Brief regering : Invulling motie van het lid Wassenberg c.s. over een onderzoek naar de mogelijkheid om het aantal proeven op niet-humane primaten verder te verlagen (Kamerstuk 36200-VIII-113)
36 200 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023
Nr. 255
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2023
Tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(OCW) van 24 november jl. (Handelingen II 2022/23, nr. 27, item 12) is de motie van het lid Wassenberg c.s.1 met algemene stemmen aangenomen (Handelingen II 2022/23, nr. 28, item 15). In deze motie wordt de regering verzocht om in 2023 een onderzoek uit te zetten
naar de mogelijkheid tot verdere verlaging van het aantal proeven op niet-humane primaten.
In deze brief informeer ik uw Kamer over de wijze waarop ik invulling zal gaan geven
aan deze motie.
Invulling van het onderzoek
De hoofdvraag van het onderzoek luidt als volgt: wat zijn de mogelijkheden voor het
verder verlagen van het aantal proeven op niet-humane primaten, zonder dat dit gevolgen
heeft voor het onderzoek dat strikt noodzakelijk is voor de bestrijding van levensbedreigende
ziekten en uitbraken van infectieziekten die de volksgezondheid bedreigen. Hierbij
vraag ik in te gaan op welk type onderzoek met niet-humane primaten nodig blijft ten
behoeve van de bestrijding van levensbedreigende ziekten en uitbraken van infectieziekten
die de volksgezondheid bedreigen en onder welke omstandigheden dit in de toekomst
verder kan worden afgebouwd. Ook vraag ik in te gaan of en hoe de rest van het onderzoek
met niet-humane primaten zo snel mogelijk naar nul kan worden afgebouwd. Ik vraag
nadrukkelijk niet om een beleidsadvies, maar om een onderzoek naar wat kan en niet
kan.
Om antwoord te geven op de hoofdvraag zal ik verzoeken om een onderzoek bestaande
uit drie delen. Als eerste moet een gedeeld beeld worden verkregen dat als uitgangspunt
voor de rest van het onderzoek kan dienen. Definities, cijfers en feiten – zoals aantallen
proeven op niet-humane primaten, voor welke onderzoeksdoeleinden, en (internationale)
trends en ontwikkelingen – moeten hierbij in kaart worden gebracht. In deze fase moet
ook duidelijkheid komen over «levensbedreigende ziekte» als afbakeningscriterium.
Er bestaan namelijk ziektes die bij een persoon zonder comorbiditeit niet levensbedreigend
zijn, maar dat wel kunnen zijn bij (zeer) kwetsbare patiënten. Daarnaast bestaan er
aandoeningen die weliswaar niet levensbedreigend zijn, maar wel een ingrijpende impact
kunnen hebben op het welzijn van patiënten en hun omgeving.
Het tweede deel van het onderzoek zal ingaan op de mogelijkheden voor verdere verlaging
van het aantal proeven met niet-humane primaten in Nederland. Of en hoe dit op een
veilige en snelle manier kan moet duidelijk worden. Ik zou graag zien dat er wordt
gekeken naar andere manieren waarop huidig onderzoek met niet-humane primaten kan
worden uitgevoerd. Daarbij wil ik niet alleen laten kijken naar vervanging, vermindering
en verfijning, maar ook de potentie van alternatieve technologieën, zoals organ on a chip en organoïden, laten verkennen en meewegen in het onderzoek.
In deze fase van het onderzoek is het van belang dat de haalbaarheid en de effecten
van de verschillende mogelijkheden breed in kaart worden gebracht. Gedacht kan worden
aan de effecten op de wetenschap en het fundamenteel onderzoek, de innovatiekracht
van Nederland en het aantal niet-humane primaten en hun welzijn in Nederlands, Europees
en internationaal perspectief. Internationale ontwikkelingen zijn relevant voor dit
onderzoek. Ik wil daarom ook laten kijken naar de strategische Europese autonomie
en (vermindering van de) afhankelijkheid van andere landen daar waar het bijvoorbeeld
gaat om vaccinontwikkeling.
Naar verwachting levert het onderzoek verschillende scenario’s op met wetenschappelijke,
ethische, juridische, economische, internationale en maatschappelijke implicaties.
Zoals gezegd moet het vraagstuk van afbouw van onderzoek met niet-humane primaten
worden geplaatst in een internationale context. Daarom zal de derde en laatste fase
van het onderzoek bestaan uit een review door internationale experts. Met de review
wordt tevens de kwaliteit en onafhankelijkheid van het onderzoek geborgd.
Uitvoering en begeleiding van het onderzoek
In verband met een zorgvuldige en onafhankelijke aanpak van het onderzoek, stel ik
een evenwichtige commissie in van deskundigen met verschillende expertises. Als commissievoorzitter
zal ik iemand benoemen die aantoonbaar onafhankelijk kan handelen en daarmee niet
direct gelieerd is aan het biomedische onderzoeksveld, proefdieren of proefdiervrije
alternatieven. Naast bestuurlijke ervaring, dient de beoogd voorzitter ook ruime ervaring
te hebben met het maatschappelijke debat en de politieke oordeelsvorming over vraagstukken
die samenhangen met wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen.
De commissie als geheel moet aantoonbaar voldoende bekend zijn met ethische aspecten
van de wetenschap en/of (dier)ethiek; (bio)medische wetenschappen en het gebruik van
dierproeven; alternatieve technologieën; infectieziekten; en levensbedreigende ziekten.
Hierbij zal ik ook rekening houden met de onafhankelijkheid van de deskundigen in
relatie tot onderzoek met niet-humane primaten, de betrokkenheid van beoogde commissieleden
bij de transitie naar proefdiervrije innovatie, en de leeftijdsopbouw in de commissie.
De commissie zal worden ondersteund en ontzorgd door een adviesbureau.
Het Ministerie van OCW is de opdrachtgever van het onderzoek. Vanwege de betrokkenheid
van meerdere ministeries bij het dossier dierproeven en de transitie naar proefdiervrije
innovaties wordt onder voorzitterschap van OCW een brede klankbordgroep ingericht
met deelname van de meest betrokken ministeries, ZonMw en NWO. De klankbordgroep zal
tevens worden betrokken bij de beleidsreactie na afloop van het onderzoek.
Vervolgproces
Mijn streven is om gedurende de zomer de commissie in te stellen. Tegelijkertijd wordt
een onderzoeksbureau aangesteld dat de commissie zal ondersteunen. Het onderzoek kan
vervolgens in het najaar van 2023 van start gaan. Het doel is de uitkomsten van het
onderzoek en de review door internationale experts uiterlijk eind 2024 met uw Kamer
te delen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap