Brief regering : Tussenbalans Kennisprogramma Zeespiegelstijging
36 410 J Vaststelling van de begrotingsstaat van het Deltafonds voor het jaar 2024
Nr. 5 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 november 2023
Met deze brief wordt u geïnformeerd over de tussenresultaten van het Kennisprogramma
Zeespiegelstijging (KP ZSS).
Kennisprogramma Zeespiegelstijging
De publicatie van de tussenbalans is het sluitstuk van fase I van het KP ZSS. Het
KP ZSS is in 2019 gestart op initiatief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat
(IenW) en de Deltacommissaris. Het programma heeft twee hoofddoelen. Ten eerste is
het gericht op het ontwikkelen van meer kennis over de onzekerheden rondom zeespiegelstijging.
Ten tweede onderzoekt het programma in hoeverre de huidige strategieën en beslissingen
voor het deltagebied toereikend zijn bij meer extreme zeespiegelstijging.
Ook richt het programma zich op het verkennen van alternatieve strategieën voor de
verre toekomst. Inmiddels is gestart met fase II van het programma. Deze fase loopt
door tot 2025. De resultaten van zowel fase I en fase II worden gebruikt om te kijken
hoe het deltaprogramma in 2026 vorm moet krijgen, zodat Nederland ook op termijn beschermd
blijft tegen klimaatverandering en de stijgende zee.
Het klimaat verandert, en dat merken we nu al. Hittegolven worden afgewisseld met
hevige neerslag en lange periodes van hitte en droogte hebben soms verstrekkende gevolgen.
Dit hebben we ook de afgelopen zomer in verschillende regio’s wereldwijd en in Europa
gezien. Het is belangrijk om ook Nederland goed voor te bereiden op weersextremen.
Naast deze extremen verwachten we op termijn een versnelling in de stijging van de
zeespiegel die naar verwachting verder zal doorzetten. De zeespiegelstijging wordt
veroorzaakt door een warmere oceaan en het afsmelten van het ijs in Antarctica en
Groenland.
Uit de nieuwste klimaatscenario’s van het KNMI1, die zijn gebaseerd op recente rapporten van het IPCC, blijkt dat dit met name na
2050 zal leiden tot een hogere zeespiegel dan aan het begin van deze eeuw. Wanneer
de CO2-uitstoot wereldwijd afneemt in lijn met de afspraken uit het klimaatakkoord van Parijs,
dan zal naar verwachting in 2100 de zeespiegelstijging in Nederland ten opzichte van
begin deze eeuw minimaal 30 cm bedragen. Als de uitstoot van broeikasgassen niet vermindert
kan de zeespiegel voor de Nederlandse kust rond 2100 stijgen met 1,2 meter. Als het
smelten van de ijskap op de Zuidpool verder versnelt, is in 2100 een nog hogere zeespiegelstijging
mogelijk. Ook na 2100 stijgt de zeespiegel door. Hoeveel de zeespiegel stijgt hangt
sterk af van in hoeverre emissies worden beperkt. De keuzes die we nu maken hebben
dus grote gevolgen voor de generaties na ons. Zo neemt het verschil in zeespiegelstijging
tussen een hoog en laag emissie-scenario na 2050 sterk toe. Dit verschil blijft toenemen
tot 2300 en ver daarna. Dat maakt de noodzaak om verdere klimaatverandering te beperken
groot.
Over de eerste onderzoeken naar de impact van zeespiegelstijging op ons huidige waterveiligheids-
en zoetwatersysteem bent u in juni van dit jaar al geïnformeerd2. Inmiddels zijn de tussenresultaten van alle deelonderzoeken van het Kennisprogramma
bekend. Deze resultaten zijn beschikbaar via de website van het KP ZSS3, waar ook het volledige rapport beschikbaar is. Ook is hier een digitale folder beschikbaar
waarin een overzicht staat van de ontwikkelde kennis.
De tussenbalans KP ZSS; leer- en actiepunten
Een hogere zeespiegel betekent een zwaardere belasting voor duinen, stormvloedkeringen
en dijken, aan de kust maar ook landinwaarts bij rivieren en meren. Daarnaast komt
er meer zout water vanuit de zee het land binnen via de ondergrond, en de rivieren
en bij de zee-afsluitingen. Hoewel de ecologie van de kustzone gebaat is bij het voortbestaan
van overgangsgebieden, zet het verder doordringen van zout water in de lage delen
van onze delta de zoetwatervoorziening voor landbouw, (zoete) natuur en drinkwater
nog verder onder druk. In deze tijden van klimaatverandering blijft de huidige aanpak
ten aanzien van waterveiligheid en zoetwaterbehoud daarom hard nodig.
De tussenbalans leert ons echter dat er meer nodig is. Klimaatverandering leidt nu
al tot een kleiner aanbod van en een hogere vraag naar zoet water. Dit zorgt ervoor
dat op termijn in bepaalde gebieden de zoetwaterbeschikbaarheid niet meer altijd gegarandeerd
kan worden. Daar moeten we ons nu al op voorbereiden. Daarnaast onderschrijft dit
het belang van de structurerende keuzes en maatregelen uit de Kamerbrief over Water
en bodem sturend4 die betrekking hebben op onze zoetwaterbeschikbaarheid.
Tegelijkertijd toont de tussenbalans dat de huidige aanpak van waterveiligheid een
goede uitgangspositie geeft. Het Hoogwaterbeschermingsprogramma is erop gericht dat
in 2050 alle keringen voldoen aan de norm. Hiermee wordt Nederland veiliger dan nu.
Wanneer, ook na 2050, dijken steeds opnieuw worden versterkt, en overige omstandigheden
gelijk blijven, is berekend dat de primaire keringen technisch gezien waarschijnlijk
een zeespiegelstijging van drie meter zouden kunnen opvangen. Maar dat vraagt ook
na 2050 veel van ons allemaal. Naast vervanging van de stormvloedkeringen zijn daar
namelijk extra ruimte, financiële middelen, de nodige grondstoffen, capaciteit en
maatschappelijk draagvlak voor nodig.
Om beter te kunnen beoordelen of dit inderdaad haalbare oplossingen zijn, zijn de
onderzoeken van de komende fase II onmisbaar. In deze studies wordt gekeken naar de
maatschappelijke effecten en de effecten op andere functies, zoals wonen, infrastructuur,
economie, landbouw en natuur. Daarbij is een regionale uitwerking nodig. Immers, de
urgentie en de opgave kan van gebied tot gebied zeer verschillen. Op sommige plekken
zullen maatregelen om enkele meters zeespiegelstijging op te vangen inpasbaar zijn,
maar op andere plekken zijn maatregelen mogelijk zo fors dat ze vragen ze om goede
afwegingen tussen oplossingen en haalbaarheid.
Ook wordt onderzocht hoe de oplossingen passen binnen de randvoorwaarden van internationale
opgaven en verplichtingen, zoals die bijvoorbeeld gelden voor het mariene milieu,
de ecologische waterkwaliteit, voor natuur en biodiversiteit.
Eveneens wordt verkend hoe met Nature Based Solutions te anticiperen is op de zeespiegelstijging.
Door in fase II van het kennisprogramma alternatieve strategieën voor de verre toekomst
nader uit te werken, bereiden we ons ook voor op de lange termijn. Kiezen tussen deze
strategieën is nog niet nodig, want daarvoor is de mate van de toekomstige zeespiegelstijging
nu nog te onzeker. Er is nog tijd voor verdiepend onderzoek, zodat de beste strategieën
kunnen worden gekozen en uitgewerkt. Wel is duidelijk dat toekomstige maatregelen
en/of strategieën meer ruimte gaan vragen. Daarom is het noodzakelijk om daar in bestaande
programma’s en projecten al rekening mee te houden. Zo zorgen we ervoor dat we later
nog keuzes hebben.
De komende decennia staan in het teken van transities en investeringen in woningbouw,
infrastructuur, duurzame energie, landbouw en natuur. Deze transities zullen voor
de komende eeuw bepalend zijn voor de ruimtelijke inrichting van Nederland. Dat vraagt
om brede maatschappelijke afwegingen die we nu maken met oog op de lange termijn.
Door bij de ruimtelijke inrichting rekening te houden met zeespiegelstijging, toenemende
verzilting en onze zoetwatervoorraad, zorgen we voor een toekomstbestendiger Nederland
en beperken we toekomstige schade of aanpassingskosten. De tussenresultaten van het
Kennisprogramma vormen daarmee ook input voor de nieuwe Nota Ruimte, het nationale
kader waarin richting wordt gegeven aan de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland
in 2030, 2050 en 2100.
Meer in het bijzonder vragen de volgende thema’s om acties:
Aanpak verzilting
Zoals ook gecommuniceerd in de brief Water en Bodem Sturend benadrukt het kabinet
nogmaals de noodzaak voor alle watergebruikers om maatregelen te nemen om beter bestand
te zijn tegen droogte, watertekorten en verzilting. Ook worden onderzoek en initiatieven
hiertoe ondersteund. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om maatregelen om water beter vast
te houden maar ook om het verkennen van alternatieve economische activiteiten.
Dit is nodig omdat gebieden langs de kust als gevolg van zeespiegelstijging extra
kwetsbaar worden voor verzilting. De invloed van zeespiegelstijging op zoetwatervoorziening
en verzilting komt bovenop de al voelbare effecten van droogte, hoge verdamping en
lage rivierafvoeren. Momenteel is er in droge zomers al niet genoeg zoetwateraanvoer
om aan de waterbehoeften van alle zoetwatervragers te voldoen. Bij een zeespiegelstijging
van één meter zal nog eens 2,5 keer meer (circa 140 m3/s) zoet water nodig zijn voor doorspoeling van poldergebieden in West-Nederland.
Dit kan volgens de laatste klimaatscenario’s, in het scenario dat de uitstoot van
broeikassen onverminderd doorgaat, in 2090 aan de orde zijn. Bij een zeespiegelstijging
van drie meter zal meer dan zes keer zoveel (circa 350 m3/s) zoetwater nodig zijn.
Uit de tussenbalans blijkt ook dat het ontwerp, onderhoud en gebruik van zeesluizen
medebepalend is voor de mate van verzilting; grotere sluizen en intensiever gebruik
leiden namelijk tot een forse toename van verzilting. Het effect van zeesluizen op
verzilting is groter dan aanvankelijk gedacht.
Daarom is de inzet van het kabinet erop gericht om de verzilting bij de zeesluizen
niet toe te laten nemen en waar mogelijk te verminderen. Dit houdt in dat bij nieuwbouw,
vervanging en renovatie van kunstwerken langs de kust en Waddenzee maatregelen moeten
worden getroffen om de invloed op de verzilting te beperken.
Voor waterbeschikbaarheid wordt verder onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om bij
zeesluizen en open verbindingen de zoutindringing efficiënter te bestrijden. Zo wordt
vanuit het Deltaprogramma Zoetwater en bij Rijkswaterstaat gewerkt aan maatregelen
voor de bestrijding van zoutindringing bij de spui- en schutsluizen in de Afsluitdijk
en in Delfzijl. De invloed van de zoutindringing langs de kust op de zoetwaterbellen
en locaties voor drinkwaterwinning in de duinen wordt in de volgende fase van het
kennisprogramma onderzocht.
Aanpak IJsselmeergebied
In de brief Water en Bodem Sturend is aangekondigd dat het Rijk geen nieuwe landaanwinning
en eilanden in het IJsselmeergebied meer zal toestaan, behalve voor (overstroombare)
natuur en om te voldoen aan de Natura 2000-doelen en Kaderrichtlijn Water (KRW). De
Kamer heeft op 5 oktober een toelichting op deze keuzes ontvangen.5
In het Deltaprogramma IJsselmeergebied wordt toegewerkt naar de herijking van de Deltabeslissingen
in 2026, waarbij ook de optie van peilaanpassingen wordt afgewogen. Daarnaast neemt
het Rijk bij het beheer, de vervanging en renovatie van sluizen zeespiegelstijging
en verzilting mee in de te maken afwegingen. Dit is nodig omdat bij 0,5 meter zeespiegelstijging,
in een droge zomer, vrijwel de gehele IJsselafvoer nodig is om verzilting in het IJsselmeer
tegen te gaan, waardoor er onvoldoende water beschikbaar is voor andere functies,
zoals drinkwatervoorziening en landbouw.
Daar komt bij dat de Waddenzee, bij een toenemende zeespiegelstijging, steeds vaker
te hoog staat om onder vrij verval water van het IJsselmeer naar de Waddenzee af te
voeren. Dat betekent dat er pompen moeten worden ingezet. Vanaf 0,5 meter zeespiegelstijging
is spuien vrijwel onmogelijk. De afvoer is dan volledig afhankelijk van pompen. De
eerste stap om de afvoercapaciteit te vergroten wordt nu gezet met de aanleg van nieuwe
spuisluizen en grotere pompgemalen in de Afsluitdijk.
Naar een klimaatadaptieve ruimtelijke inrichting
Door zeespiegelstijging en hogere rivierafvoeren kan water steeds minder goed onder
vrij verval worden afgevoerd. Dat zorgt ervoor dat de afhankelijkheid van pompen toeneemt
en maakt diepe polders in het westen van ons land extra kwetsbaar voor wateroverlast.
Daarom is het noodzakelijk om vanuit het principe van water en bodem sturend nu al
de diepste delen van de diepe polders te reserveren voor waterberging en te vrijwaren
van nieuwe bebouwing. Daarnaast moeten we regenwater zo lang mogelijk vasthouden en
extra waterbuffers creëren. Dat is overal in Nederland van belang, maar zeker ook
in onze poldergebieden. Daarbij is een belangrijke rol weggelegd voor waterschappen,
provincies en gemeenten.
Het hanteren van het ruimtelijke afwegingskader voor een klimaat adaptieve gebouwde
omgeving, dat door IenW en BZK wordt ontwikkeld, zorgt daarbij voor een klimaatbestendiger
inrichting van ons land en onze polders. Dit is van belang omdat uit een bovenregionale
stresstest is gebleken dat een «Limburgbui» in bijvoorbeeld het poldergebied tussen
Amsterdam en Utrecht tot grote schade en inundaties van meer dan een week zou leiden.
Zeespiegelstijging maakt deze kwetsbaarheid groter.
Naast het vasthouden en bergen van water en een klimaatbestendige ruimtelijke inrichting,
is het ook belangrijk dat er in kust- en poldergebieden voldoende afvoer- en pompcapaciteit
beschikbaar is. Dat geldt zowel voor het regionale- als het hoofdwatersysteem. Rijk
en waterschappen hebben hierbij een cruciale rol. Het Rijk neemt daarom zeespiegelstijging
nadrukkelijk mee bij onderhoud en renovatie van sluizen en gemalen. Hierbij wordt
ook gekeken naar technische innovaties voor het opschalen van pompcapaciteit. Voor
het gemaal bij IJmuiden zijn inmiddels extra maatregelen getroffen en wordt zeespiegelstijging
meegenomen bij de vervangings- en renovatieopgave. Spuien is hier namelijk vanaf 0,5 meter
zeespiegelstijging bijna niet meer mogelijk, hetgeen de kwetsbaarheid van de regio
Amsterdam-Utrecht voor wateroverlast vergroot. Dit kan volgens de laatste klimaatscenario’s
(in het scenario dat uitstoot van broeikassen onverminderd doorgaat) in 2050 al aan
de orde zijn.
Ook zal samen met waterschappen en provincies nader onderzoek gedaan worden naar de
effecten van zeespiegelstijging op de regionale watersystemen (waterkwaliteit en kwantiteit),
de regionale waterkeringen en de zoetwatervoorziening. Dit is ook conform de aanbevelingen
uit de Beleidstafel wateroverlast en hoogwater naar aanleiding van de ramp in Limburg
in 2021.
Aanpak grote rivieren
Om ook in de toekomst hogere rivierafvoeren veilig naar zee te kunnen afvoeren, is
langs de rivieren meer ruimte nodig voor extra afvoercapaciteit en waterberging. Binnen
het programma Integraal Riviermanagement (IRM) wordt uitgewerkt hoe dit gerealiseerd
kan worden. Begin 2024 wordt het ontwerp programma onder de omgevingswet (POW) voor
IRM vastgesteld en gepubliceerd.
Zeespiegelstijging heeft ook effect op het Nederlandse riviersysteem: met name hogere
waterstanden en verzilting. Om voor het riviersysteem robuuste lange termijnstrategieën
te kunnen ontwikkelen, is onderzoek nodig naar de gevolgen van klimaatverandering
– en daarmee van zeespiegelstijging – voor het functioneren van het riviersysteem.
Dit onderzoek wordt de komende jaren in het kader van IRM uitgevoerd op basis van
de nieuwe klimaat- en deltascenario’s. De onderzoeksresultaten vormen de basis voor
de verdere uitwerking van de beleidskeuzes.
Extra ruimte voor zandwinning
De resultaten van de tussenbalans onderschrijven het belang van de structurerende
keuze uit de brief water en bodem sturend om landaanwinning en/of eilandvorming vooralsnog
niet toe te staan. Om zandwinning ten behoeve van de waterveiligheid in de toekomst
veilig te stellen wordt gestart met het in beeld brengen van oplossingsrichtingen.
Zo wordt voor de zandige kust onderzocht hoe de suppletiestrategie geoptimaliseerd
kan worden zodat ook grotere hoeveelheden zand, bij toenemende zeespiegelstijging,
gesuppleerd kunnen worden, in combinatie met behoud en ontwikkeling van ecologische
waarden op win- en suppletielocaties.
In de tweede fase van het Kennisprogramma wordt ook onderzoek gedaan naar efficiënte
manieren om de kustveiligheid ook met toenemende suppletievolumes in de toekomst te
garanderen. Hierbij worden verschillende strategieën meegenomen, waaronder ook een
verbreding van de kustlijn (kustontwikkeling/kustuitbreiding). Deze strategieën zullen
worden getoetst op hun effectiviteit en doelmatigheid betreffende waterveiligheid
in het licht van zeespiegelstijging en zandbeschikbaarheid.
Mogelijke extra ruimtelijke reserveringen van zandwinlocaties ten behoeve van kustversterking
worden geborgd bij de partiele herziening van het Programma Noordzee 2022–2027 (gereed
in 2025) en in het Nationaal Waterprogramma.
Deze maatregelen zijn nodig om onze kustlijn, ook met een stijgende zeespiegel, op
orde te kunnen houden. Onze stranden en duinen zijn namelijk onze belangrijkste verdediging
tegen de zee. Door zeespiegelstijging zal de sedimentbehoefte voor instandhouding
van de kust verder toenemen. De eerste resultaten van het Kennisprogramma Zeespiegelstijging
laten zien dat, binnen de huidige reserveringszones voor zandwinning op zee, de beschikbaarheid
van zand eerder dan aanvankelijk gedacht onder druk komt te staan.
Met de huidige beschikbaarheid aan zand kunnen we voor wat betreft de Wadden- en zuidwestelijke
Deltakust tot ongeveer 0,5 meter zeespiegelstijging aan. Bij één meter zeespiegelstijging
is er, vergeleken met nu, anderhalf tot drie keer zoveel zand nodig. Dit zou zich,
in het scenario dat de uitstoot van broeikassen onverminderd doorgaat, in 2090 voor
kunnen doen. Bij drie meter zeespiegelstijging is 2,5 tot 4 keer de huidige hoeveelheid
zand nodig. Om ook voor de langere termijn voldoende zand beschikbaar te houden moet
dus extra ruimte voor zandwinning gereserveerd worden.
Extra ruimte voor keringen
Als gevolg van klimaatverandering en zeespiegelstijging zullen we ook na 2050 moeten
doorgaan met dijkversterkingen. Daar moeten we nu al rekening mee houden. Afhankelijk
van de regio is er bij drie meter zeespiegelstijging rondom de dijken en keringen
10 tot 90 meter extra ruimte nodig voor toekomstige dijkversterkingen. Lokaal kan
dit oplopen tot meer dan 150 meter.
Door hier bij de ruimtelijke inrichting nu rekening mee te houden en op zoek te gaan
naar creatieve oplossingen, voorkomen we problemen en desinvesteringen.
Samen met waterschappen gaan we daarom, met de nieuwste kennis uit de tussenbalans,
de reserveringszones rond keringen actualiseren. Uiteindelijk zal dit eind 2024 moeten
leiden tot concrete afspraken met de waterschappen en gemeenten, die worden geborgd
in ruimtelijke plannen.
Extra aandacht voor buitendijkse gebieden
Samen met regionale stakeholders wordt onderzocht hoe we de komende jaren voor wat
betreft waterveiligheid en wateroverlast het beste omgaan met buitendijkse gebieden
langs de grote rivieren, die niet vergunningsplichtig zijn onder de Beleidslijn grote
rivieren (Bgr). Deze buitendijkse gebieden langs de rivieren zullen als gevolg van
zeespiegelstijging, afhankelijk van de regionale strategie met betrekking tot de stormvloedkeringen,
namelijk frequenter onderlopen. De toenemende verstedelijking en de daaraan gerelateerde
toenemende grotere economische en maatschappelijke waarde in deze gebieden maken de
kwetsbaarheid van deze gebieden groter.
Voor buitendijkse gebieden die onder de Bgr vallen, wordt momenteel gewerkt aan een
aanscherping van de beleidsregels, die ervoor zorgt dat er geen nieuwe bebouwing meer
plaatsvindt in deze gebieden. Gepland is om dit voor de zomer van 2024 juridisch vastgelegd
te hebben. Voor bouwen in de buitendijkse gebieden in het IJsselmeergebied wordt eveneens
de regelgeving aangescherpt. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar
de eerder aangehaalde Kamerbrief van 5 oktober 2023 over Buitendijks bouwen in het
Markermeer en IJsselmeergebied.
Aanpak stormvloedkeringen
Onze stormvloedkeringen vervullen een belangrijke functie in de waterveiligheid van
het achterliggende watersysteem, en hebben impact op de ecologie, de scheepvaart en
het landschap. Met het oog op zeespiegelstijging spelen deze kunstwerken een cruciale
rol. Zeespiegelstijging leidt tot een extra opgave, en er zullen extra inspanningen
nodig zijn om de beoogde levensduur halen.
Om nu en in de toekomst weloverwogen (investerings)beslissingen te kunnen nemen worden
nadere analyses voor de stormvloedkeringen uitgevoerd (inclusief de effecten op de
achterliggende dijksystemen). Hiermee maken we inzichtelijk wanneer vervanging van
deze keringen noodzakelijk is, zodat we hier tijdig voorbereidingen voor kunnen treffen.
Ook onderzoeken we hoe beheer, (groot) onderhoud en (mogelijk) versterking van de
stormvloedkeringen zich verhouden tot vervanging daarvan.
Het ontwikkelen van meer kennis op dit vlak is van groot belang om ook ten aanzien
van onze stormvloedkeringen, adaptief om te gaan met zeespiegelstijging en zoetwatervragen.
Daarom is er een onderzoeksvraag opengesteld binnen de Nationale Wetenschapsagenda
(NWA)6 over het raakvlak van stormvloedkeringen en zeespiegelstijging.
Daarnaast gaan we, waar nodig, de komende jaren het jaarlijks beheer en onderhoud
aanpassen omdat door zeespiegelstijging in combinatie met veranderende weerspatronen
de jaarlijkse onderhoudsperiode voor stormvloedkeringen verkort wordt. Dit wordt ingepast
binnen het lopende beheer-en onderhoudsprogramma van Rijkswaterstaat.
Adaptatiecheck
Alhoewel het Kennisprogramma nog niet is afgerond en er nog meer onderzoek zal worden
gedaan naar de effecten van zeespiegelstijging voor onze delta, gaan we de nieuwe
kennis nu al zoveel mogelijk benutten voor bestaande (beleids)programma’s. Een aantal
projecten zal daarom als pilot worden aangemerkt, zoals eerder aan de Kamer gemeld
in de brief van 7 juni 20227. Met deze pilots wordt onderzocht wat de mogelijkheden zijn om de onzekerheid van
de lange termijn zeespiegelstijging mee te nemen in het ontwerpproces van bijvoorbeeld
een dijkversterking of het ontwerp van een zeesluis. Getoetst wordt of het voorgenomen
ontwerp ook bij versnelde klimaatverandering het beste ontwerp is voor een gebied
of dat er aanpassingen nodig zijn om het ontwerp op de lange termijn klimaatrobuuster
en/of toekomstbestendiger te maken. Daarnaast wordt onderzocht welke rol Nature Based
Solutions hierbij kunnen spelen.
Eén van de kansrijke pilotprojecten is de Dijk- en duinversterking Schiermonnikoog.
Dit project bevindt zich in de Verkenningsfase en wordt binnen de alliantie van het
HWBP uitgevoerd. In dit project komen een aantal belangrijke toekomstige water- en
bodemopgaves bij elkaar, zoals dijk- en kustversterking, zeespiegelstijging, verzilting
en zoetwaterbeschikbaarheid.
Bezien wordt of vanuit deze pilots tot een generieke adaptatiecheck gekomen kan worden
die bij programma’s, waaronder het Hoogwaterbeschermingsprogramma8, Programmatische aanpak grote wateren (PAGW), IRM en het programma voor vervanging
en renovatie van natte kunstwerken, gebruikt kan worden.
Daarnaast vergt klimaatverandering, waaronder zeespiegelstijging en de onzekerheid
die dat met zich meebrengt, ook voor programma’s als geheel een meer adaptieve aanpak.
Wanneer blijkt dat bestaande regelingen hierop onvoldoende zijn toegerust, zullen
we samen met betrokken partijen verkennen wat de mogelijkheden zijn om deze knelpunten
op te lossen.
Vervolg KP ZSS
We hebben met de tussenbalans een waardevol wetenschappelijk onderbouwd beeld van
de gevolgen van zeespiegelstijging gekregen en weten waar dat nu al om actie vraagt.
Tegelijkertijd ontbreekt er nog veel kennis en starten we met de vervolgfase van het
Kennisprogramma (2023–2025). In deze fase verbreden we het onderzoek naar de effecten
van verschillende zeespiegelstijgingsscenario's op andere sectoren, zoals drinkwatervoorziening,
waterkwaliteit, landbouw, natuur, scheepvaart, wonen en economie en onderzoeken, ontwikkelen
we mogelijke keuzepaden richting lange termijnstrategieën en onderzoeken we maatregelen
die de huidige strategie verlengen. Omdat de situatie mogelijk per regio verschilt,
zal een regionale doorvertaling plaatsvinden. Daarnaast starten we in fase II ook
met een bestuurlijke verkenning, die inzicht moet geven in de (besluitvormings)-processen
en de uitvoerbaarheid van de maatregelen, die in het kader van zeespiegelstijging
nodig zijn, gegeven een grote mate van onzekerheid, de risicoperceptie met betrekking
tot zeespiegelstijging en het benodigde draagvlak in de samenleving.
Afsluitend
De tussenresultaten van het Kennisprogramma Zeespiegelstijging zijn waardevol voor
de toekomst van Nederland. Ze vormen de basis voor de verdere uitwerking van ons waterbeleid
en onze ruimtelijke inrichting, voor de komende decennia en daarna. De inhoud van
deze brief is breed bestuurlijk afgestemd met onze medeoverheden en kan op draagvlak
rekenen. Samen met onze bestuurlijk partners, onderzoeksinstellingen, bedrijfsleven
en maatschappelijke organisaties, gaan we de nieuwe kennis in praktijk brengen, verder
verdiepen of uitbreiden. Deze kennis en ervaringen zijn vervolgens belangrijke input
voor de herijking van de Deltabeslissingen in 2026 en de ruimtelijke keuzes die worden
gemaakt in de nieuwe Nota Ruimte. Hiermee kunnen we de juiste vervolgstappen zetten
om Nederland veilig, leefbaar en aantrekkelijk te houden voor huidige en toekomstige
generaties.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, M.G.J. Harbers
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat