Brief regering : Vormgeving instrumentarium hernieuwbare waterstof
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Nr. 1272
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 juni 2023
Mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat wil ik u informeren over
het instrumentarium voor hernieuwbare waterstof. Waterstof is onmisbaar om de klimaatdoelen
voor 2050 te halen. Voor een robuust klimaatneutraal energiesysteem en een duurzame
industrie zet het kabinet in op een zekere binnenlandse elektrolysecapaciteit én een
gediversifieerd importportfolio. Alleen zo kunnen we de leveringszekerheid en betaalbaarheid
waarborgen.
Ik wil extra vaart maken met de uitwerking van nieuwe instrumenten en beleid gericht
op de juiste randvoorwaarden, zoals vergunningsprocedures, infrastructuur en beschikbare
hernieuwbare elektriciteit. Zoals aangekondigd in mijn brief van 2 december jl. (Kamerstuk
32 813, nr. 1143) werk ik aan diverse subsidies voor hernieuwbare waterstof. Daarbij benut ik de middelen
die het kabinet uit het Klimaatfonds voor opschaling van waterstof inzet. Daarnaast
werk ik vooruitlopend op een akkoord over bindende Europese waterstofdoelen aan een
verplichting voor industriële waterstofgebruikers om hernieuwbare waterstof te gebruiken.
Met deze maatregelen beoog ik de onrendabele top en het risico op vertraging van projecten
weg te nemen en zo de investeringszekerheid te vergroten.1 Zo geef ik met deze brief invulling aan de motie van de leden Boucke en Erkens om
voor toekomstige elektrolyseprojecten een «programmatische aanpak» op te stellen en
potentiële locaties aan te wijzen in samenwerking met stakeholders.2 Ook ga ik in op moties die oproepen tot een hoger streefdoel in 2032 en hulp voor
kleine bedrijven en gemeenten bij de realisatie van elektrolyseprojecten; de eerste
motie behandel ik in deel één van mijn brief, de tweede motie in deel twee.3
In deze brief maak ik bekend welke instrumenten ik voor hernieuwbare waterstof wil
inzetten. Zo beoogt het kabinet in 2024 € 1 miljard uit het Klimaatfonds beschikbaar
te stellen voor grootschalige elektrolyse en € 3,9 miljard te reserveren voor opschaling
in de jaren daarna. Ook noem ik de uitgangspunten voor mijn beleidskeuzes en interventies
gericht op belangrijke randvoorwaarden. Dit najaar wil ik de vormgeving van de beoogde
instrumenten in detail vastleggen. Daarvoor laat ik een extern onderzoek en marktconsultaties
uitvoeren om de verwachte effecten voor bedrijven goed in kaart te brengen.
Daarnaast investeert het kabinet € 250 miljoen in grootschalige waterstofopslag en
€ 1,8 miljard in offshore elektrolyse (ook uit het Klimaatfonds). Hierover kunt u
meer lezen in de op 7 juni jl. gepubliceerde Routekaart Energieopslag en een nog voor
de zomer te verschijnen brief over locaties voor demonstratieprojecten voor waterstof
op zee (andere details over deze projecten volgen later dit jaar). Tot slot werk ik
aan een importtender via H2Global in begin 2024, waar het kabinet € 300 miljoen uit
het Klimaatfonds voor uittrekt. In de brief over energiediplomatie en waterstofimport
vertel ik hoe we met deze en andere maatregelen voldoende import willen realiseren.4
Deze brief behandelt ten eerste de bindende Europese doelen en nationale streefdoelen
voor hernieuwbare waterstof, ten tweede de beoogde instrumenten om deze doelen te
bewerkstelligen en ten derde de interventies gericht op randvoorwaarden. Waterstof
die ten behoeve van de verduurzaming van de industrie geproduceerd wordt uit andere
energiebronnen, zoals aardgas, industriële restgassen of restafval, komt terug in
de Routekaart Verduurzaming Industrie, die deze zomer verschijnt.
1) Onze waterstofdoelen
De toekomstige bindende Europese doelen voor gebruik van hernieuwbare waterstofdragers
in de industrie en mobiliteit vergen een serieuze inspanning van Nederland. Deze vereisen
in 2030 op basis van het huidige waterstofgebruik al circa 4 gigawatt (GW) elektrolysecapaciteit
in binnen- of buitenland (want geïmporteerde waterstof telt mee voor het behalen van
de Europese doelen), maar door groei van het waterstofgebruik van de industrie kan
dit nog hoger uitvallen. Omdat het nationale doel van 4 GW elektrolysecapaciteit in
2030 al zeer ambitieus is, gezien het tempo van de uitrol van windenergie op zee en
de energiebehoefte voor directe elektrificatie, is import cruciaal. Meer over deze
doelen leest u in bijlage 1; in het vervolg van deze brief verwijs ik naar deze doelen
als «de RED-doelen» (waarbij RED staat voor «Renewable Energy Directive»).
8 GW in 2032 niet zonder meer inpasbaar
Na 2030 zal de elektrolysecapaciteit verder doorgroeien. We streven daarbij naar 8
GW in 2032 conform de eerder genoemde motie. De exacte planning zal daarbij samenhangen
met het tempo van de uitrol van windenergie op zee, de uitbreiding van energie-infrastructuur
en de verwachte elektrificatie bij eindgebruikers in de industrie. De timing van de
uitrol van windenergie op zee en energie-infrastructuur is ambitieus waardoor spanning
kan ontstaan tussen een streefdoel van 8 GW elektrolysecapaciteit in 2032 enerzijds
en de gewenste groei van directe elektrificatie van eindgebruikers anderzijds. Beide
routes zijn voor de verduurzaming van de industrie van belang. Ik zal daarom telkens
moeten beoordelen of het gewenste opschalingstempo voor elektrolyse goed past bij
de verwachte elektrificatie van eindgebruikers en de uitrol van de benodigde Wind
op Zee en energie-infrastructuur en ik zal u daarover in volgende brieven telkens
informeren.
Hernieuwbare waterstof vooral voor industrie en mobiliteit
Vanwege de zeer ambitieuze RED-doelen voor de industrie en mobiliteit lijkt het logisch
dat waterstofvraag in andere sectoren, zoals de elektriciteitssector, vooral met waterstof
uit andere energiebronnen, zoals aardgas, industriële restgassen of restafval, wordt
ingevuld. In de landbouw en gebouwde omgeving voorzie ik voorlopig bescheiden volumes
voor het gebruik van waterstof, en blijft het beleid vooral gericht op pilots en kleinschalige
regionale initiatieven. Voor de zomer krijgt u in de Kamerbrief over het NPE een uitgebreide
analyse van de rol van waterstof in de verduurzaming van het energiesysteem.
Een belangrijke impuls voor de Nederlandse maakindustrie
Zoals toegezegd in de Commissiedebatten over waterstof en groen gas op 8 december
jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 1168) en over Systeemtransitie en klimaatbeleid na 2030 op 20 april jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 1234) licht ik ook toe hoe het kabinet de Nederlandse maakindustrie helpt kansen te benutten
bij de ontwikkeling van nieuwe waardeketens. Aangezien de markt voor waterstof wereldwijd
nog in de kinderschoenen staat, zie ik kansen voor de Nederlandse maakindustrie om
een grote rol te spelen in de ontwikkeling van nieuwe waardeketens voor productie
van waterstoftechnologie. Nederland heeft immers al het op twee na hoogste aantal
octrooiaanvragen van de hele EU.5
Om investeringen naar Nederland te blijven halen is echter snelheid geboden. Verschillende
landen, waaronder de VS en Duitsland, manifesteren zich met aantrekkelijke voorwaarden
voor bedrijven. Het kabinet ondersteunt daarom deze cleantech ontwikkeling met de financiering van R&D, haalbaarheidsstudies, testinfrastructuur
en pilot- en demonstratieprojecten. Een concreet voorbeeld zijn twee programma’s uit
het Nationaal Groeifonds: GroenvermogenNL en NXTGen Hightech. Ook ondersteunt het
kabinet initiatieven zoals het Elektrolyser Makersplatform NL, dat de ontwikkeling
van nieuwe types elektrolysers versnelt door samenwerking en kennisdeling tussen maakbedrijven
te faciliteren. Via onder andere het Nationaal Waterstof Programma bespreekt de overheid
samen met kennisinstellingen en bedrijven wat er voor de gehele maakindustrie nodig
is om in te spelen op deze nieuwe markt. Ondanks de vermeende concurrentie met andere
landen streef ik naar nauwe internationale samenwerking, in ieder geval binnen de
Europese Unie, bij de ontwikkeling van deze waardeketens.
2) De beoogde instrumenten
Om in 2030 4 GW elektrolyse en voldoende gebruik van hernieuwbare waterstof te realiseren
en doorgroei naar circa 8 GW in 2032 mogelijk te maken is het noodzakelijk dat bedrijven
op korte termijn investeringen doen. Ik wil daartoe nieuwe instrumenten ontwikkelen
die deze investeringen aan de aanbod- en vraagzijde aantrekkelijker maken door de
onrendabele top te verkleinen (subsidies) en investeringszekerheid te bieden (werkbare,
voorspelbare verplichtingen). Ik schets hieronder op hoofdlijnen de voortgang van
de ontwikkeling van deze instrumenten; eerst ga ik in op de uitgangspunten en effecten
voor bedrijven. Deze uitgangspunten en onderliggende aannames laat ik de komende maanden
extern valideren en leg ik ook ter consultatie voor aan de sector om zeker te weten
dat deze robuust zijn. Een overzicht van alle instrumenten staat in bijlage 2.
Dit najaar duidelijkheid over de effecten voor bedrijven
Zoals gezegd wil ik dit najaar de vormgeving van de hierna beschreven instrumenten
in detail vastleggen. Ik wil de komende maanden onder meer via het Nationaal Waterstofprogramma
marktconsultaties en informatiesessies organiseren, zodat bedrijven vooruitlopend
op definitieve besluitvorming in het najaar al informatie krijgen. Zo wil ik met bedrijven
bespreken welke effecten de verplichtingen kunnen hebben en hoe subsidies het meest
effectief vorm gegeven kunnen worden. Een extern onderzoek moet in aanvulling daarop
objectieve informatie geven over de verwachte effecten van deze instrumenten.
Om er zeker van te zijn dat ook kleine bedrijven meekomen, zorg ik dat openbare sessies
laagdrempelig zijn en wil ik – na constructief overleg met onder meer de Vereniging
Nederlandse Gemeenten – gemeenten en bedrijven uitnodigen om concrete knelpunten bij
bijvoorbeeld vergunningverlening te melden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.6 Zo geef ik ook uitvoering aan de motie van de leden Eerdmans (JA21) en Van der Plas
(BBB) van 23 november jl.7
Voortvarend aan de slag op basis van twee uitgangspunten
Een eerste uitgangspunt is dat op termijn beleid (subsidies en verplichtingen) direct
gericht wordt op de waterstofgebruikers. Dit sluit het beste aan op de RED-doelen,
die gaan over waterstofgebruik. Omdat we nu al de aanbodzijde subsidiëren, zal er
een tijdelijke combinatie ontstaan van instrumenten gericht op aanbod en gebruik.
Bij de vormgeving zal ik er rekening mee houden dat deze combinatie niet leidt tot
dubbele subsidiëring, overmatige winsten, marktmacht of prijsopdrijvende effecten.
Een tweede uitgangspunt is een gelijk internationaal speelveld voor de waterstofgebruikers
in de industrie, dat ik wil bereiken door subsidies en verplichtingen te combineren.
Deze combinatie van instrumenten leidt dus tot een tijdelijke deling van de kosten
tussen markt en overheid. Om het speelveld te kunnen beoordelen blijf ik in nauw contact
met onze buurlanden.
Eerst verder opschalen van het aanbod
Voor een effectieve werking van verplichtingen en subsidies gericht op gebruikers
acht ik het nodig dat er eerst een zeker aanbod is, anders zal deze vraagsturing in
eerste instantie met name de prijs sterk opdrijven. Daarom beoog ik eerst gericht
het aanbod van hernieuwbare waterstof(dragers) te ondersteunen. Ik wil in 2024 een tender van € 1 miljard voor elektrolyseprojecten
uitzetten en een tender van € 300 miljoen voor import van waterstofdragers richting
Noordwest-Europa, in samenwerking met het Duitse initiatief H2Global. Dit komt bovenop
het budget dat het kabinet reeds via de SDE++ en de IPCEI-waterstof beschikbaar stelt
en de eerste tender van circa € 250 miljoen voor kleinere elektrolyseprojecten die
ik deze zomer openstel. Dit najaar maak ik de vormgeving van de productiesubsidies
en de deelname aan H2Global bekend; ik wil de komende maanden al eerste ideeën toetsen
via het Nationaal Waterstofprogramma.
Daarnaast wil ik bij de SDE++ ruimere ondersteuning van elektrolyseprojecten mogelijk
maken. Daarvoor wil ik zo snel als mogelijk overgaan op de methodiek zoals voorgeschreven
in de gedelegeerde handelingen voor hernieuwbare waterstof. Daarvoor heb ik het Planbureau
voor de Leefomgeving (PBL) al om advies gevraagd. Ik onderzoek ook of dit zou werken
voor andere elektrificatietechnieken in de SDE++. Voor de komende openstelling van
de SDE++ geeft de Europese Commissie echter alleen goedkeuring voor elektrolysers
(en e-boilers) die CO2-arme elektriciteit gebruiken. PBL maakt hiervoor een herberekening van de subsidiebedragen
en draaiuren. Dit heeft als gevolg dat deze categorieën in de komende SDE++-ronde
minder aantrekkelijk zijn voor aanvragers. Voor elektrolysers met een directe lijn
naar een wind- en/of zonnepark is geen herberekening nodig.
Daarna investeringszekerheid creëren met verplichtingen
De beoogde afnameverplichting voor de industrie en de verplichting voor hernieuwbare
energie in het vervoer moeten duidelijkheid creëren over de vraag naar hernieuwbare
waterstof, ten behoeve van investeringen in de verdere opschaling van het aanbod.
De verplichtingen acht ik van belang voor het creëren van voldoende marktzekerheid
om de RED-doelen te kunnen halen. Voor de verplichting voor de mobiliteit beoogt de
Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) na de zomer de internetconsultatie
van de Wet Milieubeheer te houden; de nieuwe verplichting voor mobiliteit zal per
1 januari 2025 ingaan.
Ter invulling van de RED-doelen, wordt een afnameverplichting voor waterstofgebruikers
in de industrie uitgewerkt, met een beoogde ingroei vanaf 1 januari 2026. Daarvoor
is nodig dat de juiste randvoorwaarden (zoals voldoende potentieel aanbod, vergunningen
en tijdige uitrol van infrastructuur) in voldoende mate aanwezig zijn. De eerste jaren
zie ik nadrukkelijk als een testfase: om te voorkomen dat de verplichting leidt tot
prijsstijgingen, kijk ik naar onder meer het gebruik van verhandelbare plichten en
het schuiven van plichten tussen jaren. De internetconsultatie over de verplichting
voor de industrie is voorzien rond de jaarwisseling te houden, nadat we de uitkomsten
van het externe onderzoek en de consultatiesessies met de industrie hebben kunnen
verwerken.
Gebruikssubsidies ter stimulering van de vraag als sluitstuk
In aanvulling op de andere instrumenten verken ik de invoering van subsidies gericht
op (potentiële) waterstofgebruikers in de industrie. Deze vraagsubsidies moeten bovenop
de afnameverplichting zorgen voor meer gebruik van hernieuwbare waterstof zonder dat
dit ten koste gaat van de concurrentiepositie van de industrie. De combinatie van
vraagsubsidies en verplichtingen moet een belangrijke bijdrage leveren aan het halen
van de RED-doelen. De haalbaarheid en wenselijkheid hiervan laat ik uitzoeken als
onderdeel van een extern onderzoek; specifiek aandachtspunt hierbij is het voorkomen
van dubbele stimulering. De exacte doelgroepen en vormgeving werk ik uit richting
het voorjaar van 2024, waarna ik meer informatie zal geven.
Subsidies en verplichtingen onder voorwaarden combineren
Met de Staatssecretaris van IenW onderzoek ik tot slot onder welke voorwaarden gesubsidieerde
hernieuwbare waterstof mee kan tellen onder de verplichtingen voor de industrie en
de mobiliteit, op basis van het externe onderzoek en gesprekken met stakeholders.
We zien twee aandachtspunten. Ten eerste of het voor een betere marktwerking van belang
is dat gebruikers subsidies kunnen krijgen voor het gebruik van hernieuwbare waterstof
die zij ook onder een verplichting kunnen inboeken. Ten tweede of en zo ja welke limiet
wenselijk en noodzakelijk is voor de subsidies die een elektrolyser over de levensduur
mag hebben ontvangen om nog waterstof te mogen leveren onder de verplichtingen. Een
dergelijke limiet zou ervoor zorgen dat productie door elektrolysers in de eerste
jaren vrij mee kan tellen voor het voldoen aan de verplichtingen, maar dat producenten
voor het bereiken van de limiet moeten kiezen tussen het door laten lopen van hun
subsidie of het kunnen (laten) meetellen van de geproduceerde waterstof onder de verplichting.
Hierover geven we dit najaar meer duidelijkheid.
Een faciliterende rol voor publieke bedrijven
In het Commissiedebat over waterstof en groen gas van 8 december jl. heb ik toegezegd
nader in te gaan op de rol van publieke bedrijven bij het realiseren van het nationale
doel van 4 GW elektrolyse in 2030. Zoals toegelicht in mijn vorige brief over hernieuwbare
waterstof8 zie ik vooral een faciliterende rol voor publieke partijen via het realiseren van
infrastructuur voor transport, opslag en import. Voor elektrolyse zie ik vanwege de
vele private initiatieven voorlopig geen reden om publieke partijen in de opschalingsfase
zelf projecten te laten ontwikkelen, maar de overheid moet en kan hier wel een stevige
sturende rol spelen bij het realiseren van de randvoorwaarden. Bijvoorbeeld de sterkere
sturing op de ruimtelijke claim van elektrolyseprojecten via het Programma Energiehoofdstructuur,
zoals ik hieronder nader toelicht. Over de rol van staatsdeelnemingen bij het opschalen
van de waterstofimport kunt u meer lezen in de recente brief hierover.9 De relevante wettelijke kaders verwacht ik in 2026 te kunnen vaststellen.
3) Randvoorwaarden
Het realiseren van de EU-doelen voor hernieuwbare waterstof is alleen mogelijk als
aan noodzakelijke randvoorwaarden voldaan wordt. Hieronder leest u over de interventies
voor de opschaling van elektrolyse op land, waterstofinfrastructuur en opslagcapaciteit,
en Europese kaders. Over de interventies gericht op import kunt u meer lezen in de
recente brief over energiediplomatie en eerdere brieven met respectievelijk een overzicht
van importprojecten en de veiligheidsaspecten van waterstofimport.10
Een samenhangende aanpak voor elektrolyse
In het Commissiedebat over waterstof van 8 december jl. is gesproken over de achterliggende
zorgen over de beschikbare hernieuwbare elektriciteit, infrastructuur en ruimte voor
elektrolyseprojecten en daarmee het risico op vertraging.11 Ik geef invulling aan de toen gevraagde programmatische aanpak met samenhangende
interventies gericht op de beschikbare hernieuwbare elektriciteit, infrastructuur
en ruimte, en vergunningsprocedures. Door het stroomlijnen van bestaande programma’s
en instrumenten wil ik de realisatie van elektrolyseprojecten op een efficiënte manier
versnellen, in plaats van een aanvullend programma speciaal voor elektrolyse te ontwikkelen.
Om te borgen dat er voldoende hernieuwbare elektriciteit beschikbaar is voor elektrolyseprojecten,
moeten ontwikkelaars van wind- en zonneparken een prikkel hebben om contracten met
waterstofproducenten af te sluiten. De criteria voor systeemintegratie bij de tender12 voor windpark IJmuiden Ver Beta beogen deze prikkel te bieden (eind dit jaar). Deze
criteria stimuleren windparkontwikkelaars om bijvoorbeeld elektrolysers te (laten)
realiseren, omdat zij in de tendersystematiek punten krijgen voor flexibele elektriciteitsvraag.
Extra prikkels voor flexibel elektriciteitsgebruik die de ontwikkeling van elektrolyse
kunnen stimuleren (via bijvoorbeeld conditionele elektriciteitstransportcontracten
of aanpassing van de tariefstructuur) worden onderzocht. Hiervan verwacht ik echter
geen grote effecten op korte termijn.
Meer ingrijpende aanpassingen vind ik voor de tender voor windpark IJmuiden Ver Beta
niet wenselijk, maar in de toekomst zou dat anders kunnen zijn. Mochten de systeemintegratiecriteria
onvoldoende leiden tot de realisatie van elektrolyseprojecten, dan zal ik nogmaals
kijken naar de invoering van meer ingrijpende opties zoals de zogeheten gecombineerde
tenders. Daarbij zal dan moeten worden afgewogen of de grotere zekerheid van het realiseren
van elektrolyseprojecten opweegt tegen de risico’s op marktverstoring en suboptimale
allocatie van windstroom en bijbehorende maatschappelijke kosten voor het Nederlandse
energiesysteem. Deze kosten zouden ontstaan als de overheid er via deze gecombineerde
tenders voor zorgt dat de elektrolysecapaciteit groter of kleiner is dan vanuit maatschappelijk
oogpunt optimaal is in termen van bijvoorbeeld efficiënte CO2-reductie en verdienvermogen.
Voor regionale sturing zet ik vooral in op het aanwijzen van voorkeursgebieden. In
het Programma Energiehoofdstructuur wil ik voorkeursgebieden vastleggen voor de ontwikkeling
van grootschalige elektrolyse op land. In het Programma Verbinding Aanlanding Wind
Op Zee werk ik deze voorkeursgebieden verder uit voor 2031 en verder.13 Tevens wijs ik in het Programma Verbinding Aanlanding Wind Op Zee voor 2031 en later
voorkeursgebieden aan voor aanlandingen van windenergie op zee en toekomstige elektrolyseprojecten,
inclusief waterstofproductie op zee. Begin 2025 verwacht ik dit Programma Verbinding
Aanlanding Wind Op Zee vast te stellen. Voor de huidige ambities zie ik op korte termijn
voldoende marktinitiatieven. Het is wel belangrijk dat havenbedrijven erop anticiperen
dat energiefuncties een plek hebben en hiervoor ruimte vrijmaken.
Om de benodigde elektriciteitsinfrastructuur en ruimte voor de gewenste elektrolysecapaciteit
te faciliteren zet ik in op meerdere interventies, bovenop de maatregelen benoemd
in de Kamerbrief Versnellingsaanpak Energietransitie.14 Zo wil ik vergunningsprocedures voor elektrolyseprojecten van nationaal belang, inclusief
infrastructuur, onderbrengen bij de Rijkscoördinatieregeling. De voorwaarden waaronder
dit kan werk ik richting de zomer nader uit. Voor de benodigde elektriciteitsinfrastructuur
wil ik met de voorstellen uit het Landelijke Actieprogramma Netcongestie de capaciteit
op het elektriciteitsnet uitbreiden en slimmer gebruiken.15 Voor de zomer kom ik met een voortgangsrapportage over dit actieprogramma. Daarnaast
geef ik met het «prioriteringskader uitbreidingsinvesteringen netbeheerders» MIEK-projecten
prioriteit; een aantal hiervan zijn van belang voor elektrolyseprojecten.16
Plannen infrastructuur en opslag op schema
Voor de zomer zal ik u nader informeren over het transportnetwerk voor waterstof.
Dan zal ik u ook informeren over de uitwerking en onderbouwing van de beoogde rol
van Gasunie bij de ontwikkeling van een waterstofnet op zee, met aandacht voor de
bredere marktordening. Tot slot verwacht ik op korte termijn de publicatie van een
onderzoek naar hergebruik van mijnbouwlocaties en infrastructuur zoals aangekondigd
mijn brief van 2 december jl.17 Over de plannen voor energie-infrastructuur op de Noordzee krijgt u na de zomer meer
informatie via het Energie-infrastructuurplan Noordzee.
Voor waterstofopslag zet ik allereerst in op de ontwikkeling van vier zoutcavernes
rond 2030, om het aanbod uit 4 GW elektrolyse te faciliteren. Opslag in gasvelden
(zeker offshore) is technisch zeer complex en dus moeilijker te realiseren dan opslag
in zoutcavernes. Het is mijn streven om vóór 2030 in ieder geval een pilot te laten
uitvoeren.18 In de Routekaart Energieopslag kunt u meer lezen over de gewenste interventies voor
stimuleren van onder meer waterstofopslagcapaciteit. Het Programma Energiehoofdstructuur
neemt waterstofopslag mee in de ruimtelijke visie op het energiesysteem. Concrete
locaties voor waterstofopslag werkt het kabinet uit in het Rijksprogramma voor duurzaam
gebruik van de ondergrond.
Belangrijke stappen in Europa
Recentelijk zijn in Europa ook twee belangrijke mijlpalen bereikt. De Europese Commissie
zal de gedelegeerde handelingen met regels waar hernieuwbare waterstof aan moet voldoen
formeel vaststellen nu de bezwaarperiode afgelopen is. Ik verwacht dat de formele
publicatie op zeer korte termijn gebeurt en dat ook binnen afzienbare tijd de eerste
ontwikkelaars van schema’s voor certificering van hernieuwbare projecten zich zullen
melden.19 Ook ligt er een compromis tussen lidstaten over het waterstof- en gasdecarbonisatiepakket.20 Het pakket faciliteert de ontwikkeling van de Europese waterstofmarkt met kaders
voor (grensoverschrijdende) infrastructuur. Duidelijkheid over deze kaders is belangrijk
voor de totstandkoming van concrete investeringsbeslissingen. Daarom wil ik me inspannen
voor snelle afronding van de Europese onderhandelingen en vaart maken met de nationale
implementatie van deze regels.
De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.A.A. Jetten, minister voor Klimaat en Energie