Brief regering : Integrale aanpak sociale veiligheid in hoger onderwijs en wetenschap
29 240 Veiligheid op school
31 288
Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 131
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 juni 2023
Een samenleving waarin we op een gelijkwaardige en respectvolle manier met elkaar
omgaan en waarin iedereen zich sociaal veilig voelt. Daar staat dit kabinet voor.1 Wat geldt voor de hele samenleving geldt ook voor het hoger onderwijs en de wetenschap:
daar is geen plaats voor (seksueel) grensoverschrijdend gedrag, machtsmisbruik, discriminatie,
racisme en intimidatie.
Dat we nog hard moeten werken aan het verbeteren van de sociale veiligheid in het
hoger onderwijs en in de wetenschap blijkt uit meerdere rapporten die afgelopen jaren
verschenen. Ze tonen aan dat onder andere machtsongelijkheid, competitie, onaantastbaarheid
van docenten en onderzoekers en genderstereotypering voorkomen. Dat vormt een voedingsbodem
voor het ontstaan en in stand houden van sociale onveiligheid.2 Een onderzoeker die de wetenschap met pijn in het hart verlaat, omdat die zich niet
veilig voelt. Een student die tijdens college geen vragen durft te stellen vanwege
het gedrag van de docent. Het zijn voorbeelden die mij zeer aan het hart gaan. Juist
het onderwijs moet een veilige en respectvolle omgeving zijn. Studenten en medewerkers
moeten zich altijd en overal veilig voelen en zich optimaal kunnen ontwikkelen. Ik
wil daarom samen met universiteiten en hogescholen werken aan de veranderingen die
nodig zijn om een duurzaam veilige leer- en werkomgeving te creëren.
Dat is niet gemakkelijk door het bijzondere karakter van het onderwijs en de wetenschap.
Daarin staan leren, ontwikkelen en het open debat centraal en zijn er altijd afhankelijkheidsrelaties.
Als een sociaal veilige leer- en werkomgeving ontbreekt, kan dit een grote impact
hebben op het leven van de individuele studenten en medewerkers. Ook kan het leiden
tot langdurige negatieve gevolgen. Ik vind het cruciaal dat we er alles aan doen om
dit zoveel mogelijk te voorkomen.
In deze brief licht ik allereerst uw Kamer mijn huidig beleid toe dat gericht is op
het bevorderen van een veilige leer- en werkomgeving. Vervolgens zet ik mijn plannen
uiteen hoe ik mijn beleid wil versterken. Daarin maak ik ook duidelijk hoe ik samen
met universiteiten en hogescholen wil werken aan het verder verbeteren van de sociale
veiligheid van studenten en medewerkers. Ik maak daarbij onder andere dankbaar gebruik
van het KNAW-rapport Sociale veiligheid in de Nederlandse wetenschap: Van papier naar praktijk3, het rapport Onderzoek naar de uitval van vrouwen in de wetenschap4 en het waardevolle onderzoeksrapport van de Inspectie van het Onderwijs over de sociale
veiligheid van studenten in het kunst- en modeonderwijs in het hbo.5
Huidig beleid in mbo, ho en wetenschap
Ik wil uw Kamer eerst kort meenemen in mijn huidig beleid met betrekking tot sociale
veiligheid in het middelbaar beroepsonderwijs, het hoger onderwijs en de wetenschap
en mijn inzet op themaprogramma’s. Met betrekking tot het primair en voortgezet onderwijs
verwijs ik uw Kamer naar de brief Vrij en veilig onderwijs die de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs in november naar uw Kamer heeft
gestuurd. Daarin licht hij zijn plannen toe voor sociale veiligheid voor het primair
en voortgezet onderwijs.6
Middelbaar beroepsonderwijs
Het bevorderen van veiligheid en inclusie op scholen en leerbedrijven is een speerpunt
in de Werkagenda voor het mbo, die ik met partners uit het middelbaar beroepsonderwijs (hierna: mbo) heb gesloten.
We hebben afgesproken dat scholen en studenten met elkaar in gesprek gaan over mentaal
welzijn en veiligheid. Doel is om gezamenlijk tot een visie, beleid en laagdrempelige
voorzieningen voor studenten te komen. Daarnaast breiden alle mbo-scholen hun sociale
veiligheidsplan uit, zodat zij daardoor beter zicht krijgen op hun sterke en zwakke
punten. En tot slot komt er een monitor integrale veiligheid mbo, die weergeeft hoe
veilig studenten en medewerkers zich op school voelen. Het eerste rapport verwacht
ik na de zomer. Op basis daarvan kijk ik of er extra maatregelen nodig zijn voor het
mbo en informeer ik u over de uitkomsten.
Hoger onderwijs en wetenschap
Ik heb uw Kamer vorig jaar geïnformeerd over mijn ambitie om de basis van het hoger
onderwijs en de wetenschap op orde te krijgen.7 Zo investeer ik structureel in meer rust en ruimte voor onderwijs en onderzoek. Jonge
onderzoekers en tijdelijke docenten hebben daarbij mijn specifieke aandacht. Daarmee
pak ik een aantal onderliggende oorzaken van sociale onveiligheid in de wetenschap
aan: de schaarste aan geld voor wetenschappelijk onderzoek en onderwijs en het tekort
aan vaste aanstellingen.8
Ik heb ook in 2022 een Bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap gesloten met
de Vereniging Hogescholen (VH) en de Universiteiten van Nederland (UNL).9 Ik heb daarin de volgende afspraken gemaakt met betrekking tot sociale veiligheid
en inclusie:
1. De instellingen bevorderen diversiteit en inclusie en bestrijden discriminatie en
racisme.
2. De instellingen stellen gedragsregels op tegen onveilig en grensoverschrijdend gedrag.
3. De instellingen zorgen voor een monitor van ervaren sociale veiligheid.
4. De instellingen besteden aandacht aan sociale veiligheid en inclusie in hun jaarverslagen.
Ik financier tot en met 2031 jaarlijks € 4 miljoen ten behoeve van onderzoek en monitoring,
interventies en kennisdeling, en bewustwording en cultuurverandering.10 Dit moet er onder andere voor zorgen dat de instellingen de bovenstaande afspraken
realiseren.
Themaprogramma’s
Er gebeurt meer: in aanvulling op het hiervoor beschreven beleid probeer ik met themaprogramma’s
een bijdrage te leveren aan het bevorderen van de sociale veiligheid van studenten
en medewerkers in hun leer- en werkomgeving. Zo werk ik aan het bespreekbaar maken
van gewenst en ongewenst gedrag. Dit in het kader van het Nationaal actieprogramma
aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Ik vind dit essentieel
om te komen tot een veilige omgeving en tot gezamenlijke normen. Het is het belangrijk
om dit gesprek – waarmee wordt ingezet op bewustwording en preventie – te stimuleren
en te faciliteren. Daarom ondersteun ik het project Preventie seksueel grensoverschrijdend gedrag onder studenten van Rutgers en het studenteninitiatief GELIJKSPEL om onderwijsinstellingen en studenten
hierbij te helpen. Dat gebeurt onder andere in de introductieweken deze zomer. Hierdoor
kunnen studenten grensoverschrijdend gedrag eerder herkennen en weten ze wat ze hieraan
kunnen doen.
Verder probeer ik met mijn inzet op thema’s zoals «Erkennen en waarderen» en de OCW
agenda tegen discriminatie en racisme bij te dragen aan het verminderen van oorzaken
van sociale onveiligheid op universiteiten en hogescholen.
Verder versterken van sociale veiligheid
Universiteiten en hogescholen zijn vooral zelf aan zet bij de zorg voor een sociaal
veilige leer- en werkomgeving. Op grond van de Arbowet zijn werkgevers verantwoordelijk
voor de arbeidsomstandigheden van werkenden. Daarnaast verplicht de Algemene Wet Gelijke Behandeling onderwijsinstellingen om te zorgen voor een discriminatievrije leer- en werkomgeving.
Samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zie ik het als mijn taak
om de instellingen daarbij te stimuleren en te ondersteunen.
Maar ik constateer ook dat we nog niet alle inzichten en antwoorden hebben. Ik ga
samen met het veld zoeken naar de juiste antwoorden en wil daarom uitgaan van een
lerende aanpak. Het huidige beleid ten aanzien van het hoger onderwijs en de wetenschap
wil ik met concrete maatregelen versterken om zo een extra impuls te geven aan het
creëren van een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers.
Mijn aanpak ziet er als volgt uit:
1. toevoeging van een zorgplicht voor de sociale veiligheid van studenten in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW)
2. uitbreiding van de meld-, overleg- en aangifteplicht zedenmisdrijven in de WHW
3. verbetering van de voorzieningen voor klachten en meldingen van studenten en medewerkers
4. versterking van het toezicht op sociale veiligheid
5. stimulering van universiteiten en hogescholen om samen te werken bij het vergroten
van een sociaal veilige leer- en werkomgeving voor hun studenten en medewerkers
Ik licht mijn aanpak hierna toe.
1. Wettelijke zorgplicht voor sociale veiligheid
Op advies van de Inspectie van het Onderwijs wil ik een zorgplicht voor de sociale
veiligheid van studenten opnemen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het expliciet benoemen van sociale veiligheid als zorgplicht voor de instellingen
in de WHW verbetert het externe toezicht op sociale veiligheid. Door het als zorgplicht
op te nemen in de WHW wordt nader invulling gegeven aan wat die zorgplicht inhoudt.
Hiermee kunnen we aan de voorkant regelen wat we van instellingen vragen en aan de
achterkant toezicht houden op hetgeen zij op dit vlak gedaan hebben.
Ook ga ik verkennen of sociale veiligheid een aandachtspunt moet worden bij de borging
van de onderwijskwaliteit. Begin 2024 informeer ik uw Kamer hierover.
2. Uitbreiding wettelijke meld-, overleg- en aangifteplicht
Bij het uitbreiden van de wettelijke zorgplicht voor studenten hoort ook het uitbreiden
van de meld-, overleg- en aangifteplicht zedenmisdrijven uit de WHW11: van minderjarigen naar alle studenten. Deze verplichting houdt in dat bij een vermoeden
van een seksueel misdrijf door een met taken belast persoon (zoals een docent) jegens
een minderjarige leerling of student, het bestuur dat dient te melden bij de vertrouwensinspectie
(onderdeel van de Inspectie van het Onderwijs). In onderling overleg wordt dan besloten
of er voldoende aanleiding is voor het bestuur om aangifte te doen.
De gedachte van de huidige wettelijke meld-, overleg- en aangifteplicht was dat minderjarigen
meer bescherming nodig zouden hebben dan meerderjarigen. In het onderwijs is echter
altijd sprake van een afhankelijkheidsrelatie, of de student nu minderjarig is of niet.
Vandaar de uitbreiding naar alle studenten ongeacht hun leeftijd. Ook seksuele intimidatie
zal onder de meld-, overleg- en aangifteplicht gaan vallen. Dat heeft als voordeel
dat besturen de afweging of er sprake is van seksuele intimidatie of een zedenmisdrijf
altijd in overleg met de vertrouwensinspectie maken. Deze wetswijzigingen, die ik
ook voor het mbo wil doorvoeren, zijn onderdeel van het wetsvoorstel Vrij en veilig onderwijs. De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs zal het voorstel naar verwachting
eind 2023 naar de Kamer sturen.
Helaas komt het voor dat er afspraken worden gemaakt die slachtoffers ertoe dwingen
om te zwijgen over incidenten. Dat vind ik bijzonder onwenselijk. Daarom wil ik verkennen
wat er nodig is om te voorkomen dat dergelijke afspraken worden gemaakt. Niet alleen
omdat openheid ervoor zorgt dat je kunt leren van gemaakte fouten, maar ook omdat
zulke afspraken op gespannen voet staan met een sociaal veilige leer- en werkomgeving.
In dit kader is de motie van het lid Kwint (SP) van belang. De motie verzoekt de regering
om – in samenspraak met vertegenwoordigers van het onderwijs, leraren, ouders en leerlingen
dan wel studenten – te inventariseren of er voor het onderwijs een wettelijk verbod
voor het opleggen van een zwijgbeding kan komen, zoals ook in de (jeugd)zorg is geregeld.12 Het is momenteel onvoldoende duidelijk in hoeverre en in welke vorm zwijgbedingen
mogelijk voorkomen in de verschillende onderwijssectoren. Zoals ik eerder heb aangekondigd,
zal ik uw Kamer in het derde kwartaal van 2023 nader informeren over de uitkomsten
van de verkenning.13
3. Verbetering voorzieningen voor klachten en meldingen
Uitbreiding van de wettelijke meld-, overleg- en aangifteplicht is alleen effectief
als studenten en medewerkers weten waar ze terecht kunnen met een klacht. En als ze
ook het vertrouwen hebben dat een klacht serieus wordt genomen. Oftewel, de voorzieningen
voor klachten en meldingen moeten op orde zijn.
Dat is nog niet altijd het geval. De Inspectie van het Onderwijs adviseert hogescholen
en universiteiten onderzoek te doen naar de kwaliteit van hun klachtenprocedure, de
inlichting erover aan studenten en de tevredenheid over de behandeling van klachten.14 Want uit dat onderzoek blijkt dat studenten en medewerkers niet altijd weten waar
ze terecht kunnen met een klacht. Ook hebben ze onvoldoende vertrouwen dat een klacht
serieus genomen wordt.15 Klachten leiden lang niet altijd tot een oplossing.16 Als gevolg hiervan wordt er lang niet altijd melding gemaakt. Klachten die een basis
hebben in structurele oorzaken worden regelmatig gereduceerd tot slechts incidenten.17 Daardoor zorgen klachten niet voor de noodzakelijke verandering en worden oorzaken
die in de structuur van een organisatie besloten liggen, niet aangepakt.
Ik wil met behulp van aanvullend onderzoek een beter beeld krijgen van de kwaliteit
van klachtenprocedures, de informatie erover aan studenten en de tevredenheid over
de procedures. Het gaat daarbij ook over voorzieningen voor medewerkers. Bij mijn
onderzoek laat ik tevens uitzoeken of anoniem melden het vertrouwen in klachtenprocedures
vergroot, zoals ik eerder heb toegezegd.18 Met mijn onderzoek voer ik ook de motie van het lid Westerveld uit, over het vergroten
van de bekendheid van klachtenprocedures in het hoger onderwijs.19
Naast voorzieningen voor klachten en meldingen binnen de instellingen vind ik het
ook belangrijk dat studenten en medewerkers terecht kunnen bij een onafhankelijk punt
buiten de instellingen voor steun en advies. Uit het eerdergenoemde onderzoek moet
daarom blijken of het opzetten van een onafhankelijk steun- of meldpunt meerwaarde
heeft ten opzichte van de voorzieningen die er nu al zijn voor studenten en medewerkers.
Verder onderzoek ik hoe de vertrouwensinspectie meer bekendheid in het hoger onderwijs
kan krijgen. Studenten en medewerkers moeten weten dat de vertrouwensinspectie, een
onderdeel van de Inspectie van het Onderwijs, een onafhankelijke partij is die hen
kan informeren en adviseren, bijvoorbeeld als ze te maken hebben met seksueel grensoverschrijdend
gedrag. Bestuurders kunnen met de vertrouwensinspectie overleggen in geval van mogelijke
zedenmisdrijven. Voor zaken die het toezicht op de Arbowet betreffen, verwijst de
vertrouwensinspectie door naar de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA). Medewerkers
kunnen ook direct naar de NLA stappen als ze denken dat een instelling niet zorgt
voor veilige werkomstandigheden, en dus de arbeidswetten niet naleeft. Ik wil dat
elke medewerker dit weet en ga daar met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
aan werken.
4. Versterking van het toezicht op sociale veiligheid
De colleges van bestuur van instellingen zijn verantwoordelijk voor een sociaal veilige
leer- en werkomgeving. Bij versterking van het toezicht op het bestuur van instellingen
denk ik enerzijds aan het interne toezicht door de raden van toezicht en anderzijds
aan extern toezicht.
De raden van toezicht spelen een belangrijke rol bij het uitoefenen van toezicht op
het reilen en zeilen van de instellingen. Dat geldt ook voor de mate waarin de studenten
en medewerkers de leer- en werkomgeving van hun instelling als veilig ervaren. Ik
verwacht van de raden van toezicht dat zij zich verdiepen in sociale veiligheid en
dat ze de colleges van bestuur zo nodig bijstaan met adviezen. De branchecodes voor
goed bestuur van de Vereniging Hogescholen en Universiteiten van Nederland bieden
daar goede aanknopingspunten voor. In mijn overleggen met de voorzitters van de raden
van toezicht wordt dat een terugkerend punt.
Naast de raden van toezicht is er ook extern toezicht. Waar het gaat om het toezicht
op de veiligheid van het onderwijspersoneel, werken de Inspectie voor het Onderwijs
en de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) samen. Ze gaan hun samenwerking op dit gebied
intensiveren, bijvoorbeeld qua afstemming en uitvoering van onderzoek. Dit betekent
onder andere dat de Onderwijsinspectie signalen over de veiligheid van docenten direct
doorgeeft aan de NLA. De NLA kan dan deze signalen gebruiken voor haar risicogerichte
toezicht.
5. Stimulering samenwerking universiteiten en hogescholen
Ik heb eerder in deze brief benoemd dat instellingen voor hoger onderwijs primair
zelf verantwoordelijk zijn voor een sociaal veilige leer- en werkomgeving. Dat is
echter makkelijker gezegd, dan gedaan. Sociale veiligheid is namelijk nooit af, het
vraagt voortdurend aandacht, en het is bovendien complex. Onderzoek laat zien dat
verschillende factoren een rol spelen bij de mate waarin studenten en medewerkers
zich veilig voelen in hun leer- en werkomgeving.20 Gezien bovenstaand is het daarom belangrijk dat instellingen van elkaar kunnen leren
hoe zij erin slagen om hun studenten en medewerkers zich veiliger te laten voelen
en dat ze daarbij met elkaar samenwerken.
Op advies van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen21 (KNAW) start ik daarom een programma voor de komende vier jaar. Dit programma heeft
als doel om een sociaal veilige leer- en werkomgeving in het hoger onderwijs en de
wetenschap te bevorderen door het faciliteren van initiatieven waarbij universiteiten
en hogescholen samenwerken en samen leren. De instellingen blijven daarbij zelf verantwoordelijk
voor het op orde brengen en houden van de sociale veiligheid.
Het programma zal conform het voorgenoemde advies uitgaan van een integrale benadering.
Hierbij wordt er ingezet op een veranderproces dat in ieder geval aandacht heeft voor
drie punten:
(1) de organisatiestructuur van instellingen moet die sociale veiligheid niet onder druk
zetten
(2) de cultuur op de werkvloer moet naast andere zaken ook gericht zijn op het bespreken
van gedrag
(3) het systeem moet zich niet alleen moet richten op klachtenafhandeling, maar in de
eerste plaats op preventie.
Langs deze sporen kan het programma universiteiten en hogescholen helpen door gezamenlijke
initiatieven te stimuleren en opgedane kennis hiervan te delen.
(1) Bij het thema structuur denk ik bijvoorbeeld aan:
– Het agenderen van voorstellen bij de instellingen voor het afvlakken van hiërarchie
en het verkleinen van afhankelijkheden.
– Ontwikkelen van een trainingsprogramma voor leidinggevenden gericht op verantwoordelijk
leiderschap, met aandacht voor kwaliteit van de begeleiding van bijvoorbeeld promovendi,
jonge onderzoekers en docenten.
(2) En bij cultuur:
– Het vergroten van de kennis van docenten over «veilige didactiek», bijvoorbeeld met
kennismodules. Het hbo-kunstonderwijs is daar al mee bezig. Hoe is binnen de didactiek
ruimte om elkaar aan te spreken op gedrag?
– Het opstellen van een landelijk referentiekader voor gedragscodes, inclusief voorstellen
over de naleving ervan. UNL heeft hier al een begin mee gemaakt. Gedragscodes kunnen
helpen bij het bespreekbaar maken van gedrag.
(3) En bij systeem:
– Het bespreekbaar maken van de arbeidsrechtelijke positie van personeel in relatie
tot vrije meningsuiting en academische vrijheid.22
– Het financieren van (praktijkgericht) onderzoek naar de wijze waarop een systematische
aanpak gericht op preventie en tijdige bijsturing kan bijdragen aan sociale veiligheid
in het onderwijs en de wetenschap.
Sommige instellingen en opleidingen voeren deze activiteiten of onderdelen ervan al
uit. Het programma kan de goede voorbeelden die dat oplevert delen in andere sectoren
en helpen bij het opschalen van succesvolle interventies.
Voor de uitvoering van het programma stel ik met het hoger onderwijs een regiegroep
in. Daarin zitten vertegenwoordigers van de instellingen, deskundigen en mensen die
het perspectief van docenten, wetenschappers, ondersteunend personeel en studenten
kunnen vertegenwoordigen. De regiegroep krijgt de opdracht een vierjarig programma
te ontwikkelen, bestaande uit concrete projecten. Het is de bedoeling dat er uiterlijk
in het voorjaar 2024 een voorstel ligt voor de invulling van het programma voor 2024
met ook een doorkijk naar de volgende jaren. De regiegroep is dan ook nadrukkelijk
géén adviescommissie. Verder kan de regiegroep beschikken over ondersteuning om het
programma uit te kunnen voeren.
De uitvoering vindt plaats bij universiteiten en hogescholen. Onder die uitvoering
van het programma valt ook leren en werken tijdens veldwerk en studie- en dienstreizen.
Ook beurspromovendi vallen onder het programma, want ze zijn geen studenten of medewerkers,
maar instellingen zijn wel voor hen verantwoordelijk. Voor groepen die in het hoger
onderwijs ondervertegenwoordigd zijn en (daardoor) meer risico lopen op onveilige
situaties komt in het programma speciale aandacht, zoals vrouwen, lhbtiq+-personen
en gehandicapte personen.
Bij de uitvoering zal de regiegroep letten op evenwicht in de aandacht voor hbo en
wo, studenten en werknemers, onderwijs en wetenschap. Verder zal de regiegroep scherp
blijven op de aansluiting bij en het vermijden van overlap met andere programma’s.
Denk aan het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en
seksueel geweld, de Agenda tegen discriminatie en racisme, en op programma’s binnen
het stelsel als het Nationaal Actieplan Diversiteit en Inclusie in Hoger Onderwijs
en Onderzoek, Erkennen en waarderen en Studentenwelzijn.
Voor het programma sociale veiligheid stel ik de komende vier jaar jaarlijks € 4 miljoen
beschikbaar uit de studievoorschotmiddelen. Dat komt dus bovenop de € 4 miljoen die
er tot en met 2031 jaarlijks is voor uitvoering van het Bestuursakkoord, zoals ik
eerder in mijn brief heb toegelicht. Verder ga ik kijken of ook niet-bekostigde instellingen
voor hoger onderwijs bij het programma kunnen aansluiten. Daarnaast zal ik met partijen
als de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Nederlandse
Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) in gesprek gaan over welke rol zij
kunnen spelen in het bevorderen van de sociale veiligheid van medewerkers en studenten.
Tot slot
Op een gelijkwaardige en respectvolle en sociaal veilige manier met elkaar omgaan
zijn voor mij kernwaarden. Dit kabinet staat hiervoor.23 Dit geldt zeker ook voor het (hoger) onderwijs en de wetenschap. Universiteiten en
hogescholen zijn gericht op het werven van kennis, leren, beoordelen en het open debat.
Het is mijn vaste overtuiging dat ze alleen goed kunnen functioneren als studenten
en medewerkers volledig zichzelf kunnen zijn en zich veilig voelen. Dat vraagt onze
niet aflatende inzet en aandacht.
Ik heb er vertrouwen in dat we met studenten, medewerkers en bestuurders de stappen
kunnen zetten die daarvoor nodig zijn. Voor de zomer van 2024 informeer ik u over
de voortgang van mijn aanpak.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
Indieners
-
Indiener
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.