Brief regering : Fiche: Verordening bepalen broeikasgasemissies transportdienstverleningen
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3777
                   BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
            
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 september 2023
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 3 fiches die werden opgesteld
                  door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
               
Fiche: Verordening circulaire voertuigen (Kamerstuk 22 112, nr. 3776)
Fiche: Verordening bepalen broeikasgasemissies transportdienstverleningen
Fiche: Mededeling herziening fraudebestrijdingsstrategie (Kamerstuk 22 112, nr. 3778)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
                  H.G.J. Bruins Slot
Fiche: Verordening bepalen broeikasgasemissies transportdienstverleningen
               
1. Algemene gegevens
               
a) Titel voorstel
Proposal for a regulation of the European Parliament and of the council on the accounting
                        of greenhouse gas emissions of transport services
                     
b) Datum ontvangst Commissiedocument
11 juli 2023
c) Nr. Commissiedocument
COM (2023) 441
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=CELEX:52023PC04…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
SWD (2023) 441 en SEC (2023) 441
f) Behandelingstraject Raad
Raad voor Transport, Telecom en Energie (Transportraad)
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
h) Rechtsbasis
Artikel 91, lid 1, en artikel 100, lid 2, van het Verdrag betreffende de Werking van
                        de Europese Unie (VWEU).
                     
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
               
a) Inhoud voorstel
Op 11 juli 2023 presenteerde de Europese Commissie (hierna: Commissie) het Vergroening
                  van vrachtvervoer-pakket (Greening Freight Package). Met dit pakket beoogt de Commissie de efficiëntie en duurzaamheid van het vrachtvervoer
                  te vergroten. Het pakket wordt begeleid door een toelichtende mededeling1 waarin de ontwikkeling van het goederenvervoer en de lopende beleidsmaatregelen worden
                  beschreven en waarin wordt toegelicht hoe de nieuwe voorstellen zich tot elkaar verhouden.
                  Hiervan zal geen BNC-fiche opgesteld worden omdat de mededeling slechts een overkoepelend
                  verhaal bevat voor bij de voorstellen in het pakket. Naast deze mededeling bestaat
                  het pakket uit drie voorstellen: de verordening voor het bepalen van broeikasgasemissies
                  van transportdienstverleningen2, een verordening voor het gebruik van de spoorinfrastructuur3, een herziening van de richtlijn afmetingen en gewichten van zware bedrijfsvoertuigen4. Over de drie voornoemde wetgevende voorstellen zullen separate BNC-fiches worden
                  opgesteld.
               
Dit fiche betreft het voorstel voor een verordening voor het bepalen van broeikasgasemissies
                  (voorts afgekort: CO2-emissies5) van transportdienstverleningen, voor zowel personen- als goederenvervoer. De Commissie
                  komt in het voorstel met een gemeenschappelijke methodologische aanpak waarmee transportbedrijven
                  de CO2-emissies van hun vervoersdiensten kunnen berekenen, als ze ervoor kiezen deze informatie
                  te publiceren of als ze om contractuele redenen hierom worden gevraagd.
               
De Commissie identificeert dat er diverse standaarden, methoden, berekeningsmodellen
                  en databases zijn voor het meten van CO2-emissies en dat die tot verschillende uitkomsten leiden. Daardoor zijn uitkomsten
                  ingewikkeld met elkaar te vergelijken. Daarnaast hebben transportdienstverleners en
                  -exploitanten momenteel onvoldoende prikkels om informatie over de CO2-emissies van hun diensten te berekenen en openbaar te maken. Dit komt door terughoudendheid
                  om commercieel gevoelige informatie te onthullen, door de waargenomen complexiteit
                  en de kosten van het bepalen van CO2-emissies en door het gebrek aan vertrouwen in de gedeelde emissiecijfers op de markt.
               
Met dit voorstel beoogt de Commissie om de CO2-uitstoot van vervoersmogelijkheden op een betrouwbare en vergelijkbare manier te
                  kunnen bepalen. Zo wil de Commissie transportdienstverleners in staat stellen om de
                  CO2-uitstoot van hun diensten te presenteren ten opzichte van elkaar, en consumenten
                  in staat stellen om weloverwogen keuzes te maken voor transport- en leveringsmogelijkheden.
                  De Commissie wil hiermee innovatie en gedragsverandering op het gebied van duurzaamheid
                  in de sector stimuleren.
               
Om deze doelen te realiseren, stelt de Commissie een geharmoniseerd raamwerk voor
                  waarmee vervoerders in goederen- en personenvervoer de CO2-emissies van hun activiteiten kunnen meten, berekenen en monitoren. Het raamwerk
                  bevat een berekeningsmethodiek voor alle broeikasgasemissies, voor alle modaliteiten
                  en over de hele keten. Emissies worden berekend van de energiebron tot aan het energiegebruik
                  in het vervoermiddel (het well-to-wheel of well-to-wake principe). Ook de uitstoot van werk in distributiecentra en transporthubs worden meegenomen
                  in de berekening. Emissies zoals fijnstof en NOx vallen buiten de reikwijdte van het voorstel.
               
De verordening stelt de rapportage over CO2-emissies niet verplicht, maar als vervoerders ervoor kiezen te rapporteren over hun
                  CO2-emissies dan zijn ze verplicht gebruik te maken van het voorgestelde raamwerk. Verder
                  zijn vervoerders verplicht het voorgestelde raamwerk te gebruiken als zij op grond
                  van andere EU-maatregelen (bijvoorbeeld de Corporate Sustainability Reporting richtlijn6 en de Europese rapportage-standaarden voor duurzaamheid7) gebonden zijn om informatie te verstrekken over hun CO2-emissies of indien bedrijven door overheden (bijv. in een vergunning) of door andere
                  bedrijven (bijv. contractuele afspraken) verplicht zijn om inzicht te geven over hun
                  emissies.
               
Voor het geharmoniseerde raamwerk stelt de Commissie een rekenmethode voor die is
                  gebaseerd op de recent door het Europees Comité voor Standaardisatie (CEN, European Committee of Standardization8) gepubliceerde, internationaal erkende norm «Broeikasgassenkwantificering en rapportage
                  van broeikasgasemissies afkomstig van activiteiten in de transportketen» (EN ISO norm
                  14083:2023)9. Deze norm bestaat uit gemeenschappelijke regels voor emissieberekeningen voor transporteurs
                  waarmee de CO2-emissies van meerdere modaliteiten in één transportketen berekend kunnen worden.
                  Omdat deze standaard wereldwijd wordt erkend, kan deze worden gebruikt om gegevens
                  voor internationale transportketens te genereren, waardoor de mogelijkheid ontstaat
                  voor wereldwijde afstemming.
               
Voor de rapportage van de CO2-uitstoot is het bedrijven toegestaan externe rekentools te gebruiken op voorwaarde
                  dat deze formeel gecertificeerd zijn. Externe rekentools moeten voldoen aan de vereisten
                  van deze verordening, met name wat betreft het gebruik van de gemeenschappelijke referentiemethode
                  (ISO-norm), de juiste invoerparameters (bijvoorbeeld aangifte van het aantal gereden
                  kilometers) en de juiste reeks standaardwaarden (bijvoorbeeld de energie-inhoud en
                  de koolstofintensiteit van 1 liter diesel). Het raamwerk maakt hiervoor gebruik van
                  een centrale database die in beheer is van het Europees Milieuagentschap (European Environmental Agency, EEA).
               
Voor grote bedrijven geldt een verificatieverplichting om aan te tonen dat de boekhouding
                  en de berekeningen volgens het voorgeschreven raamwerk plaatsvinden. Voor kleinere
                  bedrijven is de verificatie vrijwillig.
               
b) Impact assessment Commissie
Het door de Commissie uitgevoerde impact assessment beschouwt zes verschillende beleidsopties.
                  De beleidsopties verschillen in de manier waarop optiekenmerken worden gecombineerd.
                  Deze kenmerken zijn ten eerste het volledig, gedeeltelijk of niet volgen van de ISO-standaard
                  14083:2023, ten tweede de wel of niet verplichte deelname door bedrijven, ten derde
                  centrale of decentrale opslag van de door bedrijven gerapporteerde gegevens, en ten
                  vierde wel of niet verplichte verificatie voor bedrijven van de gegevens die ze rapporteren.
               
Het impact assessment beoordeelt de beleidsopties op hun bijdrage aan het terugdringen
                  van CO2-emissies, op hun effect op de volksgezondheid, op hun effect op de verkeersveiligheid
                  en op de kosten en baten voor het bedrijfsleven. Het impact assessment concludeert
                  dat één van de beschouwde beleidsopties het beste gecombineerde effect heeft voor
                  deze factoren.
               
De best presterende beleidsoptie (beleidsoptie 4 in het impact assessment) heeft als
                  kenmerken dat bedrijven vrijwillig ervoor kiezen om de CO2-emissies van hun transportdiensten te bepalen en te rapporteren, dat daarbij de volledige
                  ISO-norm 14083:2023 wordt gevolgd, dat de gerapporteerde gegevens decentraal worden
                  opgeslagen in al of niet reeds bestaande databases, en dat bedrijven boven een bepaalde
                  omvang hun gegevens moeten laten verifiëren door een daarvoor op nationaal niveau
                  aan te wijzen instantie.
               
Beleidsoptie 4 betekent een kostenpost voor de bedrijven binnen de EU van 1,5 miljard
                  euro. Tegelijkertijd schat het impact assessment dat toepassing van beleidsoptie 4
                  voor die bedrijven een kostenbesparing van 2,4 miljard euro oplevert. Netto betekent
                  dat een positief effect voor de bedrijven binnen de EU van 0,9 miljard euro. Dit zijn
                  opgetelde bedragen over de periode 2025–2050. Het effect wordt voornamelijk bepaald
                  door bespaarde brandstofkosten als gevolg van meer inzicht in het brandstofverbruik
                  door bedrijven en meer bewustzijn van de daaraan gerelateerde CO2-emissies.
               
Beleidsoptie 4 levert binnen de EU een maatschappelijke winst op van 674 miljoen euro
                  door verminderde CO2-uitstoot, van 163.5 miljoen euro door verminderde luchtvervuiling, en van 645 miljoen
                  door verbeterde verkeersveiligheid. Dit zijn opgetelde bedragen over de periode 2025–2050.
                  Deze maatschappelijke winst treedt op door verwachte verschuivingen in het gebruik
                  van transportmodaliteiten en door efficiëntere inrichting van het transport van personen
                  en goederen wanneer de kennis van de CO2-prestaties van de transportsector verbetert.
               
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
               
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat er een normstellende regeling komt om de
                  «negatieve effecten van werk-gerelateerd verkeer, goederenvervoer en eigen wagenparken
                  terug te dringen»10. Verder is in het Klimaatakkoord afgesproken dat de transportsector het initiatief
                  neemt voor een geïntegreerde sectorale aanpak, waarin duurzame oplossingen met (aantoonbaar)
                  minder uitstoot worden ontwikkeld en geïmplementeerd voor diverse logistieke ketens.
               
In de voorjaarsbesluitvorming 202311 heeft het kabinet aanvullend beleid aangekondigd om de CO2-prestaties in het goederenvervoer te verbeteren. Hiervoor maakt het kabinet prestatieafspraken
                  met de transportsector over het terugdringen van CO2-emissies, met als eindpunt de invoering van een wettelijke norm voor CO2-prestaties12.
               
Het meten en registreren van CO2 in transport speelt een belangrijke rol bij het vormgeven van het Nederlands beleid.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet is in algemene zin positief over het voorstel. Het kabinet ziet het nut
                  en de noodzaak in van een geharmoniseerd en gestandaardiseerd raamwerk waarmee vervoerders
                  hun CO2-emissies kunnen berekenen. Het door de Commissie voorgestelde raamwerk draagt bij
                  aan meer transparantie, vergelijkbaarheid en betrouwbaarheid in de gerapporteerde
                  resultaten van vervoerders.
               
Het kabinet is tevreden met de gekozen beleidsoptie 4 die een decentrale en quasi-vrijwillige
                  aanpak voorstelt. Deze beleidskeuze toont volgens de impactanalyse die de Commissie
                  bij het voorstel heeft gepubliceerd een goede balans tussen de doelstellingen van
                  het initiatief en het algemene implementatiekosten, hetgeen resulteert in de beste
                  kosten-batenverhouding. Daarnaast legt het voorstel geen nieuwe verplichting op aan
                  bedrijven om hun CO2-emissies te rapporteren.
               
Het kabinet is tevreden over de aandacht voor beperking van administratieve lasten
                  voor het mkb in het voorstel. Het kabinet houdt hier aandacht voor bij de verdere
                  uitwerking en implementatie van het voorstel.
               
Het kabinet is positief over de keuze voor de ISO-norm 14083:2023 als methodologie.
                  Ten eerste is een wereldwijde standaard een noodzaak voor internationaal opererende
                  partijen. Ten tweede hebben de innovatie-inspanningen van de vervoerssector in Nederland
                  (Topsector Logistiek en brancheorganisaties) een duidelijke bijdrage geleverd aan
                  de ontwikkeling van de ISO-norm 14083:2023. Dat betekent dat er veel draagvlak is
                  voor deze norm. De al opgedane kennis over het toepassen van de norm in de praktijk
                  geeft het Nederlandse bedrijfsleven een concurrentievoorsprong, zowel voor de sector
                  zelf als voor de dienstverleners die externe rekentools en adviesdiensten aanbieden.
               
Het kabinet is positief over de keuze voor het Well-to-Wheel/Wake-principe, omdat zo brandstoffen en aandrijvingen op een eerlijke manier met elkaar
                  vergeleken worden, over de hele cyclus van productie tot gebruik.
               
Het kabinet is positief over het initiatief om tot een centrale EU-database van emissiefactoren
                  te komen.
               
Het kabinet ondersteunt het initiatief om tot certificering van externe rekentools
                  te komen. Verder ziet het kabinet de noodzaak voor additionele toepassingshandleidingen
                  om het raamwerk in een rekeninstrument te vertalen. Voor met name het mkb zal het
                  raamwerk naar verwachting geïntegreerd worden in de bedrijfssoftware (zoals het Transport
                  Management Systeem13). Het certificeringsproces van dergelijke tools moet wat betreft aard en kosten bereikbaar
                  zijn voor het mkb. Toepassingshandleidingen kunnen daarbij helpen. De Nederlandse
                  Topsector Logistiek heeft dit soort handleidingen reeds ontwikkeld en stelt deze toepassingshandleidingen
                  binnenkort beschikbaar. Met zijn expertise is Nederland koploper op dit gebied. Bedrijven
                  in Europa kunnen gebruik maken van de beschikbare kennis.
               
Het kabinet is tevreden over de beperking tot grote bedrijven voor een verificatieverplichting
                  van onderliggende data en berekeningen: deze vallen samen met verificatieverplichtingen
                  die deze bedrijven uit oogpunt van de CSRD al hebben.
               
Verder heeft het kabinet ook enkele aandachtspunten bij het voorstel, waarover het
                  meer duidelijkheid van de Commissie zal vragen.
               
Het kabinet zal tijdens de onderhandelingen inzetten op een raamwerk dat coherent
                  is met bestaande rapportageregimes en methodes zoals het Europese emissiehandelssysteem
                  ETS14, RED15 en het in ReFuelEU16 voorgestelde eco-label voor de luchtvaart. Als de emissieberekeningsmethode in dit
                  voorstel niet dezelfde is als in andere voorstellen (zoals de RED) dan heeft dit implicaties
                  op de uitvoerbaarheid, de handhaafbaarheid of de regeldruk (afhankelijk van wie het
                  moet berekenen).
               
Verder zal het kabinet inzetten op een raamwerk dat het bepalen en rapporteren van
                  CO2-emissies voor het mkb makkelijker maakt. Het kabinet vreest namelijk nieuwe drempels,
                  zoals de verplichte aanschaf van de ISO-norm waarop het voorstel gebaseerd is.
               
Tot slot zal het kabinet de Commissie ook vragen om meer duidelijkheid op enkele aandachtspunten,
                  waaronder over de redeneerlijn hoe het voorstel de vermindering van CO2-emissies in de transportsector bewerkstelligt. Er bestaat geen twijfel aan de redeneerlijn
                  op zich. Het meten van de CO2-emissie kan veel inzicht geven in de logistieke efficiency van een vervoerder en
                  hierdoor tegelijk handvatten geven voor het verhogen van de efficiency en het verlagen
                  van het brandstofgebruik en de CO2-emissies. Het is echter onduidelijk hoe de hoogte van de CO2-emissiereductie is bepaald en of dit ook voor het Nederlandse vervoer van toepassing
                  is. Het is bijvoorbeeld onduidelijk op welke manier het voorstel gedragsverandering
                  bewerkstelligt bij zowel aanbieders als gebruikers van transportdiensten. Het is ook
                  onduidelijk wat het verwachte tempo is waarmee bedrijven het raamwerk zullen gaan
                  gebruiken en gaan bijdragen aan de beoogde CO2-winst. Verder wil het kabinet meer duidelijkheid over welke broeikasgassen meegenomen
                  dienen te worden naast koolstofdioxide.
               
Om meer inzicht te krijgen in de impact van dit voorstel voor Nederland vraagt het
                  kabinet de Commissie om meer toelichting op het impact assessment die de Commissie
                  bij het voorstel heeft gepubliceerd. Verder zal het kabinet ook zelf een nationale
                  impactanalyse uit laten voeren.
               
Gevolgen voor de brede welvaart
De Tweede Kamer verzoekt met de gewijzigde motie van het lid Van Raan17 om bij voorstellen voortkomend uit de EU Green Deal rekening te houden met welvaart
                  in brede zin. Het kabinet kijkt bij welvaart in brede zin naar vier aspecten: de kwaliteit
                  van leven voor huidige generaties, de kapitaalvoorraden voor latere generaties, grensoverschrijdende
                  effecten en de verdeling van kosten en baten. Het kabinet beoordeelt de uitwerking
                  van het voorstel op de brede welvaart als positief.
               
Het voorstel wordt positief beoordeeld wat betreft de impact op de kwaliteit van leven
                  voor huidige generaties en de kapitaalvoorraden voor toekomstige generaties. Het voorstel
                  richt zich namelijk op het aanpakken van problemen rondom het monitoren en vergelijken
                  van CO2-emissies. Dankzij transparante informatie kunnen dienstverleners hun uitstoot monitoren,
                  verminderen en hun vervoer efficiënter maken, wat bijdraagt aan de energiezekerheid
                  door verwachte reductie van het energiegebruik. Bovendien kunnen gebruikers hierdoor
                  de meest duurzame opties kiezen.
               
Het kabinet is positief over de grensoverschrijdende effecten, omdat de verminderde
                  CO2-emissies een grensoverschrijdende impact hebben op de verandering van het klimaat.
               
Het kabinet is positief over de verdeling van kosten en baten. Het voorstel levert
                  binnen de EU een maatschappelijke winst op van 3,9 miljard euro en is grotendeels
                  het gevolg van een reductie van het energieverbruik en minder fossiele brandstoffen.
                  Hiertegenover staan kosten voor het bedrijfsleven van 1,5 miljard euro en zeer beperkte
                  kosten voor nationale overheden. Netto levert het voorstel een kostenvoordeel van
                  2,4 miljard euro.
               
Het kabinet is positief over de verdeling van de kosten en baten tussen grote en kleine
                  bedrijven. Het mkb heeft vaak niet de volledige capaciteit om de emissies van hun
                  vervoersactiviteiten te bepalen en te publiceren. Hiermee is in het voorstel rekening
                  gehouden. Het mkb is bijvoorbeeld vrijgesteld van het verplichte verificatiesysteem.
                  Mede hierdoor zijn de kosten voor het mkb lager in vergelijking met grote bedrijven.
                  De kosten voor het mkb bedragen tussen 684 en 1.367 euro en tussen 3.281 en 3.828
                  euro voor grote bedrijven.
               
c) Eerste inschatting van krachtenveld
De EU lidstaten zijn verdeeld over dit voorstel met zowel actieve voor- als tegenstanders.
                  Een aantal lidstaten drukt de Commissie op het hart te zorgen voor coherentie tussen
                  onderhavige verordeningen en reeds bestaande rapportageregimes zoals gestipuleerd
                  in andere EU wetgeving (ETS, RED, etc.). Daarnaast is tevens genoemd dat het bepalen
                  en rapporteren van CO2 emissies voor het MKB makkelijker gemaakt dient te worden en niet moet leiden tot
                  nieuwe drempels. De positie van het Europees Parlement met betrekking tot dit voorstel
                  is nog niet bekend.
               
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit, proportionaliteit
               
a) Bevoegdheid
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel
                  is gebaseerd op artikel 91, eerste lid, en artikel 100, tweede lid, VWEU. Artikel
                  91, eerste lid, VWEU geeft de EU de bevoegdheid om, met inachtneming van de bijzondere
                  aspecten van het vervoer, aan een gemeenschappelijk vervoerbeleid dienstige bepalingen
                  vast te stellen. Op grond van artikel 100, tweede lid, VWEU is de EU bevoegd ompassende
                  bepalingen vast te stellen voor de zeevaart en de luchtvaart. Het kabinet kan zich
                  vinden in deze rechtsgrondslagen, aangezien het voorstel een geharmoniseerd raamwerk
                  bevat voor het bepalen van CO2-emissies van aanbieders van personen- en goederenvervoer. Op het gebied van vervoer
                  is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, lid
                  2, sub g, VWEU).
               
b) Subsidiariteit
Het oordeel van het kabinet over de subsidiariteit van dit voorstel is positief. De
                  verordening heeft tot doel een geharmoniseerde methode vast te stellen waarop de CO2-emissies van vervoerders worden bepaald. Het afzonderlijk stellen van een verplichte
                  berekeningsmethode van CO2-uitstoot van vervoersopties door lidstaten zou leiden tot uiteenlopende methodieken
                  in verschillende lidstaten. Marktpartijen die in meerdere lidstaten actief zijn, zouden
                  dus aan verschillende voorwaarden moeten voldoen waardoor het functioneren van de
                  interne markt zou worden belemmerd. Om deze reden kan standaardisatie van de bepaling
                  van CO2-emissies van vervoerders onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of
                  lokaal niveau worden verwezenlijkt. De vervoerssector in de EU heeft een sterke grensoverschrijdende
                  dimensie en speelt een belangrijke rol in het vrije verkeer van personen en goederen
                  op de interne markt van de EU. Hierdoor zijn op EU-niveau geharmoniseerde regels wenselijk.
                  Door een Europees raamwerk wordt het gelijk speelveld op het terrein van CO2-emissiemetingen van transport verbeterd en dat komt de Europese interne markt ten
                  goede. Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
               
c) Proportionaliteit
Het oordeel van het kabinet over de proportionaliteit van dit voorstel is positief.
                  De verordening heeft tot doel een geharmoniseerde methode vast te stellen waarop de
                  CO2-emissies van vervoerders worden bepaald. Het kabinet acht het voorstel geschikt voor
                  het vaststellen van geharmoniseerde regels over de berekening van de CO2-uitstoot door vervoerders omdat het een berekeningsmethodiek bevat voor alle transportemissies.
                  Het voorstel gaat daarnaast niet verder dan noodzakelijk. Ten eerste voorziet de voorgestelde
                  verordening in het gebruik van de bestaande en algemeen erkende norm EN ISO 14083:2023.
                  Deze methode kreeg veel steun van de belanghebbenden die deelnamen aan verschillende
                  overlegactiviteiten18. Ten tweede biedt het initiatief de mogelijkheid voor decentrale uitvoering van bepaalde
                  onderdelen, zodat de lasten beter verdeeld kunnen worden. Ten derde is het gebruik
                  van het voorgestelde raamwerk quasi-vrijwillig. Het gebruik van het raamwerk wordt
                  alleen opgelegd aan partijen die anderzijds (via wetgeving of contractuele afspraken)
                  verplicht zijn om gegevens over de CO2-uitstoot te berekenen en te delen of die er vrijwillig voor kiezen deze gegevens
                  te delen.
               
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
                  aspecten
               
a) Consequenties EU-begroting
Het voorstel leidt volgens het impact assessment tot extra benodigde middelen van
                  1 FTE en EUR 6,3 miljoen van 2028 tot 2050, met als doel de EEA te ondersteunen in
                  verband met de implementatie van het voorgestelde raamwerk. De financiering van deze
                  middelen zal worden beschouwd in de context van de lopende beoordeling van de middelen
                  van de Europese Milieuagentschap en zal worden gedekt door de EU-subsidie aan het
                  Agentschap, zonder afbreuk te doen aan toekomstige MFK-overeenkomsten.
               
Daarnaast worden netto contante kosten verwacht van EUR 0,6 miljoen over de periode
                  2025–2027. Deze kosten kunnen volledig worden gefinancierd door herschikking binnen
                  het begrotingsonderdeel ter ondersteuning van het vervoersbeleid van het Meerjarig
                  Financieel Kader (MFK). Het vervoersbeleid ondersteunt onder meer activiteiten om
                  gemeenschappelijke IT-instrumenten en databanken te ontwikkelen en te onderhouden
                  en de nodige gegevens voor de vervoerssector te verzamelen.
               
Tot slot leidt het voorstel tot bijkomende administratieve kosten voor nationale accreditatie-instanties,
                  nationale statistische bureaus en het Europese Milieuagentschap, inclusief de opzet
                  en het onderhoud van EU-databases voor inputgegevens, evenals de kwaliteitscontrole
                  van externe databases. Deze kosten worden geraamd op EUR 0,1 miljoen, EUR 0,1 miljoen
                  en EUR 3,9 miljoen, respectievelijk.
               
Het kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen
                  de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze
                  moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. De ontwikkeling
                  van de administratieve uitgaven voor de periode 2021–2027 moeten in lijn zijn met
                  de conclusies van de Europese Raad in juli 2020 over het MFK-akkoord.
               
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het voorstel brengt administratie- en aanpassingskosten met zich mee voor de nationale
                  bureaus voor de statistiek, in Nederland is dit het CBS (Centraal Bureau voor Statistiek).
                  Deze kosten bestaan uit het handhaven van minimumvereisten voor geharmoniseerde formaten
                  en maatstaven voor de output van CO2-emissies op EU-niveau. De werklast die nodig is om zich aan te passen aan het geharmoniseerde
                  gegevensformaat voor de CO2-uitstoot is beperkt. Het is waarschijnlijk dat de nieuwe regels binnen de context
                  van het reguliere werk kunnen worden uitgevoerd. Eventuele budgettaire gevolgen worden
                  ingepast op de begroting van de desbetreffende beleidsverantwoordelijke departementen,
                  conform de regels van de budgetdiscipline.
               
Het voorstel brengt ook administratie- en aanpassingskosten met zich mee voor nationale
                  accreditatiebureaus, in Nederland is dit de RvA (Raad voor Accreditatie). Het accreditatiebureau
                  is verantwoordelijk voor het opstellen van een lijst met partijen bevoegd voor de
                  verificatie en certificatie van de CO2-emissieberekeningen van bedrijven. De werklast die nodig is om vertrouwd te raken
                  met het voorgestelde raamwerk evenals aanvullende inspanningen in verband met de accreditatie
                  van instanties die de voorziene verificatie- en certificeringsactiviteiten zullen
                  uitvoeren is beperkt.
               
Volgens de impactanalyse die de Commissie bij het voorstel heeft gepubliceerd wordt
                  de werklast voor de nationale bureaus voor de statistiek evenals de werklast voor
                  de nationale accreditatiebureaus geschat op éénmalig 120 uur (samen 240u). Bij een
                  gemiddeld tarief van € 40,9/uur bedragen de kosten ca. 5.000 euro per lidstaat, samen
                  10.000 euro (prijspeil 2022). Middels een nationale impactanalyse wenst het kabinet
                  een onderbouwde inschatting te krijgen van de hoogte van de financiële consequenties
                  voor rijksoverheden en/of medeoverheden.
               
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
Het toepassen van een geharmoniseerd raamwerk brengt kosten met zich mee voor transportbedrijven.
                  Dit geldt zowel voor bedrijven die hun CO2-emissies reeds rapporteren (om in lijn te zijn met het voorgestelde raamwerk) als
                  ook voor bedrijven die het rapportageproces nog moeten opstarten. De eenmalige aanpassingskosten
                  zijn hoger voor grote bedrijven en voor bedrijven die het proces nog moeten inrichten.
               
De eenmalige aanpassingskosten en de jaarlijks terugkerende administratiekosten voor
                  bedrijven variëren afhankelijk van de grote van de onderneming en de mate waarmee
                  bedrijven reeds een rapportageproces hebben ingericht. De kosten zijn hoger voor grote
                  bedrijven in vergelijking met het mkb en zijn evenals hoger voor bedrijven die het
                  rapportageproces nog moeten inrichten.
               
Volgens de impactanalyse die de Commissie bij het voorstel heeft gepubliceerd bedragen
                  de totale jaarlijkse kosten voor bedrijven tussen 684 en 1.367 euro voor het mkb en
                  tussen 3.281 en 3.828 euro voor grote bedrijven (prijspeil 2022). Hiertegenover staat
                  een kostenvoordeel als gevolg van een lager energiegebruik. Volgens de impactanalyse
                  zijn de baten voor het bedrijfslevel hoger dan de kosten. Op Europees niveau leidt
                  het voorstel tot een energiebesparing van 2,4 miljard euro in vergelijking met kosten
                  voor het bedrijfsleven van 1,5 miljard euro. Middels een nationale impactanalyse wenst
                  het kabinet een onderbouwde inschatting te krijgen van de hoogte van de financiële
                  consequenties voor bedrijfsleven en burger.
               
Het mkb heeft vaak niet de volledige capaciteit om de emissies van hun vervoersactiviteiten
                  te bepalen en te publiceren. Hiermee is in het voorstel rekening gehouden. Het mkb
                  is bijvoorbeeld vrijgesteld van het verplichte verificatiesysteem en kan gebruik maken
                  van een geharmoniseerde reeks standaardwaarden en de mogelijkheid om externe hulpmiddelen
                  voor de berekening van de CO2-uitstoot te gebruiken. Voor bedrijven die al verplicht zijn te rapporteren over de
                  CO2-emissies bij hun operatie, wordt niet verwacht dat de regeldruk sterk toeneemt.
               
d) Gevolgen concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
Het voorstel van de Commissie zorgt binnen de EU voor een gelijk speelveld voor de
                  boekhouding en berekening van CO2-emissies van transport. Bij een transparant, geharmoniseerd raamwerk om CO2-emissies te bepalen en te publiceren, kan deze koploperspositie duidelijker worden
                  gemaakt en dat kan vervoerders binnen de EU ten goede komen. Het voorstel kent geen
                  geopolitieke aspecten, maar kan wel gevolgen hebben voor derde landen. Vervoerders
                  buiten de EU zijn niet verplicht het raamwerk toe te passen of kunnen ervoor kiezen
                  een andere methode te gebruiken. Dit leidt mogelijk tot een oneerlijke vergelijking
                  tussen vervoerders. Over het algemeen wordt verwacht dat de concurrentiekracht van
                  de EU gesterkt wordt door het voorstel. Het voorstel leidt netto tot een kostenbesparing
                  door energiebesparing. Door het voorstel hebben bedrijven in de EU een voorsprong
                  op bedrijven in derde landen met betrekking tot de implementatie van de ISO-certificering
                  van hun CO2-emissies. Dit kan een concurrentievoordeel opleveren voor bedrijven bij aanbiedingen
                  van hun diensten.
               
6. Implicaties juridisch
               
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
                     (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het voorstel heeft geen consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of
                  sanctionering beleid.
               
Het voorstel heeft geen gevolgen voor de lex silencio positivo.
b) Gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
De verordening geeft de Commissie diverse bevoegdheden om uitvoeringshandelingen vast
                  te stellen in artikel 4, zesde lid, artikel 7, vierde lid, artikel 11, zesde lid,
                  en artikel 13, negende lid. Deze uitvoeringsbevoegdheden hebben betrekking op het
                  beoordelen en uitsluiten van bepaalde elementen van de referentiemethodiek, het indienen
                  van verzoeken bij het Europees Comité voor Normalisatie, het vaststellen van regels
                  voor het uitvoeren van de technische kwaliteitscontrole van externe databases met
                  standaardwaarden, het aanpassen van maatstaven voor outputgegevens over CO2-emissies en het vaststellen van verdere methoden en criteria voor accreditatie van
                  conformiteitsbeoordelingsinstanties.
               
Deze uitvoeringshandelingen zien niet op essentiële onderdelen van het voorstel. De
                  toekenning van uitvoeringsbevoegdheden is daarmee mogelijk. De keuze voor uitvoeringsbevoegdheden
                  ligt voor de hand, omdat het gaat om handelingen die ertoe leiden dat de richtlijn
                  volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd. De toekenning van deze uitvoeringsbevoegdheden
                  is ook wenselijk, omdat hiermee niet de gewone wetgevingsprocedure hoeft te worden
                  belast, waardoor de benodigde snelheid voor de uitvoering van de richtlijn wordt gewaarborgd.
                  Het kabinet kan daarom instemmen met de toekenning van deze uitvoeringsbevoegdheden.
               
Artikel 17 bepaalt dat de uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig
                  de onderzoeksprocedure zoals bedoeld in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/201119. De keuze voor de onderzoeksprocedure bij de vaststelling van uitvoeringshandelingen
                  acht het kabinet geschikt omdat het hier gaat om handelingen van algemene strekking
                  (zie art. 2, lid 2, onder a, van Verordening (EU) 182/2011).
               
De verordening geeft de Commissie daarnaast bevoegdheden om gedelegeerde handelingen
                  vast te stellen in artikel 4, vierde en vijfde lid, artikel 9, vierde lid, en artikel
                  15, vierde lid. Het gaat om handelingen die de reikwijdte van de verordening wijzigen
                  en die het Europees Comité voor Normalisatie verzoeken de ISO-norm 14083:2023 te herzien,
                  mede op basis van de bevinding of de ISO-norm moet worden herzien en de nalevingscontrole
                  op de ISO-norm. De Commissie kan daarnaast de lijst met maatstaven voor outputgegevens
                  waarin de emissies gemeten dienen te worden aanvullen. Ook kan de Commissie nadere
                  methoden en criteria voor de accreditatie van conformiteitsbeoordelingsinstanties
                  vaststellen.
               
Delegatie naar de Commissie is mogelijk, omdat de gedelegeerde handelingen geen essentiële
                  onderdelen van het voorstel regelen. De toekenning van een delegatiebevoegdheid is
                  ook aangewezen, omdat het gaat om bevoegdheden tot aanvulling of wijziging van de
                  verordening. Het kabinet is positief over de wenselijkheid van de bevoegdheidstoekenning,
                  omdat dit de nodige flexibiliteit biedt voor het aanvullen en wijzigen van de toepasselijke
                  normeringen, criteria en methoden.
               
Artikel 16 bakent de gedelegeerde bevoegdheid procedureel af overeenkomstig de afspraken
                  uit het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de
                  Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven. De gedelegeerde bevoegdheid
                  geldt voor onbepaalde tijd, waarbij het Europees Parlement en de Raad een intrekkingsrecht,
                  en een recht van bezwaar hebben, en de Commissie verplicht is tot het raadplegen van
                  door elke lidstaat aangewezen deskundigen. Het kabinet zal pleiten voor toekenning
                  voor bepaalde tijd met de mogelijkheid van stilzwijgende verlenging waarbij de bevoegdheidsdelegatie
                  naar behoren geëvalueerd kan worden.
               
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
                     inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van de bekendmaking
                  ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Toepassing is voorzien vanaf 42
                  maanden na de inwerkingtreding van de verordening. De grondslagen voor de gedelegeerde-
                  en uitvoeringshandelingen zijn echter van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding
                  van deze verordening.
               
De implementatietermijn is ruim genoeg om te kunnen worden geïmplementeerd in Nederland.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
De Commissie zal een evaluatie uitvoeren op de doeltreffendheid en doelmatigheid van
                  deze verordening. De belangrijkste bevindingen worden vastgelegd in een verslag en
                  worden gepresenteerd aan het Europees Parlement en de Raad. De evaluatie is voorzien
                  over 5 jaar nadat de verordening van toepassing is en wordt door het kabinet wenselijk
                  geacht.
               
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
               
a) Uitvoerbaarheid
De uitvoerbaarheid voor bedrijven wordt beschouwd als positief. Het gebruik voor bedrijven
                  is quasi-vrijwillig. Een bedrijf kiest zelf voor het volgen van het voorgestelde raamwerk
                  of kan op een andere manier gevraagd wordt het raamwerk te gebruiken, bijvoorbeeld
                  door wetgeving of contractuele afspraken. Verificatie van de gevolgde aanpak is alleen
                  verplicht voor grote bedrijven, het mkb is vrijgesteld van de verificatieplicht. Daarnaast
                  is de keuze voor de rekentools vrij, mits ze zijn gecertificeerd.
               
b) Handhaafbaarheid
De handhaafbaarheid van het initiatief wordt als positief gezien. Het initiatief zorgt
                  voor harmonisatie qua CO2-emissieregistratie, waardoor de CO2-emissies van bedrijven beter met elkaar kunnen worden vergeleken.
               
Ten aanzien van toezicht voorziet het voorstel duidelijke mechanismen voor de certificering
                  van externe rekentools, de verificatie van gerapporteerde CO2-emissies, de accreditatie van conformiteit-verklarende organisaties en monitoring
                  van gerapporteerde CO2-emissies.
               
Voor de rapportage van de CO2-uitstoot is het bedrijven toegestaan externe rekentools te gebruiken, op voorwaarde
                  dat deze formeel gecertificeerd zijn. Externe rekentools moeten voldoen aan de vereisten
                  van deze verordening, zie hoofdstuk 2a) Inhoud voorstel. Een leverancier van een externe tool kan aan een goedgekeurde certificerende partijen
                  vragen om de tool te certificeren.
               
Als een bedrijf de CO2-emissie berekent aan de hand van het raamwerk dan is verificatie verplicht voor bedrijven
                  van een bepaalde omvang. Bij de verificatie zal een conformiteit-verklarende organisatie
                  (bijvoorbeeld de «huisaccountant» van een bedrijf) het proces doorlopen voor het berekenen
                  en meten van de CO2-emissie en de data die dit oplevert verifiëren. Aan het eind van de verificatie wordt
                  een verklaring ondertekend.
               
Het initiatief geeft aan dat een nationale accreditatie organisatie (in Nederland:
                  de raad van accreditatie) verantwoordelijk is voor de accreditatie van conformiteit-verklarende
                  organisaties die verificatie- en/of certificeringsactiviteiten uitvoeren.
               
De Commissie volgt de uitvoering van dit voorstel, de gerapporteerde CO2-emissies en de impact van dit voorstel via verschillende monitoringsactiviteiten.
                  Genoemd wordt o.a. het monitoren van het aantal organisaties welke de CO2 berekeningen hebben uitgevoerd, monitoring van het aantal geverifieerde meet- en
                  rekenprocessen en monitoring van het aantal gecertificeerde tools.
               
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
               
Er worden geen specifieke effecten voor ontwikkelingslanden verwacht, anders dan die
                  voor derde landen in het algemeen zoals uiteengezet onder 5d.
               
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
H.G.J. Bruins Slot, minister van Buitenlandse Zaken