Brief regering : Voortgang implementatie derogatiebeschikking mest en implementatie nutriënten-verontreinigde gebieden
33 037 Mestbeleid
Nr. 521
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 december 2023
In deze Kamerbrief informeer ik u, in afstemming met de Minister van Infrastructuur
en Waterstaat, over de implementatie van de voorwaarden in de derogatiebeschikking1 die per 1 januari 2024 in regelgeving moeten zijn vastgelegd. Deze beschikking, waarin
ook de te nemen maatregelen zijn vastgesteld, is op 30 september 2022 vastgesteld
door de Europese Commissie en uw Kamer is over de inhoud ervan geïnformeerd. Een aantal
voorwaarden uit de derogatiebeschikking grijpt substantieel in op de agrarische bedrijfspraktijk,
maar het is mij na mijn aantreden als Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
snel gebleken dat een pragmatische en praktische invulling van de inhoud en timing
van de voorwaarden op zeer grote bezwaren van de Europese Commissie stuitte, en dat
daarmee zelfs de hele derogatie op het spel zou kunnen worden gezet.2
De derogatiebeschikking, die geldt voor de jaren 2022–2025, voorziet vanaf 2023 in
een stapsgewijze, jaarlijkse afbouw van de omvang van de extra plaatsingsruimte voor
graasdiermest bovenop de norm van 170 kg stikstof per hectare en stelt een aantal
aanvullende voorwaarden.3 Zonder deze derogatiebeschikking zou de extra plaatsingsruimte vanaf 2022 volledig
zijn vervallen en zou vanaf dat moment de norm van 170 kg stikstof per hectare hebben
gegolden op de ruim 15.000 derogatiebedrijven. Ik informeer u over de definitieve
aanwijzing van de met nutriënten verontreinigde gebieden (hierna: NV-gebieden) en
zones rondom Natura 2000-gebieden, waar vanaf 2024 een lagere stikstofgebruiksnorm
voor dierlijke mest gaat gelden. Ook is opgenomen welke extra maatregel gaat gelden
in grondwaterbeschermingsgebieden gelegen in gebieden met nitraat verontreiniging
in het grondwater. Bovenstaande voorwaarden uit de derogatiebeschikking worden verwerkt
in een wijziging van de Uitvoeringsregeling meststoffenwet (hierna: Urm), die voor
1 januari 2024 wordt gepubliceerd in de Staatscourant. Hierin wordt ook het eerder
aangekondigde afbouwpad4 voor de hogere gebruiksnorm dierlijke mest bij een derogatievergunning in de komende
twee jaar vastgelegd.
Met de aanwijzing van de NV-gebieden en de gebieden rond Natura 2000-gebieden en de
bekendmaking van de verlaging van de mestproductieplafonds (waarover de Kamer in een
gelijktijdig verstuurde separate brief met kenmerk DGA-PAV/41273951 wordt geïnformeerd)
zijn alle maatregelen uit de derogatiebeschikking die vanaf 1 januari 2024 moeten
gaan gelden, doorgevoerd. Ik heb het al vaker gezegd en geschreven: deze maatregelen
hebben een grote impact op de hele agrarische sector. Tegelijkertijd zijn het ook
belangrijke stappen die we samen zetten om de kwaliteit van ons grond- en oppervlaktewater
te verbeteren en draagt het bij aan het behalen van de doelen uit de Nitraatrichtlijn
en Kaderrichtlijn Water (KRW).
Bij het aanwijzen van de NV-gebieden heb ik ernaar gestreefd te komen tot een zo gedetailleerd
mogelijke aanwijzing voor oppervlaktewater, waarmee aanwijzing gericht wordt toegepast
waar dit nodig is voor de verbetering van de waterkwaliteit. De maatregelen die genomen
moeten worden in NV-gebieden, welke direct voortvloeien uit de derogatiebeschikking,
zijn namelijk ingrijpend. Met deze gedetailleerde aanwijzing wordt voorkomen dat een
nog groter areaal van Nederland dan nu voorzien wordt aangewezen als NV-gebied (zoals
in de beschikking is opgenomen als de aanwijzing niet tijdig zou worden uitgevoerd5), en dat daar maatregelen getroffen moeten worden terwijl de waterkwaliteit daar
geen aanleiding toe geeft.
In 2023 zijn voor oppervlaktewater NV-gebieden op waterschapsniveau aangewezen. Deze
schaalgrootte is naar de mening van het kabinet te groot voor de definitieve aanwijzing
in 2024, omdat dit ertoe zou kunnen leiden dat grote gebieden van Nederland aangewezen
worden als NV-gebied terwijl de kwaliteit van het oppervlaktewater daar geen aanleiding
toe geeft. Vandaar dat er intensieve gesprekken met de Europese Commissie zijn gevoerd
om te realiseren dat we de definitieve aanwijzing voor oppervlaktewater in 2024 op
een veel gedetailleerder niveau kunnen doen, namelijk dat van toestroomgebieden van
de KRW-waterlichamen. Hierbij zal ook de aanwijzing van de beheergebieden van de drie
waterschappen die in 2023 zijn aangewezen worden herzien op dit meer gedetailleerde
schaalniveau. Uit gesprekken met boeren en hun vertegenwoordigende organisaties is
mij gebleken dat dit ook hun nadrukkelijke wens is.
Ik vind het aanwijzen van gebieden op dit detailniveau zo belangrijk omdat het ruimte
geeft aan boeren. Ik ben voornemens om de inzet van boeren voor het verbeteren van
de waterkwaliteit in NV-gebieden te stimuleren, om er zo snel mogelijk voor te zorgen
dat de waterkwaliteit in deze gebieden op orde komt. Daarvoor wil ik in kaart brengen
welke mogelijkheden agrariërs in hun bedrijfsvoering hebben om de uitspoeling van
nutriënten naar het oppervlaktewater verder te verminderen. Op basis daarvan kunnen
boeren zelf, al dan niet in samenwerkingsverbanden, keuzes maken om te sturen op vermindering
van uitspoeling van nutriënten naar oppervlaktewater door hun bedrijf. Ik zal het
CDM vragen om deze mogelijkheden, gespecificeerd naar de omstandigheden in de verschillende
NV-gebieden, in kaart te brengen. Hierbij zal ik ook de waterschappen betrekken en
boeren die hier (in gezamenlijkheid) al stappen op hebben gezet. Daarbij zal ik best
practices ophalen. Vervolgens zal ik actief de boeren in deze gebieden hierover informeren.
Om te komen tot dit schaalniveau heb ik sinds dit voorjaar afstemming gezocht met
waterschappen en provincies. Zij brengen de regionale waterkwaliteit in beeld en hebben
hier dus veel informatie over beschikbaar net als over de hydrologische situatie in
de gebieden. Deze informatie over waterkwaliteit en de hydrologische situatie in de
gebieden is door mij als basis gebruikt voor mijn aanwijzing van de NV-gebieden. Ik
ben de waterschappen en provincies erkentelijk voor hun inzet en bijdrage aan dit
traject. Dit proces om de toestroomgebieden voor de NV-gebieden op een zo klein mogelijk
schaalniveau te bepalen was complex en intensief, en heeft daarmee enige tijd gevergd.
Daarnaast wilde ik de wijze waarop we de voorwaarden implementeren eerst afstemmen
met de Europese Commissie, waar zoals eerder aangegeven intensieve gesprekken voor
gevoerd zijn. Dat maakt dat de aanwijzing van de NV-gebieden laat dit jaar bekend
worden.
Ik heb de overtuiging dat we met deze aanwijzing van de NV-gebieden op dit gedetailleerde
schaalniveau binnen de kaders van de derogatiebeschikking het uiterste hebben bereikt.
Ik realiseer me dat er breed in de samenleving en in de (gewijzigde) Tweede Kamer
zorgen leven over maatregelen die complex uitwerken in de agrarische bedrijfspraktijk.
En dat met de in deze brief genoemde maatregelen de sector wederom wordt geconfronteerd
met ingrijpende aanvullende maatregelen. Dit laat onverlet dat deze voorwaarden uit
de derogatiebeschikking verplicht zijn en bijdragen aan het realiseren van de doelen
van de Nitraatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Daarom kies ik ervoor nu op deze
wijze de NV-gebieden te implementeren. Ik geef de Kamer daarbij de volgende overwegingen
mee op basis waarvan ik dit besluit heb genomen. Indien er geen aanwijzing van NV-gebieden
zou plaatsvinden door Nederland vóór 1 januari 2024, voorziet de derogatiebepaling
erin welke gebieden per 1 januari 2024 als NV-gebied worden aangewezen (bindende bepaling).6 Dat zou neerkomen op een aanwijzing van bijna heel Nederland als NV-gebied, met uitzondering
van het rivierengebied. Verder wil ik benadrukken dat een aanwijzing op een ander
schaalniveau, bijvoorbeeld waterschapsniveau, als gevolg heeft dat gebieden binnen
deze waterschappen zullen worden aangewezen, en boeren daar maatregelen zullen moeten
treffen, terwijl de waterkwaliteit van het oppervlaktewater daar geen aanleiding toe
geeft.
Eerder heb ik u geïnformeerd over de verwachte ecologische effecten van de implementatie
van de derogatiebeschikking die is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research
(hierna: WEnR).7 De onderzoekers beschreven de volgende gunstige ontwikkelingen:
− De onderzoekers verwachten dat de snellere afbouw van derogatie in NV-gebieden en
de 20%-verlaging van de totale stikstofgebruiksnorm in 2025 zorgen voor een duidelijke
verbetering van het grond- en oppervlaktewater in de aangewezen gebieden voor stikstof.
Een risico bij de afbouw van de derogatie op de waterkwaliteit is dat grasland wordt
omgezet in bouwland en gewassen worden geteeld die een hogere uitspoeling naar het
grondwater tot gevolg hebben. Om het omzetten van grasland naar bouwland te voorkomen
is de Subsidieregeling Behoud grasland ingesteld.
− Het berekende effect op de uit- en afspoeling van fosfor is kleiner dan het effect
op de stikstofuitspoeling.
− Het is de verwachting dat de maatregelen ook zullen bijdragen aan het verkleinen van
de belasting met stikstof van de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
− Ook zullen de maatregelen naar verwachting bijdragen aan het verlagen van broeikasgasemissies
van methaan en lachgas.
− Met de maatregelen zal worden bijgedragen aan de opgaven voor waterkwaliteit, stikstof,
natuur en klimaat, en de doelen die daarvoor zijn geformuleerd in het Nationaal Programma
Landelijk Gebied.
Hieronder ga ik per onderdeel van de beschikking in op de uitwerking van de maatregelen.
Afbouwpad derogatie
Zoals eerder is gemeld bevat de derogatiebeschikking8 een afbouwpad tot en met 2025 voor de hoeveelheid dierlijke mest die boeren mogen
uitrijden over het land. Met ingang van 2026 zal Nederland geen derogatie meer aanvragen
bij de Europese Commissie en geldt voor heel Nederland de (reguliere) gebruiksnorm
uit de Nitraatrichtlijn van 170 kg stikstof per hectare voor dierlijke mest (art.
5, eerste lid, onder e. derogatiebeschikking).
Het afbouwpad voor de derogatie is begonnen in 2023. In de wijziging van de Urm ter
implementatie van de derogatiebeschikking voor het jaar 2024 worden de twee laatste
stappen van het afbouwpad voor 2024 en voor 2025 opgenomen. Hiermee zijn voor de komende
twee jaren de verder verlaagde gebruiksnormen voor dierlijke mest op derogatiebedrijven
met een derogatievergunning geïmplementeerd in regelgeving. De periode waarin de derogatievergunning
kan worden aangevraagd loopt voor het jaar 2024 van 1 februari tot en met 29 februari.
Agrariërs met een derogatievergunning hebben tot 1 maart 2024 om de benodigde gegevens
uit hun mestboekhouding in te dienen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(hierna: RVO). Agrariërs zonder derogatievergunning zijn niet verplicht deze mestboekhouding
in te dienen.
Voor derogatiebedrijven bestaat de mogelijkheid gebruik te maken van de Subsidieregeling
Behoud grasland, waarbij geldt dat de hoogte van de subsidie afhankelijk is van de
vermindering van de hoeveelheid plaatsingsruimte. Bedrijven die bijvoorbeeld geconfronteerd
worden met het snellere afbouwpad of met het niet meer gebruik kunnen maken van derogatie,
komen in aanmerking voor een hogere vergoeding.
Aanwijzing van met nutriënten verontreinigde gebieden
Uit de derogatiebeschikking vloeit voort dat Nederland in drie fasen NV-gebieden moet
aanwijzen, met een eerste aanwijzing in 2022, een tweede, ruimere aanwijzing vanaf
1 januari 2023 en een definitieve, meest ruime aanwijzing per 1 januari 2024. In 2022
zijn de zand- en lössgronden in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant
en Limburg aangewezen, op basis van de negatieve beoordeling van de grondwaterkwaliteit
voor nitraat.9 Deze gebieden komen overeen met de gebieden waarvoor tot 2022 reeds een lagere derogatiegebruiksnorm
voor dierlijke mest gold dan voor de rest van Nederland. In 2023 zijn aanvullend drie
gebieden aangewezen op basis van de KRW-beoordeling van de oppervlaktewaterkwaliteit
voor stikstof en fosfor, dit betreft de gebieden van het Hoogheemraadschap Hollands
Noorderkwartier, Hoogheemraadschap Delfland en Waterschap Brabantse Delta.10
Bij deze eerdere aanwijzingen zijn ook maatregelen geïmplementeerd voor derogatiebedrijven
in NV-gebieden, zoals het snellere afbouwpad van de hogere gebruiksnorm voor dierlijke
mest, verplichting tot het inzaaien van vanggewassen en voorwaarden aan het scheuren
van grasland. Met ingang van 2024 wordt in de aangewezen NV-gebieden de totaal gebruiksnormen
voor stikstof voor percelen in deze gebieden met 5% verlaagd. Deze verlaging met 5%
is de eerste stap richting aanvullende maatregelen waaronder een verdere verlaging
van totale gebruiksnorm voor stikstof met ingang van 2025 naar een korting van 20%.
De derogatiebeschikking benoemt twee invalshoeken voor de definitieve aanwijzing van
NV-gebieden met ingang van 2024: de verontreiniging van het grondwater en de verontreiniging
van het oppervlaktewater. Omdat het proces van verontreiniging voor grond- en oppervlaktewater
verschilt, is ook sprake van een andere manier van aanwijzen. De derogatieverplichting
bevat een aantal criteria waarmee bij de aanwijzing rekening moet worden gehouden.
Bij het proces waarin deze criteria zijn vertaald naar de Nederlandse situatie en
vervolgens tot het oordeel of een gebied wel of niet wordt aangewezen als NV-gebied,
heb ik mijn uiterste best gedaan om alleen die gebieden aan te wijzen als NV-gebied
waar dit ook echt blijkt uit de beschikbare data. Deze keuzes zijn in afstemming met
het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gemaakt, waarbij advies is gevraagd
aan vertegenwoordigers van de Unie van Waterschappen en het Interprovinciaal Overleg.
Hieronder licht ik dit proces op hoofdlijnen toe. Bijlage 1 bevat de letterlijke tekst
uit de derogatiebeschikking, een overzicht van het proces om invulling te geven aan
deze verplichting en alle daarbij gemaakte keuzes.
Ik wil bereiken dat de maatregelen ook echt ingrijpen op die gebieden waar de waterkwaliteit
nog niet op orde is. Dat doet het meeste recht aan de situatie in het betreffende
gebied en de maatregelen die de betreffende agrariërs moeten nemen. Ik hoop dat het
gedetailleerde schaalniveau een agrariër, of groepen van agrariërs, ook stimulans
geeft om (samen) te werken aan de verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater.
Als de waterkwaliteit in een NV-gebied verbetert en de waterkwaliteitsnormen worden
gehaald, kan dit ervoor zorgen dat een gebied in de toekomst niet meer als NV-gebied
hoeft te worden aangewezen. Deze aanwijzing van de NV-gebieden geldt in ieder geval
voor de resterende looptijd van de derogatiebeschikking. Hoe met de aanwijzing van
de NV-gebieden zal worden omgegaan na 2025, is aan een nieuw kabinet.
Grondwater
Voor de vertaling van de criteria in de derogatiebeschikking voor een aanwijzing van
NV-gebieden op basis van verontreiniging van grondwater (zie bijlage 1) heb ik een
advies aan de Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (hierna: CDM) gevraagd. De
CDM heeft advies gegeven over de te gebruiken gegevens, het schaalniveau van de aanwijzing
en de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan de criteria (bijlage 2). Het advies
van de CDM zal ik opvolgen.
Op basis van de criteria voor aanwijzing van de NV-gebieden vanuit grondwater (er
is sprake van een verontreiniging van grondwater door nitraat of van een risico op
verontreiniging van grondwater door nitraat) worden conform advies van de CDM met
ingang van 2024 geen nieuwe gebieden aangewezen voor grondwater ten opzichte van de
voor 2023 al aangewezen gebieden. Gebieden waar de norm voor nitraat van 50 mg/liter
in het grondwater gemiddeld over de afgelopen zes jaar wordt overschreden, zijn reeds
aangewezen en worden met ingang van 2024 opnieuw aangewezen (Bijlage 3, Figuur B3.1).
Dit betreft de al in 2022 als NV-gebied aangewezen zand- en lössgronden in de provincies
Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg (zuidelijk en centraal gelegen
zand- en lössgronden). Ook het criterium risico op verontreiniging leidt niet tot
een aanvullende aanwijzing voor grondwater. In navolging van het advies van de CDM
wordt dit criterium zo ingevuld dat gebieden zouden moeten worden aangewezen indien
de gemiddelde nitraatconcentratie in het grondwater meer dan 37,5 mg/l is en deze
concentratie sinds 2007 een stijgende trend vertoont. Deze invulling sluit aan bij
de systematiek onder de Grondwaterrichtlijn (nr. 2006/118/EG).
Oppervlaktewater:
Schaalgrootte aanwijzing
Anders dan voor het grondwater, is voor oppervlaktewater wel een wijziging voorzien
ten opzichte van de aanwijzing van 2023, waardoor een groter aantal gebieden zal worden
aangewezen. Zoals gezegd heb ik gekozen voor een gedetailleerd schaalniveau voor de
aanwijzing van de NV-gebieden, te weten op het niveau van het KRW-oppervlaktewaterlichaam en het bijbehorende toestroomgebied. Ik heb WEnR gevraagd mij een advies
te geven11, waarbij de waterschappen, waar mogelijk in het korte tijdsbestek, hun expertise
hebben aangedragen. De definitieve toestroomgebieden zijn door WEnR bepaald volgens
de door mij vastgestelde procedures (zie bijlage 1). Op basis daarvan zal ik de toestroomgebieden
vaststellen zoals in de kaart in bijlage 3, Figuur B3.2 is opgenomen.
De KRW-oppervlaktewaterlichamen zijn gekoppeld aan een gebied dat afwatert op het
KRW-oppervlaktewaterlichaam. Hiermee is een landsdekkende kaart van toestroomgebieden
opgesteld. Daarbij zijn op enkele plekken KRW-oppervlaktewaterlichamen geclusterd
tot één toestroomgebied of juist gesplitst in meerdere toestroomgebieden, waardoor
gebieden hydrologisch goed afgebakend zijn en zodoende wordt aangesloten bij de situatie
in het veld.
Selectie van waterlichamen en gebieden
Voor de beoordeling van de waterkwaliteit is uitgegaan van een beoordeling van de
afzonderlijke KRW-oppervlaktewaterlichamen. Zowel de beoordeling van de toestand van
de oppervlaktewaterkwaliteit als de aanwijzing van oppervlaktewaterlichamen, sluit
aan op de methodiek van de KRW. WEnR heeft volgens de door mij vastgestelde methodiek
aangegeven welke gebieden als NV-gebied worden aangewezen (bijlage 1), op basis van
de door Deltares aangeleverde dataset van de KRW-oordelen uit het Waterkwaliteitsportaal12, waarvoor de waterschappen en Rijkswaterstaat data aanleveren volgens de KRW-systematiek.
Bij de aanwijzing van de NV-gebieden is ook opnieuw een beoordeling gemaakt van de
verontreiniging in 2023 al aangewezen gebieden in de beheersgebieden van de drie waterschappen
Hoogheemraadschap van Delfland, Brabantse Delta, Hollands Noorderkwartier.
Stap 1: Per KRW-oppervlaktewaterlichaam wordt vastgesteld of er sprake is van verontreiniging.
Als beide nutriënten, dus stikstof en fosfor, in een waterlichaam niet voldoen aan
de norm van de KRW wordt aangenomen dat het toestroomgebied van dat waterlichaam met
nutriënten verontreinigd is.
Stap 2: Een toestroomgebied is ook met nutriënten verontreinigd als één van beide
nutriënten (stikstof of fosfor) niet voldoet en tevens de ecologische beoordeling
(voor de meest relevante biologische parameter) niet voldoet. Op laatstgenoemde wijze
wordt invulling gegeven aan het criterium «gevaar lopen te worden verontreinigd».
Stap 3: Vervolgens wordt rekening gehouden met de belasting vanuit de landbouw. Voor
de wateren die voor stikstof én fosfor verontreinigd zijn, geldt dat minimaal één
van de twee nutriënten voor meer dan 19% van de nationale belasting vanuit de landbouw
afkomstig moet zijn. Dit percentage volgt uit de derogatiebeschikking (artikel 4,
onder 1). Voor wateren die voor stikstof óf fosfor verontreinigd zijn, is voor het
betreffende nutriënt gekeken of de verontreiniging voor meer dan 19% afkomstig is
vanuit de landbouw. De berekening van de landbouwbelasting is uitgevoerd op het schaalniveau
van de waterschappen, omdat op dat schaalniveau over heel Nederland voldoende betrouwbare
gegevens beschikbaar waren.13
Kaart met nutriënten-verontreinigde gebieden
In bijlage 3 is de aanwijzing van de NV-gebieden weergegeven in twee kaarten. Er is
onderscheid gemaakt tussen de aanwijzing op grond van de kwaliteit van grondwater
(Bijlage 3, Figuur B3.1) en oppervlaktewater (Bijlage 3, Figuur B3.2).
Of een perceel binnen een NV-gebied valt wordt bepaald op basis van een topografisch
perceel, waarbij geldt dat indien een perceel voor de helft of meer in een NV-gebied
ligt, dit binnen het NV-gebied valt. RVO zal dit zo snel mogelijk na publicatie van
de Urm voor elk topografisch perceel zichtbaar maken in Mijnpercelen.
Maatregelen in nutriënten-verontreinigde gebieden
Voor de topografische percelen die voor de helft of meer in een NV-gebied liggen dienen
agrariërs die deelnemen aan derogatie het afbouwpad te hanteren dat sneller afbouwt
naar 170 kg N/ha dierlijke mest in 2026. Dit betekent dat zij in 2024 210 kg N/ha
mest mogen plaatsen, en in 2025 190 kg N/ha. Derogatiebedrijven die een sneller afbouwpad
krijgen, kunnen een grotere aanvullende tegemoetkoming aanvragen via de Subsidieregeling
Behoud grasland bij afbouw derogatie. Daarnaast zijn derogatiebedrijven op klei en
veengronden verplicht een vanggewas na maïs toe te passen per 1 oktober en worden
in deze NV-gebieden voor derogatiebedrijven voorwaarden gesteld aan het scheuren van
grasland.
In de derogatiebeschikking is opgenomen dat de totaal stikstofgebruiksnorm gradueel
verlaagd moet worden met 20% in 2025 ten opzichte van de gebruiksnormen zoals opgenomen
in Bijlage 1 van het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn14. Dit betekent dat er ook in 2024 een stap nodig is, om de verlaging gradueel te laten
zijn. Voor de topografische percelen in de NV-gebieden worden de stikstofgebruiksnormen
voor alle gewassen met ingang van 2024 verlaagd. Dit geldt voor alle agrariërs in
NV-gebieden, dus ongeacht of de agrariër wel of geen gebruik maakt van derogatie.
In 2024 geldt een verlaging van 5% ten opzichte van de totaal stikstofgebruiksnorm
in 2023 voor teelten op percelen in NV-gebieden, hiermee wordt gradueel toegewerkt
naar de in de derogatiebeschikking opgenomen verlaging van de stikstofgebruiksnormen
naar 20% per 2025 in een NV-gebied aangewezen op grond van verontreiniging met stikstof.
Het gaat daarbij om de stikstofgebruiksnormen die zijn genoemd in tabel 1 van bijlage
A van de Urm.
Bij de maatregelen voor 2024 wordt geen onderscheid gemaakt naar de aanleiding voor
de aanwijzing van een NV-gebied. Dit betekent dat ook indien een NV-gebied alleen
wordt aangewezen vanwege een verontreiniging van oppervlaktewater met fosfor (waarbij
de biologie ook niet op orde is), in 2024 ook een verlaging van 5% gaan gelden op
de stikstofgebruiksnorm in tabel 1, bijlage A bij de Urm. Het is op dit moment als
gevolg van de bepalingen in de derogatiebeschikking niet mogelijk om de verlaging
van de stikstofgebruiksnorm voor de gebieden met een verontreiniging vanuit fosfor
los te laten en in plaats daarvan te kiezen voor een andere maatregel met positief
effect op de verlaging met nutriënten. Ik ben voornemens om te bekijken of per 2025,
na afstemming met de EC, wel specifieke maatregelen getroffen kunnen worden waarmee
fosforverontreiniging wordt verminderd, als (mogelijk deels) alternatief voor de verdere
verlaging van 20% ten opzichte van de stikstofgebruiksnorm in tabel 1, bijlage A bij
de Urm. Ik ga een advies vragen aan de CDM om te komen tot gerichte maatregelen ter
vermindering van de verontreiniging met fosfor in deze gebieden. Ik stem dit ook af
met de waterschappen.
Aanvullende maatregelen in de grondwaterbeschermingsgebieden
Sinds 1 januari 2023 is het op percelen in grondwaterbeschermingsgebieden niet langer
mogelijk de hogere gebruiksnorm van de derogatie te gebruiken. Daarnaast verplicht
de derogatiebeschikking Nederland om uiterlijk op 1 januari 2024 in de grondwaterbeschermingsgebieden
die liggen in gebieden waar het grondwater door nutriënten is verontreinigd een pakket
verplichte maatregelen toe te passen om de nutriëntenbelasting te verminderen. Voor
de invulling van het pakket aan verplichte maatregelen in grondwaterbeschermingsgebieden
waar het grondwater is verontreinigd door nitraten, kies ik voor een combinatie van
een generieke verplichte maatregel met ingang van 1 januari 2024 met aanvullende gebiedsgerichte
maatregelen vanaf 2025 in de grondwaterbeschermingsgebieden die zijn gelegen in NV-gebieden
voor grondwater. De generieke verplichte maatregel wordt ingevuld door een extra verlaging
van 5% van de stikstofgebruiksnorm in 2024 ten opzichte van tabel 1 bijlage A van
de Urm. Hiermee komt de totale verlaging van de stikstofgebruiksnorm in deze gebieden
uit op 10%. Deze verlaging gaat gelden voor teelten op topografische percelen in grondwaterbeschermingsgebieden
die voor de helft of meer liggen in een NV-gebied dat is aangewezen vanuit grondwater.
De invulling van de aanvullende vrijwillige gebiedsgerichte maatregelen wordt nadrukkelijk
in samenwerking met de betreffende provincies opgepakt. In de Kamerbrief van 6 juli
202315 is aangegeven dat de aanpak in de grondwaterbeschermingsgebieden vanuit de bestuursovereenkomst
«aanvullende aanpak nitraatuitspoeling uit agrarische bedrijfsvoering in specifieke
grondwaterbeschermingsgebieden» (BO nitraat) zal landen in de provinciale gebiedsprogramma’s
van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (hierna: NPLG). In de tussentijd wordt
de afstemming over de aanpak in deze gebieden voortgezet via het overleg vanuit het
BO nitraat. Ik hoop dat met gebiedsgerichte aanpakken gerichte keuzes gemaakt kunnen
worden voor maatregelen die passend en proportioneel zijn in betreffende grondwaterbeschermingsgebieden
en die opgenomen kunnen worden in de Provinciale Programma’s Landelijk Gebied. Mocht
dit per 1 januari 2025 onvoldoende vormgegeven kunnen worden, dan verwacht ik dat
aanvullende generieke maatregelen genomen zullen moeten worden vanuit de mestwetgeving
om te voldoen aan de derogatiebeschikking. Hierover zal medio 2024 besluitvorming
plaatsvinden.
Derogatievrije zones rondom Natura 2000-gebieden
Sinds 1 januari 2023 is het op percelen in Natura 2000-gebieden niet langer mogelijk
een hogere gebruiksnorm dierlijke mest op grond van een derogatievergunning te verkrijgen.16 In de derogatiebeschikking is opgenomen dat met ingang van 1 januari 2024 ook geen
derogatievergunning meer mag worden verstrekt voor percelen die binnen een bufferzone
liggen rondom de grens van een Natura 2000-gebied waar de kritische stikstofbelasting
voor stikstofdepositie wordt overschreden. In de derogatiebeschikking worden deze
zones gedefinieerd als de zones zoals gespecificeerd in het NPLG. Per 1 januari 2024
zullen er echter nog geen zones zijn aangewezen in het kader van het NPLG. Om te voorkomen
dat daarmee niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de derogatiebeschikking, heb
ik daarom in overleg met de Europese Commissie besloten specifiek voor de komende
twee jaar, vooruitlopend op het NPLG, derogatievrije zones rond Natura 2000-gebieden
aan te wijzen. Deze maatregel vanuit het Rijk draagt bij aan het aanpakken van de
stikstofdoelen in het NPLG. Provincies kunnen rekening houden met de maatregel en
de effecten ervan in hun gebiedsprogramma’s.
Ik heb aan WEnR gevraagd wat op basis van de beschikbare kennis en onderzoeken een
realistische breedte is voor een derogatievrije zone rond een Natura 2000-gebied waarin
de kritische depositiewaarde (KDW) wordt overschreden. WEnR komt in het advies tot
een afstand van 250 meter van de grens van een Natura 2000-gebied waar de KDW wordt
overschreden (zie bijlage 4). In bijlage 5 zijn de Natura2000-gebieden waar de KDW
wordt overschreden aangeven.17 Binnen deze afstand is vastgesteld dat een verminderde uitstoot van stikstof door
veldemissies effect heeft op de depositie in het naburige Natura 2000-gebied. Dit
draagt bij aan de opgave die er ligt om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden
te verminderen.
Dit betekent dat op topografische percelen die voor de helft of meer in die derogatievrije
zone liggen, in 2024 en 2025 niet meer dierlijke mest mag worden opgebracht dan 170
kg N/ha. Derogatiebedrijven die te maken krijgen met deze maatregel, kunnen een tegemoetkoming
aanvragen via de Subsidieregeling Behoud grasland bij afbouw derogatie.
RVO zal zo snel mogelijk na publicatie van de Urm zichtbaar maken welke topografische
percelen in een derogatievrije zone vallen rond aangewezen Natura 2000-gebieden op
basis van de uitkomst van dit onderzoek, zodat voor iedere agrariër zichtbaar is of
topografische percelen wel of niet in een derogatievrije zone liggen.
Aansluiting bij het Nationaal Programma Landelijk Gebied
Het NPLG heeft voor waterkwaliteit als doel de restopgave voor de landbouw van de
KRW aan te pakken.18 Voor verbetering van de oppervlakte- en de grondwaterkwaliteit wordt daarom nadrukkelijk
de verbinding gezocht met integratie van de waterkwaliteit in de integrale gebiedsgerichte
aanpak voor het landelijk gebied. Met de implementatie van bovengenoemde voorwaarden
van de derogatiebeschikking wordt de restopgave van de landbouw voor waterkwaliteit
in het NPLG verkleind. De handreiking Gebiedsprogramma’s NPLG zal worden geactualiseerd.
Hierin wordt voor de gebiedsprogramma’s een toelichting gegeven hoe bovengenoemde
maatregelen bij kunnen dragen aan de gebiedsprocessen en de restopgave voor de waterkwaliteit.
Tot slot
Met de gedetailleerdere schaalgrootte van de aanwijzing van de NV-gebieden op toestroomgebied
van KRW-waterlichaamniveau is meer gedetailleerd inzichtelijk in welke gebieden de
oppervlaktewaterkwaliteit verbetering behoeft. Ik wil mij, in gezamenlijkheid met
de sector, inzetten voor deze verbetering van de waterkwaliteit, zodat het areaal
NV-gebieden in de toekomst naar verwachting afneemt. Medio december zal de wijziging
van de Urm, waarmee de inhoud van deze brief in een ministeriële regeling wordt geregeld,
door mij worden gepubliceerd om tijdig, vóór 1 januari 2024, aan de voorwaarden van
de derogatieschikking te voldoen. Daarbij is 10 december a.s. de uiterlijke datum
waarop ik de regeling, met de gemaakte keuzes, voor publicatie aan moet bieden.
Na publicatie van de wijziging van de Urm, waarin naast de aanwijzing van de NV-gebieden
ook de maatregelen die daar gaan gelden zijn opgenomen, zal op de website van RVO
meer informatie te vinden zijn over bovengenoemde implementatie van maatregelen en
over de wijze waarop voor 2024 een derogatievergunning kan worden aangevraagd.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Indieners
-
Indiener
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.