wind in de Zeilen». Het project is daarnaast opgenomen in de NOVEX North
Sea Port District, een bredere maatschappelijk-economische visie op het gebied. Tenslotte
sluit het goed aan bij de Regiodeals vanuit het Ministerie van BZK, waarbij specifiek
geld wordt uitgetrokken voor het versterken van de leefomgeving in North Sea Port
District.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.A.M. Adriaansens, minister van Economische Zaken en Klimaat