Brief regering : Voortgang gebiedsgerichte aanpak van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)
34 682 Nationale Omgevingsvisie
35 334
Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 174
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 juni 2023
Provincies voeren de regie op de gebiedsgerichte aanpak van het Nationaal Programma
Landelijk Gebied (NPLG). Zij doen dit in samenwerking met inwoners, ondernemers en
vele regionale partijen, waaronder waterschappen, gemeenten en maatschappelijke organisaties.
Het Rijk stelt kaders en geeft richting, en ondersteunt provincies in het vormgeven
van de gebiedsgerichte aanpak, onder meer via de Regieorganisatie Transitie Landelijk
Gebied.
We naderen een belangrijke mijlpaal in de gebiedsgerichte aanpak van het NPLG. Op
en rond 1 juli leveren de provincies een eerste versie van het gebiedsprogramma op
met daarbij eerste maatregelpakketten de start van de uitvoering.
In de afgelopen periode heb ik met gedeputeerden van alle 12 provincies gesproken
over de voortgang van het gebiedsprogramma en de hiermee samenhangende (gebieds-)processen.
Ik heb deze gesprekken als prettig en constructief ervaren. Open en oprecht zijn kansen,
knelpunten en dilemma’s ter tafel gekomen. Bij alle provincies bemerk ik een gevoel
van urgentie en zie ik ambitie om tot realisatie van de doelen van het NPLG te komen.
De provincies maken vooruitgang in de ontwikkeling van hun plannen. Ik heb hier veel
waardering voor. Het gaat om een complex meerjarig traject met veel partijen, belangen
en ook onzekerheden. Daarbij zijn fundamentele keuzes aan de orde die ingrijpen op
de toekomst van het landelijk gebied en de mensen die daar wonen en werken.
Verwachtingen eerste versie gebiedsprogramma’s en maatregelpakketten
Mijn verwachting is dat alle provincies op of omstreeks 1 juli een eerste versie van
het gebiedsprogramma opleveren, inclusief eerste maatregelpakketten. Gegeven de verschillen
in opgaven en omstandigheden zullen de provincies uiteenlopende accenten leggen en
keuzes maken. De ene provincie zal op 1 juli verder zijn dan de andere provincie.
Dit houdt verband met verschillen in gebieds- en participatieprocessen evenals de
afstemming die gaande is met provinciale staten. Samen met de provincies hecht ik
waarde aan een zorgvuldige procesgang met ruimte voor gesprek en maatwerk. Daarmee
komen we tot weloverwogen en gedragen keuzes die bijdragen aan de ontwikkeling van
het landelijk gebied. Tegelijk is de realiteit dat de doelen van het NPLG vast staan
én (op tijd) gehaald moeten worden. In de aanpak zijn dus zowel zorgvuldigheid als
tempo houden van groot belang.
De provincies boeken vooruitgang onder uitdagende omstandigheden. Met de Handreiking
gebiedsprogramma’s heeft het Rijk in maart van dit jaar inzicht verschaft in wat er
van provincies verwacht wordt in de eerste versie van het gebiedsprogramma. In de
handreiking is, in lijn met de motie van het lid Bisschop (Kamerstuk 36 277, nr. 47) het uitgangspunt opgenomen om de doelen voor water, klimaat en natuur in samenhang
te realiseren en daarmee lock-ins te voorkomen. In de handreiking is ook opgenomen
dat provincies als gebiedsregisseur eindverantwoordelijk zijn voor het opstellen van
gebiedsprogramma’s. Hiermee hebben provincies verantwoordelijkheid voor de inzet van
middelen en de keuzes voor maatregelen, in lijn met de motie van het lid Boswijk (Kamerstuk
33 576, nr. 311). Tegelijk werken provincies daarvoor intensief samen met medeoverheden, waaronder
gemeenten en waterschappen. Conform de motie van het lid Van Campen (Kamerstuk 33 576, nr. 343) gebeurt dit aan de hand van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)-uitgangsprincipes
voor interbestuurlijke samenwerking, de afspraken in het kader van werken als één
overheid en het Interbestuurlijk Programma Vitaal Platteland.
Tegelijk ben ik mij ervan bewust dat er, ondanks deze en andere uitgangspunten in
de handreiking, in deze fase onduidelijkheden en onzekerheden zijn, zoals de aanpak
van het kabinet over de toekomst van de landbouw dat in september wordt gepresenteerd
middels de Landbouwbrief en de regionale uitwerking van de areaalopgave die voortvloeit
uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Hier komt bij dat in de provinciehuizen de vorming
van nieuwe colleges van gedeputeerde staten in volle gang is. Dat provincies, ondanks
deze uitdagende omstandigheden, toch vooruitgang boeken geeft mij het vertrouwen dat
we in de komende jaren samen de doelen van het NPLG kunnen realiseren. Er is overal
beweging en daarmee gaan we de goede kant op.
Ik neem de verantwoordelijkheid om vanuit het Rijk onze bijdrage te leveren door kaders
te stellen, maatregelen te treffen en middelen beschikbaar te stellen. Als uitgangspunt
zijn in het NPLG structurerende keuzes vastgelegd voor het landelijk gebied. Voorbeelden
zijn bijvoorbeeld het werken met overgangsgebieden rond Natura 2000-gebieden, bufferzones
in beekdalen en verhoogde grondwaterpeilen in veenweidegebieden. Door deze beleidskeuzes
vanuit het Rijk vast te leggen, wordt de transitie van het landelijk gebied ondersteund.
Maatregelen kunnen zo gericht worden ingezet waar deze het meest effectief zijn. Zoals
Remkes al eerder aangaf: niet alles kan overal. In de handreiking voor de gebiedsprogramma’s
zijn deze keuzes in samenhang vertaald in minimale vereisten. Provincies stellen op
basis van de vereisten uit de handreiking hun gebiedsprogramma op. De keuzes zijn
zo geformuleerd dat er veel ruimte is voor gebiedsgerichte uitwerking en regionaal
maatwerk. Daarbij hoort de mogelijkheid voor provincies om bottom up tot regionaal
inzicht in de feitelijke situatie te komen. Conform de motie van het lid Grinwis c.s.
(Kamerstuk 33 576, nr. 306) ondersteunt het Rijk hierbij zoveel mogelijk door instrumentarium en data aan provincies
beschikbaar te stellen.
Bij de integrale beoordeling van de gebiedsprogramma’s (en eerste maatregelpakketten)
vanaf 1 juli hebben de wettelijke vereisten uit de Natuurbeschermingswet mijn bijzondere
aandacht. In dat kader verwacht ik onder meer van provincies dat zij voor alle stikstofgevoelige
Natura 2000 gebieden een Natuurdoelanalyse hebben opgesteld en – in het bijzonder
voor natuurdoelanalyses met een negatieve score (nee, tenzij) – de eerste maatregelen
in het gebiedsprogramma hebben opgenomen om (het risico op) verslechtering van de
natuur zo snel mogelijke tegen te gaan.
In geval van reeds geconstateerde verslechtering is het van belang dat de uitvoering
van de benodigde maatregelen tijdig en onontkoombaar geborgd is, waar nodig vooruitlopend
op het gebiedsprogramma, conform de verplichtingen die volgen uit artikel 2.2 van
de Wet natuurbescherming.
Ten aanzien van de overige vereisten in de handreiking kan door provincies in de komende
periode een nadere uitwerking plaatsvinden. Uiteindelijk zal voor een positieve beoordeling
van het gebiedsprogramma aan alle vereisten in de handreiking moeten zijn voldaan.
De natuurdoelanalyses worden door de voortouwnemers (provincies en Ministeries van
Defensie en I&W) ter toetsing aangeleverd bij de Ecologische Autoriteit. De Ecologische
Autoriteit heeft mij laten weten nu zeer druk bezig te zijn met deze toetsing. Zij
heeft echter nog niet alle natuurdoelanalyses ontvangen, de nog niet aangeleverde
natuurdoelanalyses volgen op zeer korte termijn. Ook is de Ecologische Autoriteit
in afwachting van de gebiedsprogramma’s die zij eveneens zal gaan toetsen. Het is
voor de Ecologische Autoriteit van belang zoveel mogelijk concreetheid te hebben voordat
zij overgaat tot toetsing. Zij heeft aangegeven dat dit uitdagingen met zich meebrengt
vanwege de beschikbare capaciteit van experts en vanwege de samenhang tussen toetsing
van natuurdoelanalyses en gebiedsprogramma’s. Ik zal daarom op korte termijn met de
Ecologische Autoriteit bespreken hoe hier op een zorgvuldige manier mee om kan worden
gegaan en welke mogelijkheden er bijvoorbeeld voor prioritering denkbaar zijn.
Daarnaast blijf ik provincies stimuleren en bevragen en zo nodig aanspreken op de
vooruitgang die nodig is om tot doelbereik van het NPLG te komen. Bij stagnatie zal
ik zo nodig interveniëren met het instrumentarium dat mij daarvoor ter beschikking
staat. Het uitgangspunt is en blijft dat we deze uitdaging samen waarmaken en elkaar
helpen waar dat nodig is. De Regieorganisatie steunt en werkt samen met provincies
en andere overheden. Daarom zal ik regulier met elke provincie in gesprek gaan over
de voortgang van de uitwerking en uitvoering van het gebiedsprogramma.
Procesgang vanaf 1 juli
Het gebiedsprogramma dat de provincies op en rond 1 juli opleveren zal grotendeels
op hoofdlijnen zijn. Daarnaast dienen de provincies de bijbehorende eerste concrete
maatregelenpakketten (de zogenoemde koploperprojecten) in.
Vanaf 1 juli zet ik samen met de provincies de verdere uitwerking van rijks- en gebiedsprogramma’s
voort om concreet invulling te geven aan de gestelde doelen en structurerende keuzes.
In september deelt het kabinet de aanpak voor de toekomst van de landbouw middels
de Landbouwbrief. De gebiedsprogramma's kunnen later worden aangevuld met deze aanpak.
Dit gebeurt in samenhang met gebieds- en participatieprocessen die zijn gestart en
na 1 juli vanzelfsprekend doorlopen.
Het is van belang dat wij als Rijk en de onafhankelijke instellingen kenbaar maken
hoe we de gebiedsprogramma’s en bijbehorende maatregelpakketten beoordelen. In samenspraak
met de provincies heeft de Regieorganisatie hiervoor in de afgelopen periode een proces
voor integrale beoordeling opgezet. Om de provincies in staat te stellen hun gebiedsprogramma
verder uit te werken en zo nodig bij te stellen zal dit najaar van 2023 door het Rijk
een eerste beeld van een integrale beoordeling (appreciatie) van de gebiedsprogramma’s
en de eerste maatregelpakketten worden gegeven. Parallel voeren kennistellingen een
ex ante evaluatie op aannemelijk doelbereik uit en toetst de Ecologische Autoriteit
de wetenschappelijke ecologische onderbouwing van de gebiedsprogramma’s. Aan de hand
van deze bevindingen kunnen provincies hun gebiedsprogramma’s uitwerken en verbeteren.
Voor de keuzes opgenomen in de water en bodem sturend brief geldt daarbij comply-or-explain.
Als overtuigend kan worden uitgelegd dat doelbereik op een andere manier kan worden
gerealiseerd, dan is daar ruimte voor. Verdere uitwerking vindt ook plaats op basis
van de inzichten en resultaten uit de gebiedsprocessen.
De toekenning van middelen uit het Transitiefonds voor gebiedsprogramma’s en maatregelen(pakketten)
gebeurt middels een integrale beoordeling op doelbereik. De koploperprojecten worden
als eerste beoordeeld. Het is mijn streven om hier zo snel mogelijk geld voor beschikbaar
te kunnen stellen. In het eerste kwartaal van 2024 dienen de provincies een volgende
versie van het gebiedsprogramma (en bijbehorende maatregelpakketten) bij het Rijk
in. Hierna volgt de besluitvorming daarover, zodat op de (onderdelen van) gebiedsprogramma’s
en maatregelpakketten die positief zijn beoordeeld, de uitvoering kan worden gestart
en/of worden voortgezet. Dan kan ook aanspraak worden gemaakt op middelen uit het
Transitiefonds.
In ambtelijke werkgroepen is door het Rijk, het Interprovinciaal Overleg en de provincies
een verdeelmechanisme ontwikkeld voor bijdragen aan de provincies uit het Transitiefonds.
Op basis van deze rekensystematiek kunnen indicatieve budgetten vastgesteld worden.
De indicatieve budgetten worden gebaseerd op de grootte van de NPLG-opgaven in een
provincie. Hieruit kunnen maatregelen gefinancierd worden die bijdragen aan deze opgave.
Dat kunnen zowel maatregelen zijn die onder de regie van provincies getroffen worden,
mogelijk in samenwerking met medeoverheden en Rijksuitvoeringsorganisaties, als maatregelen
van het Rijk (zoals de aanpak piekbelasting). Wat de verhouding wordt tussen maatregelen
die door het Rijk getroffen worden en maatregelen die door medeoverheden getroffen
worden, zal duidelijk worden in de gebiedsprocessen.
Parlementaire behandeling Transitiefonds
Ik ben mij ervan bewust dat de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel voor
instelling van het Transitiefonds nog loopt (Kamerstuk 36 277). Daardoor is het niet mogelijk om een fondsbegroting voor 2024 in te dienen. De
Kamer ontvangt op een later moment een voorstel voor de budgettaire besluitvorming
over de middelen voor de eerste maatregelpakketten. Na positieve besluitvorming hierover
in beide Kamers is het streven om middelen voor eerste maatregelpakketten aan de provincies
zo snel mogelijk in 2024 beschikbaar te stellen
Over de voortgang van de gebiedsgerichte aanpak zal ik uw Kamer in de komende periode
blijven informeren.
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof