Brief regering : Dierenwelzijn gezelschapsdieren
28 286 Dierenwelzijn
Nr. 1303
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juli 2023
Zoals toegezegd tijdens het commissiedebat Dierenwelzijn (buiten de veehouderij) op
26 januari jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1289) informeer ik de Tweede Kamer over de voortgang van een aantal dierenwelzijnsonderwerpen,
moties en toezeggingen. Tevens zend ik de Kamer de RDA zienswijze «Plezier voor mens
en dier? Het inzetten van dieren voor sport, ontspanning, traditie & vermaak» en het
rapport «Dierenwelzijn en zoönosenrisico’s op Nederlandse reptielenbeurzen» van Wageningen
University & Research.
Honden
Toezegging aan het lid Haverkort om de Tweede Kamer te informeren over het gebruik
van de handhavingscriteria voor het fokken met kortsnuitige honden voor het houdverbod
voor gezelschapsdieren met schadelijke uiterlijke kenmerken die voor structureel lijden
zorgen (Kamerstuk
28 286, nr. 1289
)
Tijdens het commissiedebat dierenwelzijn op 26 januari 2023 vroegen de leden Haverkort
en Wassenberg of de door de Universiteit Utrecht opgestelde handhavingscriteria voor
het fokken met kortsnuitige honden gebruikt kunnen worden voor het aangekondigde houdverbod
voor gezelschapsdieren met schadelijke uiterlijke kenmerken. Zoals ik tijdens het
debat aan heb gegeven kunnen deze criteria niet zonder meer gebruikt worden. De criteria
zijn specifiek opgesteld met het oog op het fokken, wat een ander doel is dan het
houden van dieren. Een houdverbod heeft een veel ruimere reikwijdte en dus ook een
bredere doelgroep dan een verbod op het fokken met bepaalde dieren. De criteria zullen
dan ook in dat kader opnieuw bekeken moeten worden.
Een houdverbod grijpt in op de interne markt van de Europese Unie. Er is onder voorwaarden
ruimte voor lidstaten om een dergelijke maatregel te treffen in het belang van de
bescherming van het dierenwelzijn, indien het verbod nodig, geschikt en proportioneel
is in het belang van de bescherming van het dier. Een houdverbod is een zeer vergaand
middel, dat alleen proportioneel is wanneer het dieren betreft waarvan op basis van
objectieve maatstaven kan worden vastgesteld dat zij ongeschikt zijn om te houden.
Het houdverbod dat ik heb aangekondigd heeft betrekking op dieren die structureel
lijden vanwege een specifiek uiterlijk kenmerk. De handhavingscriteria voor het fokken
met kortsnuitige honden zijn opgesteld als een geheel van zes objectief kwantificeerbare
kenmerken die zijn gerelateerd aan de risico’s voor het ontwikkelen van «Brachycephalic
Ocular Syndrome» (BOS) en «Canine brachycephalic obstructive airway syndrome» (BOAS).
In het rapport met de handhavingscriteria wordt beschreven dat brachycephale honden
een verhoogd risico hebben om bepaalde aandoeningen te ontwikkelen, maar niet dat
iedere brachycephale hond aan deze aandoeningen lijdt. Omdat niet iedere hond die
niet voldoet aan de handhavingscriteria voor het fokken met kortsnuitige honden zelf
aan deze aandoeningen lijdt, is het niet proportioneel om op basis van deze criteria
een houdverbod in te stellen.
Daarnaast is het van belang dat de uiterlijke kenmerken die structureel lijden veroorzaken
objectief vastgesteld kunnen worden bij een individueel dier van elke leeftijd. Mensen
die een pup kopen, moeten zich er immers van kunnen vergewissen dat het een dier is
dat zij ook daadwerkelijk mogen houden. Hier mag geen ruimte zijn voor misleiding
door een verkoper. De handhavingscriteria voor het fokken met kortsnuitige honden
kunnen hier niet voor gebruikt worden, omdat ze niet betrouwbaar vast te stellen zijn
bij zulke jonge dieren.
Motie van de leden Moorlag en Von Martels om in Europees verband samen te werken met
betrekking tot designerdieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1014)
In de verzamelbrief Dierenwelzijn van 19 januari 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1287) heb ik de Kamer laten weten dat de »Voluntary Initiative Group Health & Welfare
of Pets in Trade» aanbevelingen geformuleerd heeft met betrekking tot maatregelen
tegen extreem selectief fokken, waaronder het niet mogen fokken met dieren met erfelijke
schadelijke kenmerken of bekende genetische defecten. Aanvullend zijn er ook voorstellen
gedaan over de verkoop, import en het tentoonstellen van dieren. De aanbevelingen
zijn op 2 mei jongstleden naar het EU Platform voor dierenwelzijn gestuurd voor consultatie.
Hierna zijn de definitieve aanbevelingen aan de Europese Commissie aangeboden en gepresenteerd
aan het EU-Platform op 16 juni jl. U treft ze aan in de bijlage in het document «Recommendations
on possible elements for EU legislation on Breeding (of dogs and cats)».
Het is aan de Europese Commissie om te bezien wat ze met deze aanbevelingen gaat doen.
De Commissie had de voluntary initiative group gevraagd om haar te ondersteunen met
informatie, expertise en adviezen voor opties voor ontwikkeling van EU-regelgeving
over welzijn van honden en katten die worden gehouden en verhandeld met commercieel
oogmerk. Uiteraard zal mijn ministerie waar mogelijk de samenwerking met lidstaten
in het kader van de Voluntary inititive group voortzetten. Hiermee heb ik invulling
gegeven aan de motie van Moorlag en Von Martels (Kamerstuk 28 286, nr. 1014) om in Europees verband samen te werken om het fokken, het houden en tentoonstellen
van designerdieren terug te dringen.
Naast aanbevelingen met betrekking tot EU-regels voor fokkers heeft de «Voluntary
Initiative Group Health & Welfare of Pets in Trade» ook aanbevelingen voor EU-transportvoorschriften
en aanbevelingen met betrekking tot de marketing en verkoop van honden en katten opgesteld.
Betreffende documenten, die ook zijn aangekondigd in de verzamelbrief Dierenwelzijn
van 19 januari 2023, zijn ook bijgevoegd.
Toezegging aan het lid Haverkort om contact op te nemen met Stichting Fairdog in verband
met eventuele ondersteuning (Kamerstuk 28 286, nr. 1289)
Tijdens het commissiedebat van 26 januari 2023 heb ik toegezegd dat ik contact op
zou nemen met Stichting Fairdog over eventuele ondersteuning van een gezondheidscertificaat
voor honden. Op 9 mei 2023 is een gesprek geweest en heeft Stichting Fairdog toegelicht
hoe zij kan bijdragen aan een betrouwbaar aanbod van fysiek en mentaal gezonde honden.
In dit gesprek is ook besproken op welke wijze Stichting Fairdog vorm zou kunnen geven
aan een gezondheidscertificaat en welke ondersteuning van mijn ministerie zij hierbij
nodig zou hebben. Bij honden met een Fairdog gezondheidscertificaat zijn de ouderdieren
door een dierenarts gecontroleerd op schadelijke uiterlijke kenmerken, zijn de benodigde
screeningstests uitgevoerd en is getest op voorkomende erfelijke ziekten. Ook is het
de bedoeling dat fokkers door Stichting Fairdog gecontroleerd gaan worden op huisvesting
en welzijn van de dieren die voor de fok ingezet worden en op de manier waarop de
pups gesocialiseerd worden. Dit is in lijn met mijn beleid. Kopers krijgen met een
gezondheidscertificaat de zekerheid dat alle nodige gezondsheidcontroles bij de ouderdieren
zijn uitgevoerd.
Naast Stichting Fairdog zijn er andere organisaties bezig met dezelfde doelstelling,
zoals Stichting Fokregistratie en Gezondheidsbeheer (ras)Honden. Ik wil ook met deze
organisaties spreken voor ik een besluit neem over eventuele ondersteuning van een
initiatief. Ik verwacht deze gesprekken afgerond te hebben einde van dit jaar.
Beleidsregel kortsnuitige honden
De brachycephale honden (brachy= kort en cephaal = tot het hoofd behorend), in de
volksmond kortsnuitige honden genoemd, zijn in Nederland zeer populair onder de hondenbezitters.
Selectie in de fokkerij van deze honden heeft geleid tot steeds verdergaande afwijkingen
van de hondenschedel. Dit soort schedel- en snuitafwijkingen leidt tot fysiek en fysiologisch
ongerief en beperking van het natuurlijk gedrag van deze honden. Dit is zowel een
inbreuk op de integriteit, als een groot risico voor het aantasten van het welzijn
van de honden.
Om het verbod op het fokken met honden met een te korte snuit (Kamerstuk 28 286, nr. 1039) nog beter te verankeren is ter nadere invulling van artikel 3.4 van het Besluit
houders van dieren een beleidsregel gemaakt. Deze beleidsregel is klaar en zal naar
verwachting deze zomer gepubliceerd worden.
Katten
Verbieden van het houden van de Scottish fold
In de Kamerbrief «Aanpak gezelschapsdieren met schadelijke uiterlijke kenmerken» d.d.
20 januari 2023 heb ik aangegeven een houd- en vertoningsverbod te willen voor gezelschapsdieren
met schadelijke uiterlijke kenmerken. Zoals aangegeven in de brief is het invoeren
van een houdverbod ontzettend complex. Daar moet veel voor worden uitgezocht; hoe
is objectief te beoordelen dat een uiterlijk kenmerk altijd en bij ieder individueel
dier lijden veroorzaakt, maar ook hoe kan dit in wetgeving worden vormgegeven en hoe
kan hier op worden gehandhaafd. Voor het maken van een dergelijk houdverbod moet ik
wet- en regelgeving aanpassen. Voor katten met vouworen (de Scottish Fold katten)
ga ik zo snel mogelijk een houdverbod invoeren, zoals ik ook in de brief en het Commissiedebat
dierenwelzijn d.d. 26 januari 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1289) heb toegezegd. Van deze katten weten we dat ze permanent lijden door een kraakbeenafwijking,
waardoor ook de vouworen ontstaan. Ik ga dat doen door het verbod te baseren op de
grondslag in de Wet dieren om middels een algemene maatregel van bestuur regels te
stellen over het houden van dieren (artikel 2.2, tiende lid). Het houden van dieren
is onder de Wet dieren verboden, tenzij is aangewezen dat een diersoort of diercategorie
gehouden mag worden (door middel van een positieflijst). De kat als diersoort mag
gehouden worden, maar katten met vouworen worden hiervan uitgezonderd; voor die categorie
geldt daarmee dat ze niet gehouden mogen worden. Daarnaast bereid ik een wijziging
van de Wet dieren voor om zowel een expliciete grondslag voor een vertoningsverbod
voor dieren met schadelijke uiterlijke kenmerken op te nemen als waar nodig aanpassingen
te doen in de wijze waarop het houd- en vertoningsverbod zal worden gehandhaafd. Dit
najaar verwacht ik de internetconsultatie van het houdverbod van katten met vouworen
te starten, waarna het ontwerpbesluit begin volgend jaar voor de voorhang aan het
parlement zal worden overlegd. Ik streef naar inwerkingtreding van dat verbod per
1 januari 2025.
Toezegging aan het lid Haverkort over de uitwerking van de invoering van de chipplicht
bij katten (Kamerstuk 28 286, nr. 1289)
Vorig jaar heb ik in gezamenlijkheid met meer dan 30 belanghebbende partijen een verkenning
uitgevoerd naar de problemen en mogelijke oplossingen ten aanzien van loslopende katten.
Voorafgaand aan het commissiedebat op 26 januari jongstleden heb ik de Kamer laten
weten dat ik naar aanleiding van deze verkenning besloten heb een landelijke chip-
en registratieverplichting voor katten (I&R Kat) in te voeren. I&R Kat heeft als doel
dat zwerfkatten zonder eigenaar als zodanig herkend kunnen worden, kwijtgeraakte huiskatten
sneller herenigd kunnen worden met hun eigenaar, opvangkosten worden bespaard en dat
eigenaren kunnen worden aangesproken op verantwoordelijkheid en zorgplicht.
Zoals ik aangaf in mijn brief van 19 januari 2023 (Kamerstuk nr. 28 286, nr. 1287) zijn er nog enkele onzekerheden ten aanzien van de uitvoering die de haalbaarheid
en de genoemde voordelen van een chipplicht kunnen beïnvloeden. De afgelopen maanden
ben ik verder gegaan met het uitwerken van de uitvoeringsaspecten. Hiertoe heb ik
een zorgvuldig proces ingekleed waarbij, naast verschillende Rijksorganen, ook gemeenten,
provincies en meer dan 30 relevante sectorpartijen betrokken zijn. Uit de eerste uitwerking
is gebleken dat er onder burgers een behoorlijk groot draagvlak lijkt te zijn voor
de chipplicht. Belangrijke voorwaarden bij invoering zijn onder andere de betaalbaarheid
van het systeem, het voorkómen van dumpen van dieren, kwaliteit van registratiedata
en een goede balans tussen borging van persoonsgegevens en efficiëntie van het registratiesysteem.
Nu deze eerste uitwerking van de uitvoeringsaspecten is afgerond, analyseer ik de
komende tijd in hoeverre inzage in de data door onder andere handhavers kan worden
toegestaan. Daarna zal ik besluiten welk systeem het meest passend is voor I&R Kat.
Belangrijke opmerking daarbij is dat het gebruiken van het I&R Hond-systeem geen vanzelfsprekendheid
is, omdat de doelstellingen van I&R Hond anders zijn dan voor I&R Kat. Daarnaast worden
in de komende tijd de handhavingsaspecten, financiering en communicatie uitgewerkt.
Ik vind het belangrijk dat de ontwikkeling van I&R Kat zorgvuldig gebeurt. De verwachting
is dat in het voorjaar van 2024 begonnen kan worden met het bouwen en uitrollen van
het systeem. Ook werk ik aan een algemene maatregel van bestuur waarmee een chip-
en registratieplicht opgelegd wordt aan eigenaren van katten. Gedurende het proces
zal ik de Kamer informeren over de relevante ontwikkelingen.
Dierentuinen
Afsprakenkader Dolfinarium
In antwoord op vragen van het lid Wassenberg in 2022 (Aanhangsel Handelingen II 2022/23,
nr. 337) heb ik toegezegd om de Kamer in de periodieke verzamelbrief Dierenwelzijn op de
hoogte te houden van relevante ontwikkelingen betreffende de uitvoering van de gemaakte
afspraken met het Dolfinarium. Hieronder volgt een overzicht met een samenvatting
per afspraak. De meeste afspraken moesten direct worden doorgevoerd. Ten aanzien van
afspraak 8 zijn verschillende deadlines gesteld die verder in de tijd liggen. De volledige
afspraken vindt u in de afsprakenset die ik in 2021 met de Kamer heb gedeeld (Kamerstuk
28 286, nr. 1212).
Educatief programma:
– Afspraak 1: de dieren zullen geen onnatuurlijk gedrag vertonen tijdens voorstellingen
en in de voorstellingen zal uitleg gegeven worden over natuurlijk gedrag.
– Afspraak 2: tijdens de voorstellingen staat de educatieve boodschap centraal.
– Afspraak 3: attributen zullen enkel gebruikt worden tijdens voorstellingen met als
doel om natuurlijk gedrag, soorteigen kenmerken, gezondheidstraining of dierverzorging
te illustreren.
– Afspraak 4: interactie tussen dierverzorgers en de dieren tijdens de voorstelling
zal een directe link hebben met de educatieve boodschap die tijdens de voorstelling
wordt overgebracht.
– Afspraak 5: het Dolfinarium zal de voorstellingen niet meer aanduiden als shows, maar
zijnde voorstellingen of dierpresentaties.
– Afspraak 6: het Dolfinarium zal op verschillende manieren borgen dat geluid geen negatieve
invloed heeft op het dierenwelzijn.
– Afspraak 7: het Dolfinarium stopt met fotomomenten en zorgt voor een educatief programma
voor het beperkte contact tussen bezoekers en dieren.
Aanpassen dierverblijven:
– Afspraak 8a: het Dolfinarium zal het verblijf van de Stellerzeeleeuwen in fasen aanpassen
(deadlines: 1 maart 2026 en 1 maart 2029)
– Afspraak 8b: het Dolfinarium zal het verblijf van de Californische zeeleeuwen in fasen
aanpassen (deadlines: 1 maart 2022, 1 maart 2024 en 1 maart 2026)
– Afspraak 8c: het Dolfinarium zal het verblijf van de Dolfijnen in fasen aanpassen
(deadlines: 24 augustus 2021 en 1 maart 2029)
Het Dolfinarium heeft het educatieve programma inmiddels aangepast op basis van de
gemaakte afspraken. Het educatieve programma ligt momenteel voor schriftelijk advies
bij de visitatiecommissie dierentuinen. Binnenkort wordt een inspectie uitgevoerd
door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) waarbij de bevindingen van
de visitatiecommissie met betrekking tot het educatieve programma worden meegenomen.
Ten behoeve van afspraak 8b, het aanpassen van het verblijf van de Californische zeeleeuwen,
diende het Dolfinarium tijdig en volgens afspraak een projectplan in met betrekking
tot de aanpassing van het verblijf.
Verantwoord houderschap
Onderzoek naar het gedrag van mensen bij het aanschaffen van kortsnuitige honden
In de verzamelbrief Dierenwelzijn van 19 januari 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1287) heb ik aangegeven een onderzoek te starten met als doel inzicht te krijgen in het
gedrag van mensen bij de aanschaf en het houden van kortsnuitige honden. Als ik weet
welke keuzes mensen maken en welke zaken zij in overweging nemen bij de aanschaf van
een kortsnuitige hond, kan ik kijken of ik beleid kan ontwikkelen om mensen een bewustere
en betere keuze te laten maken. In het onderzoek wordt specifiek gekeken naar impulsaankopen
(Kamerstuk 28 286, nr. 1009) en welke informatie is ingewonnen door de koper tijdens de aanschaf van het dier
(Kamerstuk 28 286, nr. 1149). Eind juni begint onderzoeksbureau Inspire to Act met de uitvoering van het onderzoek.
Het werven van veel respondenten vergt tijd. Het rapport wordt in het tweede kwartaal
van 2024 verwacht.
Overig
Appreciatie RDA zienswijze «Plezier voor mens en dier? Het inzetten van dieren voor
sport, ontspanning, traditie & vermaak»
Op 2 mei 2023 heeft de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) de op eigen initiatief
opgestelde zienswijze «Plezier voor mens en dier? Het inzetten van dieren voor sport,
ontspanning, traditie & vermaak» gepubliceerd. Nederland kent een rijke traditie van
activiteiten met dieren, maar we zien dat de samenleving steeds kritischer naar deze
activiteiten kijkt. De inzet van dieren wordt minder vaak als vanzelfsprekend gezien
en er wordt vaker stilgestaan bij hoe het dier de activiteit ervaart. In deze zienswijze
doet de RDA de oproep aan de sectoren en organisatoren om dit ook te doen en aan de
hand van de door de RDA opgestelde zes leidende principes voor dierenwelzijn de activiteit
door de ogen van het dier te bekijken. Door deze gestructureerde analyse wordt bewustwording
gestimuleerd en kunnen elementen worden geïdentificeerd die aangepast kunnen worden
om het dierenwelzijn te waarborgen of verbeteren, zonder dat hierbij de essentie van
de activiteit verloren gaat. De RDA roept de sectoren op om deze analyse en mogelijke
punten van verfijning, vermindering en vervanging van dieren bij de activiteit uit
te werken en vast te leggen in een dierenwelzijnsplan. Ik onderstreep deze aanbeveling
en moedig eenieder die een dier wil inzetten voor sport, ontspanning, traditie en
vermaak aan om in beeld te brengen wat de impact van de activiteit is op het welzijn
van het deelnemende dier. Dit is hard nodig, want hoewel er activiteiten zijn waar
het dier naar alle waarschijnlijkheid plezier uit haalt en die welzijnsbevorderend
zijn, zijn er ook veel activiteiten waarbij dit niet het geval is. Er is al een flink
aantal verenigingen die een ethische code hebben, dit wil ik graag stimuleren. Ik
vraag de RDA daarom om een inspiratietafel te organiseren, zodat organisaties van
elkaar kunnen leren en elkaar kunnen inspireren.
Het is mogelijk dat er uit de analyse ernstige en onoverkomelijke welzijnsproblemen
blijken. De RDA roept sectoren op om activiteiten uit te faseren als deze zich niet
verenigen met de zes leidende principes. Ook deze aanbeveling onderstreep ik.
In de zienswijze beveelt de RDA daarnaast registratie aan voor alle organisaties die
activiteiten aanbieden of organiseren waarvoor dieren worden ingezet ten behoeve van
sport, ontspanning, traditie en vermaak. Een groot deel van die activiteiten is al
in beeld, omdat er voor de gebruikte locaties een vergunning moet worden aangevraagd.
Registratie geeft echter slechts een beeld van de typen activiteiten en de aantallen
dieren die er ingezet worden; het biedt geen inzicht in de mogelijke dierenwelzijnsaantasting
die er plaatsvindt. Omdat registratie vaak al plaatsvindt, het erg kostbaar is om
een systeem daarvoor in te richten en ik het bevorderen van het welzijn van de deelnemende
dieren wil prioriteren, richt ik mij op het stimuleren van de ontwikkeling van dierenwelzijnsplannen.
De RDA beveelt ook aan om gemeenten bevoegdheden te geven om voor een evenementenvergunning
voorwaarden voor dierenwelzijn te stellen, zoals is aanbevolen in de RDA-zienswijze
«Dieren in het huis van Thorbecke». Naar aanleiding daarvan merk ik op dat de regelgeving
over de bescherming van het welzijn van dieren, inclusief de uitvoering en handhaving,
is geregeld in de Wet dieren en een exclusieve bevoegdheid van het Rijk is. De wet
voorziet hier niet in bevoegdheden voor gemeenten. Dat neemt niet weg dat ik samen
met gemeenten wil bezien welke verbeteringen er in de praktijk wenselijk en mogelijk
zijn, binnen de bestaande verantwoordelijkheidsverdeling.
Tot slot constateert de RDA dat er niet altijd voldoende informatie beschikbaar is
om een gedegen inschatting te maken van het effect dat een activiteit heeft op het
welzijn van de dieren. Daarom adviseert de RDA onderzoeksinstellingen om kennis over
dieren in sport, ontspanning, traditie en vermaak verder te ontwikkelen. De RDA adviseert
de overheid om deze kennis te ontsluiten middels een kenniscentrum. Deze kennis kan
het maatschappelijk debat ondersteunen. Het doet mij deugd dat er al verschillende
kennisinstellingen zijn die zich in het bijzonder richten op mens-dier-relaties. Ik
zal onderzoeken of er een geschikte manier is voor het verzamelen van deze informatie
en de dierenwelzijnsplannen en of het nodig is dat LNV dit faciliteert.
Motie van het lid Graus inzake dieronvriendelijke hulp- en trainingsmiddelen (Kamerstuk
28 286, nr. 1151)
Naar aanleiding van de motie van het lid Graus (PVV) waarin de regering wordt verzocht
dieronvriendelijke hulp- en trainingsmiddelen in kaart te laten brengen door (veterinair)
ter zake deskundigen en deze uit te faseren (Kamerstuk 28 286, nr. 1151), heb ik het lectoraat Human-Animal Interactions van Aeres Hogeschool Dronten gevraagd
om een onderzoek uit te voeren naar het gebruik van hulp- en trainingsmiddelen bij
honden en paarden. Zoals toegezegd aan het lid Graus tijdens het commissiedebat dierenwelzijn
van 26 januari 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1289), wordt de kennis en kunde van trainers meegenomen in dit onderzoek. Het lectoraat
heeft de data-verzameling afgerond. Op dit moment vindt de analyse van deze data plaats
en wordt het rapport met bevindingen opgesteld. Ik zal dit rapport na de zomer met
de Kamer delen.
Toezegging aan het lid Haverkort over concrete verwachtingen en heldere taken voor
dierenambulances (Kamerstuk 28 286, nr. 1289)
Tijdens het commissiedebat Dierenwelzijn van 26 januari 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1289) vroeg lid Haverkort mij om in overleg met betrokken organisaties te komen tot een
kader waarin verwachtingen en taken voor dierenambulances helder zijn. Ik waardeer
het zeer dat dierenambulances bereikbaar zijn voor verschillende situaties en instanties.
Ik heb toegezegd om een inventarisatie te starten, om te kijken waar vrijwilligers
van de dierenambulance tegenaan lopen. Inmiddels is deze inventarisatie gestart, en
ben ik in gesprek met de Spreekbuis Wildopvang en Dierenambulances om inzicht te krijgen
in deze problematiek. Na afloop van deze inventarisatie zal ik bezien of het opstellen
van een landelijk kader, met concrete verwachtingen en heldere taken, hulp kan bieden
aan de vrijwilligers van dierenambulances. Ik verwacht dat deze inventarisatie aan
het einde van het jaar klaar is. Ik zal de Kamer informeren wat de uitkomsten zijn
van de inventarisatie en het mogelijke vervolg hierop.
Motie van de leden Beckerman en Wassenberg (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 39) waarin gevraagd wordt om strengere handhaving en onderzoek naar de risico’s van
reptielenbeurzen. Rapport onderzoek reptielenbeurzen
Beurzen of tentoonstellingen met dieren moeten voldoen aan een aantal wettelijke voorwaarden,
om het risico op de aanwezigheid en verspreiding van dierziekten en zoönosen en schendingen
van het dierenwelzijn zoveel mogelijk te voorkomen. Er vindt bijvoorbeeld een veterinaire
controle plaats van de dieren die op de beurs aanwezig zijn. Naar aanleiding van de
aanbevelingen van de expertgroep Bekedam en de motie van de leden Beckerman en Wassenberg
(Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 39), heb ik een onderzoek uitgezet om de risico’s in kaart te brengen op het gebied
van dierenwelzijn en zoönosen op reptielenbeurzen. Dit onderzoek is recent afgerond.
Hierbij deel ik de uitkomsten van dit onderzoek en informeer ik u over mijn inzet.
Het rapport treft u als bijlage bij deze brief.
Het onderzoek uitgevoerd door Wageningen University & Research heeft in kaart gebracht
wat de belangrijkste risico’s zijn voor dierenwelzijn en zoönosen op reptielenbeurzen.
Voor het onderzoek zijn diverse beurzen bezocht en is een literatuurstudie uitgevoerd.
Uit het onderzoek is gebleken dat bij minder dan 5% van de aanwezige dieren vermoed
werd dat het dier uit het wild afkomstig was. Hoewel reptielen potentieel zoönotische
ziekteverwekkers bij zich kunnen dragen, verschillen deze ziekteverwekkers vaak veel
van de voor mensen ziekmakende varianten. Ook speelt mee dat er zeer beperkt contact
is tussen mensen en reptielen op een beurs. Het risico op het oplopen van een zoönose
op een reptielenbeurs wordt door de onderzoekers daarom als «zeer laag» ingeschat.
Met betrekking tot het dierenwelzijn is gekeken naar het transport rondom reptielenbeurzen
en de verzorging en huisvesting op de beurs. Tijdens het onderzoek zijn geen tekortkomingen
waargenomen tijdens het transport naar de beurzen. Met betrekking tot de huisvesting
stellen de onderzoekers dat de huisvesting van de meeste reptielen toereikend was
voor een relatief kortstondige situatie zoals een beurs. Wel zijn enkele onwenselijke
situaties aangetroffen. Daarom hebben de onderzoekers richtlijnen opgesteld voor de
huisvesting en verzorging op beurzen. Tenslotte doen de onderzoekers nog enkele aanbevelingen
waaronder de aanbeveling om extra onderzoek uit te voeren naar de transportduur rondom
beurzen en meer aandacht te besteden aan communicatie en algemene hygiëne. Ik kom
in een volgende Kamerbrief terug op hoe ik aan de slag ga met deze aanbevelingen.
In de verzamelbrief versterking toezicht van 22 juni 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1259) heb ik u reeds geïnformeerd over een aanscherping van het toezicht op reptielenbeurzen.
Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek heb ik besloten dat ik meer handvatten
wil bieden om te kunnen handhaven als huisvesting en verzorging niet op orde is tijdens
een reptielenbeurs. Ik wil de door de onderzoekers opgestelde richtlijnen voor de
huisvesting en verzorging op reptielenbeurzen gebruiken om, in samenspraak met NVWA
en Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID), de open normen in de Wet Dieren
in te vullen voor het huisvesten en verzorgen van reptielen tijdens beurzen. Op deze
manier wordt een zekere standaard geborgd en krijgen handhavers meer handvatten om
op te treden. Hiermee geef ik invulling aan de motie van de leden Beckerman en Wassenberg
(Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 39) waarin gevraagd wordt om strengere handhaving en onderzoek naar de risico’s van
reptielenbeurzen. Momenteel ben ik, zoals ook genoemd in het Nationaal actieplan versterken
zoönosenbeleid, bezig met de voorbereiding van het volgende onderzoek naar vogelbeurzen.
Moties van het lid Van der Plas inzake gidsen voor goede praktijken (Kamerstuk 35 892, nrs. 27 en 28)
Tijdens de behandeling van de Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing (Handelingen
II 2022/23, nr. 80, item 7) heeft het lid Van der Plas twee moties ingediend inzake Gidsen voor goede praktijken.
Gidsen voor goede praktijken (verder: GGP’s) zijn een mooie manier voor organisaties
om invulling te geven aan de doelvoorschriften vanuit de Wet dieren als ook aan voorschriften
van een viertal EU-Verordeningen1.
Voor de handhaving kunnen de GGP’s een nuttige rol vervullen. Wanneer een voorschrift
ruimte voor interpretatie en uitwerking laat, dan kan er bij het uitoefenen van toezicht
in een concreet geval discussie ontstaan tussen toezichthouder aan de ene kant en
ondernemer of burger aan de andere kant. Door brancheorganisaties GGP’s te laten opstellen
en deze ter beoordeling aan mij voor te laten leggen (via www.rvo.nl; Gidsen voor goede praktijken) kunnen discussies naderhand in de praktijk zoveel
mogelijk worden voorkomen. GGP’s zijn een managementtool om interpretatieverschillen
tussen ondernemer en toezichthouder waar mogelijk te voorkómen.
Eén van de twee moties vraagt om mee te denken met betrokken organisaties die werken
aan gidsen voor goede praktijken (Kamerstuk 35 892, nr. 27). De procedureregeling voorziet hier reeds in. Om alle relevante aspecten in de beoordeling
van de GGP’s mee te nemen, wordt een beoordelingsvoorbereidingsoverleg (BVO) georganiseerd.
De BVO is samengesteld uit deskundigen op het betrokken deelterrein en deskundigen
op het gebied van toezicht en handhaving. De BVO bereidt de beoordeling voor. In dit
BVO bestaat de mogelijkheid dat organisaties de ingediende GGP kunnen toelichten.
Hiermee beschouw ik deze motie als afgedaan.
De tweede motie verzoekt de regering om de kosten voor het laten beoordelen van de
Gids voor goede praktijken voor fokkers, die kleine huisdieren hobbymatig houden,
te verlagen (Kamerstuk 35 892, nr. 28). Bij prestaties, zoals de beoordeling van GGP’s, is het uitgangspunt om zoveel mogelijk
kostendekkende tarieven in rekening te brengen. Het bedrag om een GGP te beoordelen
is nu gesteld op € 1.000,- waarbij het aanhouden van de werkelijke kosten tot een
veelvoud zou hebben geleid. Ik begrijp dat voor een aantal organisaties de beoordelingskosten
van € 1.000,- een fors bedrag is. Ik wil niet dat het bedrag van € 1.000,- een belemmering
is voor organisaties om een GGP in te dienen en ben voornemens de kosten voor het
beoordelen voor alle soorten gidsen te verlagen naar € 500,–. Daarvoor zal ik de Regeling
handhaving en overige zaken Wet dieren wijzigen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Indieners
-
Indiener
P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit