Brief regering : Toekomst bindend studieadvies
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
31 524
Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Nr. 1039
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 9 mei 2023
Het onderwijs dient een veilige en stimulerende (leer)omgeving te zijn, waarin studenten
zich maximaal kunnen ontplooien. Het volgen van een opleiding is méér dan alleen het
behalen van je diploma. Het is belangrijk dat studenten voldoende ruimte krijgen om
zich breed te ontwikkelen en hierin goede begeleiding en ondersteuning krijgen. Tegelijkertijd
wordt van de student verwacht ook de studie binnen afzienbare tijd te doorlopen. Dit
is niet alleen goed voor de student, maar ook voor de onderwijsinstelling en voor
het onderwijs als geheel. Een juiste balans tussen studievoortgang en welzijn zorgt
er namelijk voor dat studenten goed in hun vel zitten, waardoor ze zich op hun studie
kunnen concentreren en problemen zoals uitval en studievertraging voorkomen worden.
Vanuit dit vertrekpunt heeft het kabinet de afgelopen tijd het bindend studieadvies
(bsa) zowel in het mbo als het hoger onderwijs kritisch tegen het licht gehouden.
Het bsa zou studenten moeten ondersteunen in hun ontwikkeling. Dit is nu echter niet
altijd het geval en dat vind ik onwenselijk. Dit ondergraaft de kwaliteit en toegankelijkheid
van het onderwijs. In het hoger onderwijs ligt de nadruk bij het bsa in veel gevallen
op de studievoortgang van studenten. Daardoor wordt de lat met het bsa in mijn ogen
nu vaak te hoog gelegd in het eerste jaar, wat leidt tot onnodige prestatiedruk. In
het mbo is de inzet van het bsa nadrukkelijk ook bedoeld om de student de juiste begeleiding
te bieden om van de opleiding een succes te maken, maar dit komt in de praktijk nog
onvoldoende van de grond. En dat terwijl we weten dat het mentale welzijn van studenten
onder druk staat1 en studenten goede begeleiding hard nodig hebben. Ik ben daarom voornemens om de
inzet van het bsa in beide sectoren aan te passen.
In het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is opgenomen dat de voor- en nadelen van het bsa in het mbo zo snel mogelijk worden
geëvalueerd en er daarna een nieuwe afweging plaatsvindt over het bindende gedeelte
van het studieadvies. Voor het hoger onderwijs is de ambitie vanuit het coalitieakkoord
dat studenten die in het eerste jaar niet de bsa-norm halen, de kans krijgen om in
het tweede jaar de puntennorm alsnog te halen. Bij evident onvoldoende studievoortgang
behoudt de instelling de mogelijkheid om een bsa af te geven aan het einde van het
eerste jaar en de student te begeleiden naar een beter passende opleiding.
In deze brief informeer ik uw Kamer over de wijze waarop dit kabinet uitvoering geeft
aan de maatregelen ten aanzien van bsa in het coalitieakkoord. Deze plannen zijn tot
stand gekomen op basis van gesprekken die ik heb gevoerd met studenten, mbo scholen,
hogeronderwijsinstellingen en de landelijke vertegenwoordigers hiervan. Afsluitend
zal ik toelichten welke stappen het kabinet nog meer zet om het studentenwelzijn in
het onderwijs te verbeteren.
1. Huidige situatie bsa in het mbo en hoger onderwijs
Het uitgangspunt van het bsa is dat studenten zo snel mogelijk naar de juiste plek
worden begeleid. Het bsa biedt daarbij een concreet handvat voor instellingen en studenten
om tijdig met elkaar in gesprek te gaan en om samen de studievoortgang in de gaten
te houden. Blijk je als student niet op de juiste plek te zitten, dan biedt het bsa
mbo-scholen, hogescholen en universiteiten de mogelijkheid (geen plicht) om een student
in het uiterste geval van de opleiding te verwijderen en te helpen om een opleiding
te vinden die wel past en met succes afgerond kan worden. Hoewel het doel van het
bsa in het mbo en hoger onderwijs gelijk is (het begeleiden van de student naar de
juiste plek), zijn er ook belangrijke verschillen tussen de sectoren. Zo wordt in
de praktijk in het hoger onderwijs het bsa afgegeven op basis van een minimaal aantal
te behalen studiepunten. In het mbo wordt voor het afgeven van een bsa breder gekeken
naar de kwalitatieve en objectieve voortgang. Aangezien de meeste studenten in het
mbo nog kwalificatieplichtig zijn (in tegenstelling tot studenten in het ho) ligt
in het mbo een grotere verantwoordelijkheid om studenten gemotiveerd te houden en
vroegtijdig schoolverlaten te voorkomen. Het mbo en hoger onderwijs kennen dan ook
een andere wettelijke verankering en uitvoeringspraktijk. De wijze waarop het kabinet
de werking van het bsa wilt verbeteren verschilt dan ook per sector.
2. Het bindend studieadvies in het hoger onderwijs
Hoewel het oorspronkelijke doel van het bsa is om studenten naar de juiste plek te
begeleiden, maakt een groot deel van de hogeronderwijsinstellingen gebruik van het
bindende karakter van het studieadvies, en hebben zij het ingevoerd (mede) met als
doel het rendement van de opleiding te verbeteren.2 Het bsa zou studenten motiveren voldoende vaart te houden in hun studievoortgang
en daarmee sneller hun diploma halen. Dit is dan met name ook de kritiek van studentenorganisaties
op de werking van het bsa in het hoger onderwijs: het bsa legt in het eerste jaar
te veel prestatiedruk op de student. Ook uit onderzoek blijkt dat een hoge bsa-norm
bij bepaalde studenten negatieve effecten kan hebben, zoals tentamenangst.3 Uit onderzoek en advies van YoungXperts4 blijkt bovendien dat jongeren veel prestatiedruk en stress ervaren en dat dit negatieve
gevolgen heeft voor het mentaal welzijn en de studieprestaties.5
De hoogte van de bsa-norm verschilt tussen opleidingen en varieert ongeveer van 36
tot 60 studiepunten.6 Tijdens de coronapandemie zijn opleidingen wel een stuk coulanter omgegaan met het
bsa. Dit heeft onder andere bij de hogeschool Zuyd ertoe geleid dat ze het bindende
karakter van het studieadvies instellingsbreed definitief hebben afgeschaft. Ook zijn
er hogescholen die zijn overgestapt naar het werken met een zogenaamde «doorstroomnorm»,
waarbij geen dwingende, maar «dringende» adviezen worden afgegeven aan studenten die
de bsa-norm niet halen. Mijn ambtsvoorganger heeft de werking van een dergelijke doorstroomnorm
uiteengezet in de brief van juni 2021.7 In deze brief is de Kamer tevens uitgebreid geïnformeerd over wat we weten over de
effecten van het bsa op verschillende aspecten van het onderwijs en studentsucces.
Voor dit studentsucces lijkt de sleutelrol met name te zitten in hoe het bsa is ingebed
in het flankerend beleid, namelijk hoe de instelling de begeleiding en het studieadvies
omtrent het bsa ten dienste van de student organiseert.8 Hoe dit flankerend beleid is ingericht, verschilt nu sterk per opleiding en instelling.
Uitwerking maatregel in het coalitieakkoord
Om een betere balans aan te brengen tussen studievoortgang en studentenwelzijn, is
in het coalitieakkoord de afspraak gemaakt dat studenten in het hoger onderwijs, die
in het eerste jaar de bsa norm niet halen, de kans krijgen om in het tweede jaar de
puntennorm alsnog te halen. Bij evident onvoldoende studievoortgang behoudt de instelling
de mogelijkheid om een bindend studieadvies af te geven aan het einde van het eerste
jaar en de student te begeleiden naar een beter passende opleiding.
Over deze maatregel in het coalitieakkoord heb ik de afgelopen tijd diverse gesprekken
gevoerd met studenten, instellingen, studentenorganisaties en de vertegenwoordigers
uit het hoger onderwijs. Op basis van deze gesprekken heb ik besloten om een wetsvoorstel
te ontwerpen waarmee de vrijheid die instellingen nu hebben om een eigen norm te hanteren
voor het bsa in het eerste jaar, te beperken tot maximaal 30 studiepunten in het eerste
jaar. Studenten krijgen zo meer de tijd en ruimte om in het eerste jaar te wennen
aan de studie en de studietijd en krijgen meer ruimte om eventuele vertragingen in
te halen. Aan het eind van het tweede studiejaar krijgen instellingen de mogelijkheid
om de opleiding van (voltijds)studenten die minder dan 60 studiepunten hebben behaald,
alsnog stop te zetten en ze door te verwijzen naar een andere, passende opleiding.
Instellingen behouden de mogelijkheid om zelf te bepalen óf ze een bsa willen hanteren
of niet. Ook blijft een aantal andere randvoorwaarden verplicht, zoals dat persoonlijke
omstandigheden moeten worden meegewogen in het besluit van het afgeven van een bsa
en de student moet kunnen rekenen op voldoende begeleiding. De randvoorwaarden voor
de toepassing van het bsa zal ik nog nader uitwerken in het wetsvoorstel dat nodig
is voor de aanpassing van het bsa, bijvoorbeeld ten aanzien van begeleiding. Instellingen
zijn verantwoordelijk voor de begeleiding van studenten en ik meen dat hierin verbeteringen
mogelijk en nodig zijn. Via dit wetsvoorstel wil ik meer handvatten creëren om invulling
te geven aan deze opdracht en om een gezonde en stimulerende (leer)omgeving in te
richten. Zo vind ik dat studenten die het bsa niet (dreigen te) halen goed begeleid
moeten worden door instellingen, zodat men gezamenlijk na kan gaan wat er nodig is
om het bsa alsnog te halen of dat een andere studie passender is voor de student.
Dit zorgt ervoor dat studenten sneller op de juiste plek zitten en voorkomt uitval
en studieachterstand. Ik wil daarom een persoonlijk gesprek tussen student en instelling
wettelijk borgen.
Na verzending van deze brief zal ik dit wetsvoorstel opstellen. Het voornemen is om
deze wetswijziging per studiejaar 2025–2026 in te laten gaan, zodat instellingen voldoende
tijd hebben om zich hierop te kunnen voorbereiden. Instellingen moeten bijvoorbeeld
informatie en regels over het bsa in de Onderwijs en Examenregeling (OER) aanpassen
en moeten (aankomende) studenten goed informeren over het aangepaste bsa. Met het
voorgestelde tijdpad is hiervoor voldoende gelegenheid. Ik verwacht het concept wetsvoorstel
rond de zomer voor te leggen voor de internetconsultatie en in het voorjaar van 2024
met uw Kamer te delen. Ik zal hieronder de afwegingen toelichten die zijn voorafgegaan
aan dit voorgenomen besluit.
Meer ruimte voor studenten om hun bsa te halen
Het uitgangspunt voor de aanpassing van het bsa is dat studenten meer tijd en ruimte
krijgen om te wennen aan het hoger onderwijs en zich breed te ontwikkelen. Tegelijkertijd
acht ik het van belang dat instellingen de mogelijkheid behouden om studenten waarvan
duidelijk is dat de studievoortgang onvoldoende is, hun opleiding kunnen laten stopzetten.
Dit is uiteindelijk ook in het belang van studenten zelf. Hierbij is het zaak de juiste
balans te vinden.
Hogeronderwijsinstellingen hanteren nu eigen normen voor het bsa, die ongeveer gemiddeld
rond de 45 studiepunten liggen. Hiermee leggen instellingen mijn inziens de norm vaak
te hoog als basis om te kunnen vaststellen of een student (niet) geschikt zou zijn
voor een opleiding en het legt te veel druk op de student in het eerste jaar. Om deze
reden heb ik besloten om de norm voor «evident onvoldoende studievoortgang» in het
eerste jaar te maximeren op 30 studiepunten. Dit zorgt niet alleen voor een betere
balans tussen welzijn en studievoortgang, maar sluit ook aan op een reeds bestaande
norm voor evident onvoldoende studievoortgang. Voor niet-EER-studenten geldt namelijk
dat om in Nederland te kunnen blijven studeren zij dienen aan te tonen dat ze voldoende
studeren en het niveau aankunnen. In de «Gedragscode Hoger Onderwijs» zijn de koepelorganisaties
in het hoger onderwijs (UNL, VH en NRTO) overeengekomen dat als voldoende studievoortgang
voor niet-EER-studenten wordt aangemerkt vijftig procent (of meer) van de proportionele
nominale studielast voor het (gedeelte) van het jaar.9 Met een norm van maximaal 30 studiepunten sluit ik dus aan op deze reeds bestaande
norm die geldt voor niet-EER-studenten.
Daarnaast krijgen instellingen de mogelijkheid om een bindend advies te geven na het
tweede jaar als de student minder dan 60 studiepunten heeft behaald. Dit acht ik redelijk
omdat voor het behalen van 60 studiepunten in principe één jaar staat qua studielast
en een student zo de mogelijkheid krijgt deze studielast te spreiden over een extra
jaar. Een maximumnorm van 30 studiepunten in het eerste jaar en het geven van twee
jaar voor het halen van 60 studiepunten zal voor een groot deel van de opleidingen
een verlaging van de bsa-norm betekenen. Daarmee is de verwachting dat deze maatregel
de prestatiedruk onder studenten vermindert en zij meer tijd en ruimte krijgen om
te wennen aan het hoger onderwijs.
Flankerend beleid
Een goede werking van het bsa is sterk afhankelijk van het flankerend beleid, zoals
de opbouw van het curriculum, de begeleiding, het studieadvies en de studiekeuzecheck,
het aantal herkansingen en hoe de verwijzende functie wordt ingevuld. De bsa-norm
en het flankerend beleid vormen een totaalpakket aan onderdelen dat goed op elkaar
afgestemd dient te zijn. In het onderzoek dat het Ministerie van OCW in 2019 door
Panteia heeft laten uitvoeren, wordt aangegeven dat als de bsa-norm verandert, het
flankerend beleid daar op aangepast dient te worden.10 Het voornemen omtrent de aanpassing van het bsa maakt het belang van dit flankerend
beleid nu nog groter. Juist wanneer studenten meer tijd krijgen om hun studiepunten
te halen, is het belangrijk dat de instelling hen voldoende begeleidt bij het goed
kunnen doorlopen van hun studie, er tijdig het onderlinge gesprek plaatsvindt of een
student wel of niet de juiste studie heeft gekozen en of deze in aanmerking komt voor
één van de uitzonderingen op het bsa (de bijzondere omstandigheden).
Instellingen hebben reeds de opdracht en bekostiging om het flankerend beleid in te
richten en studenten te voorzien van goede begeleiding. Ik wil het flankerend beleid
samen met instellingen en studenten nog verder verbeteren. Parallel aan het uitwerken
van het wetsvoorstel voor de aanpassing van het bsa ga ik daarom de aankomende tijd
in gesprek met het ISO, de LSVb, de VH en de UNL over dit onderwerp. Over de uitkomsten
hiervan zal ik de Kamer rond de zomer informeren.
3. Het bindend studieadvies in het mbo
Het bsa in het mbo is onderdeel van de wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht
tot het mbo, die in 2017 in werking is getreden. In deze wet is onder meer geregeld
dat studenten die zich uiterlijk op 1 april voorafgaand aan het studiejaar aanmelden
voor een opleiding, in principe recht hebben op toelating tot de opleiding van hun
keuze en op een studiekeuzeadviesgesprek. Een belangrijke bouwsteen in deze wet is
het bsa, waarmee de studieloopbaanbegeleiding, in de vorm van studievoortgangsgesprekken,
voldoende begeleiding en tijdig advies over benodigde extra inzet van de student,
beter in de opleiding zijn ingebed. Met het bsa worden scholen gestimuleerd om een
goede zorg- en begeleidingsstructuur in te richten in het eerste studiejaar en vinger
aan de pols te houden. Elke mbo-student krijgt in het eerste jaar van de opleiding
een studievoortgangsgesprek en een studieadvies. In het uiterste geval kan de school
besluiten om bindende gevolgen te verbinden aan een studieadvies en de student uit
te schrijven uit de opleiding. In de meeste gevallen zijn scholen dan verplicht om
de student een alternatieve opleiding aan te bieden binnen de eigen school of de student
te begeleiden naar een alternatief buiten de school. Daarmee is het bsa ook een instrument
om te voorkomen dat mbo-studenten vastlopen op een opleiding die niet bij hun capaciteiten
past. Zij kunnen dan jaren met behoud van studiefinanciering blijven ingeschreven,
met verlies aan perspectief en voor niveau 3 en 4 mogelijk met studieschulden tot
gevolg. Een student is dan beter af wanneer deze wordt begeleid naar een beter passende
opleiding.
Uit de derde monitor «Wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo», die ik
uw Kamer op 23 december 2022 heb aangeboden, blijkt dat de wet voldoende instrumenten
biedt om het eerste studiejaar van mbo-studenten in goede banen te leiden.11 Wel worden knelpunten gesignaleerd ten aanzien van de uitvoering van het bsa in de
praktijk. Vanwege de recente invoering van het bsa in het studiejaar 2018–2019 en
de coronabeperkingen tussen 2020 en 2022 (met de oproep vanuit mijn ministerie om
zeer terughoudend om te gaan met het afgeven van een negatief bsa), is nog onvoldoende
ervaring opgedaan met het bsa in het mbo. Veel scholen hebben inmiddels wel beleid
en procedures geformuleerd, hun begeleiding geëvalueerd en het begeleidingstraject
verbeterd. Vorm, spelregels en toepassing van het bsa lijken echter vaak nog niet
duidelijk genoeg. Zo wist de helft van de studenten vooraf niet dat ze in het eerste
jaar een bsa zouden krijgen en een derde deel van de studenten wist niet of ze een
bsa hebben gehad. Door de coronamaatregelen bleek het in de praktijk lastig om voortgangsgesprekken
te houden en was het moeilijker om zicht te houden op de studievoortgang en op het
voldoen aan de eisen voor een bsa. Ook in de werkwijzen rondom het negatieve bsa en
de wettelijk verplichte nazorg zijn nog de nodige verbeteringen te realiseren. 83
procent van de mbo-studenten heeft in het eerste studiejaar één of meerdere voortgangsgesprekken
gehad. Het percentage studenten dat zegt geen enkel voortgangsgesprek te hebben gehad,
is gestegen ten opzichte van de vorige monitor. Minder dan 50 procent van de studenten
heeft er twee of meer gehad. De meeste studenten zijn nog altijd (zeer) positief over
de voortgangsgesprekken, maar het percentage tevreden studenten lag in deze meting
lager. Ook blijkt dat het draagvlak voor het bsa onder mbo-scholen varieert. Waar
sommige scholen het bsa vooral zien als noodzakelijk instrument om de opleiding van
een student in het uiterste geval te kunnen beëindigen, beschouwen andere scholen
het bsa ook als nuttig instrument om de studievoortgangbegeleiding beter te organiseren.
Verbeteren uitvoering bsa in het middelbaar beroepsonderwijs
In het coalitieakkoord is afgesproken dat de voor- en nadelen van het bsa in het mbo
zo snel mogelijk worden geëvalueerd en dat daarna een nieuwe afweging wordt gemaakt
over het bindende gedeelte van het studieadvies. Op basis van de gesignaleerde knelpunten,
de gesprekken die ik heb gevoerd met de MBO Raad en JOB MBO en de resultaten uit de
derde monitor “Wet vroegtijdige aanmelddatum en toelatingsrecht mbo», heb ik besloten
om het bsa vooralsnog te behouden als instrument binnen het mbo. Zoals ik hierboven
heb toegelicht kan het bsa zowel voor de student als de school meerwaarde hebben,
maar moet het wel op de juiste manier worden ingezet. En dat moet echt beter. Ik wil
de uitvoering van het bsa meer in lijn brengen met de bedoeling van het instrument:
ervoor zorgen dat de student met de juiste begeleiding een passende opleiding kan
voltooien. Ik vind het van belang dat scholen méér werk maken van de aangereikte instrumenten
om studenten die een verkeerde studiekeuze hebben gemaakt of onvoldoende voortgang
boeken goed te begeleiden, eventueel naar een passend alternatief opleidingstraject.
Daartoe zal ik allereerst de «handreiking bsa voor scholen» laten aanpassen en verduidelijken.
Deze handreiking is opgesteld door het Kennispunt Onderwijs en Examinering mbo van
de MBO Raad. Het biedt duidelijkheid en handelingsperspectief ten aanzien van een
juiste uitvoering van het bsa. Daarnaast zet ik samen met de MBO Raad en JOB in op
een goede communicatie waarmee scholen worden aangezet om het bsa goed toe te passen.
Ook wil ik beter zicht en een betere controle krijgen op de uitvoering van het bsa
conform de wettelijke kaders en doelen. Zo wordt in het vervolg op de monitor «Wet
vroegtijdige aanmelddatum en toelating» extra aandacht gegeven aan de vraag of bij
de negatieve bsa’s door scholen aan de juiste procedures en voorwaarden is voldaan.
Verder vraag ik het Kennispunt Onderwijs en Examinering mbo om te inventariseren of
bij iedere school het bsa beleid conform de wettelijke kaders wordt uitgevoerd. En
of de toepassing, vorm en spelregels helder zijn voor studenten. Scholen waar verbetering
mogelijk is kunnen zo beter worden ondersteund in hun beleid over het bsa. Tot slot
vind ik het van belang dat studenten op een laagdrempelige manier worden geholpen
bij vragen en klachten over het bsa. Met de inwerkingtreding van de Wet verbetering
rechtsbescherming mbo-studenten op 1 augustus 2023 wordt de rechtsbescherming van
studenten toegankelijker. Vanaf dat moment kunnen mbo-studenten voor al hun klachten
en geschillen, waaronder over het bsa, terecht bij de nieuwe toegankelijke faciliteit
op elke mbo-instelling. Deze faciliteit begeleidt de studenten vervolgens naar het
juiste loket.
Ik verwacht dat de uitvoering van het bsa met deze maatregelen zichtbaar zal verbeteren.
Ik zal dit de komende periode blijven monitoren en evalueren.
4. Brede aanpak studentenwelzijn
De aanpassing en optimalisering van het bsa past in de bredere ambitie studentenwelzijn
van dit kabinet. Welzijn en studentsucces zijn nauw met elkaar verweven. Wanneer studenten
zich verbonden voelen met medestudenten, op hun plek zitten en wanneer goed contact
is met docenten en instellingen draagt dat bij aan het succesvol doorlopen van een
studie. Naast studiebegeleiding is er binnen het mbo en hoger onderwijs steeds meer
sprake van aandacht voor het ontwikkelen van een positieve mentale gezondheid. Ook
is een cultuuromslag waar te nemen waarin instellingen zich meer richten op preventie
in plaats van louter ondersteuning wanneer een student (mentale) problemen ervaart.
Om de reeds bestaande inspanningen voor het verbeteren van studentenwelzijn kracht
bij te zetten heb ik een aantal concrete afspraken gemaakt en maatregelen genomen.
Het verbeteren van studentenwelzijn is een gezamenlijke inspanning waarin instellingen,
studenten en het Ministerie van OCW (samen met andere ministeries) samen optrekken.
Met mbo-scholen en hogeronderwijsinstellingen zijn afspraken gemaakt in de Werkagenda
mbo en in het Bestuursakkoord hoger onderwijs. Eén van mijn ambities in de Werkagenda
mbo is het verbeteren van het welzijn van mbo-studenten12.
In het Bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap is afgesproken dat onderwijskoepels
en studentenorganisaties een kader ontwikkelen voor een integrale aanpak studentenwelzijn
op instellingsniveau. Onderwijsinstellingen in het hoger onderwijs ontvangen vanaf
2023 jaarlijks € 15 miljoen voor de implementatie van dit kader. Het kader wordt naar
verwachting dit voorjaar afgerond. Daarnaast zijn er, op verzoek van uw Kamer, extra
middelen beschikbaar gekomen om onderwijsinstellingen, zowel binnen het hoger onderwijs
als binnen het mbo, landelijk te ondersteunen bij het vergroten van de kennis en kunde
van de aanpak studentenwelzijn. Dit jaar wordt er een startconferentie georganiseerd
voor zowel mbo- als ho-professionals en studenten waarin de wensen voor een handreiking
wordt opgehaald. Een eerste deel van de handreiking volgt eind dit jaar.
Een van de voornaamste doelen van mijn beleid in het hoger onderwijs is dat studenten
in de komende jaren minder stress en prestatiedruk ervaren. Voor het ondernemen van
verdere stappen op dit vlak wil ik nog meer inzicht krijgen in de brede oorzaken van
stress en prestatiedruk. Oorzaken zijn naar verwachting zowel binnen als buiten het
onderwijs te vinden. In mijn opdracht is daarom een onderzoek gestart naar de oorzaken
van stress en prestatiedruk bij studenten in het hoger onderwijs.13 Voor de zomer van 2023 zal ik de Kamer informeren over de stand van zaken rond studentenwelzijn.
5. Tot slot
Met de acties en voornemens zoals beschreven in deze brief zet het kabinet in op het
verbeteren van het studentenwelzijn in het onderwijs en een betere balans van het
welzijn in relatie tot de studievoortgang van studenten. De aanpassing van het bsa
in het hoger onderwijs zal nog nader uitgewerkt worden in een wetsvoorstel dat ik
naar verwachting in het voorjaar 2024 aan uw Kamer zal aanbieden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.