Brief regering : Appreciatie voorstel besluit Gemengd Comité CETA
35 154 Goedkeuring van de op 30 oktober 2016 te Brussel tot stand gekomen Brede Economische en Handelsovereenkomst (CETA) tussen Canada, enerzijds, en de Europese Unie en haar lidstaten, anderzijds (Trb. 2017, 13)
Nr. 32 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 december 2023
Graag informeer ik uw Kamer over een voorstel voor een Raadsbesluit betreffende het
standpunt van de Europese Unie (EU) ten aanzien van een conceptbesluit van het Gemengd
Comité ingesteld bij de Brede en Economische Handelsovereenkomst tussen de EU en Canada
(CETA). Dit voorstel heeft de Europese Commissie (Commissie) op 17 november jl. gepubliceerd
(bijlage).
Op 19 oktober 2022 heeft de Commissie een eerste voorstel inzake een mogelijk conceptbesluit
van het CETA Gemengd Comité met de EU lidstaten gedeeld. U bent hierover geïnformeerd
in de kamerbrief van 28 november 2022.1 Op dat moment werd het voorstel nog op technisch niveau besproken en was het niet
openbaar. Het kabinet heeft toegezegd dat zodra er een formeel voorstel ter besluitvorming
voorligt, de Eerste Kamer en de Tweede Kamer over de inhoud van het voorstel zullen
worden geïnformeerd, voorzien van een appreciatie, alvorens er een definitief besluit
wordt genomen in de Raad.2 Met deze brief wordt aan deze toezegging voldaan.
Toelichting op het conceptbesluit
Het conceptbesluit is gebaseerd op artikel 26.1, lid 5, punt e) van CETA, op basis
waarvan het CETA Gemengd Comité besluiten kan vaststellen over de interpretatie van
de bepalingen van deze overeenkomst. In het conceptbesluit van het CETA Gemengd Comité
wordt ingegaan op de nadere uitleg die gegeven moet worden aan een aantal bepalingen
van hoofdstuk 8 van CETA dat gaat over investeringsbescherming. Dit biedt verdere
richting voor de interpretatie van deze bepalingen voor de verdragspartijen en voor
de gerechten die kunnen worden ingesteld voor de beslechting van investeringsgeschillen
tussen investeerders en staten (het Investment Court System) en geschillenbeslechting tussen verdragspartijen. Bij de nadere uitleg blijft een
evenwichtige balans tussen bescherming van investeringen en het recht van verdragspartijen
om in het publieke belang te reguleren het uitgangspunt.
Het conceptbesluit heeft betrekking op de volgende onderwerpen en bijbehorende bepalingen
van CETA:
1. Eerlijke en billijke behandeling
Dit onderdeel betreft de interpretatie van artikel 8.10 van CETA. In dit artikel committeren
de verdragspartijen zich om investeerders en investeringen uit de andere verdragspartij
eerlijk en billijk te behandelen. Het artikel bevat hiervoor een lijst met elementen
die inbreuk zouden maken op een dergelijke behandeling.
Het conceptbesluit geeft nadere uitleg van deze verschillende elementen, zoals wanneer
er sprake is van rechtsweigering jegens een investeerder en een fundamentele inbreuk
op een eerlijke rechtsgang; een duidelijk willekeurige maatregel; gerichte discriminatie
op duidelijk onterechte gronden zoals geslacht, ras of geloofsovertuiging; onjuiste
behandeling jegens investeerders, zoals dwang, bedreiging en intimidatie; en wanneer
sprake is van legitieme verwachtingen als factor bij het vaststellen van een schending
van de eerlijke en billijke behandeling.
Daarnaast wordt herbevestigd dat de lijst met elementen die inbreuk maken op eerlijke
en billijke behandeling uitputtend is.
2. Indirecte onteigening
Artikel 8.12 van CETA biedt investeerders bescherming tegen onrechtmatige directe
en indirecte onteigening. Het conceptbesluit geeft verdere duiding aan de elementen
en omstandigheden die van belang zijn voor het vaststellen of sprake is van indirecte
onteigening, zoals omschreven in bijlage 8-A van CETA. Zo wordt nader verduidelijkt
dat er alleen sprake is van indirecte onteigening als een investeerder «op radicale
wijze is beroofd van het gebruik, genot en de beschikking over zijn investering, alsof
de daaraan verbonden rechten hadden opgehouden te bestaan.» Bij de beoordeling van
de «duur van de maatregel of reeks maatregelen» in de zin van punt 2, onder b), van
bijlage 8-A, moet worden nagegaan of de aantasting van het eigendomsrecht permanent
of tijdelijk is, waarbij het in het laatste geval onwaarschijnlijk is dat sprake is
van een indirecte onteigening, hoewel het enkele feit dat een maatregel permanent
is niet aantoont dat een indirecte onteigening heeft plaatsgevonden. Ook wordt nader
uitgelegd dat het bij redelijke verwachtingen van een investeerder gaat om verwachtingen
die een voorzichtige en geïnformeerde investeerder redelijkerwijs had kunnen koesteren
(zoals bindende schriftelijke toezeggingen van de overheid) en waarop hij of zij zich
bij het doen van de investering heeft gebaseerd.
Verder wordt nadere uitleg gegeven wanneer een maatregel of het effect daarvan op
een investering als «duidelijk buitensporig» moet worden beschouwd, namelijk als het
duidelijk en onmiskenbaar buitensporig is in het licht van de beoogde beleidsdoelstellingen.
Daarnaast wordt expliciet herbevestigd dat maatregelen genomen ter bescherming van
het publieke belang ook maatregelen omvatten om klimaatverandering of de gevolgen
daarvan tegen te gaan. Dergelijke maatregelen vormen geen indirecte onteigening tenzij
ze duidelijk en buitensporig zijn in het licht van de beoogde beleidsdoelstellingen.
3. Klimaatverandering
Met betrekking tot klimaatverandering, wordt in het conceptbesluit nogmaals herbevestigd
dat verdragspartijen hun recht behouden om te reguleren in het publieke belang ter
bescherming van het milieu, zoals geëxpliciteerd in artikel 8.9 van CETA. Hiermee
wordt verder verduidelijkt dat de partijen bij CETA het recht behouden om maatregelen
te nemen of te handhaven, inclusief maatregelen gericht op het beperken of bestrijden
van klimaatverandering en de consequenties ervan. Bovendien wordt richting gegeven
aan de rechters van het op te richten Investment Court System: zij dienen terdege
rekening te houden bij het interpreteren van de bepalingen in het investeringsbeschermingshoofdstuk
van CETA met de verbintenissen van de verdragspartijen onder multilaterale klimaatakkoorden,
waaronder verbintenissen inzake vermindering van broeikasgasemissies.
4. Bescherming van essentiële veiligheidsbelangen
Het conceptbesluit herbevestigt met betrekking tot artikel 28.6 van CETA over nationale
veiligheid dat niets onder het verdrag de verdragspartijen weerhoudt van het treffen
van maatregelen die ze noodzakelijk achten om hun essentiële veiligheidsbelangen te
beschermen in tijd van oorlog of andere noodtoestanden in internationale relaties,
inclusief maatregelen die investeerders kunnen raken.
5. Bescherming van grondrechten
Het conceptbesluit verduidelijkt dat het recht van de partijen om te reguleren in
het publieke belang, zoals opgenomen in artikel 8.9 van CETA, ook de maatregelen omvat
ter bescherming van de grondrechten zoals vastgelegd in de Universele Verklaring van
de Rechten van de Mens.
6. Berekening van financiële schade als resultaat van claims van investeerders
Artikel 8.39.3 van CETA geeft verdere richtlijnen voor rechters onder het Investment
Court System voor het berekenen van de schadevergoeding indien claims van investeerders
onder CETA gegrond worden verklaard. Het conceptbesluit verduidelijkt dat de schadevergoeding
alleen vergoeding van de daadwerkelijke schade bedraagt die toe te rekenen is aan
de schending van CETA door een verdragspartij. En dat deze alleen gebaseerd kan worden
op door partijen in het geschil aangevoerde argumenten. Hierbij neemt het arbitraal
tribunaal in aanmerking of er sprake is van medeschuld van de investeerder en/of verzuim
om de schade te beperken, eerdere ontvangen compensatie of teruggave van eigendom
of intrekking of wijziging van de maatregel die schade berokkent.
Kabinetsappreciatie van het conceptbesluit en verdere besluitvorming
Het kabinet staat positief tegenover het conceptbesluit. De verdere uitleg van begrippen
in CETA geeft meer duiding en reflecteert de bestaande jurisprudentie ten aanzien
van investeringsstandaarden conform het internationaal recht. Ook herbevestigt deze
het recht van verdragspartijen om in het publieke belang te reguleren.
Het kabinet is daarom voornemens in te stemmen met het voorgestelde Raadsbesluit voor
het in te nemen standpunt namens de EU in het CETA Gemengd Comité over dit conceptbesluit.
Naar verwachting zal de Raad hierover begin 2024 beslissen. Na de vaststelling van
het Raadsbesluit voor het in te nemen standpunt namens de EU, is het aan het CETA
Gemengd Comité om het conceptbesluit in onderlinge overeenstemming tussen de EU en
Canada en volgens een schriftelijke procedure als voorzien in het Reglement van Orde
van het comité vast te stellen.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, G.E.W. van Leeuwen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
G.E.W. van Leeuwen, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking