Brief regering : Voortgangsbrief Wmo 2015
29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning
Nr. 350
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 mei 2023
Ongeveer een jaar geleden stuurde ik uw Kamer rond deze tijd mijn «hoofdlijnenbrief
toekomst Wmo 2015».1 Via deze hoofdlijnenbrief heb ik u geïnformeerd over de wijze waarop ik in deze kabinetsperiode
samen met gemeenten, aanbieders, vertegenwoordigers van cliënten en andere stakeholders
verbeteringen in (de uitvoering van) de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna:
Wmo 2015) wil realiseren. Inmiddels zijn we een jaar verder en zijn met WOZO, IZA
en GALA drie majeure (zorg)akkoorden gesloten en is het Programma Toekomstbestendige
Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) gestart. Deze trajecten hebben ook effect op het
werkterrein van gemeenten, onder meer daar waar het de taken van maatschappelijke
ondersteuning van inwoners betreft.
Met deze brief informeer ik uw Kamer over de voortgang van mijn inzet op het gebied
van de Wmo 2015. Hierbij is het vooral belangrijk in te zetten op het verbeteren van
de uitvoeringspraktijk van gemeenten en het bevorderen van het omzien naar elkaar
in de wijk. Hiermee wordt de inzet vanuit de (zorg)akkoorden om de «beweging naar
de voorkant» daadwerkelijk te realiseren ondersteund. In deze brief zal ik daarom
achtereenvolgens ingaan op:
1. het Wmo-toezicht,
2. het houdbaarheidsonderzoek Wmo 2015,
3. eigen bijdragen in de Wmo 2015,
4. de sociale basis (inclusief mantelzorg),
5. de gemeentelijke uitvoeringspraktijk,
6. de zorgakkoorden.
1. Wmo-toezicht
Bij de inwerkingtreding van de Wmo 2015 is door de wetgever de bewuste keuze gemaakt,
mede op basis van de Wet revitalisering generiek toezicht, gemeenten zelf het toezicht
op de Wmo 2015 te laten organiseren. Dit past bij de beleidsruimte die gemeenten hebben
om uitvoering te geven aan de Wmo 2015. Echter, in de afgelopen jaren is door de Inspectie
Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) meerdere malen gerapporteerd dat het Wmo-toezicht zich
in te veel gemeenten onvoldoende heeft ontwikkeld en dat de kwaliteit van het toezicht
in die gemeenten onvoldoende is. In mijn brief van 4 november 2022 heb ik uw Kamer
opnieuw geïnformeerd over mijn voornemen om het Wmo-toezicht te verbeteren, waarmee
ik ook opvolging geef aan het Significant-rapport over het Wmo-toezicht.2 Met deze brief bied ik uw Kamer het beleidskader Wmo-toezicht aan, dat gezamenlijk
met het veld is opgesteld. Hiermee doe ik ook mijn toezegging aan de Kamercommissie
van VWS in het Commissiedebat Maatschappelijke opvang/beschermd wonen gestand,3 waarbij ik u informeer over de concrete maatregelen die ik wil nemen om het kwaliteitstoezicht
op de Wmo te verbeteren, met oog voor het decentrale karakter van de wet en het toezicht.
Beleidskader kwaliteitstoezicht Wmo 2015
De afgelopen periode heb ik samen met gemeenten, de VNG, BZK, GGD-GHOR, IGJ, Toezicht
Sociaal Domein (TSD) en toezichthouders gewerkt aan een beleidskader Wmo-toezicht.
In het beleidskader zijn verbetervoorstellen gedaan voor de taken, bevoegdheden en
verantwoordelijkheden van de Wmo-toezichthouder en gemeenten. Hierin zijn de zes principes
voor goed toezicht uit de Rijksbrede kaderstellende visie op toezicht geoperationaliseerd
voor de Wmo 2015.4 In het beleidskader worden verbetermaatregelen voorgesteld met betrekking tot de
inrichting en organisatie van het Wmo-toezicht.
Voorgestelde verbetermaatregelen
Ik ben verheugd met de stevige ambitie die gezamenlijk met het veld is opgesteld om
het toezicht te verbeteren. De voorgestelde verbetermaatregelen genieten ruim draagvlak
bij de betrokken organisaties. Een aantal van de voorgenomen verbetermaatregelen vergt
wetswijziging, deze maatregelen zal ik de komende tijd nader uitwerken met daarbij
ook aandacht voor de uitvoerbaarheid voor gemeenten van verschillende grootte. Op
hoofdlijnen zijn de maatregelen die ik wil nemen de volgende, waarbij ik extra focus
heb willen leggen op het zo onafhankelijk mogelijk positioneren van de Wmo-toezichthouder:
– Onafhankelijke uitvoering Wmo-toezicht: De onafhankelijke uitvoering van het Wmo-toezicht wordt nadrukkelijker en meer expliciet
verankerd in de Wmo 2015. Waarborgen daartoe worden uitgewerkt in overleg met het
Ministerie van BZK:
• In de gemeentelijke verordening wordt opgenomen dat de Wmo-toezichthouder op basis
van eigen en onafhankelijk inzicht een werkprogramma opstelt.
• In de Wmo 2015 wordt vastgelegd dat de Wmo-toezichthouder jaarlijks een verslag van
werkzaamheden publiceert en deze via het college van burgemeester en wethouders aanbiedt
bij de gemeenteraad. In het verslag kan de toezichthouder voorstellen doen die zij
nodig acht in het belang van de kwaliteit en continuïteit van de maatschappelijke
ondersteuning.
• Een persoon die de functie van toezichthouder bekleedt, kan naast deze functie geen
andere functies namens of in dienst van de betreffende gemeente of inkooporganisatie
bekleden die niet verenigbaar zijn met het toezichthouderschap (denk hierbij aan een
toezichthouder Wmo die tevens beleidsmedewerker Wmo of contractmanager Wmo is). Ik
wil verkennen of dit, aanvullend op hetgeen in het beleidskader is opgenomen, in de
Wmo 2015 kan worden opgenomen.
– Transparant Wmo-toezicht: Het uitgangspunt dat gemeenten in beginsel toezichtrapportages openbaar dienen te
maken wordt opgenomen in de Wmo 2015. Gemeenten worden toegerust bij het vormgeven
van het proces van openbaarmaking in de praktijk.
– Adequaat kwaliteitstoezicht: Gemeenten dienen op adequate wijze invulling te geven aan het kwaliteitstoezicht.
In de Wmo 2015 wordt als wettelijk verplicht onderdeel van het (lokale) beleidsplan,
als bedoeld in artikel 2.1.2. Wmo 2015, opgenomen dat gemeenten dienen te beschrijven
hoe zij op adequate wijze vorm en invulling geven aan het kwaliteitstoezicht. Dit
betekent voor gemeenten in ieder geval, dat zij naast het in de wet genoemde calamiteitentoezicht,
ook in het beleidsplan moeten aangeven hoe zij proactief (risicogestuurd en/of thematisch)
toezicht houden.
– Stimuleren van een passend schaalniveau van samenwerking: Uit de rapportages van Significant en de IGJ volgt dat het beleggen van de uitvoering
van het Wmo-toezicht op een bepaald schaalniveau een aantal significante voordelen
heeft. De voor dit proces samengestelde werkgroep Wmo-toezicht onderschrijft deze
voordelen. Daarom wil ik in de Wmo 2015 vastleggen dat gemeenten in hun (lokale) beleidsplan
de keuzes en onderbouwing opnemen van de organisatie en inrichting van het Wmo-toezicht,
en de daarbij passende (bovengemeentelijke) samenwerking. In het stimuleringsprogramma
zal aandacht zijn voor toerusting van gemeenten bij deze inhoudelijke afweging.
Stimuleringsprogramma
Gezien de stevige ambitie die samen met het veld is uitgesproken, en de noodzaak om
ook op kortere termijn het Wmo-toezicht te verbeteren, wil ik zo snel mogelijk beginnen
met een stimuleringsprogramma voor gemeenten en partners om alvast zoveel mogelijk
in de richting te werken die wordt voorgesteld in het beleidskader. Naast wetgeving
moet een deel van de voorgestelde maatregelen landen in het stimuleringsprogramma.5
Rechtmatigheidstoezicht
Vanuit het veld is aangegeven dat de verbinding en samenhang met het rechtmatigheidstoezicht
(toezicht op naleving van contractuele afspraken in relatie tot betaling van aanbieders)
van belang zijn. Ik zie het belang van deze verbinding en verken momenteel met onder
meer de VNG welke stappen passend zijn om het gemeentelijk toezicht op rechtmatigheid
te verstevigen. Indien de verkenning op rechtmatigheidstoezicht aanleiding geeft tot
wijziging van de wet, ben ik voornemens deze integraal mee te nemen in voornoemd wetgevingstraject.
Toezicht Sociaal Domein
Toezicht Sociaal Domein (TSD) is het samenwerkingsverband van vier rijksinspecties:
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Inspectie Justitie en Veiligheid, Inspectie van
het Onderwijs en Nederlandse Arbeidsinspectie. TSD houdt toezicht op de werking van
het stelsel van zorg en ondersteuning in het sociaal domein en kijkt naar maatschappelijke
problemen rond onderwijs, jeugd, zorg, welzijn, wonen, veiligheid, werk en inkomen.
De afgelopen twee jaar heeft de TSD aan de hand van de werkagenda 2021–2022 uitvoering
gegeven aan de koers die is uiteengezet in het Meerjarenprogramma TSD 2021–2024. Hierbij
bied ik u de Verantwoording TSD 2021–2022 aan.
2. Houdbaarheidsonderzoek
In het bestuurlijk overleg Wmo van 26 mei 2021 hebben het Ministerie van VWS en de
VNG afgesproken een gezamenlijk onderzoekstraject te starten naar de houdbaarheid
van de Wmo 2015 op de lange termijn. Doel hiervan is een gezamenlijk beeld te krijgen
van de opgaven in de Wmo 2015 en daarnaast te bevorderen dat rijk en gemeenten gezamenlijk
en proactief kunnen sturen op de fundamentele vraagstukken voor de lange termijn.
De ontwikkelingen ten aanzien van de arbeidsmarkt, de (dubbele) vergrijzing, het langer
thuis wonen en digitalisering van zorg en ondersteuning hebben impact op de ondersteuning
die gemeenten bieden in het kader van de Wmo 2015 en het gebruik daarvan. Hoe deze
ontwikkelingen zich precies gaan vertalen in het gebruik van Wmo-voorzieningen voor
de middellange tot lange termijn is echter niet inzichtelijk. Ik heb het Centraal
Planbureau (CPB) gevraagd een eerste inventarisatie te maken van wat nodig is om te
komen tot een onderzoeksopzet en inmiddels is het CPB ook in gesprek met de VNG om
te bezien welke (geaggregeerde) gegevens nodig zijn om een specifieke raming voor
de Wmo uit te voeren. Inmiddels heb ik het CPB ook formeel verzocht deze separate
raming voor de Wmo 2015 te ontwikkelen en uit te voeren. Naar verwachting zal het
CPB het CEP2024 in het eerste kwartaal van 2024 publiceren. Dit is de eerste raming
waarin de nieuwe middellange termijn verkenning zorg, met de aparte raming Wmo- en
jeugdzorguitgaven, zal zijn verwerkt. De raming zal zeer nadrukkelijk betrokken worden
en een belangrijke basis zijn in het gezamenlijke onderzoek naar de houdbaarheid van
de Wmo 2015. Om deze raming succesvol uit te kunnen voeren is het noodzakelijk dat
alle gemeenten de aggregeerde gegevens kunnen delen met het CPB. Veel gemeenten hebben
hier al gehoor aan gegeven; ik roep echter alle gemeenten op hier (actief) gehoor
aan te geven.
De raming van het CPB zal echter alleen inzicht geven in het mogelijke gebruik (in
de toekomst) van geïndiceerde ondersteuning, de zogenoemde (individuele) maatwerkvoorzieningen.
Het CPB acht het niet mogelijk, vanwege de grote diversiteit aan voorzieningen en
registratie, een dergelijke raming voor de meer collectieve voorzieningen in de (brede)
sociale basis uit te voeren. Of en hoe hier meer inzicht in te verkrijgen is om te
betrekken bij het houdbaarheidsonderzoek wordt momenteel nader verkend. Naast het
uitzetten van gedegen onderzoek vind ik het belangrijk dat de discussie over houdbaarheid
(en mogelijke oplossingsrichtingen voor de toekomst ten aanzien van de Wmo 2015) op
een onafhankelijke en integrale wijze gevoerd wordt. Zoals ik ook al eerder met uw
Kamer heb gedeeld, wil ik daarbij geen enkel onderwerp uit de weg gaan; we moeten
met elkaar de ruimte nemen om het te hebben over de fundamenten van de Wmo 2015. Denk
hierbij bijvoorbeeld aan mogelijke (onbedoelde) financiële prikkels tussen de zorgwetten
en het sturingsinstrumentarium van gemeenten, maar ook de (onder)grenzen van en aan
kwaliteit. Dit laatste moet, zeker in het kader van de ontwikkeling «naar de voorkant»
een belangrijk onderwerp van gesprek zijn.
3. Eigen bijdragen in de Wmo 2015
Indexatie abonnementstarief
Als gevolg van loon- en prijsontwikkelingen zijn de kosten van aanbieders van maatschappelijke
ondersteuning de afgelopen jaren gestegen. Omdat gemeenten de aanbieders een reële
prijs voor hun diensten moeten betalen, leidt dit ook tot verhoging van de kosten
van gemeenten. In dat licht is het voor de financiële houdbaarheid van de Wmo 2015
op termijn, ook van belang om de bijdrage die burgers moeten betalen voor deze voorzieningen
periodiek te indexeren. Het abonnementstarief Wmo is sinds de invoering in 2019 niet
geïndexeerd. Op dit moment (2023) bedraagt het abonnementstarief € 19 per maand. Indexatie
van het abonnementstarief per 1 januari 2024 (op basis van de consumentenprijsindex),
vind ik daarom nodig en redelijk. In overeenstemming met artikel 2.1.4b, vierde lid,
van de Wmo 2015 zal ik daartoe een ministeriële regeling voorbereiden.
Inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo 2015
Op 28 april 2023 heeft de Minister van Financiën de Voorjaarsnota 2023 naar uw Kamer
gestuurd. Vanwege tegenvallers op de begroting heeft het kabinet besloten om enkele
maatregelen te nemen om te komen tot een evenwichtige begroting. Een van die maatregelen
ligt op het terrein van de Wmo.6
Het kabinet was al bezig om de eigen bijdrage in de Wmo eerlijker te maken door te
werken aan de invoering van een passende eigen bijdrage huishoudelijke hulp. Hierover
heb ik uw Kamer op 4 november 2022 voor het laatst geïnformeerd.7 Nu heeft het kabinet besloten de inkomensafhankelijke eigen bijdrage Wmo-breed te
herintroduceren: dus behalve voor hulp bij het huishouden ook voor alle andere Wmo-voorzieningen
waarop het abonnementstarief nu van toepassing is. Daarbij is het uitgangspunt dat
zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de vormgeving van de eigen bijdrage zoals die
voorheen was, met oog voor inkomenseffecten en het beroep dat wordt gedaan op de Wmo.
De belangrijkste inhoudelijke reden van het kabinet voor deze maatregel is dat de
invoering van het abonnementstarief per 2019, in de afgelopen jaren tot een grotere
stijging van het gebruik van Wmo-voorzieningen heeft geleid dan waar bij de invoering
van werd uitgegaan. Het herintroduceren van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage
in de Wmo zal helpen om de druk op (het gebruik van) Wmo-voorzieningen te verlagen
en de financiële houdbaarheid van de Wmo 2015 te verbeteren. Door het inkomens- en
vermogensafhankelijke karakter van de eigen bijdrage wordt daarbij rekening gehouden
met de financiële draagkracht van burgers.
Over de verdere uitwerking en invulling van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage
zal ik uw Kamer zo snel mogelijk informeren. Om het voorgaande mogelijk te maken zal
een nieuw wetsvoorstel worden voorbereid. Het eerder aangekondigde wetsvoorstel voor
invoering van een passende eigen bijdrage voor (alleen) huishoudelijke hulp zal niet
meer bij de Tweede Kamer worden ingediend.
Er komt veel kijken bij het herinvoeren van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage.
Als de invoering niet zorgvuldig gebeurt, kan dat direct en veel impact hebben op
burgers, gemeenten en het CAK. Omdat bovendien, zoals aangegeven, een nieuw wetsvoorstel
moet worden voorbereid, zal de beoogde invoeringsdatum van de inkomensafhankelijke
eigen bijdrage met het oog hierop een jaar opschuiven (van 1/1/2025 naar 1/1/2026).
4. Sociale basis
De basis om een effectieve beweging naar de voorkant te maken wordt met name gelegd
in de brede sociale basis en de toegang bij gemeenten. Daarbij dient ook aandacht
te zijn voor specifieke doelgroepen. Zoals in de Hoofdlijnenbrief toekomst Wmo 2015
aangegeven ben ik deze kabinetsperiode van plan gemeenten te ondersteunen om te komen
tot een vorm van een wijkplan rondom het omzien naar elkaar in de wijk. De Wmo 2015 biedt alle ruimte om meer ontwikkelingsgericht naar ondersteuningsvragen
van burgers en cliënten te kijken en voor deze ondersteuningsvragen oplossingen te
bieden (of aanvullend te organiseren) in de lokale ondersteuningsstructuur.
In het GALA heb ik afspraken gemaakt met gemeenten en zorgverzekeraars over het versterken
van de sociale basis, mantelzorg en respijtzorg. Er is afgesproken dat iedere gemeente
in 2024 een «beleidsvisie sociale basis» heeft opgesteld, dat gemeenten mantelzorgers
extra (gaan) ondersteunen, het respijtzorgaanbod wordt versterkt en doorontwikkeld
en een actieve dialoog wordt gestart tussen gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars
over het domeinoverstijgend aanbod van respijtzorg. Ik ondersteun de uitvoering van
deze afspraken op de volgende wijze: ten eerste met het opzetten en (laten) uitvoeren
van een ondersteuningsprogramma Sociale Basis en ten tweede met het opstellen (en
laten uitvoeren) van een uitvoeringsagenda mantelzorg.
Ook voor ouderen is de sociale basis van groot belang. In het Wonen, Ondersteuning
en Zorg voor Ouderen (WOZO)-programma is het versterken van de sociale basis met het
oog op het zo lang mogelijk behouden van regie en zelfredzaamheid, een belangrijk
doel.
Ondersteuningsprogramma sociale basis
Gemeenten hebben, op grond van de Wmo 2015, de wettelijke opdracht de sociale samenhang
in wijken en buurten te versterken en zodoende een bijdrage te leveren aan demedicalisering
(met als achterliggende gedachte dat mensen minder snel een beroep doen op formele
zorg). Dit kan met inzet van mantelzorgers, vrijwilligers, het brede welzijnswerk
en het ondersteunen van buurt- en burgerinitiatieven. Met de afspraken in de (zorg)akkoorden
(WOZO, IZA en GALA) om de sociale basis te versterken wordt hier inhoudelijk en financieel
een impuls aan gegeven. De sociale basis heeft geen eenduidige definitie, maar in
de kern gaat het er om dat mensen meedoen en een zinvolle en betekenisvolle relatie
hebben onderling. Het is daarmee een breed te interpreteren begrip, maar het doel
van de sociale basis is gericht op «een bijdrage leveren aan het verbeteren van de
leefsituatie van mensen». Het kan bijvoorbeeld gaan om een bijdrage te leveren aan
het voorkomen van eenzaamheid, het verminderen van medicijngebruik en het bieden van
een laagdrempelig hulpaanbod. Investeren in die sociale basis kan een bijdrage leveren
aan problemen in andere beleidsdomeinen en de druk op voorzieningen in die beleidsdomeinen
verminderen.
In de gemeente Tholen wordt bijvoorbeeld al gewerkt met een laagdrempelige organisatie
die eenvoudige hulpvragen kan uitvoeren. De organisatie «Anna zorgt» heeft als doel
te ondersteunen bij lichte huishoudelijke taken, administratie en vervoer. Vrijwilligers
hebben de organisatie opgericht, maar voeren ook de genoemde taken uit. Mede hierdoor
doen de inwoners van deze gemeente minder snel een beroep op formele zorg en ondersteuning.
Een ander voorbeeld is het concept van MyLivy in Gouda. Hier wonen ouderen, zonder
directe zorgvraag, samen in een appartementencomplex. Door het samen leven in een
dergelijke setting ontstaat een sociaal netwerk, is er contact tussen mensen, maar
kunnen mensen elkaar ook helpen. Hierdoor wordt bijvoorbeeld (het ervaren van) eenzaamheid
voorkomen. Als mantelzorg en/of formele zorg of ondersteuning nodig is zijn de appartementen
hierop ingericht.
Het streven – van zowel de Minister voor Langdurige Zorg en Sport als mijzelf – is
dat door het hele land vergelijkbare kleinschalige initiatieven ontstaan. Daarom werk
ik met de VNG, Sociaal Werk Nederland (SWN), Mantelzorg NL, Movisie en de Vereniging
Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) aan een ondersteuningsprogramma sociale
basis. Het doel van deze partijen is om op de korte en lange termijn gemeenten en
relevante maatschappelijke actoren te ondersteunen bij het vormgeven van een sociale
(en waar nodig fysieke) infrastructuur voor welzijn, sociale samenhang en een gezonde
leefstijl.
Uitvoeringsagenda Mantelzorg
Daarnaast werk ik samen met MantelzorgNL, VNG, Movisie, NOV, ActiZ, SWN en stichting
Werk en Mantelzorg aan een Uitvoeringsagenda Mantelzorg, zoals toegezegd aan uw Kamer.
In deze uitvoeringsagenda stel ik concrete acties en maatregelen voor om de positie
van de mantelzorger te versterken, het netwerk rondom de mantelzorger en de samenwerking
met de mantelzorger te verbeteren en de mantelzorger beter te ondersteunen. Dit sluit
bovendien aan bij de doelstellingen in het WOZO werkprogramma dat de Tweede Kamer
op 22 december vorig jaar heeft ontvangen. Waar nodig werk ik samen met de Minister
van SZW en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs. De agenda heeft als doel
dat mantelzorgers op een goede manier ondersteund worden zodat zij niet overbelast
raken.
Ik informeer uw Kamer in het tweede kwartaal van 2023 over de uitwerking van het ondersteuningsprogramma
sociale basis en zal tegelijkertijd de uitvoeringsagenda Mantelzorg aanbieden. Ook
zal ik dan ingaan op de rol van het vrijwilligerswerk en mijn aanvullende inzet hierop,
een beleidsreactie geven op het rapport van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving
«Anders zorgen, Anders Leven» en ingaan op de afronding van het adviesteam Mantelzorg.
Waar nodig en mogelijk worden de lessen en aanbevelingen die hieruit voortkomen betrokken
bij de genoemde beleidsmaatregelen.
5. Gemeentelijke uitvoeringspraktijk
Professionalisering (in de toegang)
Gemeenten en aanbieders zijn primair verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering
van de Wmo 2015, waaronder de professionalisering van de medewerkers. Vanuit het Rijk
wil ik gemeenten daarbij op specifieke onderdelen ondersteunen, aanvullen en faciliteren,
en via een door ZonMw uit te voeren stimuleringsprogramma de professionalisering van
het sociaal werk bevorderen. Het sociaal werk is van oudsher gericht op het ondersteunen
van mensen die moeite hebben hun weg te vinden in de samenleving. Het richt zich daarbij
op de ontwikkeling van de zelfredzaamheid van deze mensen, zowel individueel als in
hun sociale verbanden (versterking van samenredzaamheid). Uitgangspunt van het stimuleringsprogramma
zal zijn dat de praktijk van het sociaal werk zich verder moet ontwikkelen tot een
«evidence based practice»: een beroepspraktijk waarin de professionals de best beschikbare
wetenschappelijke kennis, eigen expertise en ervaringskennis, waarden, voorkeuren
en omstandigheden van de burgers voor wie zij werken, te integreren. Het programma
zet dan ook in op het samenbrengen en verspreiden van bestaande kennis, het ontwikkelen
van nieuwe kennis en interventies en de verdere ontwikkeling van het beroep, onder
meer door middel van algemene, methodische en specifieke, oplossingsgerichte richtlijnen.
Passend beschikken
De Minister voor LZS maakte in de Kamerbrief van 23 december 20228 een aantal acties kenbaar die ertoe moeten leiden dat van mensen met een stabiele,
levenslange en/of levensbrede beperking, niet onnodig gevraagd wordt om herhaaldelijk
aan te tonen dat hun situatie (on)gewijzigd is. Ik steun deze ambitie volledig. Samen
met de VNG en gemeenten wordt bekeken hoe gemeenten beter toegerust kunnen worden
om daar waar nodig en kan, een lange(re) looptijd te hanteren in de toekenning van
hulp en ondersteuning op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Dit geldt voor zowel
zorg in natura als voor zorg via een persoonsgebonden budget (pgb). Afgesproken is
dat de VNG bij haar leden inventariseert of en waarom (sommige) gemeenten onvoldoende
gebruik maken van de mogelijkheid tot het afgeven van beschikkingen met een lange(re)
looptijd en wat nodig is om daar meer gebruik van te maken. Mijn ministerie betrekt
het onderwerp passend beschikken samen met de VNG en Per Saldo tevens bij de gemeentelijke
actieagenda pgb.
Tevens wordt samen met gemeenten in het kader van de Toekomstagenda Gehandicaptenzorg
ingezet om de passende beschikkingsduur tot norm te maken. Dat betekent dat gemeenten
meer differentiëren in de duur van de beschikkingen die worden afgegeven met als doel
een passende beschikking voor de client met een stabiele ondersteuningsvraag. Met
de VNG, het Samenwerkingsplatform Sociaal Domein zal ik bespreken op welke wijze de
uitvoeringspraktijk in gemeenten kan worden versterkt. Ik denk hierbij aan het verspreiden
van de geleerde lessen. maar mogelijk ook het organiseren van kennissessies
Resultaatgericht beschikken
Met een resultaatgerichte beschikking krijgen cliënten een beschikking waarbij het
te behalen resultaat van ondersteuning centraal staat, in plaats van het aantal uren
ondersteuning die de cliënt kan verwachten. In november 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd
over de stand van zaken met betrekking tot het wetsvoorstel resultaatgericht beschikken,
het gebrek aan draagvlak voor het wetsvoorstel en de door de Afdeling Advisering van
de Raad van State aangedragen aandachtspunten.9 In die brief heb ik toegezegd met VNG, gemeenten, (vertegenwoordigers) van aanbieders
en cliënten in gesprek te gaan. Hierbij informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van
deze gesprekken.
In de gesprekken over de praktijk van het resultaatgericht beschikken, het wetsvoorstel
en waarborgen voor de rechtszekerheid in het licht van de relevante uitspraken van
de Centrale Raad van Beroep, is verkend of mogelijk een alternatieve werkwijze tot
stand gebracht kan worden. Op basis van de gesprekken heb ik geconstateerd dat partijen
het op een aantal onderdelen met elkaar eens zijn, bijvoorbeeld als het gaat over
het belang van een goede kwaliteit van ondersteuning. Ook de wens om maatwerk te kunnen
leveren, zoals de Wmo 2015 ook voorschrijft, wordt breed gedeeld. Partijen zien een
gezamenlijke verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de Wmo 2015 in de toekomst
houdbaar en toegankelijk blijft voor iedereen die op grond van de Wmo 2015 hulp of
ondersteuning nodig heeft. Partijen zijn het echter niet eens over de wijze waarop
rechtszekerheid voor de cliënt gewaarborgd dient te worden bij het resultaatgericht
beschikken.
De gesprekken hebben helaas niet geleid tot een gedeelde visie of een uitvoerige verkenning
van een alternatieve werkwijze die past binnen de kaders van de Wmo 2015 en de relevante
uitspraken van de Centrale Raad van Beroep. Het feit dat er géén gedeeld beeld tot
stand gebracht is ten aanzien van het wetsvoorstel in zijn geheel, maakt dat ik forse
twijfels heb om met dit wetsvoorstel verder te gaan. In klein comité zal de VNG alsnog
met enkele partijen een werkwijze verkennen, waarbij in de toekenning van de Wmo-ondersteuning
een resultaatbeschrijving (met flexibiliteit als drijfveer) wordt gecombineerd met
een verduidelijking in tijd. Met veel belangstelling volg ik de ontwikkelingen en
nadere uitwerking door partijen. Waar nodig zal ik het gesprek faciliteren als dit
tot versnelling leidt. De komende tijd zal ik mij met het kabinet beraden over mogelijk
te nemen vervolgstappen; met als mogelijke uitkomst dat het wetsvoorstel niet bij
uw Kamer wordt ingediend. Ik informeer uw Kamer hier voor het zomerreces over, dan
dient ook duidelijk te zijn wat de uitkomst is van de bovengenoemde verkenning in
klein comité.
Clientondersteuning
De meeste mensen vinden zelf de toegang tot de zorg en ondersteuning die zij nodig
hebben. Sommigen hebben hierbij iemand nodig die tijdelijk naast hen staat en met
hen meedenkt. In de Wmo 2015 is bepaald dat gemeenten cliëntondersteuning moeten aanbieden
als gratis algemene voorziening, dat het beschikbaar moet zijn voor inwoners die daar
behoefte aan hebben en dat bij deze ondersteuning het belang van betrokkenen het uitgangspunt
is.
In de vorige kabinetsperiode is er in totaal € 55 miljoen beschikbaar gesteld voor
de versterking van cliëntondersteuning en vanaf 2022 jaarlijks € 10 miljoen structureel.
Met het koplopertraject voor de versterking van de clientondersteuning zijn in vijf
tranches 113 gemeenten aan de slag met het versterken van onafhankelijke cliëntondersteuning.
En via regionale bijeenkomsten zijn nog 58 gemeenten bereikt. In de Kamerbrief van
november 2020 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de resultaten
van de aanpak versterking cliëntondersteuning.10 De afgelopen twee jaar is het volgende bereikt, hiermee geef ik uitvoering aan mijn
toezegging aan de commissie VWS van 31 maart 2022 naar aanleiding van een vraag van
Kamerlid Bikker:
− Inmiddels heeft elke gemeente cliëntondersteuning ingericht en ingekocht. Op de website
www.regelhulp.nl is een overzicht te vinden met contactgegevens van cliëntondersteuning in elke gemeente
en van elk zorgkantoor.
− Door de verbetering van de bekendheid en vindbaarheid neemt de vraag naar cliëntondersteuning
toe.
− Drie aanvraagronden van de subsidieregeling Versterking Clientondersteuning zijn volledig
benut. Naast de 171 gemeenten die betrokken waren bij het koplopertraject, zijn 55 extra
gemeenten met deze middelen aan de slag met de verbetering van hun lokale cliëntondersteuning.
− De beroepsvereniging voor cliëntondersteuners (BCMB) is met subsidie van VWS gestart
om zich voor de periode 2022–2025 in te zetten op de volgende aandachtspunten voor
cliëntondersteuning: bekendheid, beschikbaarheid, onafhankelijkheid en deskundigheid.
− Het aantal vragen dat binnenkomt bij het Juiste Loket neemt toe. Door de bekendheid
te vergroten weten ook cliëntondersteuners en organisaties die cliëntondersteuning
bieden het Juiste Loket steeds beter te vinden.
− Om bij te dragen aan optimale cliëntondersteuning zijn door ZN, zorgkantoren en de
OCO-organisaties gezamenlijk kwaliteitsprincipes ontwikkeld die zijn opgenomen in
het inkoopkader 2018–2020 en het daaropvolgende Addendum 2021 en 2022.
− Ieder(in) heeft in het project 1-op-1 in 10 gemeenten via lokale adviesraden sociaal
domein het onderwerp cliëntondersteuning op de agenda gezet.
Ik ben tevreden met deze resultaten die samen met Movisie, het Juiste Loket, ZN, VNG,
Ieder(in), gemeenten, zorgkantoren en de Beroepsvereniging voor cliëntondersteuners
(BCMB) bereikt zijn. Voor de aankomende jaren (2023–2025) wordt met de Toekomstagenda
«Zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking»11 ingezet op de volgende drie sporen:
(i) Voor het versterken van de kwaliteit van clientondersteuning ondersteun ik gemeenten
ook komende jaren met kennis en middelen bij de lokale doorontwikkeling van cliëntondersteuning,
onder andere door een subsidie aan Movisie voor de kennisfunctie cliëntondersteuning
en het beschikbaar stellen van middelen via een specifieke uitkering aan gemeenten.
Ook continueer ik de facilitering van de BCMB voor de inzet op bekendheid, onafhankelijkheid
en deskundigheid. Met het Juiste Loket, VNG en ZN heb ik afspraken gemaakt over opvolging
van casuïstiek; wanneer er signalen komen dat cliëntondersteuning niet conform wetgeving
wordt ingezet, wordt actief contact opgenomen met de betreffende gemeente en/of het
zorgkantoor.
(ii) Bij levenslange, levensbrede en domeinoverstijgende vragen komen de meeste inwoners
via een verwijzer terecht bij een Wmo-cliëntondersteuner en krijgen zij vanaf het
moment dat het CIZ de Wlz-aanvraag goedkeurt te maken met een Wlz-cliëntondersteuner.
Juist in de overgang van wetten krijgen de cliënten en hun mantelzorgers vaak ook
te maken met mentale en emotionele uitdagingen. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en
betrokken zorgkantoren hebben eind 2021 aangegeven meer inzicht te willen krijgen
in hun rol en positie in cliëntondersteuning bij levenslange, levensbrede en/of domeinoverstijgende
vraagstukken. In de bijlage van deze Kamerbrief stuur ik u het rapport op van onderzoeksbureau
Significant Public waarbij de positie, rollen, taken en verantwoordelijkheden van
gemeenten en zorgkantoren bij de uitvoering en organisatie van cliëntondersteuning
worden verhelderd. Dit onderzoek is bedoeld als interventie om het gesprek tussen
betrokken partijen op beleids- en uitvoeringsniveau te faciliteren. Dit rapport kan
dan ook gezien worden als een startpunt voor gemeenten en zorgkantoren om de vereiste
samenwerkingsafspraken te realiseren.
(iii) Gemeenten en zorgkantoren hebben de verantwoordelijkheid dat cliënten met hun naasten,
die daar behoefte aan hebben, ook daadwerkelijk cliëntondersteuning ontvangen. Uit
de monitor van het RIVM over de ontwikkeling van clientondersteuning bleek dat de
functie clientondersteuning nog onvoldoende bekend is.12 Om de bekendheid van clientondersteuning én het bereik te vergroten, ben ik in gesprek
gegaan met de VNG en Movisie over hoe de ingezette beweging om cliëntondersteuning
te versterken kan worden voortgezet en wat aanvullend nodig is. Vanuit het budget
versterking cliëntondersteuning gaan gemeenten, ondersteund door Movisie en het Samenwerkingsplatform
Sociaal Domein, onderzoeken hoe professionals (beter) geïnformeerd kunnen worden over
clientondersteuning. In de voorgestelde aanpak is de samenhang met de toegang bij
gemeenten belangrijk.
6. (Zorg)akkoorden, (beleids)programma’s en de Wmo 2015
Mensen wonen het liefst zo lang mogelijk en in goede gezondheid in een voor hen prettige
woon- en leefomgeving. Bij voorkeur worden zij daarbij omringd door een sterk sociaal
netwerk en wonen zij in de nabijheid van passende voorzieningen. Mensen zijn hier
grotendeels zelf verantwoordelijk voor en kunnen dit gelukkig ook grotendeels zelf
organiseren. Als zelfstandig participeren in de samenleving niet (meer) lukt, door
bijvoorbeeld ouderdom, een chronische beperking, een psychische stoornis en/of een
onveilige situatie thuis, heeft elke actor en organisatie binnen «het stelsel» een
(specifieke) verantwoordelijkheid of taak om mensen te ondersteunen en/of passende
zorg te verlenen. Gemeenten, doorgaans de meest nabije overheid voor inwoners, hebben
hier vanuit de Wmo 2015 een belangrijke verantwoordelijkheid. Ook is dit een van de
voornaamste doelstellingen in het WOZO programma.
In het IZA is afgesproken dat structureel € 150 miljoen per jaar beschikbaar wordt
gesteld voor de inzet van gemeenten om de doelen uit het IZA te verwezenlijken. De
middelen voor de inzet van gemeenten ten behoeve van het IZA worden middels een SPUK
uitgekeerd aan de samenwerkingsregio’s. Dat houdt in dat per regio één gemeente namens
de regio de middelen aanvraagt, ontvangt en beheert. De gemeente die met het (bestuurlijk)
mandaat van de andere gemeenten in de regio de middelen aanvraagt en beheert, draagt
zorg voor een evenwichtige verdeling van de middelen gebaseerd op de lokale en regionale
inzet van afgesproken acties en activiteiten in het regioplan. Daarnaast zorgt de
gemandateerde gemeente voor de bekostiging van de regionale coördinatie van de samenwerking
en uitvoering van de afspraken uit het regioplan. Voor de verdeling van de middelen
wordt dezelfde verdeelsleutel gehanteerd als voor de middelen in de SPUK ten behoeve
van het GALA. In de komende periode maken VNG en VWS afspraken over de wijze waarop
gemeenten de middelen ontvangen.
De (zorg)akkoorden zijn gesloten en het WOZO programma is vormgegeven vanuit de overtuiging
dat zorg en ondersteuning passender en meer houdbaar wordt als deze laagdrempelig,
preventief, dichter bij mensen geboden wordt en dat medische- en sociale vraagstukken
waar mensen mee te maken hebben meer in samenhang moeten worden bezien. Daarbij is
het vanwege schaarste op de arbeidsmarkt ook noodzakelijk om zorg en ondersteuning
anders vorm te geven, waarbij het vooral de uitdaging is om meer te kijken naar wat
mensen zelf en met elkaar kunnen organiseren («omzien naar elkaar») en meer in te
zetten op het slimmer (met behulp van digitale en technologische mogelijkheden) organiseren
van de ondersteuning en zorg.
Samen met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), de Minister voor
Langdurige Zorg en Sport (LZS), gemeenten, zorgverzekeraars, cliëntvertegenwoordigers,
aanbieders en alle andere partners in het veld zet ik mij in om de doelen uit de (zorg)akkoorden
en de (beleids)programma’s te realiseren. Als zorg en ondersteuning, nog meer dan
nu het geval is, dichter bij mensen zelf georganiseerd wordt, dan heeft dat vanzelfsprekend
ook gevolgen voor de taken die gemeenten uitvoeren. Met gemeenten heb ik daarom afgesproken
dat de effecten, waaronder effecten met betrekking tot uitvoerbaarheid, de komende
periode nader worden geanalyseerd en worden betrokken in de bredere toekomstverkenning
ten aanzien van de Wmo 2015. Met de (zorg)akkoorden en het WOZO programma worden het
zorg- en sociale domein (het domein van preventie en ondersteuning) dichter bij elkaar
gebracht en dat is in het belang van ons allen. Tegelijkertijd zie ik ook een risico.
De scheidslijn tussen zorg, maatschappelijke ondersteuning en wat we als samenleving
zelf kunnen- en moeten organiseren wordt mogelijk steeds diffuser, nu steeds meer
mensen met een zwaardere zorg- en ondersteuningsvraag thuis blijven wonen. Hoewel
hiermee de druk op bijvoorbeeld de Wet langdurige zorg (Wlz) mogelijk kan afnemen,
vergroot dit de druk op de maatschappelijke ondersteuning en mogelijk ook op de brede
sociale basis. Dit maakt dat we het ook anders moeten doen en anders moeten organiseren.
Dit vraagstuk wordt langs meerdere lijnen nader verkend en – waar dit nu al mogelijk
is – in de praktijk opgelost:
(1) Met het onderzoek naar de houdbaarheid van de Wmo 2015 – zoals eerder in deze brief
aangegeven – beoog ik een gezamenlijke analyse voor de nabije toekomst neer te zetten,
op basis waarvan we ook gezamenlijk in kaart kunnen brengen welke keuzes gemaakt moeten
worden om, de beweging naar de voorkant langdurig te bestendigen en ondersteuning
van inwoners in het gemeentelijke domein houdbaar en duurzaam te organiseren.
(2) Het nu al anders organiseren van zorg en ondersteuning. Binnen de Wmo 2015 worden
op verschillende onderdelen (soms kleine) aanpassingen gedaan om de uitvoeringspraktijk
te verbeteren, hierover heb ik uw Kamer met deze brief geïnformeerd. Tevens heb ik
in deze brief een grotere aanpassing aangekondigd met betrekking tot het onafhankelijk
functioneren van het Wmo-toezicht. Dit betreft een (voorgenomen) wetswijziging.
(3) Daarnaast bieden de (zorg)akkoorden, waaronder het WOZO programma, belangrijke aanknopingspunten
om het werken in de dagelijkse domeinoverstijgende praktijk eenvoudiger te maken.
Met het IZA en het GALA zijn, ambities, concrete ideeën en middelen gemoeid, die op
de korte termijn (meer) randvoorwaarden moeten creëren om domeinoverstijgende financiering
mogelijk te maken; daarmee wordt domeinoverstijgende samenwerking niet alleen als
ambitie geformuleerd, maar daadwerkelijk ook in de praktijk gefaciliteerd en gerealiseerd.
Belemmeringen en drempels worden (in de praktijk) weggehaald. Het recent ingediende
wetsvoorstel domeinoverstijgende samenwerking vormt daartoe reeds een eerste belangrijke
stap.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. van Ooijen
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.