Brief regering : Voortgangsrapportage herziening financieringsstelsel kinderopvang
31 322 Kinderopvang
Nr. 490
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID, VAN ONDERWIJS, CULTUUR
EN WETENSCHAP EN VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS EN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 april 2023
1. Aanleiding
Kinderopvang is belangrijk voor ouders om de zorg voor hun kinderen te kunnen combineren
met een baan. En een goede start op de kinderopvang draagt bij aan de ontwikkeling
van kinderen, zeker voor kinderen in een kwetsbare positie. Zo draagt kinderopvang
ook bij aan het versterken van kansengelijkheid. Op de kinderopvang leren kinderen
spelenderwijs sociale omgangsvormen, creativiteit, taal, de wereld en gezond eten.
Dit is belangrijk, zodat kinderen op latere leeftijd goed kunnen meedoen in de samenleving.
Kwalitatief goede en toegankelijke kinderopvang is van groot belang voor onze maatschappij,
zowel voor een goede start voor kinderen als voor de arbeidsparticipatie van ouders.
De kinderopvangtoeslagaffaire heeft pijnlijk duidelijk gemaakt dat het financieringsstelsel
veel eenvoudiger moet worden en dat er meer zekerheid voor ouders nodig is. Het kabinet
wil af van de systematiek waarin grote bedragen als onzeker voorschot worden uitgekeerd
aan ouders, met als risico dat zij worden geconfronteerd met hoge terugvorderingen.
De kinderopvangtoeslag zoals we die nu kennen wordt daarom afgeschaft. De overheidsvergoeding
wordt straks rechtstreeks uitgekeerd aan de kinderopvangorganisaties.
Daarnaast komt er in het nieuwe stelsel een inkomensonafhankelijke vergoeding voor
werkende ouders. Hierdoor neemt de toekenningszekerheid toe en de marginale druk significant
af. Voor de meeste mensen wordt kinderopvang goedkoper waardoor het lonender wordt
om meer te werken. Ouders betalen in het nieuwe stelsel slechts een kleine eigen bijdrage
van 4% (tot een maximum uurprijs); de vergoeding kinderopvang (VKO) wordt 96%. Net
zoals in het huidige stelsel kunnen kinderopvangorganisaties additionele kosten boven
deze maximum uurprijs in rekening brengen bij de ouder. De zeer hoge overheidsbijdrage
maakt een kritische blik op financieringsvormen en winsten in de kinderopvangsector
extra noodzakelijk. Met belastinggeld moet zorgvuldig worden omgegaan.
De afgelopen periode is intensief gewerkt aan de uitwerking van het nieuwe stelsel.
De herziening van het financieringsstelsel is ingrijpend voor zowel de kinderopvangsector
en ouders, als de uitvoering aan de kant van de overheid.
Een abrupte stijging van de vraag in een sector die momenteel kampt met personeelstekorten
en schaarste aan plekken kent, acht het kabinet onverantwoord. Dit vanwege de grote
risico’s voor de toegankelijkheid, betaalbaarheid en het brede aanbod en de kwaliteit
van de kinderopvang. Het is essentieel dat kinderopvang toegankelijk blijft en we
de hoge kwaliteit van de kinderopvang die we hebben, behouden. Daarbij hebben de uitvoerders
aangegeven dat invoering per 2025 onuitvoerbaar is. Zeker gezien de lessen vanuit
de kinderopvangtoeslagaffaire is een zorgvuldige en graduele invoering van het nieuwe
stelsel voor zowel ouders, sector als uitvoerders cruciaal.
Om deze redenen is het onvermijdelijk dat de invoering van het nieuwe financieringsstelsel
plaatsvindt in 2027 in plaats van 2025. Vanaf 2025 zal geleidelijk en op een zorgvuldige
manier, in twee stevige stappen worden toegegroeid naar het nieuwe financieringsstelsel.
De precieze invulling hiervan volgt later. De ambitie om de kinderopvangtoeslag te
vervangen door een nieuw, eenvoudiger stelsel dat ouders veel meer zekerheid biedt
en de kosten van kinderopvang voor de meeste ouders verlaagt, blijft onverkort van
kracht. Het kabinet streeft ernaar het wetsvoorstel voor de zomer van 2024 in te dienen
zodat de behandeling door uw Kamer kan plaatsvinden voor 2025.
In aanloop naar het commissiedebat van 10 mei a.s. informeren wij uw Kamer met deze
brief over de voortgang die is gemaakt met de herziening van het financieringsstelsel
voor de kinderopvang, via de zogeheten greenfield benadering. In hoofdstuk 2 gaan
we in op het ontwerpproces, de risico’s en de bouwstenen die samen leiden tot een
concept-stelselontwerp. In hoofdstuk 3 beschrijven we het vervolgproces met betrekking
tot de impactanalyses, bredere verkenningen en uitvoering. In hoofdstuk 4 beschrijven
we onze reactie op de marktordeningsonderzoeken kinderopvang en de samenhang daarvan
met de stelselherziening.
2. Conceptontwerp nieuw financieringsstelsel kinderopvang
In november vorig jaar zijn we gestart met de innovatieve greenfield benadering. In
de greenfield hebben beleid en uitvoering (DUO, Toeslagen, UWV en SVB) samen met sectorpartijen
(oudervertegenwoordiging, brancheorganisaties en vertegenwoordigers van kinderopvangorganisaties)
gewerkt aan een conceptontwerp van een nieuw stelsel, binnen de beleidskaders die
het coalitieakkoord ons meegeeft. Deze benadering past goed bij ontwikkelingen rond
het programma Werk aan Uitvoering1. Uw Kamer is in een technische briefing (24 januari jl.) geïnformeerd over het greenfield
proces.
In het ontwerpproces is gewerkt in werkgroepen die zijn bemenst vanuit beleid (ambtenaren
van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid), de uitvoeringsorganisaties
en sectorpartijen in de kinderopvang. Uitvoerders hebben naar vermogen experts beschikbaar
gesteld. Sectorpartijen hebben op verschillende wijze deelgenomen. Zo hebben de brancheorganisaties
individuele leden aangedragen die vanuit hun expertise input hebben geleverd voor
een stelselontwerp. De vertegenwoordigers vanuit de ouders hebben input geleverd vanuit
hun inhoudelijke kennis van de kinderopvang. Wij zijn de sectorpartijen dankbaar voor
hun inbreng in het ontwerpproces. De sectorpartijen verbinden zich op geen enkele
wijze aan de uitkomst van het ontwerpproces.
Het ontwerpproces heeft geleid tot een concept-stelselontwerp, bestaande uit diverse
onderling samenhangende bouwstenen. Dit concept-stelselontwerp bevat een baseline
(concrete afspraken over de uitgangspunten en beleidskeuzes), een stelselarchitectuur
(inzicht in de werking van het financieringsstelsel) en een narratief (beschrijving
op hoofdlijnen van de werking van dit concept-stelselontwerp). Zie bijlagen 1, 2 en
3. Het gaat hier nadrukkelijk om een eerste concept. Er volgen nog diverse impactanalyses
en het concept moet worden getoetst op de inpasbaarheid binnen de budgettaire kaders
van het coalitieakkoord en de juridische haalbaarheid. Zoals ook beschreven in hoofdstuk
3 is het concept-stelselontwerp samen met de impactanalyses, aanvullende variaties
en alternatieven input voor de politieke besluitvorming. Dit betekent dat het concept-stelselontwerp
niet per definitie de richting aangeeft voor de herziening van het financieringsstelsel.
In het ontwerpproces zijn er veel keuzes gemaakt. Bij het maken van deze keuzes liepen
de werkgroepen tegen een aantal dilemma’s aan. Deze hebben betrekking op:
a) Financiële zekerheid vooraf versus doelmatigheid
b) Toezicht op rechtmatigheid versus beperkte administratieve lasten
c) Massaliteit versus maatwerk
d) Ontzorgen ouders versus regie
e) Balans tussen vertrouwen en waarborgen in handhaving
In het narratief van het concept-stelselontwerp (zie bijlage 3) zijn deze dilemma’s
verder toegelicht.
2.1 Risico’s concept-stelselontwerp
Het coalitieakkoord geeft de doelen en een aantal uitgangspunten mee voor het nieuwe
financieringsstelsel. Deze uitgangspunten zijn leidend geweest bij de totstandkoming
van dit eerste concept-stelselontwerp. Het is van belang om te toetsen in hoeverre
we met dit concept-stelselontwerp de gestelde doelen bereiken. Het gaat daarbij om
de twee hoofddoelstellingen van de herziening: eenvoud en begrijpelijkheid voor ouders
en het makkelijker maken om arbeid en zorg te combineren. Daarnaast willen we dat
de herziening de algemene doelstellingen van kinderopvangbeleid ondersteunt. Het gaat
hierbij om het bevorderen van de arbeidsparticipatie en de bijdrage van kinderopvang
aan de ontwikkeling van kinderen. Ook draagt kinderopvang bij aan kansengelijkheid.
Dit betekent dat het belangrijk is om goed te kijken naar eventuele effecten van de
stelselherziening op de kwaliteit van de kinderopvang (zie ook paragraaf 4.2.2).
Op het gebied van toegankelijkheid en kansengelijkheid ziet het kabinet risico’s (zie
ook paragraaf 4.2.1). De hogere vergoeding voor midden- en hoge inkomensgroepen leidt
waarschijnlijk tot een stijging in de uurprijzen (boven de maximumuurprijs). Dat kan
negatieve gevolgen hebben voor de toegankelijkheid van de kinderopvang voor huishoudens
met lage inkomens, omdat kinderopvang bij stijgende prijzen voor deze groep per saldo
duurder wordt. Dit kan bestaande sociale verschillen en kansenongelijkheid vergroten.
Het ingroeipad waartoe is besloten helpt om de extra vraag naar kinderopvang geleidelijk
te laten groeien, waardoor het realistischer wordt voor de sector om ook het aanbod
te laten toenemen. Daarnaast verkent de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW) de komende periode maatregelen, zoals tariefregulering in de kinderopvang, om
deze ongewenste effecten van de herziening te mitigeren.
Ook besteden we aandacht aan de samenhang met het onderwijsbeleid. Tussen de ministeries
van SZW en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) over de vraag aan welke randvoorwaarden
moet worden voldaan om te voorkomen dat de herziening afbreuk doet aan de educatieve
bijdrage van kinderopvang en het bevorderen van kansengelijkheid. Tenslotte kijken
we naar de effecten van de stelselherziening op de bekostiging vanuit het Ministerie
van OCW aan gemeenten voor het aanbieden van voorschoolse educatie, zoals in de Kamerbrief
van 7 oktober 20222 is aangekondigd.
De positie van de ouder in het concept-stelselontwerp is een tweede aandachtspunt.
Door de verschuiving van de vergoeding van ouder naar kinderopvangorganisatie bestaat
het risico dat de betrokkenheid van ouders minder wordt op de betaalbaarheid en kwaliteit
van de geleverde dienst. De ouder heeft in het huidige stelsel een belangrijke positie
richting de marktwerking en die willen we behouden. Dat de ouders stevig in positie
blijven is belangrijk voor de balans in het stelsel. We bekijken samen met de oudervertegenwoordiging,
sector en uitvoerders hoe we dit kunnen borgen waarbij we een middenweg zoeken tussen
ontzorgen en de regie kunnen houden.
De uitvoerders zien drie belangrijke aandachtspunten: 1) de toegankelijkheid en kwaliteit
als gevolg van de prijsontwikkeling, 2) de arbeidseis en 3) de rechtmatigheid en doelmatigheid.
Op deze onderdelen wordt de komende periode verkend of met enkele variaties de gesignaleerde
risico’s teruggedrongen kunnen worden. Het gaat daarbij op korte termijn in ieder
geval om het op verschillende manieren invulling geven aan de arbeidseis: a) de variant
zoals die in het huidige concept-stelselontwerp is opgenomen (3 maandelijks toetsen)
en b) een stevigere invulling met een hogere drempel (ondergrens). Deze varianten
op de arbeidseis worden in ieder geval meegenomen in de impactanalyse van de uitvoerders
en indien mogelijk in de impactanalyse naar de maatschappelijke effecten.
Daarnaast worden de mogelijkheden tot verschillende maatregelen op het gebied van
toegankelijkheid en de kwaliteit verkend. Hierbij gaat het om maatregelen zoals tariefregulering
en kwaliteitsborging in de vorm van bijvoorbeeld een maximum tarief als basis en expliciete
goedkeuring voor een aanvullend tarief voor aanvullende diensten/kwaliteit, maar ook
om kwaliteitseisen aan de dienst zelf.
Ten aanzien van de rechtmatigheid en doelmatigheid wordt gekeken naar opties voor
meer normering, controle en toezicht op de financiële administratie en bedrijfsvoering
van de kinderopvangorganisaties. Daarbij worden mogelijkheden verkend om het doelmatig
gebruik van de gecontracteerde uren beter te borgen. In het concept-stelselontwerp
wordt uitgegaan van monitoring en zelfregulering en een nader uit te werken bepaling
om te kunnen optreden bij grote afwijkingen tussen gecontracteerde uren en aanwezigheidsuren.
Als variatie hierop valt bijvoorbeeld te denken aan normstelling ten aanzien van verschillen
tussen contracturen/kindplaatsen, gefactureerde uren en aanwezigheidsuren. In het
concept-stelselontwerp wordt uitgegaan van controle op de gegevens die worden uitgewisseld
tussen uitvoerder en kinderopvangorganisatie, aangevuld met steekproefsgewijze controles
op de administratie. Als variatie worden mogelijkheden bezien om vooraf te controleren
op de financiën en bedrijfsvoering van de kinderopvangorganisaties.
De variaties rond de arbeidseis, toegankelijkheid en kwaliteit kunnen vervolgens samengevoegd
worden tot één of meerdere alternatieven ten opzichte van het in deze brief geschetste
concept-stelselontwerp. In de weging van deze alternatieven zal worden gekeken naar
de impact op de sector: zijn de alternatieven werkbaar voor kinderopvangorganisaties.
Naast bovengenoemde aandachtspunten volgen er uit de impactanalyses mogelijk nog andere
aandachtspunten. Uw Kamer wordt over alle aandachtspunten, mogelijke mitigerende maatregelen
en alternatieven geïnformeerd in het verdere traject rond de herziening van het financieringsstelsel
(zie hiervoor ook hoofdstuk 3).
2.2 Inhoud concept-stelselontwerp
In deze paragraaf beschrijven we de concrete uitwerking van het concept-stelselontwerp.
Het concept-stelselontwerp bestaat uit een baseline (concrete uitspraken over de uitgangspunten
en beleidskeuzes) en een stelselarchitectuur (inzicht in de werking van het financieringsstelsel).
Zie bijlage 1 en 2. Bijlage 3 bij deze brief bevat een beschrijving op hoofdlijnen
van de werking van dit concept-stelselontwerp, de belangrijkste uitgangspunten voor
het concept-stelselontwerp en een beschrijving van de onderliggende dilemma’s.
2.2.1 Uitgangspunten concept-stelselontwerp
In dit concept-stelselontwerp krijgen de ouder en de kinderopvangorganisatie vooraf
financiële zekerheid. Deze zekerheid volgt uit drie belangrijke uitgangspunten:
1. Eenvoudige grondslagen voor financiering
○ Invoeren van inkomensonafhankelijkheid: De hoogte van de vergoeding voor kinderopvang
hangt niet af van het inkomen van de ouders.
○ Loslaten van de koppeling gewerkte uren: De hoogte van de vergoeding is niet afhankelijk
van het aantal gewerkte uren.
2. Rechtstreekse financiering aan de kinderopvang
○ Afschaffen van de kinderopvangtoeslag aan ouders waardoor zij niet meer worden geconfronteerd
met hoge terugvorderingen.
○ De overheidsvergoeding wordt rechtstreeks aan kinderopvangorganisaties uitbetaald.
3. Hoge inkomensonafhankelijke vergoeding voor werkende ouders
○ Vergoeding van 96% van de kosten (tot een maximum uurprijs) voor kinderopvang voor
werkende ouders.
2.2.2 Werking concept-stelselontwerp
In de stelselarchitectuur (zie bijlage 2) is de werking van het concept-stelselontwerp
in beeld gebracht. Op hoofdlijnen zijn er vijf deelprocessen te onderscheiden:
1. Van oriënteren tot en met inschrijven;
2. Plaatsen en aanvragen vergoeding kinderopvang (VKO) en bepalen recht;
3. Betalen VKO en factureren bij ouder;
4. Continueren VKO;
5. Wijzigen en beëindigen contract of VKO.
Van oriënteren tot en met inschrijven
Het proces begint met de ouder die zich oriënteert op opvangmogelijkheden en de kosten
daarvan. De ouder meldt zich aan bij een kinderopvangorganisatie. Mocht er bij de
organisatie geen plek beschikbaar zijn, en de ouder niet voor een andere organisatie
willen of kunnen kiezen, dan komt de ouder op een wachtlijst. De ouder kan op ieder
moment een voorlopige beoordeling van de uitvoerder vragen. De uitvoerder beoordeelt
dan of de ouder op dat moment voldoet aan de voorwaarden voor VKO. Deze voorlopige
beoordeling is bedoeld om de ouder inzicht te geven of deze in aanmerking komt voor
VKO maar de ouder kan hier geen rechten aan ontlenen.
Voor het recht op een VKO is het van belang dat er een relatie tot stand komt tussen
de uitvoerder, de ouder en de kinderopvangorganisatie. De basis voor de aanvraag en
het recht op de VKO is de privaatrechtelijke overeenkomst tussen ouder en kinderopvangorganisatie.
De ouder sluit daarom altijd een privaatrechtelijke overeenkomst af met de kinderopvangorganisatie.
Plaatsen en aanvragen VKO en bepalen recht
In dit concept-stelselontwerp gaan we uit van vastgestelde vergoedingen. Het streven
is dat ouders en kinderopvangorganisaties voor de start van de opvang duidelijkheid
krijgen of er recht is op een VKO.
In het concept-stelselontwerp doet de kinderopvangorganisatie de aanvraag van de VKO
bij de uitvoerder. De ouder heeft hierin de rol om bij de uitvoerder te bevestigen
partij in de relatie te zijn.
De ouder en de kinderopvangorganisatie dienen aan een aantal voorwaarden te voldoen
om een aanspraak op de VKO te laten ontstaan (denk bijvoorbeeld aan de arbeidseis
voor ouders en inschrijving in het LRK voor kinderopvangorganisaties). Na de aanvraag
beslist de uitvoerder of aan de voorwaarden voor VKO is voldaan. De uitvoerder stelt
dit zoveel mogelijk vast op basis van objectieve criteria met gegevens die meetbaar
en controleerbaar zijn voor de uitvoerder vanuit gegevensbronnen. De beschikbaarheid,
actualiteit en juistheid van de gegevens en benodigde waarborgen omtrent verwerking
van persoonsgegevens moeten nader worden bekeken. Op deze manier hoeven ouder en kinderopvangorganisatie
zo min mogelijk informatie zelf aan te leveren en kan de uitvoerder snel duidelijkheid
geven.
In lijn met de afspraak uit het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) moeten ouders in het concept-stelselontwerp blijven voldoen aan de arbeidseis. Uitgangspunt
is dat alle groepen die onder de huidige definitie van de arbeidseis vallen voor de
kinderopvangtoeslag ook in het nieuwe stelsel gebruik kunnen maken van VKO. De arbeidseis
is in veel gevallen geautomatiseerd te toetsen. Dit gaat echter niet voor alle ouders
op. Wanneer er geen gegevens beschikbaar zijn in de gegevensbronnen moeten ouders
op verzoek van de uitvoerder aanvullende informatie aanleveren. Dit geldt bijvoorbeeld
voor een deel van de (zelfstandig) ondernemers. In het proces van toetsing (en continuering)
zijn voorlopige keuzes gemaakt om tegemoet te komen aan het geven van zekerheid vooraf
en het voorkomen van gebruik als er geen recht is.
Betalen VKO en facturen bij ouder
Nadat door de uitvoerder het recht op VKO is vastgesteld kan worden overgegaan tot
uitbetaling. In het concept-stelselontwerp betaalt de uitvoerder de VKO rechtstreeks
aan de kinderopvangorganisatie op basis van informatie die de kinderopvangorganisatie
aan de uitvoerder levert (bijvoorbeeld het aantal opvanguren). De ouder betaalt de
Wettelijke Ouderbijdrage (WOB) van 4% en eventueel andere kosten (zoals de kosten
boven de maximum uurprijs) aan de kinderopvangorganisatie. Dit betaalproces herhaalt
zich maandelijks tot de beëindiging van het contract, de opvang of het recht op de
vergoeding.
Continueren VKO
De uitvoerder controleert periodiek of ouder en kinderopvangorganisatie nog aan de
voorwaarden voldoen. In de eerste aanvraag stelt de uitvoerder het recht op VKO vast
voor een vaste periode van drie maanden. Na een eerste vaststelling volgt het proces
van continueren: elke drie maanden wordt opnieuw vastgesteld of de betrokkenen de
komende drie maanden nog aan de voorwaarden voor het recht voldoen. Het recht wordt
vervolgens weer vastgesteld voor de komende drie maanden.
Wijzigen en beëindigen contract of VKO
Het beëindigen van het contract tussen de ouder en de kinderopvangorganisatie en het
stoppen van de opvang betekent ook de beëindiging van het verstrekken van de VKO.
Ook kan het voorkomen dat de ouder of kinderopvangorganisatie niet meer voldoet aan
de voorwaarden voor het recht op VKO. Belangrijkste situatie waarin dit zich voordoet
is de situatie waarbij de ouder niet meer voldoet aan de arbeidseis. Indien dit zich
voordoet eindigt het recht op VKO, met inachtneming van een uitlooptermijn van drie
maanden. Dit komt overeen met het huidige stelsel waarin bij werkloosheid een termijn
van 3 maanden recht blijft bestaan.
2.2.3 Toezicht en handhaving
Het uitgangspunt in de vormgeving van het toezicht en de handhaving is vertrouwen
in combinatie met zekerheid vooraf. Dat wil niet zeggen dat de verwachting is dat
alles goed gaat. Er is in het concept-stelselontwerp gezocht naar zo veel mogelijk
ruimte om fouten te herstellen door KOO en ouders. Als kinderopvangorganisaties onterecht
voordeel hebben verkregen door het verstrekken van foutieve informatie, dan moeten
zij de VKO terugbetalen. Als ouders per ongeluk foutieve informatie doorgeven is het
uitgangspunt dat de VKO niet zal worden teruggevorderd. Er zijn wel mogelijkheden
tot sanctioneren, bijvoorbeeld bij herhaaldelijke fouten of als er aantoonbaar sprake
is van fraude.
In het concept-stelselontwerp zijn waarborgen opgenomen om oneigenlijk gebruik en
misbruik te beperken. Voorbeelden zijn monitoring en zelfregulering om structurele
verschillen tussen gecontracteerde en afgenomen uren te beperken en inzicht voor ouders
in de gegevens die de kinderopvangorganisatie en uitvoerder uitwisselen. Daarnaast
is aanpak van fraude belangrijk voor het draagvlak voor het stelsel: fraude mag niet
lonen. De problematiek van de huidige kinderopvangtoeslag heeft ons geleerd dat er
oog moet zijn voor onevenredig grote consequenties in de handhaving. Dit betekent
dat we in het concept-stelselontwerp het risico op fouten proberen te minimaliseren,
rekening houden met persoonlijke omstandigheden ten tijde van het maken van fouten
en/of in de maatregelen rekening houden met de impact van een terugvordering (kinderopvangorganisatie)
of sanctie (kinderopvangorganisatie of ouder) op de betrokken partijen.
Hiermee sluiten we aan op de ontwikkelingen rond het invorderingsbeleid in het sociale
zekerheidsdomein om de proportionaliteit van terugvorderingen en sancties beter te
borgen.
3. Vervolgproces greenfield
Met het eerste concept-stelselontwerp hebben we een grote stap gezet naar een nieuw
financieringsstelsel in de kinderopvang. De komende maanden zullen we verdere stappen
zetten om tot een definitief ontwerp te komen. In de eerste plaats worden op dit moment
de effecten van het concept-stelselontwerp in kaart gebracht door middel van diverse
impactanalyses. Deze impactanalyses worden verder beschreven in paragraaf 3.1. Ook
worden er bredere verkenningen uitgevoerd naar de mogelijkheden per 2025 en de herbruikbaarheid
van dit concept-stelselontwerp bij andere politieke keuzes (zie paragraaf 3.2). Daarnaast
worden een aantal variaties op het ontwerp en alternatieven uitgewerkt zoals beschreven
in paragraaf 2.1. Deze alternatieven zullen nog op hoofdlijnen zijn, maar kunnen meegenomen
worden in de besluitvorming over het vervolg. We verwachten begin juni alle relevante
informatie beschikbaar te hebben.
Het concept-stelselontwerp, de impactanalyses en de aanvullende variaties en alternatieven
zijn input voor de politieke besluitvorming. Hierbij wordt een weging gemaakt van
de effecten die het concept-stelselontwerp heeft, welke risico’s dit met zich meebrengt
en welke maatregelen getroffen kunnen worden om deze risico’s te mitigeren. Gelet
op de risico’s die wij momenteel in beeld hebben, verwachten wij dat er aanpassingen
aan het concept-stelselontwerp nodig zijn. Dit zal dan een aanvullend ontwerpproces
met inbreng vanuit de uitvoerders en de sectorpartijen vergen.
De uitkomst van de politieke besluitvorming en mogelijk aanvullend ontwerpproces zullen
leiden tot een definitief ontwerp. We zijn voornemens om uw Kamer in het najaar middels
een hoofdlijnenbrief te informeren over dit definitieve ontwerp. Deze hoofdlijnenbrief
en het daarover gevoerde debat met uw Kamer is vervolgens de basis voor het wetsvoorstel.
Wanneer de Minister van SZW in het vierde kwartaal van dit jaar nog een debat met
uw Kamer kan voeren over het definitieve ontwerp, streeft zij ernaar het wetsvoorstel
na de zomer van 2024 in te dienen bij uw Kamer zodat de behandeling door uw Kamer
nog mogelijk is voor 2025.
3.1 Impactanalyses
In de impactanalyses wordt getoetst in hoeverre met het concept-stelselontwerp de
beoogde doelen van de herziening worden bereikt. Daarnaast zijn uitvoerbaarheid en
werkbaarheid voor de uitvoerder aan overheidszijde en de kinderopvangorganisaties
belangrijke randvoorwaarden waarop het concept-stelselontwerp in de impactanalyses
zal worden getoetst. Tevens zullen de impactanalyses inzicht geven in de omvang van
de veranderopgave bij kinderopvangorganisaties, softwareleveranciers en de overheid.
Hieruit kan worden afgeleid wat een globale inschatting is van de benodigde doorlooptijd
voor de realisatie en implementatie tot aan de inwerkingtreding van het stelsel. En
welke voorwaarden hieraan gesteld worden door de partijen die deze veranderopgave
dienen uit te voeren. Tenslotte wordt het stelsel getoetst op de juridische haalbaarheid
en de inpasbaarheid binnen de budgettaire kaders van het coalitieakkoord.
Wanneer de resultaten van de impactanalyses bekend zijn, is het mogelijk om een integraal
oordeel over het voorliggende concept-stelselontwerp en de verwachte effecten van
dit ontwerp te vormen. Hierbij wegen we de impact en de belangen van de verschillende
actoren. Hieronder is beschreven welke impactanalyses momenteel worden uitgevoerd.
De verwachte oplevering van de impactanalyses is half mei.
Impactanalyse ouders
Wij hebben het Kenniscentrum Psychologie en Economisch Gedrag en onderzoeksbureau
D&B gevraagd om te onderzoeken wat de gevolgen voor ouders zijn van het nieuwe stelsel
en welke mogelijke (gedrags)effecten uit de stelselwijziging voortvloeien. De vraag
die daarbij centraal staat is of het nieuwe financieringsstelsel goed uitlegbaar en
uitvoerbaar is voor ouders. Hiertoe worden gesprekken gevoerd met onder andere belangenverenigingen
voor ouders (BOinK en Voor Werkende Ouders), vakbonden, ouders uit verschillende doelgroepen,
sociaal raadslieden en medewerkers van VluchtelingenWerk.
Impactanalyse kinderopvangorganisaties
Het afschaffen van de kinderopvangtoeslag en de introductie van rechtstreekse financiering
heeft gevolgen voor de verantwoordelijkheden, administratie en verantwoordingslasten
voor kinderopvangorganisaties. Wij hebben daarom het Waarborgfonds & Kenniscentrum
Kinderopvang gevraagd om als onafhankelijke kennisorganisatie de effecten van deze
stelselwijziging op kinderopvangorganisaties in kaart te brengen. De vraag die daarbij
centraal staat is of dit concept-stelselontwerp uitvoerbaar, doenbaar, realiseerbaar
en haalbaar is voor kinderopvangorganisaties en gastouder(bureau')s. De sectororganisaties
Nysa, BVOK, BK en BMK worden bij de uitvoering van de analyse betrokken en zullen
op de uitkomsten reflecteren.
Impactanalyse medewerkers
Op ons verzoek gaat het Waarborgfonds & Kenniscentrum Kinderopvang ook in kaart brengen
wat de effecten zijn van het concept-stelselontwerp op medewerkers vanuit het perspectief
van de vakbonden en beroepsvereniging voor pedagogisch professionals (PPINK). Hierbij
wordt ook gekeken naar de arbeidsmarktprognoses voor de kinderopvang. Deze impactanalyse
staat los van de impactanalyse voor kinderopvangorganisaties en gastouder(bureau')s,
waarbij ook naar medewerkers wordt gekeken maar dan vanuit het perspectief van organisaties.
Impactanalyse uitvoerders
De uitvoerders voeren gezamenlijk een globale analyse uit naar de uitvoerbaarheid
van het concept-stelselontwerp. De analyse gaat in op welke componenten er nodig zijn
om het concept-stelselontwerp te realiseren en implementeren. De analyse levert inzicht
in de risico’s in de uitvoering, een globaal tijdspad voor implementatievoorbereiding
en een eerste indicatie van de uitvoeringskosten. Er zal ook gekeken worden naar mogelijke
reductie van complexiteit in het concept-stelselontwerp, in lijn met de breed gedeelde
oproep om vereenvoudiging uit de Staat van de Uitvoering, en welke impact dat heeft
op het tijdspad en de kosten.
Maatschappelijke impactanalyse
Het Sociaal en Cultureel Planbureau en het Centraal Planbureau maken een analyse van
de maatschappelijke impact van het concept-stelselontwerp. Hierbij maken de planbureaus
gebruik van input van diverse wetenschappers die vanuit sociologisch, economisch en
pedagogisch perspectief reflecteren op de maatschappelijke effecten van het concept-stelselontwerp.
De planbureaus hebben ervoor gekozen deze analyse breed in te steken. Het gaat om
effecten op: verschillende inkomensgroepen, toegankelijkheid, kansengelijkheid, vraag-
en prijsontwikkeling, arbeidsparticipatie en begrijpelijkheid.
De planbureaus kijken daarnaast naar mogelijke opties om bij te sturen op eventuele
onwenselijke effecten. Separaat aan de analyse van de planbureaus hebben we ook de
VNG gevraagd om te reflecteren op het concept-stelselontwerp voor wat betreft de effecten
op de gemeentelijke regelingen en de sociale partners gevraagd om hun inzichten te
geven vanuit het perspectief van werknemers en werkgevers.
Budgettaire gevolgen
In het concept-stelselontwerp zijn binnen de beleidskaders van het coalitieakkoord
diverse voorlopige beleidskeuzes in de uitwerking gemaakt. De verschillende variaties
van het ontwerp hebben ook verschillende budgettaire consequenties. De komende periode
wordt in kaart gebracht wat de budgettaire effecten zijn van variaties op het ontwerp.
Het uiteindelijke ontwerp moet passen binnen de budgettaire kaders van het coalitieakkoord.
Vanaf 2025 willen we in twee stappen op een zorgvuldige manier toegroeien naar het
nieuwe financieringsstelsel via aanpassing van de vergoedingspercentages in het huidige
stelsel. De komende periode zal worden gekeken naar de concrete invulling van dit
ingroeipad.
Juridische gevolgen
Een andere belangrijke voorwaarde is dat het concept-stelselontwerp juridisch haalbaar
is. Er zijn een aantal aandachtspunten voor de realisatie, zoals aspecten van staatssteun,
bezwaar en beroep en subsidierecht.
Misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O)
Tenslotte is van belang dat vertrouwen een centraal uitgangspunt is in het stelsel.
Er bestaat desondanks altijd een risico op M&O. Er zal een M&O-risicoanalyse worden
gemaakt van dit concept-stelselontwerp. Dat betreft een beschrijving van M&O risico's
en beheersmaatregelen waarbij ook wordt ingegaan op voorlichtingsbeleid, sanctiebeleid,
signalering M&O en opvolging ervan. Dit is belangrijk omdat het gaat om veel belastinggeld
waar netjes mee moet worden omgegaan. Daarnaast kan ongestraft misbruik het draagvlak
voor het stelsel ondermijnen De uitgangspunten voor omgaan met misbruik, oneigenlijk
gebruik en fraude zijn beschreven in paragraaf 2.2.3.
3.2 Herbruikbaarheid stelselontwerp
Naast de ontwikkeling van het concept-stelselontwerp en het in gang zetten van de
impactanalyses wordt breder gekeken naar de herziening van het financieringsstelsel.
Deze bredere verkenning richt zich op de herbruikbaarheid van het stelselontwerp.
Het concept-stelselontwerp is ontworpen binnen de beleidskaders van het coalitieakkoord.
Dat betekent dat er sprake is van een arbeidseis, rechtstreekse financiering en een
inkomensonafhankelijke vergoeding van 96% van het maximum uurtarief. Tijdens het tweeminutendebat
op donderdag 22 december 2022 heeft de Minister van SZW aangegeven dat het nieuwe
financieringsstelsel toekomstbestendig moet zijn. Dat betekent dat het stelsel wendbaar
moet zijn en ruimte moet bieden voor andere politieke keuzes op termijn. Daarom wordt
parallel aan de impactanalyses in beeld gebracht welke onderdelen van het concept-stelselontwerp
herbruikbaar zijn bij andere politieke keuzes. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van
inzichten uit onder andere de Scenariostudie Vormgeving Kindvoorzieningen en adviezen
van de SER.
3.3 Uitvoering nieuwe financieringsstelsel
Tijdens de greenfield is intensief samengewerkt met vier uitvoeringsorganisaties om
tot het concept-stelselontwerp te komen. Er is gewerkt aan een organisatieonafhankelijk
ontwerp. Dat betekent dat er nog geen relatie is gelegd met de uitvoeringsprocessen
van een specifieke uitvoeringsorganisatie die de uitvoering ter hand kan gaan nemen.
Komende periode wordt de governance voor het vervolgproces verder uitgewerkt inclusief
hoe de samenwerking tussen verschillende uitvoerders vorm krijgt. Daarbij is het uitgangspunt
dat de uitvoerders gezamenlijk een rol hebben in de realisatie van een nieuw stelsel.
4. Marktordeningsonderzoeken (Private equity)
De Minister van SZW heeft onderzoek laten doen naar de marktwerking in de kinderopvang
en de mogelijke effecten van marktingrijpen3. Dit onderzoek is extra relevant met het oog op de aanstaande herziening van het
financieringsstelsel, waarin het aandeel publieke financiering in de kinderopvang
zal stijgen. Het kabinet vindt het belangrijk dat kinderopvang kwalitatief hoogwaardig
en toegankelijk is, nu en in de toekomst. Het kabinet vindt het onwenselijk dat belastinggeld
bedoeld voor de kinderopvang als overwinst uitstroomt naar private equity partijen.
De Minister van SZW heeft twee separate onderzoeken laten uitvoeren. Onderzoeksbureau
SEO heeft het onderzoek «de Markt voor kinderopvang» uitgevoerd, die de marktordening
en verschillende financieringsvormen in de kinderopvang in beeld brengt. Daarnaast
heeft onderzoeksbureau Decisio in het onderzoek «Maatregelen marktwerking kinderopvang»
de voor- en nadelen en neveneffecten onderzocht van mogelijke maatregelen die ingrijpen
op de marktwerking. Deze onderzoeken zijn op 11 april jl. met uw Kamer gedeeld en
hierover heeft op 13 april jl. een technische briefing plaatsgevonden.
4.1 Resultaten: Private equity in de kinderopvang
De kinderopvangsector is een hybride markt waar zowel commerciële als niet-commerciële
aanbieders actief zijn. SEO heeft de marktwerking en de verschillende financieringsvormen
in de markt in beeld gebracht. De belangrijkste resultaten uit het onderzoek zijn:
• Het marktaandeel in kindplaatsen van commerciële partijen is ongeveer 64%, tegenover
36% niet-commercieel.
• Het marktaandeel van private equity4 (PE) is ongeveer 12% van het totale aanbod aan kindplaatsen.
• PE-organisaties en commerciële organisaties hebben op houderniveau een hoger brutoresultaat
dan niet-commerciële aanbieders, en een lager brutoresultaat op concernniveau.
• De prijzen bij PE-organisaties en andere commerciële aanbieders liggen in kinderdagverblijven
zo’n 4–8% hoger dan bij non-profitaanbieders. In de buitenschoolse opvang liggen de
prijzen bij PE 2–11% hoger dan bij niet-commerciële aanbieders.
• PE-organisaties in de kinderopvang hebben een lagere solvabiliteit dan overige commerciële
en niet-commerciële kinderopvangorganisaties. De gemiddelde solvabiliteit van PE-organisaties
bevindt zich rond de ondergrens die als financieel gezond wordt beschouwd.
• Het verloop van personeel bij PE is ongeveer 25%. Dat betekent dat ieder jaar 25%
van het personeel de organisatie verlaat. Dat is meer dan bij andere commerciële aanbieders
(22%) en niet-commerciële aanbieders (15%)5. De Minister van SZW zal in gesprek met vakbonden en sectorpartijen vragen om duiding
bij deze verschillen. Op andere arbeidsuitkomsten, zoals lonen en type contract, scoren
aan PE-gelieerde organisaties en grote non-profits vrijwel gelijk.
• Er blijken geen grote verschillen op gebied van kwaliteit en veiligheid tussen PE
en andere aanbieders. Bij PE-organisaties constateerde de GGD gemiddeld minder overtredingen
op minimale kwaliteitseisen dan bij andere aanbieders. Een analyse op proceskwaliteit
zoals gemeten in de Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang (LKK) laat geen duidelijke
verschillen zien tussen PE en andere aanbieders. Aandachtspunt hierbij is dat het
inzicht in proceskwaliteit relatief beperkt is door het kleine aantal observaties
in de LKK.
• Het bedrijfsmodel van PE is er vooral op gericht om rendement te behalen bij doorverkoop.
De verkoop van een kinderopvangorganisatie is een overdracht van waarde van de oude
naar de nieuwe eigenaar en betekent dus niet per se dat er middelen aan de sector
worden onttrokken.
• PE kan publieke middelen aanwenden om de verkoopwaarde voor de verkoop te maximaliseren,
zonder dat er waarde voor de samenleving wordt gecreëerd. Dat kan bijvoorbeeld door
het marktaandeel te vergroten en vervolgens prijzen te verhogen of door selectief
te investeren in wijken met een hoge sociaaleconomische status (cherry-picking). Daarnaast
kunnen middelen aan de sector worden onttrokken door dividend, (management)fees, sale-en-leasebackconstructies
en rentebetalingen. Uit de marktscan van SEO blijkt dat er geen dividenduitkeringen
plaatsvinden en nauwelijks fees worden uitgekeerd. De rentelasten als percentage van
de omzet van PE-organisaties zijn hoger dan bij andere aanbieders, maar vergelijkbaar
met de gemiddelde rentelasten in de zorg en het onderwijs.
• De herziening van het financieringsstelsel brengt een aantal zorgen mee rond het omzetten
van publiek geld in (over)winsten (zie 4.2). In het nieuwe stelsel wordt de vraag
sterker gesubsidieerd dan nu het geval is. SEO waarschuwt dat lokale marktmacht en
andere marktimperfecties ertoe kunnen leiden dat grote aanbieders een deel van de
subsidie via hogere prijzen (of lagere kwaliteit) omzetten in (over)winsten.
Decisio heeft een twintigtal mogelijke maatregelen beoordeeld op effectiviteit6, uitvoerbaarheid7 en neveneffecten8. Op gebied van governance onderzocht Decisio de effecten van een breder adviesrecht
of instemmingsrecht voor stakeholders, transparantie over jaarrekeningen, vastgoed
loskoppelen, een gedragscode en een kwaliteitsmonitor. Op gebied van vergunningen
onderzocht Decisio de effecten van een uitsterfbeleid voor commerciële organisaties,
een verkoopverbod, nationaliseren, restrictieve vergunningsverlening en een verlaging
van toetredingsbarrières. Financiële maatregelen die Decisio onderzocht zijn tariefregulering,
solvabiliteitseisen, tariefregulering op basis van operationele kosten, uniformering
van jaarrekeningen, beperking van financieringsvormen, winst- en dividendnormering,
normering van topinkomens en een verruiming van de CAO. De uitkomst is geen blauwdruk
voor een maatregelpakket. De uitkomst is wel een overzicht van mogelijke maatregelen,
de mate waarin die maatregelen ongewenst marktgedrag kunnen voorkomen, en bijkomende
voor- en nadelen. Van de twintig maatregelen zijn er volgens Decisio zes niet uitvoerbaar:
instemmingsrecht stakeholders fusies en overnames, loskoppelen vastgoed, uitsterfbeleid
for-profit, verkoopverbod, nationaliseren en winstnormering. De veertien overige maatregelen
verschillen in de mate waarin zij geschikt zijn.
4.2 Kabinetsreactie
Het is voor het kabinet van cruciaal belang om te borgen dat we in Nederland de kwalitatief
goede en veilige kinderopvang die we momenteel hebben in de toekomst ook vasthouden
en dat kinderopvang toegankelijk blijft voor alle ouders die werk en zorg voor hun
kinderen willen combineren. Commerciële partijen kunnen een belangrijke bijdrage leveren
aan de toename van het aanbod in de kinderopvangsector. Ook de komende jaren is gelet
op de huidige krapte op de kinderopvangmarkt behoefte aan investeringen van zowel
commerciële als niet-commerciële partijen om de verwachte toename in de vraag te kunnen
opvangen.
De resultaten van de onderzoeken geven in zijn algemeenheid geen reden om op korte
termijn in te grijpen, maar tonen wel risico’s voor de toekomst. Het kabinet ziet
met het oog op de stelselherziening op basis van deze onderzoeken risico’s op het
gebied van toegankelijkheid en continuïteit. Daarnaast is een blijvende inspanning
nodig om de huidige hoge kwaliteit in de toekomst te behouden.
Daarbij noopt de budgettaire intensivering die gepaard gaat met de stelselherziening
tot extra nadenken over het borgen van de publieke belangen in de kinderopvang en
over een doelmatige besteding van publieke middelen. De maatschappelijke impactanalyse
van SCP en CPB (zie 3.1.4) zal meer inzicht geven in de precieze gevolgen van de stelselherziening.
Daarom zal de Minister van SZW in aanloop naar besluitvorming over de stelselherziening
maatregelen uitwerken om de toegankelijkheid, kwaliteit en continuïteit te waarborgen.
4.2.1 Toegankelijkheid
In aanloop naar de stelselherziening ziet het kabinet een risico op het gebied van
toegankelijkheid en kansengelijkheid, zoals ook beschreven in paragraaf 2.1. De toename
van de kinderopvangvergoeding tot 96% van de maximum uurprijs voor midden- en hoge
inkomensgroepen vermindert mogelijk de prikkel voor kinderopvangorganisaties om de
vraagprijzen niet te ver boven de maximum uurprijs te laten stijgen. De onderzoeken
tonen inderdaad aan dat aanbieders op de kinderopvangmarkt door schaarste aan kindplaatsen
marktmacht kunnen hebben, vooral in gebieden met een hoge marktconcentratie. Ze kunnen
daarmee hogere prijzen vragen dan nodig voor de exploitatie. Hierdoor kan de toegankelijkheid
voor ouders in gevaar komen. Er zijn risico’s voor de arbeidsparticipatie en economische
zelfstandigheid van met name vrouwen met een lager inkomen. Daarnaast kan het risico
op segregatie ontstaan, met kwaliteits- en prijsverschillen tussen gebieden met hoge
en lage sociaaleconomische status-scores. Ook kunnen overwinsten aan de sector onttrokken
worden. Een eventueel prijsplafond zou aanbieders kunnen prikkelen om doelmatig te
werken en toegankelijkheid voor de lage inkomens verbeteren. Daarom gaat de Minister
van SZW de mogelijkheid tot tariefregulering verder verkennen in aanloop naar het
nieuwe stelsel.
Tariefregulering is een potentieel kansrijke maar ook complexe maatregel. Er zijn
nog een flink aantal juridische en uitvoeringstechnische vraagstukken die moeten worden
uitgewerkt voordat een besluit genomen kan worden of en hoe tariefregulering in de
kinderopvang kan worden geïmplementeerd. Het aanbod van kinderopvang kan als gevolg
van deze maatregelen verder onder druk komen te staan: toetreding van aanbieders kan
minder aantrekkelijk worden, terwijl de vraag naar kinderopvang de komende jaren juist
zal toenemen. Deze punten zal de Minister van SZW betrekken bij de verkenning.
De onderzoekers geven aan dat een laagdrempelige opmaat naar een prijsplafond een
monitor van prijzen kan zijn. De toegankelijkheid en prijzen monitort de Minister
van SZW al voortdurend, zoals zij ook heeft aangegeven in de brief over monitoring
uurprijzen9.
4.2.2 Kwaliteit
De marktscan van SEO toont aan dat PE-organisaties minder overtredingen begaan op
minimale kwaliteitseisen dan andere aanbieders en vergelijkbaar scoren op proceskwaliteit.
Wel zou het relatief hoge personeelsverloop bij PE-organisaties een risico kunnen
vormen voor kwaliteit en zijn de inzichten in proceskwaliteit beperkt. Bovendien suggereren
ervaringen uit andere landen dat de aanwezigheid van commerciële partijen in de markt
de kwaliteit onder druk kan zetten.
Zo laat Decisio zien dat commerciële organisaties in Australië, Canada, Engeland en
Noorwegen bezuinigden op het aantal pedagogisch begeleiders per kind, wat tot lagere
kwaliteit zou kunnen leiden.
Wij stellen in Nederland stevige kwaliteitseisen en hebben momenteel ook een in internationaal
verband gezien hoge kwaliteit (LKK). Het is belangrijk om deze hoge kwaliteit in stand
te houden in de overgang naar het nieuwe stelsel. De prikkel om te bezuinigen op kwaliteit
zou volgens Decisio verder kunnen worden verkleind door middel van een verplichte
kwaliteitsmonitor, die inzicht geeft in de kwaliteit per kinderopvanglocatie.
Wat reeds inzicht geeft in kwaliteit per kinderopvanglocatie is het Landelijk Register
Kinderopvang, waar de inspectierapporten van alle kinderopvanglocaties zijn in te
zien. Daarnaast is een landelijk beeld belangrijk. De Minister van SZW heeft tijdens
het Commissiedebat van 16 november 2022 aangekondigd een landelijke kwaliteitsmonitor
op te zetten, naar aanleiding van vragen van het lid Van den Hil10. Die nieuwe monitor is een aanvulling op de LKK en richt zich op zowel de implementatie
van de kwaliteitseisen die de komende tijd worden aangepast, als mogelijke knelpunten
die zich bij de overige kwaliteitseisen voordoen. De eerste uitgebreide monitoring
van de implementatie van de aanpassingen van kwaliteitseisen vindt in 2024 plaats.
In 2023 vindt een eerste meting plaats via de LKK.
De Minister van SZW bekijkt op welke wijze het toezicht bij kinderopvangorganisaties
een bijdrage kan leveren aan het bewaken van de kwaliteit. Het gaat hierbij om verantwoording
afleggen over de bedrijfsvoering en het beleid van een organisatie transparant maken.
Ze betrekt hierbij de aanbevelingen uit recent onderzoek naar toezicht en handhaving
in de kinderopvang11.
4.2.3 Continuïteit
Fiscale regelgeving zorgt ervoor dat ten opzichte van het verleden de fiscale prikkel
voor PE-fondsen om bedrijven «te overladen» met schulden voor een belangrijk deel
verdwenen is. Transparantie en een grotere invloed van stakeholders kunnen de continuïteit
volgens de onderzoekers verder versterken, doordat risicovol gedrag zo inzichtelijk
wordt gemaakt. Daarom gaat de Minister van SZW samen met de sector verkennen hoe de
transparantie in de sector verder vergroot kan worden, hierbij kan bijvoorbeeld gedacht
worden aan een gedragscode. In deze verkenning wil de Minister van SZW ook aandacht
vragen voor de invloed van investeerders op de bedrijfsvoering.
Daarnaast wil de Minister van SZW, ook in reactie op de motie van de leden Kathmann
en Maatoug inzake ouderbetrokkenheid bij fusies en overnames12, onderzoeken hoe de ouderbetrokkenheid bij de bedrijfsvoering in ruimere zin vergroot
kan worden. Zoals ook in het onderzoek van Decisio benoemd, kan meer zeggenschap leiden
tot hogere kwaliteit. Het kan bijdragen aan betere keuzes en ouders kunnen eventueel
tegenwicht uitoefenen. Verder kan volgens de onderzoekers een uitbreiding van het
adviesrecht de transparantie bevorderen. Het verplichten van ouderinspraak op houderniveau
vergt een wetswijziging.
5. Afsluiting
Het voorliggende concept-stelselontwerp geeft een eerste concrete invulling aan de
uitgangspunten uit het coalitieakkoord. De aanvullende variaties, mogelijke alternatieve
scenario’s, impactanalyses en bredere verkenningen leveren noodzakelijke informatie
op voor politieke besluitvorming. De krappe arbeidsmarkt, de problemen rond huisvesting
en de raakvlakken met gemeentelijke regelingen voor kinderopvang blijven onverminderd
in beeld als belangrijke aandachtspunten bij de verdere uitwerking van dit nieuwe
financieringsstelsel. De mitigerende maatregelen uit de marktordeningsonderzoeken
die verder verkend gaan worden kunnen helpen om de toegankelijkheid, hoge kwaliteit
en continuïteit ook in het nieuwe stelsel te waarborgen.
We blijven ons inzetten om een eenvoudiger stelsel met meer zekerheid voor ouders
te realiseren zodat ouders arbeid en zorg goed kunnen combineren. Hierbij verliezen
we het belang van de kinderopvang voor de ontwikkeling van kinderen en de kansengelijkheid
niet uit het oog.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma
De Staatssecretaris van Financiën,
A. De Vries
Indieners
-
Indiener
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Medeindiener
A.D. Wiersma, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs -
Medeindiener
A. de Vries, staatssecretaris van Financiën -
Medeindiener
R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.