Brief regering : Beleidsreactie op WODC-onderzoek "Vergelijkend onderzoek Italiaans 41-bis detentieregime"
24 587 Justitiële Inrichtingen
Nr. 925
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 november 2023
In het coalitieakkoord is een vergelijking aangekondigd van de omstandigheden in de
extra beveiligde inrichting (EBI) in Vught en het Italiaanse gevangenisregime.1 Op 27 juni jl. ontving uw Kamer het onderzoek «Vergelijkend onderzoek Italiaans 41-bis
detentieregime».2 Het onderzoek is in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
(WODC) uitgevoerd door de Erasmus Universiteit Rotterdam in samenwerking met de Vrije
Universiteit Amsterdam. Dit onderzoek is voor de Nederlandse context specifiek gericht
op de EBI.
Ik ben de onderzoekers zeer erkentelijk voor hun gedegen en uitgebreide rapport, dat
naast een zorgvuldige vergelijking van de regimes ook een reflectie bevat over de
werking van deze regimes. Voor mij is de belangrijkste conclusie dat veel van de werkzame
elementen van het Italiaanse regime reeds in Nederland zijn geïmplementeerd, of worden
voorgesteld met het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet
in verband met aanvullende maatregelen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens
detentie, dat in de Tweede Kamer aanhangig is.3 De onderzoekers doen geen aanbevelingen tot het overnemen van bepaalde elementen
uit het Italiaanse stelsel. Wel vragen de onderzoekers aandacht voor de onbekendheid
van de werking, effecten en neveneffecten van de reeds ingevoerde en voorgestelde
maatregelen. In Italië is veel geïnvesteerd in de intelligence functie: hierop zet
Nederland ook belangrijke stappen met het inrichten van een Detentie Intelligence
Unit (DIU). Het onderzoek geeft aanleiding tot vervolgonderzoek naar de Nederlandse
«exit-strategie» voor deze doelgroep, rekening houdend met de gehardheid van deze
criminelen en de veiligheidsrisico’s die ook na detentie aanwezig zijn. Dit onderzoek
moet rekening houden met de lessen uit Italië waar géén mogelijkheid is om stapsgewijs
toe te werken naar terugkeer in de samenleving, waardoor een «exit-strategie» ontbreekt.
In deze brief schets ik eerst de inhoud van het WODC-onderzoek. Daarna geef ik hier,
mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid, een inhoudelijke reactie op. Met
deze beleidsreactie geef ik tevens invulling aan de motie van de leden Markuszower
en Helder die het kabinet oproept om te onderzoeken of het Italiaanse artikel 41-bis
van de wet op het gevangeniswezen ook in Nederland kan worden ingevoerd.4
Ik ga in deze brief ook in op enkele openstaande moties en toezeggingen op het onderwerp
veiligheid en ondermijning in detentie.
Uitkomsten van het onderzoek
De onderzoekers hebben een analyse gemaakt van het Italiaanse 41-bis-detentieregime
en de functie die dit regime vervult binnen het Italiaanse strafrecht. Daarnaast onderzocht
men de werking in de praktijk en de verhouding tot het toepasselijke kader van rechtswaarborgen
in nationaal en internationaal verband. Vervolgens is gekeken wat onderdelen zijn
die het Nederlandse EBI-detentiestelsel zouden kunnen versterken in de aanpak van
voortgezet crimineel handelen tijdens detentie. Het onderzoek is erop gericht de potentieel
werkzame bestanddelen van dit regime in kaart te brengen.
Achtergrond en context van het 41-bis-regime
Het 41-bis-detentieregime kan door de Italiaanse Minister van Justitie worden toegepast
wanneer een persoon wordt verdacht van of is veroordeeld voor bepaalde typen delicten.
Hieronder valt in het bijzonder het leiding geven of deelnemen aan een maffiaorganisatie.
Het doel van het regime is om het gedetineerden onmogelijk te maken om vanuit detentie
criminele activiteiten voort te zetten en de banden tussen de gedetineerde en de organisatie
te verbreken.
Het regime is aanvankelijk bedacht voor een beperkt aantal gedetineerden. Inmiddels
is er sprake van een stabiel aantal van ongeveer 745 gedetineerden, waarmee de maximumcapaciteit
bereikt is en er sprake is van een wachtlijst. De 41-bis-afdelingen worden beheerd
door een mobiele eenheid van de penitentiaire politie, de Gruppo Operativo Mobile
(GOM). De GOM is belast met bewaking, observatie en verplaatsing van gedetineerden,
controle van inkomende en uitgaande correspondentie en controle op fysieke en telefonische
gesprekken. De preventieve doelstelling van het regime, namelijk contacten tussen
gedetineerden en maffiaorganisaties voorkomen, heeft tot gevolg dat er strikte beperkingen
zijn opgelegd aan gedetineerden. Zo verblijven gedetineerden 21 uur per dag op cel.
Communicatie met andere gedetineerden of met het personeel van de GOM is uit den boze.
Er is sprake van één uur per maand bezoek van uitsluitend familieleden, achter glas
en met volledige audiovisuele registratie. Als alternatief voor het bezoekuur mag
één keer per maand tien minuten gebeld worden met familie; de familie moet daartoe
gebruik maken van een telefoon in een daartoe aangewezen en afgesproken andere penitentiaire
inrichting. Indien 41-bis gedetineerden in rechte moeten verschijnen, gebeurt dit
standaard per beveiligde videoverbinding tussen de penitentiaire inrichting en de
zittingszaal. Een gedetineerde mag zich laten bijstaan door maximaal twee raadslieden
per zaak. Voor de raadsman geldt dat bezoek en telefonisch contact niet in aantal
en duur zijn beperkt. Er vindt standaard visueel toezicht plaats bij het bezoek van
een raadsman, met behulp van camera’s. Om telefonisch contact te kunnen hebben met
zijn cliënt moet de advocaat naar een aangewezen politiebureau of andere penitentiaire
inrichting gaan.
In het Italiaanse gevangeniswezen is veel geïnvesteerd in het opzetten van een intelligencefunctie
voor het houden van toezicht. Dit heeft ten doel het detecteren van voortgezet crimineel
handelen en in algemene zin het monitoren van het gedrag en de contacten van gedetineerden.
De penitentiaire politie wisselt deze informatie uit met alle politiediensten die
zich bezighouden met het bestrijden van maffiaorganisaties in de Direzione Investigativa
Antimafia (DIA). Hiermee krijgen opsporingsinstanties en autoriteiten binnen de gevangenis
een zo volledig mogelijk beeld van zowel de activiteit van criminele organisaties
als de rol die de 41-bis-gedetineerde al dan niet nog steeds binnen de organisatie
vervult.
Plaatsing in het regime geschiedt voor een eerste periode van vier jaar met een verlenging
die verloopt in termijnen van twee jaar. De onderzoekers geven aan dat deze verleningsbeslissing
onderwerp is van (brede) kritiek; het is voor de gedetineerde zo goed als onmogelijk
om aan het criterium voor opheffing van het 41-bis regime te voldoen. Daarvoor moet
de betrokkene zelf bewijzen dat de organisatie niet meer werkzaam is, of dat hij daarmee
geen contact meer heeft. Ook mogen er geen financiële relaties tussen zijn familie
en de organisatie bestaan. De onderzoekers benoemen hier dat er geen «exit-strategie»
voor handen is. In de praktijk kunnen gedetineerden slechts uit een 41-bis regime
komen door overlijden, doordat de straf volledig is uitgezeten, door vrijspraak of
doordat een gedetineerde gaat samenwerken met justitie. Er wordt niet stapsgewijs
toegewerkt naar terugkeer in de samenleving.
Vergelijking met Nederlands beleid
De onderzoekers stellen vast dat sinds de aankondiging van onderhavig onderzoek al
diverse elementen uit het 41-bis-regime zijn overgenomen in Nederland of onderdeel
zijn van de voorgestelde wijziging van de Penitentiaire beginselenwet. Het onderzoek
geeft ook enkele elementen weer die niet in de Nederlandse context voorkomen of zijn
voorgenomen. Het betreft:
– Eén penitentiaire instantie, een penitentiaire politie, waarin niet alleen de detentie-uitvoering
maar ook consequent toezicht op de gedetineerden in hun gedrag en contacten is belegd.
Het personeel rouleert elke zes á acht maanden naar een andere inrichting. Het onderzoek
geeft daarbij aan dat een dergelijke organisatie in de Nederlandse context lastig
is voor te stellen. De werkzaamheden hebben een inslag die niet passen bij de benadering
van humane bejegening en relationele veiligheid zoals we dit in Nederland kennen.
Daarnaast is roulatie van personeel in Nederland alleen al vanwege de beperkte schaal
niet mogelijk.
– De investering in de intelligence functie. De verschillende onderdelen van de penitentiaire
politie en de opsporingsdiensten zijn verbonden in een samenwerkingsverband (DIA)
en wisselen daarin informatie uit.
– Het in beginsel gebruik maken van videoconferentie voor gevallen waarin 41-bis gedetineerden
in rechte moeten verschijnen.
In het algemeen geven de onderzoekers aan dat in Nederland een «pas op de plaats»
goed zou zijn, omdat er al veel ontwikkelingen in gang gezet zijn of aanstaande zijn.
Over de werking van de huidige en voorgestelde Nederlandse maatregelen en effecten
ervan, is op dit moment nog weinig bekend. Een belangrijke les uit Italië is dat hier
geen zogenaamde «exit-strategie» voor handen is. Gedetineerden kunnen heel moeilijk
uit het 41-bis regime komen en resocialisatie activiteiten zijn niet aanwezig.
Daarbij beschrijven de onderzoekers dat een groot verschil tussen het Nederlandse
detentiestelsel (inclusief EBI) en het Italiaanse regime is dat er in Italië géén
mogelijkheden zijn tot maatwerk; het uitgangspunt in Italië is een stringente uitvoering
met dezelfde beperkingen voor iedereen. Humane behandeling, relationele veiligheid,
resocialisatie en de mogelijkheid van maatwerk tekenen het Nederlandse gevangeniswezen.
De onderzoekers geven aan dat het Nederlandse beleid met zorg en ratio is vormgegeven,
zonder onnodig inbreuk te maken op een humane detentie. Daarnaast geven de onderzoekers
mee dat Nederland er goed aan doet het huidig en toekomstig beleid niet te gedetailleerd
te maken en de uitvoerbaarheid ervan scherp voor ogen te houden.
Reactie op het onderzoek
Aanpak ondermijning tijdens detentie in Nederland
Sinds 2021 zijn de maatregelen in het tegengaan van ondermijning in detentie in een
stroomversnelling gekomen. Voorbeelden hiervan zijn de bouw van de videoruimtes in
de EBI, de komst van de Afdelingen Intensief Toezicht (AIT’s) en de beperking van
de communicatiemogelijkheden voor de EBI-gedetineerden. Daarnaast is, zoals hiervoor
aangegeven, een wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw)
bij uw Kamer ingediend. Bij het treffen van nieuwe maatregelen in Nederland is ook
naar het Italiaanse systeem gekeken. Belangrijk daarbij is de invoering van een grondslag
voor de plaatsing in de EBI, namelijk uitsluitend op grond van de dreiging die uitgaat
van iemands rol en positie in een crimineel netwerk (de «d-grond»). Daarbij is ook
de plaatsingsduur verlengd en zijn de mogelijkheden op het inzetten van videoverbindingen
uitgebreid.
Het wetsvoorstel borduurt hierop voort met de bevelsbevoegdheid die ook kan worden
ingezet, uitsluitend vanwege een verdenking van het leidinggeven van een criminele
organisatie. Naast de generieke maatregelen die worden ingezet in de AIT’s en de EBI
maakt deze bevelsbevoegdheid het mogelijk om de maatregelen aan individuele gedetineerden
nog verder te verzwaren.
Verder kunnen als maatregelen worden benoemd het visueel toezicht bij bezoek van de
raadsman, de beperking van het aantal advocaten tot in beginsel twee en de verdere
beperkingen in verband met bezoek en telefonisch contact. Deze onderdelen zijn in
de toepassing aangepast naar de Nederlandse context. Deze maatregelen komen onder
andere voort uit de motie van het lid Ellian over het begrenzen van het aantal advocaten
dat vertrouwelijk kan communiceren.5 Op enkele onderdelen is het Nederlandse regime strikter dan in Italië: zo mag in
de EBI voor de c- en d-grond gelijktijdig maximaal één familielid aanwezig zijn, tenzij
het een kind of twee kinderen onder de veertien jaar betreft. In Italië gaat het om
drie familieleden en mag fysiek contact met een (klein) kind onder de leeftijd van
12 jaar plaatsvinden. Ook is er in de EBI een restrictie op de voertaal van gesprekken
met bezoek die er in Italië niet is.
De Italiaanse context kenmerkt zich door plaatsing in een strikt generiek regime van
aanzienlijk grotere schaal dan we in Nederland kennen. In Nederland is de plaatsing
te allen tijde het resultaat van een individuele afweging en van tijdelijke aard.
Deze werkwijze past in de Nederlandse context van humaan detentiebeleid en relationele
veiligheid. Ook de in het wetsvoorstel geregelde bevelsbevoegdheid gaat uit van een
individuele beslissing. Hierbij kunnen maatregelen ook op individueel niveau verder
worden aangescherpt of afgeschaald door middel van maatwerk. Na plaatsing in EBI of
AIT gaan als gevolg daarvan enkele maatregelen generiek gelden, namelijk visueel toezicht
op gesprek gedetineerde en rechtsbijstandverlener, een maximumaantal advocaten van
twee (met de mogelijkheid om meer rechtsbijstandverleners toe te staan als een ander
specialisme dan strafrecht nodig is) en locatie-gebonden bellen (behalve met de rechtsbijstandverlener,
tenzij een bevel is uitgevaardigd). In aanvulling daarop kunnen met het wetsvoorstel
specifieke maatregelen kunnen worden getroffen via een bevelsbevoegdheid van de Minister
voor Rechtsbescherming. Het bevel is erop gericht de contactmogelijkheden van de gedetineerde
met de buitenwereld tot een minimum te beperken. Het wetsvoorstel maakt het zo beter
mogelijk om voortgezet handelen in detentie tegen te gaan.
Elementen uit 41-bis-regime ten behoeve van de Nederlandse praktijk
De onderzoekers geven aan dat er enkele specifieke onderdelen in de Italiaanse context
zijn aangetroffen die niet van toepassing zijn in de Nederlandse context. Het onderzoek
heeft niet geresulteerd in specifieke aanbevelingen voor het Nederlandse stelsel.
Ik ga kort in op de door de onderzoekers genoemde onderdelen en hoe ik deze weeg in
de Nederlandse context.
Ten eerste is in Italië sprake van één penitentiaire instantie waarbij ook opsporingsbevoegdheden
belegd zijn. Zoals de onderzoekers beschrijven zijn deze taken in Nederland gescheiden
in de verantwoordelijkheden van het openbaar ministerie respectievelijk de DJI. Hoewel
ik geen aanleiding zie deze verantwoordelijkheidsverdeling fundamenteel te wijzigen,
zie ik wel kansen om nog intensiever dan nu het geval is samen te werken. Daarbij
kom ik op het volgende punt, namelijk de inlichtingenfunctie. De onderzoekers geven
aan dat dit een element uit de Italiaanse context is dat kan worden overgenomen. Inmiddels
zijn hier al belangrijke stappen op gezet. Zoals ik aangegeven heb in de voortgangsbrief
aanpak georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en berechting van 26 mei jl.
(Kamerstukken 29 911, 29 279 en 24 587, nr. 418) is het de gezamenlijke ambitie van DJI, OM en politie om te komen tot een Detentie
Intelligence Unit (DIU). In het Commissiedebat gevangeniswezen/tbs van 4 juli jl.
(Kamerstuk 24 587, nr. 918) deed ik ook de toezegging uw Kamer nader te informeren over dit punt. In de volgende
paragraaf kom ik hier uitgebreider op terug.
De onderzoekers benoemen dat gedetineerden die geplaatst zijn in het 41-bis-detentieregime
en in rechte moeten verschijnen dit altijd met videoconferentie doen. Deze ervaringen
in Italië zijn reeds benut in het mogelijk maken van videoverhoor in Vught, waar een
hoogwaardige videovoorziening met de hoog-beveiligde zittingslocaties gerealiseerd
wordt. Het Besluit videoconferentie is hierop aangepast: de rechter kan ook zonder
instemming van de verdachte of diens raadsman beslissen om videoconferentie te gebruiken
bij ernstige veiligheidsrisico’s tijdens het vervoer van en naar de zitting. Nog dit
jaar kunnen de eerste gedetineerden vanuit de EBI op deze manier deelnemen aan onderdelen
van hun rechtszaak. Daarnaast wordt gefaciliteerd dat verhoren met de rechter-commissaris
in Vught gehouden kunnen worden en zijn de voorbereidingen van een zittingszaal in
de PI Vught in volle gang. Ingebruikname van de zittingszaal staat gepland voor begin
2025.
De door uw Kamer aangenomen motie van de leden Markuszower en Helder van 18 februari
2022 roept op om te onderzoeken of het Italiaanse artikel 41-bis van de wet op het
gevangeniswezen ook in Nederland kan worden ingevoerd. Zoals ik in mijn brief van
29 maart jl. (Kamerstuk 35 925 VI, nr. 140) heb aangegeven zag ik deze motie als ondersteuning van het voornemen om het EBI-regime
en het Italiaanse gevangenisregime te vergelijken en het onderzoek dat nu is opgeleverd.
Op basis van de conclusies van de onderzoekers constateer ik dat de elementen uit
het Italiaanse regime die interessant en toepasbaar zijn in de Nederlandse context
inmiddels zijn geïmplementeerd, dan wel zijn opgenomen in de voorgestelde wijziging
van de Pbw. De onderzoekers schetsen daarbij de verschillende contexten van het Nederlandse
en Italiaanse regime. Op enkele punten vraagt het onderzoek om nadere opvolging, daarop
ga ik in de volgende paragraaf in.
Opvolging van het onderzoek
De bevindingen van het onderzoek over de opzet en toepassing van het Italiaanse regime
en genoemde knelpunten zijn handzaam in de verdere beleidsontwikkeling. Op enkele
specifieke punten geeft het onderzoek ook concreet aanleiding tot vervolgstappen,
namelijk omtrent de ontwikkeling van de DIU, de monitoring van de effecten van het
huidig pakket aan maatregelen in Nederland en een vervolgonderzoek over de resocialisatiemogelijkheden
van deze doelgroep.
Detentie Intelligence Unit (DIU)
De Italiaanse context laat goed zien wat het belang is van een goede inlichtingenfunctie
in het detentiedomein. Inmiddels beschikken alle inrichtingen over een Bureau Inlichtingen
en Veiligheid (BIV), dat de informatiepositie van DJI ten aanzien van de gedetineerden
verbetert. Het BIV is het centrale punt in de inrichting waar signalen en informatie
rondom veiligheid en voortgezet crimineel handelen tijdens detentie (VCHD) bij elkaar
wordt gebracht. Daarnaast hebben OM, politie en DJI in Nederland zoals gezegd de ambitie
om te komen tot een samenwerkingsverband dat zich richt op de gezamenlijke analyse
en uitwisseling van data en informatierapportages ten behoeve van een effectievere
uitvoering van de verschillende taken van deze organisaties. Optimale informatie-uitwisseling
tussen DJI, politie en OM is van cruciaal belang op het gebied van detentie en veiligheid.
Om tot goed onderbouwde beslissingen te komen is van belang dat iedere ketenpartner
een volledige informatiepositie heeft. Bovendien draagt een betere informatiepositie
bij aan het tegengaan van criminele activiteiten binnen en buiten detentie. De beschikbare
informatie wordt op dit moment niet structureel gezamenlijk geanalyseerd en geduid.
De ketenpartners werken toe naar een situatie waarin beslissingen op het gebied van
detentie en veiligheid worden genomen op grond van alle beschikbare relevante informatie
bij alle betrokken ketenpartners. Die informatie moet zorgvuldig bij elkaar worden
gebracht en gezamenlijk worden geanalyseerd en opgewerkt tot informatieproducten.
Deze informatieproducten kunnen vervolgens terug worden gegeven aan (deelorganisaties
van) de betrokken ketenpartners, zodat zij meer gefundeerd beslissingen kunnen nemen
op het gebied van detentie en veiligheid. De afgelopen periode hebben de ketenpartners
intensief samen opgetrokken om te identificeren welke informatieproducten dit zijn
en welke wettelijke grondslag bestaat om deze informatie te mogen delen. Daarbij gaat
het bijvoorbeeld over informatie met betrekking tot veilige plaatsing in het juiste
regime en het monitoren van (toezichts)maatregelen tijdens detentie. De komende periode
wordt nader uitgewerkt welke consequenties de DIU zal hebben op de verdere werkprocessen
van de betrokken ketenpartners en aan welke randvoorwaarden moet worden voldaan. Hier
zal een impactanalyse per betrokken organisatie voor moeten worden gemaakt. Bij de
verdere ontwikkeling van de DIU worden de lessen uit het onderzoek naar het 41-bis-regime
waar mogelijk betrokken. Ik zal u in de Voortgangsbrief «Aanpak georganiseerde criminaliteit
tijdens detentie en berechting» periodiek informeren over de voortgang van de DIU.
Op dit moment is het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP) verantwoordelijk
voor het proces van informatie-uitwisseling tussen DJI, politie en OM. Het GRIP geeft
signalen vanuit de ene ketenpartner door aan de andere ketenpartner voor een goede
opvolging. Het GRIP beschikt echter niet over analysecapaciteit om dergelijke signalen
te duiden en te verrijken en op basis hiervan analyses door te zetten ten behoeve
van effectieve uitvoering van taken bij andere ketenpartners. De ontwikkeling, verkenning
en uiteindelijke realisatie van de DIU zal functioneel verbonden zijn met of een aanvulling
vormen op het huidige GRIP.
Monitoring huidig pakket aan maatregelen
Sinds 2021 is in een stroomversnelling beleid en wetgeving tot stand gekomen om de
georganiseerde criminaliteit tijdens detentie het hoofd te bieden. Op dit moment ligt
het niet voor de hand om nieuwe maatregelen voor te stellen die voortkomen uit het
Italiaanse voorbeeld. Het pakket aan verscherpte maatregelen en beperkingen dat de
voorgestelde wijziging van de Penitentiaire beginselenwet bevat dient immers eerst
te worden geïmplementeerd en zijn beslag te krijgen in de uitvoeringspraktijk. Deze
maatregelen hebben grote consequenties voor de uitvoering, met name bij de Dienst
Justitiële Inrichtingen (DJI).
Ik sluit echter niet uit dat aanvullende maatregelen in de toekomst noodzakelijk zijn.
De voortdurende strijd tegen de georganiseerde criminaliteit plaatst ons immers steeds
voor nieuwe uitdagingen en vraagstukken. Maar zoals de onderzoekers aangeven is het
van belang om de werking van de huidige en voorgenomen maatregelen goed te monitoren
om zo een gegronde conclusie te kunnen trekken over de vraag of de maatregelen afdoende
zijn. In de voorgestelde wijziging van de Pbw is tevens een evaluatiebepaling opgenomen
van drie jaar, waarbij uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van de wet een invoeringstoets
wordt uitgevoerd. De komende periode wordt benut om gezamenlijk met ketenpartners
en wetenschap te komen tot een plan om deze evaluatie goed in te richten en voor te
bereiden. Op deze manier wordt vinger aan de pols te houden van de uitvoering van
de maatregelen in de praktijk.
Vervolgonderzoek: «exit-strategie» voor deze doelgroep
Het Italiaanse 41-bis-regime kent nauwelijks mogelijkheden voor resocialisatie. Ik
hecht eraan op te merken dat het onderzoek géén uitspraken doet over de langetermijneffecten
van het regime op recidivecijfers of resocialisatie. Wel geeft het onderzoek aan dat
zeker voor gedetineerden die zeer lange tijd in het 41-bis-regime verblijven de beperkingen
fysieke en psychische gevolgen hebben, zoals problemen met zien en lopen, psychosociale
en affectieve problemen en depressies. Dit onderstreept wat mij betreft de noodzaak
van het maken van een individuele afweging ten aanzien van plaatsing in het regime
en maatwerk in de toepassing van zeer beperkende maatregelen. Dit sluit ook aan bij
het Nederlandse gevangenisbeleid dat humane bejegening en relationele veiligheid vooropstelt,
ook in de extra beveiligde regimes. Zoals uit het onderzoek blijkt is een «exit-strategie»
onontbeerlijk: het moet duidelijk zijn voor gedetineerden, slachtoffers, ketenpartners
en de samenleving wat het perspectief is.
Uitgangspunt in Nederland is dat een gedetineerde vanuit de EBI kan worden geplaatst
in een AIT, vervolgens naar een regulier beveiligd regime en uiteindelijk, na afdoende
eigen inspanning voor resocialisatie, kan terugkeren in de samenleving. De uitvoeringspraktijk
ziet echter voorbeelden van casuïstiek waarbij het de vraag is of plaatsing naar een
lichter niveau, zoals van EBI naar AIT, vanuit een veiligheidsoogpunt ook op verantwoorde
wijze plaats kan vinden. Met plaatsing in de EBI of AIT is de gelegenheid om criminele
activiteit voort te zetten zoveel mogelijk weggenomen. Dit stelt ons voor een wezenlijk
dilemma: het is immers het lastig op voorhand te taxeren in hoeverre een risico op
voortgezet crimineel handelen materialiseert na verblijf in de EBI of op een AIT.
Het is daarbij de vraag of hier een goed gefundeerde taxatie van te maken is en of
de risico´s bij deelname aan programma´s gericht op resocialisatie voldoende kunnen
worden beheerst.
Daarnaast is er een kleine groep zeer geharde criminelen waar het risico bij re-integratie
zeer groot blijft. Ook na afloop van de gevangenisstraf beschikken zij over macht
en middelen om ondermijnende criminaliteit voort te zetten.
Het is daarbij de vraag of een voor de samenleving veilige terugkeer voor deze doelgroep
überhaupt haalbaar is. Dit stelt ons voor een tweede dilemma, dat de vraag oproept
of het huidig instrumentarium aan taxatie-instrumenten tijdens detentie en toezicht-mogelijkheden
na detentie toereikend is voor deze specifieke doelgroep. Ik heb het WODC daarom verzocht
om nader onderzoek te doen naar deze twee dilemma’s en daarbij rekenschap te geven
van de lessen uit Italië. Ik kom in de volgende Voortgangsbrief «Aanpak georganiseerde
criminaliteit tijdens detentie en berechting» terug op de opzet en planning van dit
onderzoek.
Overige punten
Tot slot zijn er enkele andere onderwerpen waar ik uw Kamer in deze brief over wil
informeren, namelijk de elektronische berichtenservice in detentie, de financiële
transacties van gedetineerden, het Justitieel Complex Vlissingen en het Justitieel
Complex Vught.
Elektronische berichtenservice in detentie
Zoals aangekondigd in mijn brief van 3 april jl. (Kamerstuk 24 587, nr. 894) heeft DJI onderzocht of en hoe een alternatieve elektronische berichtenservice in
eigen beheer eruit kan zien. Daarbij is hun conclusie dat er géén alternatieve vorm
van digitale berichtenservice zal worden aangeboden. De geboden functionaliteit van
eMates is inmiddels meer dan een jaar niet meer beschikbaar en het beeld is dat het
feitelijk niet gemist wordt.
Met de invoering van het project «telefonie op cel» en het invoeren van beeldbellen
zijn er voldoende andere mogelijkheden voor communicatie.6 Het verdient de voorkeur om deze voorzieningen waar mogelijk te verbeteren en uit
te breiden boven het ontwikkelen of aanschaffen van een elektronische berichtenservice.
Daarnaast is er op dit moment niet de capaciteit beschikbaar bij DJI om een nieuwe
faciliteit te ontwikkelen en in beheer te nemen. Op de langere termijn zal worden
gekeken naar de inzet van Artificial Intelligence (AI) om sneller en efficiënter de
bulk aan berichtenverkeer met gedetineerden te controleren op signalen van voortgezet
crimineel handelen, conform de motie van de leden Knops en Ellian (Kamerstuk 24 587, nr. 840).
Financiële transacties gedetineerden
Op 14 maart jl. heeft uw Kamer een motie van het lid Ellian aangenomen waarin is geconstateerd
dat het doen van financiële transacties van en naar gedetineerden onvoldoende gereguleerd
is. De motie verzocht te stoppen met financiële transacties via de MyTelio applicatie.
Dit onderdeel van de motie is voltooid: de applicatie is niet meer in gebruik. Daarnaast
is in de huisregels van DJI opgenomen dat gedetineerden niet rechtstreeks geld naar
elkaar kunnen overmaken. Inmiddels is ook onderzocht of geregeld kan worden dat gedetineerden
nog maar van één rekeningnummer geld mogen over maken en kunnen ontvangen en het maximumbedrag
op de rekening-courant te verlagen naar € 250. DJI heeft mij inmiddels laten weten
dat het limiet van de rekening-courant op korte termijn wordt verlaagd van € 500 naar
€ 250 en dat er een landelijk limiet op het beltegoed komt van € 50. Daarnaast wordt
ingevoerd dat EBI- en AIT-gedetineerden alleen nog maar geld kunnen overmaken naar
gescreende contacten. Voor alle gedetineerden geldt dat zij onderling geen transacties
kunnen uitwisselen en dat transacties van gedetineerden naar buiten alleen kunnen
plaatsvinden als dat noodzakelijk is, onder opgave van reden (zoals boetebetalingen
etc.). De motie verzocht ook om te regelen dat gedetineerden alleen nog van één bankrekeningnummer
geld kunnen ontvangen. Het automatisch beperken van bepaalde rekeningnummers of betalingen
kan nu technisch gezien niet worden geregeld, maar wordt door DJI meegenomen in de
volgende aanbesteding (2025).
Justitieel Complex Vlissingen
Op dit moment zit het project Justitieel Complex Vlissingen(JCV) in de aanbestedingsfase.
Met de marktpartijen die zijn geselecteerd wordt een aanbestedingsprocedure doorlopen
die medio 2024 moet leiden tot een gunning voor het ontwerp, de bouw en het onderhoud
van het JCV. Uw Kamer is in de zesde voortgangsrapportage Wind in de Zeilen geïnformeerd
over het financiële beeld van het JCV.7 Zoals aangekondigd is op basis van de verder geconcretiseerde planvorming voor het
JCV duidelijk dat de investeringskosten voor de bouw van het complex zeer fors zijn
toegenomen. Dit komt onder andere door de stijgende prijzen als gevolg van de oorlog
in Oekraïne en de oplopende rentevoet over het te financieren bedrag. Door de vertraging
in de oplevering van het complex en aansluitend de ingebruikname medio 2030 kunnen
deze kostenstijgingen tot op heden nog worden gefinancierd uit de beschikbare middelen.
De gemeenteraad van Vlissingen heeft op 29 juni 2023 het bestemmingsplan «Stadslandgoed
Nieuwerve Vlissingen» vastgesteld. Met het bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van
het Stadslandgoed mogelijk gemaakt waarin o.a. het Justitieel Complex Vlissingen (inclusief
toegangswegen) en de uitbreiding en afronding van bedrijventerrein Poortersweg zijn
opgenomen. De inwerkingtreding van het bestemmingsplan is een belangrijke stap in
de ontwikkeling van het Stadslandgoed en het Justitieel Complex Vlissingen.
Justitieel Complex Vught
Ten slotte kan ik u met genoegen berichten dat ter ontsluiting van de PI Vught de
tijdelijke noordelijke ontsluitingsweg met een nieuwe brug over het Drongelens kanaal
eind 2023 zal worden opgeleverd. Deze tijdelijke ontsluitingsweg is door mijn ambtsvoorganger
aangekondigd in de brief van 22 november 2021.8 Deze weg is voor specifiek gebruik voor (hoog-risico-)transporten van en naar de
PI. Deze voorziening ontlast de verkeersdrukte op de Lunettenlaan bij de PI Vught
en de omliggende dorpskernen.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming