Brief regering : Reactie op het Eindrapport Commissie sociaal minimum Europees Nederland
36 410 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2024
Nr. 21
BRIEF VAN DE MINISTERS VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN EN VAN SOCIALE
ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 oktober 2023
In een welvarend land als Nederland is het van belang dat mensen mee kunnen doen.
Zij moeten voldoende middelen hebben om rond te komen en kunnen participeren in de
maatschappij. Meedoen geeft voldoening en sterkt het gevoel van eigenwaarde van mensen.
Het is van belang dat het sociaal minimum die ruimte biedt en dat het stelsel voorspelbaar
en toegankelijk is. Het kabinet heeft de Commissie sociaal minimum gevraagd om hierover
advies uit te brengen.
Op 28 september heeft de Commissie sociaal minimum haar eindrapport «Een zeker bestaan
II» gepubliceerd. Wij zijn de Commissie dankbaar voor dit belangrijke en waardevolle
rapport. De Commissie sociaal minimum heeft zich gebogen over twee fundamentele vragen.
De eerste betreft de vraag of het sociaal minimum voldoende is om van rond te komen
en om deel te nemen aan de samenleving. De tweede vraag betreft de systematiek van
het sociaal minimum. Het eerste rapport «Een zeker bestaan» ging in op de eerste vraag.
De tweede vraag komt aan de orde in het eindrapport1. Met deze brief geven wij u een reactie op de beide rapporten van de Commissie.
Leeswijzer
Hieronder geven wij (kort) weer:
• Bestaanszekerheid als begrip;
• Een korte inhoud van beide rapporten van de Commissie;
• De fundamentele keuzes die voorliggen;
• De aanbevelingen van de commissie en de stappen die het kabinet in de afgelopen periode
al heeft gezet.
Bestaanszekerheid: impact en betekenis
De Commissie sociaal minimum heeft zich in haar rapporten primair gericht op de financiële
bestaanszekerheid inclusief sociale participatie. Zoals de Commissie aangeeft in haar
eerste rapport gaat het bij bestaanszekerheid «niet alleen over voldoende inkomen,
maar ook over een goede gezondheid, betaalbare en duurzame huisvesting, werk dat loont,
een adequate opleiding, gezonde sociale relaties en een zinvol leven».2
De Commissie geeft aan dat het realiseren van bestaanszekerheid voor mensen van groot
belang is en dat er nog belangrijke stappen te zetten zijn om dit voor iedereen in
Nederland te borgen.
Dat onderschrijven wij als kabinet. Het feit dat het leven voor veel Nederlanders
financieel moeilijk is, raakt ons. Niet alleen omdat mensen worstelen om iedere maand
rond te komen, zelfs noodgedwongen maaltijden overslaan of de huur niet kunnen betalen.
Deze mensen kunnen niet voldoende meedoen aan de maatschappij, omdat ze geen geld
hebben voor een buskaartje of geen bezoek durven te ontvangen, omdat er geen geld
is voor een koekje bij de thee. Ook op de ontwikkeling van kinderen heeft dit effect.
Kan er wel een vriendje mee naar huis als je kind op een matras op de grond slaapt
en er geen vloerbedekking is? Zijn kinderen voldoende in staat om te leren als ze
zich zorgen maken over de geldzorgen thuis? Kunnen ze wel leren zwemmen? Het leven
voor veel Nederlanders is (nog) moeilijker geworden door de gestegen energieprijzen
en gestegen kosten van het levensonderhoud mede als gevolg van de oorlog in Oekraïne.
Tegelijkertijd is het aantal personen als percentage van de bevolking dat onder de
armoedegrens leeft lager dan in 2021, mede door de inkomensmaatregelen van dit kabinet
en een sterke groei van de werkgelegenheid.
Dit kabinet heeft bij zijn start direct de ambitie uitgesproken om de bestaande armoede-
en schuldenproblematiek in Nederland stevig aan te pakken. Het kabinet is daarom gestart
met de Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden1. Met deze Aanpak wil het kabinet door middel van een veertigtal acties drie ambitieuze
doelstellingen realiseren: een halvering van het aantal mensen in armoede in 2030
(t.o.v. 2015), een halvering van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025
(t.o.v. 2015) en een halvering van het aantal huishoudens met problematische schulden
in 2030.
Gelet op het belang van bestaanszekerheid is in het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk
35 788, nr. 77) afgesproken dat het sociaal minimum elke vier jaar herijkt moet worden om vast te
stellen of dit toereikend is om van te leven en om mee te doen in de samenleving.
Mede naar aanleiding van de motie van het lid Omtzigt1 heeft het kabinet besloten om de Commissie sociaal minimum in te stellen.
Net als de Commissie sociaal minimum zijn wij van mening dat naast het hebben van
voldoende inkomen ook de andere aspecten van bestaanszekerheid belangrijk zijn. Het
kabinet heeft hier de afgelopen periode stevig op ingezet en zal dat blijven doen.
Zo zet het op het terrein van huisvesting stappen: het kabinet heeft ervoor gezorgd
dat huurders met een laag inkomen in een corporatiewoning per 1 juli 2023 tot 1 juli
2024 een huurverlaging hebben gekregen1. Daarnaast werkt het kabinet middels het programma «Betaalbaar wonen» hard aan het
realiseren van een voldoende betaalbaar woningaanbod.
Ook heeft het kabinet een specifieke uitkering gericht op de «Kansrijke Wijk»6 aan 20 kwetsbare stedelijke gebieden verbonden aan het Nationaal Programma Leefbaarheid
en Veiligheid ter beschikking gesteld. Het geld in deze specifieke uitkering is bedoeld
voor de preventie van armoede en schulden, veerkracht en weerbaarheid, re-integratie,
school en omgeving en de ontwikkeling van het jonge kind.
In het arbeidsmarktpakket wordt een aantal belangrijke stappen gezet om de zekerheid
van werkenden te verstevigen. Er komt een verplichte, betaalbare arbeidsongeschiktheidsverzekering
voor zelfstandigen. Doorgaans kwetsbare werkenden krijgen meer zekerheid en voorspelbaarheid
over hun inkomen, doordat oproepcontracten worden omgevormd naar basiscontracten.
Tevens worden ze beter in staat gesteld om twee banen te combineren, of naast een
baan een studie te volgen. Uitzendwerknemers krijgen meer zekerheid, bijvoorbeeld
omdat ze eerder recht krijgen op een vast contract en de uitzendkracht tenminste gelijkwaardige
arbeidsvoorwaarden krijgt als de collega naast haar die direct in dienst is van het
bedrijf waar zij werkt. Daarnaast zal het rechtsvermoeden van werknemerschap naar
verwachting helpen schijnzelfstandigheid tegen te gaan. Het kabinet werkt de maatregelen
uit het arbeidsmarktpakket op dit moment uit in wetgeving.
Dat vele aspecten van bestaanszekerheid van belang zijn, vraagt van ons dat wij bestaanszekerheid
niet alleen als financieel vraagstuk zien. We moeten ons realiseren dat geld niet
de enige oplossing is, maar met een brede, integrale blik naar de problematiek kijken.
De VNG pleit eveneens in haar essay «Bestaanszekerheid als belofte»7 voor het breed benaderen van. De VNG benoemt hiervoor vier pijlers: 1) inkomenszekerheid,
2) werkzekerheid, 3) menselijkheid en 4) basisvoorzieningen wonen en zorg. Het kabinet
is in overleg met de VNG en Divosa over de mogelijke invulling van lange termijn afspraken
over het gezamenlijk streven naar het borgen van bestaanszekerheid, zoals is aangekondigd
in de Aanpak Geldzorgen, armoede en schulden8.
Rapporten van de Commissie sociaal minimum
De Commissie sociaal minimum heeft aanbevelingen gedaan om de bestaanszekerheid van
burgers rond het sociaal minimum te versterken. In de rapporten geeft zij aan dat
beleid daarvoor gestoeld moet zijn op twee pijlers: het bieden van een toereikend
inkomen om rond te komen en mee te doen, en het zorgdragen voor een voorspelbaar en
toegankelijk stelsel van het sociaal minimum dat uitvoerbaar en houdbaar is. Dit heeft
ze onderverdeeld in zeven beleidsuitdagingen voor een vernieuwd stelsel voor het sociaal
minimum:
1) Verhogen van het besteedbaar inkomen
2) Versterken van de positie van kinderen
3) Investeren in een realistisch activeringsbeleid
4) Herstellen van de balans tussen Rijk en gemeenten, en tussen gemeenten onderling
5) Het bieden van perspectief in specifieke situaties van ontoereikendheid
6) Zorgen voor voorspelbaarheid en overzichtelijkheid van uitgaven
7) Zorgen voor voorspelbaarheid en overzichtelijkheid van inkomen
In het eerste rapport is de Commissie ingegaan op de eerste beleidsuitdaging en ten
dele op de tweede. In het eindrapport wordt ingegaan op de overige zes beleidsuitdagingen.
Hieronder volgt een korte toelichting op beide rapporten.
Eerste rapport
In het eerste rapport concludeerde de Commissie dat veel Nederlandse huishoudens met
een inkomen rond het sociaal minimum in financiële bestaansonzekerheid leven. De Commissie
stelt een nieuwe norm voor het sociaal minimum voor, op basis van de nieuwe minimumvoorbeeldbegrotingen
en het nieuwe flexbudget. Op basis van deze minimumnorm heeft de Commissie vastgesteld
dat mensen op het sociaal minimum de komende jaren per maand tekort dreigen te komen.
Het tekort hangt onder meer af van de huishoudsamenstelling en de gemeente waar iemand
woont, bijvoorbeeld omdat er regionale verschillen zijn in de beschikbaarheid van
sociale huurwoningen.
De Commissie adviseert om het besteedbaar inkomen van alle huishoudens op het sociaal
minimum te verhogen door middel van een verhoging van het minimumloon, de bijstand
en eventueel de huurtoeslag. Hierbij geeft de commissie een voorkeur aan voor het
verhogen van het minimumloon of de bijstand, omdat dit inkomen meer zekerheid biedt
dan de huurtoeslag. De commissie ziet daarnaast redenen om te kiezen voor verhoging
van de huurtoeslag, zoals de haalbaarheid van een verhoging per 2024.
De Commissie heeft het idee van een flexbudget geïntroduceerd. Dit flexbudget is een
opslag bovenop de minimumvoorbeeldbegroting. De Commissie stelt deze opslag voor om
huishoudens minder afhankelijk te maken van «tweede-instantievangnetten», zoals bijzondere
bijstand of voedselhulp. Een sociaal minimum dat gelijk ligt aan de minimumvoorbeeldbegrotingen
laat volgens de Commissie te beperkte ruimte voor tegenvallers of kleine misrekeningen.
Geldproblemen hebben grote negatieve gevolgen, zowel persoonlijk als maatschappelijk,
en zorgen er ook voor dat mensen er niet meer aan toekomen om te werken.
De tekorten zijn het grootste bij gezinnen met kinderen, met name bij grote gezinnen
en gezinnen met oudere kinderen. De Commissie geeft daarom het advies om de kinderbijslag
of het kindgebonden budget te verhogen. De commissie pleit daarnaast voor een blijvende
inzet op het terugdringen van het niet-gebruik van voorzieningen.
De Commissie noemt ook dat het stelsel van het sociaal minimum de afgelopen decennia
te veel gericht is geweest op arbeidsactivering en dat dat ten koste is gegaan van
inkomensbescherming9.
Het kabinet zet in op het stimuleren van activering van diegenen die kunnen werken
en het zorgen voor een adequate inkomensbescherming voor diegenen die niet of minder
kunnen werken. Aan de ene kant kunnen geldzorgen en onzekerheden over de financiële
gevolgen van aan het werk gaan een belemmering vormen voor participatie. Tegelijk
kan een verbetering van de inkomenspositie op de korte termijn, op de lange termijn
ook zorgen voor een toename van armoede als dat ten koste gaat van de werkgelegenheid.
Eindrapport
De Commissie beschrijft in het eindrapport de maatschappelijke ontwikkeling van waarden,
doelen en gemaakte keuzes die ten grondslag liggen aan het sociaal minimum in het
algemeen en het vangnet zoals vastgelegd in de Participatiewet in het bijzonder. Dit
helpt ons om scherp te krijgen voor welke beleidsuitdagingen het huidige stelsel staat
en wat de vereisten zijn voor een toekomstig robuust stelsel.
Een belangrijke boodschap van het tweede rapport is dat het stelsel van het sociaal
minimum voorspelbaarder en toegankelijker moet worden. Hiervoor formuleert de Commissie
zeven – reeds genoemde – beleidsuitdagingen voor een vernieuwd stelsel voor het sociaal
minimum: verhogen van het besteedbaar inkomen; versterken van de positie van kinderen;
investeren in een realistisch activeringsbeleid; herstellen van de balans tussen Rijk
en gemeenten, en tussen gemeenten onderling; bieden van perspectief in specifieke
situaties van ontoereikendheid; zorgen voor voorspelbaarheid en overzichtelijkheid
van uitgaven; zorgen voor voorspelbaarheid en overzichtelijkheid van inkomen. Hieronder
geven wij, na eerst te zijn ingegaan op een aantal fundamentele keuzes, per uitdaging
een reactie.
Fundamentele keuzes
Het kabinet voelt de noodzaak om de bestaanszekerheid te versterken en heeft daarom
belangrijke stappen gezet die ook passen bij de aanbevelingen die de Commissie heeft
gedaan. Wij blijven ons, in lijn met moties uit het parlement, inzetten om armoede-
en schuldenproblematiek te verminderen en bestaanszekerheid te versterken. Verder
hecht dit kabinet er aan om werken aantrekkelijk te houden en te laten lonen. Meerdere
aanbevelingen hebben evenwel een fundamenteel karakter. Om daar recht aan doen, is
het van belang om deze zorgvuldig te wegen en de consequenties te bezien. Hierbij
valt onder meer te denken aan de aanbevelingen ten aanzien van een nieuwe minimumnorm
inclusief het flexbudget (ook in relatie tot de bijzondere bijstand), de verdere inzet
op vereenvoudiging van de inkomensondersteuning, activering en de verhouding tussen
Rijk en gemeenten. Deze wegingen zullen aan een nieuw kabinet zijn.
Aanbevelingen van de Commissie sociaal minimum
Aanbeveling 1: Verhogen van het besteedbaar inkomen
Om het besteedbaar inkomen van alle huishoudens op het sociaal minimum te verhogen
adviseert de Commissie een verhoging van het minimumloon, de bijstand en eventueel
de huurtoeslag naast de invoering van een flexbudget. De Commissie ziet met name tekorten
bij gezinnen, waarbij de tekorten groter zijn bij grotere gezinnen en gezinnen met
kinderen.
Het kabinet voelt de noodzaak om de bestaanszekerheid te versterken. Het kabinet heeft
daarom met de Miljoenennota nieuwe maatregelen getroffen naar aanleiding van het eerste
rapport en de moties die in beide Kamers breed zijn ondersteund. In de Eerste Kamer
betreft dit gewijzigde van het lid motie Van Apeldoorn c.s. (Kamerstuk 36 350 IX en 36 350 XV, I) waarin wordt opgeroepen om de kinderarmoededoelstelling te handhaven. In de Tweede
Kamer gaat dit om motie van de leden Marijnissen en Van der Plas (Kamerstuk 36 392, nr. 3) waarin het kabinet wordt verzocht om armoede niet te laten stijgen in 2024.
In de Miljoenennota voor 2024 (Kamerstuk 36 410) stelt het kabinet daarom mede met het oog op de aanbevelingen uit het eerste rapport
van de Commissie een pakket aan structurele maatregelen voor dat is gericht op grote
gezinnen, gezinnen met oudere kinderen en reductie van armoede en kinderarmoede. Dit
realiseren we door de verhoging van het kindgebonden budget met € 750 voor het eerste
kind en € 883 voor het tweede kind en verder. De opslag voor 12–15 jarigen en 16–17
jarigen in het kindgebonden budget wordt verhoogd met € 400.
Daarnaast wordt de huurtoeslag verhoogd met € 416 en wordt de afbouw van de dubbele
algemene heffingskorting in het referentie-minimumloon in de bijstand in 2024 bevroren.
Het kabinet stelt daarnaast voor 2024 opnieuw een subsidie beschikbaar voor het Tijdelijk
Noodfonds Energie.
De Commissie toetst de toereikendheid van het sociaal minimum met de voorgestelde
minimumnorm op 1 januari 2023. Het is nu nog niet mogelijk om een inschatting te maken
van de toereikendheid van het sociaal minimum in 2024 na het pakket van maatregelen
dat op Prinsjesdag getroffen is. Hiervoor is de nieuwe armoede-indicator waar door
het SCP, CBS en Nibud aan gewerkt wordt op basis van de nieuwe minimumvoorbeeldbegrotingen
noodzakelijk. Hierin wordt onder meer bekeken hoe de uitgaven geïndexeerd kunnen worden.
Deze nieuwe armoede-indicator wordt in het tweede kwartaal van 2024 verwacht. Het
CPB zal op basis hiervan de armoederaming herijken.
Het kabinet zet naast bovengenoemde koopkrachtmaatregelen in op het tegengaan van
het niet-gebruik van voorzieningen. Via drie sporen werken we aan het tegengaan van
niet-gebruik:
1. Op de lange termijn door middel van het vereenvoudigen van het stelsel en de inkomensondersteunende
regelingen zelf. Het kabinet werkt aan een eenduidiger en toegankelijker stelsel dat
beter is afgestemd op de situatie van de burger. Daarbij wordt de wijze waarop in
België het recht op regelingen proactief wordt toegekend (automatische toekenning)
middels de gegevensuitwisseling en dienstverlening van de zogenoemde Kruispuntbank
Sociale Zekerheid betrokken.10
2. Op de middellange termijn via het proactief wijzen op de regelingen waar mensen recht
op hebben, in nauwe samenwerking met uitvoeringsorganisaties en gemeenten. Ondertussen
doen we via de pilots «gerichte mailing DKIZ»11 en «AIO12» al ervaring op met het proactief informeren van potentiële rechthebbenden van regelingen.
3. Op de korte termijn onderzoeken we met partners de haalbaarheid van één digitaal loket
voor burgers en professionals, zodat er een sneller en beter gepersonaliseerd inzicht
komt voor de voorzieningen waar iemand recht op heeft. Eveneens werken we aan een
herkenbaar fysiek loket voor financiële dienstverlening in wijken. Momenteel verkennen
we samen met BZK, programma Werk aan Uitvoering en de VNG op welke manier we deze
fysieke dienstverlening laagdrempelig en dichtbij verder kunnen verbeteren. Hierbij
wordt specifiek gekeken naar het betrekken van vrijwilligers en de sociale omgeving
in de buurt.
Dienst Toeslagen wil burgers die recht hebben op een of meerdere toeslagen maar daar
geen gebruik van maken (niet-gebruik) stimuleren een toeslag aan te vragen en attendeert
burgers actief op mogelijk recht op toeslagen. Hierbij worden verschillende instrumenten
ingezet, zoals een recente brief aan mensen die nog geen zorgtoeslag hebben aangevraagd,
ook in samenwerking met maatschappelijke partners en intermediairs.
Aanbeveling 2: Het versterken van de wettelijke positie van kinderen
De Commissie heeft aangegeven dat de overheid de positie van kinderen dient te versterken
als ouders niet aan de onderhoudsplicht (kunnen) voldoen, bijvoorbeeld door een wettelijk
recht op basisvoorzieningen, zoals gas, elektriciteit en water voor kinderen te regelen.
Ook geeft de Commissie aan dat gemeenten meer wettelijk verankerde mogelijkheden nodig
hebben om bedragen direct uit te betalen aan minderjarige kinderen als de situatie
daarom vraagt.
Voorkomen dat gezinnen worden afgesloten van basisvoorzieningen
Het kabinet onderschrijft het belang van de toegang tot basisvoorzieningen voor huishoudens
met kinderen. Met het oog op dit belang heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie
en Pensioenen in het commissiedebat van 5 juli jl. (Kamerstuk 24 515, nr. 719) de toezegging gedaan om te bezien welke mogelijkheden er zijn om kinderen beter
te beschermen tegen de afsluiting van water en/of energie. In dit kader wordt een
onderzoek verricht naar de instrumenten die ingezet kunnen worden om kinderen beter
te beschermen tegen de afsluiting van drinkwater en/of energie. Het Ministerie van
SZW voert het onderzoek in samenspraak met EZK en IenW uit. Dit vooruitlopend op een
lopende rechtszaak van Belangenorganisaties Stichting Defence for Children en het
Nederlands Juristen Comité over het recht van kinderen op toegang tot drinkwater.
Uw Kamer wordt geïnformeerd over zowel de inzichten uit het onderzoek als de gevolgen
van de rechtszaak, nadat de rechter een uitspraak heeft gedaan.
Het bovenstaande raakt de strekking van de motie van het lid Kat.1 Deze motie verzoekt de regering in gesprek te treden met drinkwaterbedrijven en gemeenten
met als doel ervoor te zorgen dat huishoudens in Nederland niet meer worden afgesloten
van water vanwege betalingsproblemen en hierover een voorstel naar de Kamer te sturen
voor Q1 2024, waarbij de mogelijkheid van het oprichten van een drinkwaterfonds wordt
meegenomen. U wordt separaat geïnformeerd over de wijze van opvolging van deze motie.
Op 1 april is de structurele wijziging van de Afsluitregeling Energie ingegaan.1 Het kabinet heeft, mede vanwege de hoge energieprijzen, de oorspronkelijke bescherming
van consumenten tegen afsluiting tot 1 april structureel uitgebreid. Met de nieuwe
structurele regeling wordt de ondersteuning van consumenten met betalingsproblemen
verbeterd, met als doel deze betalingsproblemen tijdig op te lossen en afsluiting
van energie te voorkomen. Met de wijziging van de regeling zijn tevens de mogelijkheden
tot het uitwisselen van signalen van energieleveranciers naar gemeenten vergroot.
Deze eindeleveringssignalen kunnen gemeenten in combinatie met andere informatie of
signalen een beter beeld geven van de problematiek die speelt bij haar inwoners. Gemeenten
zijn met de regeling beter in positie gebracht om huishoudens beter te ondersteunen
bij geldzorgen.
Voor iedereen met geldzorgen, maar zeker voor mensen met beginnende schulden is het
namelijk cruciaal dat problemen snel gesignaleerd worden en hulp beschikbaar is. Om
te voorkomen dat beginnende schulden zich ontwikkelen tot problematische schulden
zet het kabinet stevig in op vroegsignalering. Om mensen met beginnende schuldenproblematiek
sneller in beeld te hebben is per 1 januari 2021 de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
(Wgs) gewijzigd, waardoor vroegsignalering duidelijker verankerd is in de wet. Naast
signalen van vastelastenpartners (energieleveranciers, waterbedrijven, verhuurders
en zorgverzekeraars) biedt de wet de mogelijkheid om via experimenten te verkennen
of aanvullende signalen de vroegsignalering verbeteren. De Belastingdienst en Toeslagen
onderzoeken mogelijkheden om mee te doen aan een experiment waarbij naar signalen
wordt gekeken die mogelijk voorspellers zijn van problematische schulden.
Gemeenten hebben voor bijzondere bijstand en vroegsignalering in 2022 35 miljoen euro
en in 2023 50 miljoen euro aan extra middelen ontvangen. Ook in 2024 ontvangen gemeenten
50 miljoen euro extra. Eveneens wordt structureel 40 miljoen aan extra middelen aan
gemeenten beschikbaar gesteld voor de versterking van dienstverlening op het terrein
van armoede en schuldhulpverlening in brede zin.
Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IRVK)
De aanbeveling om bedragen direct uit te betalen aan minderjarigen raakt aan artikel
26 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IRVK), waarbij Nederland
een voorbehoud heeft gemaakt. Dit is een fundamenteel vraagstuk gelet op het feit
dat Nederland tot nu toe heeft gekozen om de betalingen aan ouders te doen. Wij hebben
de Universiteit Utrecht en het International Institute of Social Studies (Erasmus
Universiteit Rotterdam) opdracht gegeven voor een verkennend onderzoek naar de juridische
consequenties van een mogelijke opheffing van het Nederlandse voorbehoud bij artikel
26 IVRK, waarin geregeld is dat ieder kind het recht heeft om te genieten van voorzieningen
voor sociale zekerheid. Het onderzoek gaat in op hoe de sociale zekerheid van kinderen
verbeterd kan worden, naast het mogelijke opheffen van het voorbehoud. De nadruk in
dit onderzoek ligt op de juridische positie van drie groepen kinderen: kinderen die
niet bij hun ouders verblijven, kinderen van ouders voor wie (volledige) sociale voorzieningen
ontbreken en kinderen van ouders die wel sociale voorzieningen ontvangen, ook voor
de kinderen, maar dit niet aan hen besteden. Dit onderzoek loopt naar verwachting
tot medio november 2023. Deze uitkomsten en het Deense voorbeeld15, waarbij minderjarigen onder specifieke omstandigheden zelf kindregelingen kunnen
ontvangen, zullen een fundamentele weging vergen die aan een nieuw kabinet is.
Aanpak kinderarmoede
De Commissie roept op de positie van kinderen te versterken, en benoemt hierbij het
belang van voorzieningen in natura gericht op de sociale participatie van kinderen.
Als goed voorbeeld noemt de Commissie de verstrekking van gratis schoolmaaltijden.
De bestrijding van armoede onder kinderen is een speerpunt voor dit kabinet. Op Prinsjesdag
is aangekondigd dat het programma schoolmaaltijden in 2024 gecontinueerd wordt en
hiervoor 165 miljoen euro beschikbaar is gesteld.16
Met deze brief is eveneens de uitwerking van verschillende scenario’s gedeeld om schoolmaaltijden
structureel aan te bieden. Verdere besluitvorming is aan een nieuw kabinet.
Het kabinet ondersteunt de partners van SAM& en het Jeugdeducatiefonds bij het vergroten
en bestendigen van hun bereik van kinderen met kindvoorzieningen en het ontwikkelen
en versterken van hun inzet gericht op ontwikkeling van kinderen. We zorgen ervoor
dat jongeren betere financiële kennis, competenties en vaardigheden ontwikkelen en
ondersteunen professionals actief rond kind en gezin bij het signaleren en omgaan
met kinderarmoede.
Daarnaast geeft het kabinet invulling aan de aanbeveling van de Raad van de EU over
de Europese kindergarantie. De Kindergarantie biedt sturing en instrumenten voor EU-lidstaten
om ervoor te zorgen dat kinderen die extra risico lopen in armoede te leven, mee kunnen
doen. Op 31 maart 2022 hebben wij het Nationaal Plan Kindergarantie naar de Tweede
Kamer gestuurd.17
Aanbeveling 3: Investeren in een realistisch activeringsbeleid
De Commissie doet de aanbeveling om te zorgen voor een realistisch activeringsbeleid
met soepele overgangen tussen uitkering en werk, onder andere door de bijverdiengrenzen
en de bijverdienperiode te verruimen, en door inkomenszekerheid te garanderen als
mensen weer terugvallen in een uitkering.
Daarnaast geeft de Commissie aan dat gezorgd moet worden voor voldoende middelen voor
actief arbeidsmarktbeleid voor mensen met een geringe afstand tot de arbeidsmarkt.
Daarbij signaleert de Commissie terecht dat arbeidsmarktprikkels voor mensen op het
sociaal minimum kunnen verslechteren bij een hoger inkomen. Goed activeringsbeleid
kan dit effect deels ondervangen.
Een realistisch activeringsbeleid: Persoonlijke begeleiding en regionale mobiliteitsteams
We onderschrijven het belang van een realistisch activeringsbeleid, waarbij ingezet
wordt op activering van diegenen die kunnen werken en adequate inkomensbescherming
voor wie dat niet kunnen. Hierbij is het van belang dat er duidelijkheid gecreëerd
wordt bij mensen die aan het werk (willen) gaan. We erkennen dat de onduidelijkheid
van de gevolgen van aan het werk gaan een reden kan zijn om niet (meer) te gaan werken.
Dit is al eerder onder woorden gebracht in diverse rapporten, zoals door de commissie-Borstlap,
die nadrukkelijk pleitte om te komen tot een activerend en inclusief arbeidsmarktbeleid
met een investering in volwaardige participatie aan de basis van de arbeidsmarkt.18UWV en gemeenten voeren, afhankelijk van welke uitkering mensen ontvangen, dit beleid
uit. In de 35 regionale mobiliteitsteams (RMT’s) wordt hieraan gewerkt.
Om bestaanszekerheid van mensen te kunnen borgen is persoonlijke begeleiding van cruciaal
belang, want aandacht en ondersteuning op maat zorgt ervoor dat mensen groeien en
helpt mensen hun talenten te ontwikkelen. Hierbij kan ook gedacht worden aan meer
aandacht voor zelfredzaamheid en ondernemerschap. Ook kan de hervorming van de kinderopvangtoeslag
de arbeidsparticipatie stimuleren. De Commissie sociaal minimum wijst op het feit
dat er ook mensen zijn voor wie regulier werk niet realistisch is. Zij zijn geholpen
met andere vormen van participatie, zoals scholing of vrijwilligerswerk, om op langere
termijn een stap te zetten. Dit kan ook bredere effecten hebben, bijvoorbeeld op het
gebied van gezondheidszorg.19 Hieronder wordt met name ingegaan op het activeringsbeleid voor de gemeentelijke
doelgroepen, waar in het rapport van de Commissie de meeste aandacht naar uitgaat.
Participatiewet in balans: drie sporen
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft na een grondige beleidsanalyse
van de Participatiewet20 in 2022 drie sporen ingezet om de Participatiewet meer in balans te brengen.
De uitvoering van deze sporen draagt bij aan meerdere beleidsuitdagingen die de Commissie
sociaal minimum ziet: naast het investeren in een realistisch activeringsbeleid raakt
dit traject ook aan het bieden van perspectief in specifieke situaties van ontoereikendheid
en het zorgen voor voorspelbaarheid en overzichtelijkheid van inkomen.
Het uitvoeren van de drie sporen doen we samen met onder andere ervaringsdeskundigen
en de Landelijke Cliëntenraad, uitvoerend professionals en beroepsvereniging SAM,
gemeenten, de SVB, sociale partners, Cedris en Sociaal Werk Nederland.
Met het wetsvoorstel (spoor 1) zet het kabinet een stap om de regels en ondersteuning
van de Participatiewet beter aan te sluiten op de mogelijkheden en omstandigheden
van mensen die gebruik maken van dit vangnet: een beter bij de bijstandspopulatie
passend ontheffingenkader en een meer gedifferentieerd maatregelenbeleid. Tevens worden
nieuwe maatregelen voorgesteld die re-integratie stimuleren en meer financiële zekerheid
bieden bij de stap naar (deeltijd)arbeid: een geharmoniseerde vrijlatingsregeling
waarmee mensen 15% van het verdiende inkomen voor een langere periode mogen houden,
een bufferbudget21 en een aanpassing in de wijze van het verrekenen van inkomen uit arbeid met de bijstandsuitkering.
Daarnaast wordt het experimenteerartikel uitgebreid zodat in toekomstige experimenten
gekeken kan worden naar andere effecten dan enkel uitstroom naar (deeltijd)werk22.
Het wetsvoorstel Participatie in balans was deze zomer in internetconsultatie. Op
dit moment worden alle reacties en de resultaten van uitvoeringstoetsen verwerkt.
De eerstvolgende stap is het aanbieden van het wetsvoorstel aan de Raad van State.
Het is goed te lezen dat de Commissie concludeert dat de maatregelen van het wetsvoorstel
de inkomensbescherming, en daarmee financiële bestaanszekerheid, vergroten. Wij voelen
grote urgentie om de noodzakelijke stappen te blijven zetten voor zover dat mogelijk
en passend is bij de demissionaire status van het kabinet.
Binnen het tweede spoor werken we aan de meer lange termijn aanpassingen van de Participatiewet,
waarin we onder andere de beleidstheorie herzien. Dit moet, evenals de stappen die
in spoor 1 worden ingezet (zoals het bufferbudget), bijdragen aan een voorspelbaar
en overzichtelijk inkomen (zie onder aanbeveling 7). In spoor 3 werken we samen met
professionals, leidinggevenden en bestuurders aan de cultuuromslag die nodig is om
in de uitvoering van de Participatiewet daadwerkelijk meer uit te gaan van vertrouwen
en de menselijke maat. Daarbij is de inzet om met vakkundigheid en met de juiste toepassing
van wet- en regelgeving en met goede dienstverlening verschil te maken in situaties
van mensen waar dat nodig is. Spoor 3 maakt van alle sporen het meest duidelijk dat
inkomensondersteuning mensenwerk is.
Simpel Switchen
Met het programma Simpel Switchen in de Participatieketen wordt gewerkt aan het wegnemen
van belemmeringen zodat mensen makkelijk(er) en veilig(er) tussen uitkering, dagbesteding
en (beschut) werk kunnen switchen. Wanneer dit even niet lukt, moet het mogelijk zijn
om weer een stap terug te zetten, maar wel zekerheid te hebben over hun inkomen23.
Sociaal Ontwikkelbedrijven
In de opgave om zoveel mogelijk mensen mee te laten doen, kunnen sociaal ontwikkelbedrijven
een belangrijke schakel vormen. Zij dragen bij aan een arbeidsmarkt waar iedereen
gezien en erkend wordt. En zij bieden (beschutte) werkgelegenheid aan degenen die
geen/beperkt kans hebben om bij reguliere werkgevers aan de slag te gaan. Voor een
realistisch activeringsbeleid werken gemeenten, de sector van sociaal ontwikkelbedrijven
en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan een toekomstbestendige
sociale infrastructuur. Over de stappen die hiervoor worden gezet is uw Kamer op 6 juli
per brief geïnformeerd.24
Aanbeveling 4: Het herstellen van de balans tussen Rijk en gemeenten en tussen gemeenten
onderling
De Commissie adviseert om de balans tussen Rijk en gemeenten en tussen gemeenten onderling
te herstellen langs vier lijnen: de basis moet op orde zijn, doe landelijk wat landelijk
kan, harmoniseer de voorwaarden voor lokale regelingen en wees terughoudend met het
belasten van gemeenten met nieuwe taken.
De Commissie signaleert dat het rijk de afgelopen decennia meer verantwoordelijkheden
bij gemeenten heeft neergelegd. Mensen zijn daardoor meer afhankelijk geworden van
hun gemeente om rond te komen. Ten aanzien van de rolverdeling tussen Rijk en gemeenten
doet de Commissie de aanbeveling om lokale regelingen, zoals de gemeentepolis, waar
mogelijk te centraliseren. In geval van individueel maatwerk en bij uitgaven waarvan
de hoogte per regio verschilt, zoals woonlasten van huurders die geen sociale huurwoning
kunnen vinden, vervoerskosten en energiekosten, ziet de Commissie een rol voor gemeenten
in het bieden van aanvullende inkomensondersteuning. Hierbij vindt de Commissie het
van belang dat de voorwaarden voor lokale regelingen geharmoniseerd worden, zodat
gelijke gevallen een gelijke behandeling krijgen ongeacht de gemeente waarin iemand
woont. De Commissie raakt hiermee aan fundamentele vraagstukken in de inrichting van
het stelsel van inkomensondersteuning.
Als kabinet hebben we het programma Vereenvoudiging inkomensondersteuning voor Mensen
(VIM) opdracht gegeven voor het opstellen van lange termijnscenario’s voor een vereenvoudigd
stelsel van inkomensondersteuning. We zullen in het opstellen van deze scenario’s
de verhouding tussen centrale en decentrale inkomensondersteuning meenemen.
De door de Commissie geconstateerde verschillen tussen gemeenten, en de gevolgen daarvan
voor inwoners, vormen een belangrijk punt van aandacht. De vraag hoe hiermee om te
gaan is een grote vraag waar zorgvuldig naar gekeken moet worden. Er is destijds bij
de decentralisatie bewust voor gekozen om gemeenten in specifieke situaties maatwerk
te laten leveren in aanvulling op het landelijk vastgestelde sociaal minimum en hen
hierbij beleidsvrijheid te geven, aangezien zij dicht bij de burger staan. Tegelijkertijd
kan ongelijkheid in gelijke gevallen ongewenst zijn. Dit vraagstuk zal moeten worden
bezien in het geheel van de verantwoordelijkheidverdeling tussen rijk en gemeenten.
Aanbeveling 5: Het bieden van perspectief in specifieke situaties van ontoereikendheid
De Commissie schetst in haar rapport dat er situaties zijn van ontoereikendheid en
roept op om ruimte te bieden voor maatwerk om schrijnende gevallen op te lossen, zoals
bij jongeren tussen de 18 en 21 jaar. De Commissie vraagt om te zorgen voor passende
inkomensondersteuning als een jongere geen zorgdragende ouders heeft en het tevens
niet aannemelijk is dat deze persoon op korte termijn kan starten met vast werk of
een opleiding.
De Commissie vraagt daarnaast om ervoor te zorgen dat de beslagvrije voet altijd wordt
gewaarborgd, ook in de fase vóór beslaglegging. Stel de beslagvrije voet als een absolute
minimumgrens voor het besteedbaar inkomen van mensen op het sociaal minimum en zorg
ervoor dat instanties bij schulden of sancties die grens niet overschrijden. Dee Commissie
beveelt tevens aan om te zorgen voor een betere aansluiting van inkomensondersteuning
op de momenten waarop huishoudens hun uitgaven moeten doen.
Jongeren tussen de 18 en 21 jaar
Het eerder toegelichte wetsvoorstel Participatiewet in balans beoogt de rechtszekerheid,
zowel wat betreft rechten als plichten te versterken en tegelijkertijd de handelingsruimte
voor uitvoerend professionals te vergroten. Een voorbeeld hiervan is de door de Commissie
genoemde knelpunt ten aanzien van de jongmeerderjarigennorm (voor 18 tot 21-jarigen)
die uitgaat van ouderlijke ondersteuning. Wanneer die ouderlijke ondersteuning ontbreekt,
bestaat er recht op bijzondere bijstand, waarbij nu grote verschillen tussen gemeenten
bestaan. In het wetsvoorstel wordt die norm geharmoniseerd via een maatstafbepaling.
Er kan afgeweken worden van de norm als de situatie daar om vraagt. Dit geldt ook
voor de voorgestelde aanpassing van het giftenbeleid: een norm wordt gesteld op basis
waarvan giften die als inkomen worden aangemerkt, tot in ieder geval € 1.200 worden
vrijgelaten.
Beslagvrije voet
Mensen moeten voldoende middelen overhouden om in de noodzakelijke kosten van bestaan
te voorzien. De beslagvrije voet moet mensen die zekerheid bieden. De Wet vereenvoudiging
beslagvrije voet, die op 1 januari 2021 in werking is getreden, heeft juist tot doel
mensen een betere bescherming van de beslagvrije voet te bieden. Op dit moment vindt
een tussenevaluatie van deze wet plaats, waarin de effectiviteit en de doeltreffendheid
van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet wordt onderzocht. De uitkomsten van de
tussenevaluatie worden volgens planning eind van dit jaar verwacht. Op basis van het
onderzoek wordt bezien of en zo ja welke aanpassingen noodzakelijk zijn.
Actualisering Rijksincassovisie
De Commissie vraagt aandacht voor betere borging van het bestaansminimum in de fase
vóór beslaglegging. Het kabinet onderschrijft het belang dat mensen in deze fase voldoende
middelen voor bestaan overhouden. Steeds meer partijen, waaronder overheidsschuldeisers
zetten zich in om onnodige oploop van kosten en schulden te voorkomen. Bijvoorbeeld
door meer en eerder maatwerkbetalingsregelingen aan te bieden. Op welke wijze daarbij
het bestaansminimum beter geborgd kan worden, is een complex vraagstuk want dit vraagt
inzicht in inkomsten en verplichte uitgaven van mensen en afstemming van betalingsregelingen
tussen schuldeisers. Om deze ambitie vorm te geven worden twee acties in gang gezet.
Ten eerste wordt onderzocht wat wenselijk en haalbaar is ten aanzien van een eenduidige
norm voor overheidsorganisaties voor het vaststellen van het bestaansminimum. Daarbij
wordt tevens onderzocht wat hiervoor nodig is voor wat betreft aanpassing in onder
andere wet-, regelgeving en ICT. Ten tweede zal SZW samen met de uitvoeringsorganisaties
verkennen wat de mogelijkheden zijn om bij het aangaan van een betalingsregeling tijdig
te signaleren dat er onvoldoende afloscapaciteit is en dat er andere maatregelen nodig
zijn. In de actualisering van de Rijksincassovisie die vóór de begrotingsbehandeling
aan uw Kamer gezonden zal worden, staan de stappen die daartoe gezet zullen worden.
Daarnaast start dit najaar het interdepartementaal beleidsonderzoek «Problematische
schulden», waarin onder andere de gevolgen van problematische schulden voor huishoudens
en de effectiviteit van schulphulpverlening nader onderzocht wordt.25
Aanbeveling 6: Het zorgen voor voorspelbaarheid en overzichtelijkheid van uitgaven
De Commissie vraagt het kabinet om aanvullend beleid rond wonen, zorg en energie te
ontwikkelen, zodat er meer beschikbare sociale huurwoningen zijn en huishoudens met
een laag inkomen beschermd worden tegen hoge uitgaven aan energie en tegen een stapeling
van zorgkosten. Totdat dit structureel gerealiseerd is, vraagt de Commissie om inkomensaanvullingen
in de vorm van maatwerkoplossingen. De Commissie geeft daarbij aan dit niet op korte
termijn te realiseren is.
De Commissie sociaal minimum geeft tevens aan dat de hoogte van het sociaal minimum
uitgaat van een leefsituatie waarbij een huishouden geen grote uitzonderlijke uitgaven
doet. Het sociaal minimum is daarmee niet berekend op incidentele prijspieken. In
dit kader roept de Commissie sociaal minimum op om kwetsbare huishoudens tegen hoge
uitgaven aan energie te beschermen.
In eerste instantie door het energieverbruik te doen afnemen via isolatie van woningen,
en aanvullend middels prijsmechanismen die huishoudens met een laag inkomen en/of
huishoudens met een laag verbruik ontzien.
Aanpak Energiearmoede
Het kabinet onderschrijft het belang om kwetsbare huishoudens waar mogelijk te ondersteunen
bij een hoge energierekening en het tegengaan van energiearmoede. Tegelijkertijd geldt
dat de inflatie zich sinds de oorspronkelijke stijging van de energieprijzen heeft
verbreed. Er is dan ook voor 2024 een breder koopkrachtpakket aangekondigd gericht
op het tegengaan van een stijging in de armoede en het verminderen van de kinderarmoede.
Voor kwetsbare huishoudens die daarmee nog steeds moeite hebben om de hogere energierekening
te betalen, heeft het Rijk wederom een bijdrage aan het Tijdelijk Noodfonds Energie
2024 beschikbaar gesteld.
Om de problematiek structureel aan te pakken zet het kabinet in op het energiezuiniger
maken van woningen, het helpen van gezinnen bij energiezuinig gedrag. Het Programma
Versnelling Gebouwde Omgeving (PVGO) en het Nationaal Isolatieprogramma (NIP) zijn
hierbij essentieel. Deze programma’s stellen middelen ter beschikking die worden ingezet
om huizen met voornamelijk lagere energielabels te isoleren. Voor huishoudens met
energiearmoede hebben gemeenten in 2022 en 2023 apart middelen en ondersteuning beschikbaar
gekregen voor het treffen van energiebesparende maatregelen, inzet op energiefixers,
advies en verdere ondersteuning met betrekking tot energiezuiniger gedrag.
Grote, plotselinge prijsstijgingen kunnen ervoor zorgen dat gezinnen in de problemen
komen en kan de koopkracht onder druk zetten. Om dit zoveel mogelijk te voorkomen,
houdt het kabinet rekening met (het risico op) de stijgende volatiliteit die gepaard
gaat met de energietransitie en werkt het kabinet onder andere met het Nationaal plan
energiesysteem (NPE) aan verschillende elementen binnen het energiesysteem en het
handelingsperspectief dat burgers hierbij hebben.
Aanbeveling 7: Het zorgen voor voorspelbaarheid en overzichtelijkheid van inkomen
De Commissie geeft in haar eindrapport aan dat er grote aanpassingen nodig zijn aan
het stelsel van inkomensondersteuning om meer voorspelbaarheid en overzichtelijkheid
te bieden. Hierbij kan gedacht worden aan het bieden van meer zekerheid vooraf bij
het toekennen van het recht op een regeling, het versimpelen van het stelsel en/of
het verschuiven van de verantwoordelijkheid van de burger naar het Rijk, waardoor
uitvoeringsorganisaties een belangrijkere taak krijgen.
De Commissie spreekt zoals eerder aangegeven geen voorkeur uit voor specifieke varianten,
maar bepleit vier leidende principes: (1) stel het bieden van inkomensbescherming
en zekerheid vooraf centraal; (2) geef politieke sturing aan het proces; (3) kijk
verder dan alleen financiële doelmatigheid; en (4) zorg dat de randvoorwaarden voor
een stelselwijziging op orde zijn.
Het kabinet herkent dat het stelsel van het sociaal minimum voorspelbaarder, toegankelijker
en minder complex moet worden, omdat deze complexiteit een van de redenen is waardoor
mensen in de problemen komen. We hebben een ingewikkeld stelsel voor inkomensondersteuning
met veel verschillende regelingen ontworpen, om mensen zo gericht mogelijk te helpen.
Mensen krijgen niet alleen met de sociale zekerheid te maken, maar ook met toeslagen,
belastingen, lokale regelingen en regelingen uit het zorg- en onderwijsdomein. Deze
regelingen werken soms onvoorspelbaar op elkaar in. Hierdoor weten sommige mensen
niet waar ze recht op hebben, waar ze moeten zijn, wat zij moeten melden of wat er
gebeurt met hun inkomen als hun persoonlijke situatie verandert. De mensen die hier
het meest tegenaan lopen zijn vaak de mensen die ondersteuning het hardst nodig hebben.
De complexiteit in de regelingen en het stelsel ondermijnt de beoogde doelen van de
sociale zekerheid: bestaanszekerheid en participatie.
Tegelijk laat de internationale analyse van de commissie zien dat er geen gemakkelijke
oplossingen zijn: ook in andere landen is sprake van complexe stelsels en een samenloop
van regelingen. En we moeten eerlijk zijn: het verminderen van complexiteit betekent
in veel gevallen inleveren op gerichtheid, en dat kost of geld of leidt tot minder
toereikendheid voor de mensen in de doelgroep. Maar we moeten vaststellen dat veel
regelingen die gericht zijn op het versterken van inkomenszekerheid, in zichzelf onzekerheid
versterken. Het vergroten van zekerheid en voorspelbaarheid is dus harde noodzaak.
Het IBO Vereenvoudiging sociale zekerheid dat in juni aan uw Kamer is verzonden, laat
zien dat een aantal regelingen zoals de AOW en de kinderbijslag als relatief eenvoudig
worden ervaren, en een aantal als relatief complex zoals de WIA, Participatiewet en
Wajong. Het IBO doet aanbevelingen om de complexiteit te verminderen. Het kabinet
is samen met de uitvoeringsorganisaties en gemeenten hard aan de slag om regelingen
binnen de sociale zekerheid te vereenvoudigen. Zo wordt de WW vereenvoudigd en de
Participatiewet herzien. De commissie heeft terecht veel aandacht voor die laatste,
als hoeksteen van het vangnet.
De Commissie heeft een waardevolle analyse gemaakt en voorstellen gedaan op alle uitgangspunten
uit de visiebrief26 over de Participatieawet die 9 juni jl. aan uw Kamer is gestuurd. Het zorgen voor
voorspelbaarheid en overzichtelijkheid van inkomen vraagt een lange termijnperspectief
en inzet van alle betrokkenen. Het complete programmaplan Participatiewet in balans,
waarin alle inspanningen van de drie sporen aan elkaar worden verbonden en uitgewerkt,
stuurt de Minister van Armoede Participatie en Pensioenen dit najaar aan uw Kamer.
Een nieuw kabinet is aan zet om na de verkiezingen beleidsopties en afruilen tussen
verschillende uitgangspunten te wegen en keuzes te maken die bijdragen aan een Participatiewet
die niet alleen in balans is, maar ook goed aansluit op andere vormen van inkomensondersteuning.
De Commissie wijst op het belang om fundamentele aanpassingen in het toeslagenstelsel
door te voeren die meer zekerheid en voorspelbaarheid bieden aan burgers. Het kabinet
heeft de hervorming van de kinderopvangtoeslag en herziening van de huurtoeslag opgepakt.
Daarnaast werkt dit kabinet alternatieven uit waarmee het toeslagenstelsel kan worden
afgeschaft of fundamenteel aangepast. Hiermee kan een nieuw kabinet keuzes maken.
De betreffende eindrapportage wordt in het eerste kwartaal van volgend jaar aan uw
Kamer aangeboden.
Het interdepartementaal programma Vereenvoudiging Inkomensondersteuning
Er zijn nu te veel regelingen die niet goed op elkaar aansluiten, met uiteenlopende
begrippen en gegevens, rechten en verplichtingen. Zoals gezegd leidt dit tot onzekerheid,
zet dit de bestaanszekerheid onder druk en durven mensen soms geen stappen te zetten
om (meer) te gaan werken. Het is daarom nodig om fundamenteel naar het gehele stelsel
van inkomensondersteuning te kijken. Het kabinet is het interdepartementaal programma
Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor Mensen (VIM) gestart. De ministeries van
SZW, Financiën, BZK, VWS en OCW, de uitvoeringsorganisaties UWV, SVB, Dienst Toeslagen,
Belastingdienst, DUO en VNG en Divosa werken hierin samen en eveneens de (vertegenwoordigers
van) mensen zelf zijn betrokken. Dit programma gaat aan de slag met het oplossen van
domeinoverstijgende knelpunten op de korte termijn en werkt voor de lange termijn
een plan uit met scenario’s voor een eenvoudiger stelsel van inkomensondersteuning.
Ook de toeslagen, studiefinanciering, eigen bijdrage in de zorg en de lokale regelingen
worden hierin betrokken. De vier leidende principes die de Commissie aanbeveelt zal
het programma ter hand nemen in de verdere uitwerking.
Het versterken van bestaanszekerheid zal naar verwachting voor het nieuwe kabinet
een belangrijk thema blijven. Ondertussen blijft het huidige kabinet de komende periode
samen met maatschappelijke partners, uitvoeringsorganisaties, gemeenten en de mensen
zelf, actief verder werken aan het versterken van de bestaanszekerheid en het verminderen
van de armoede.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
Indieners
-
Indiener
C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen -
Medeindiener
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid