Brief regering : Reactie op de initiatiefnota van het lid Stoffer over Europese en internationale defensiesamenwerking: “Het heft in handen houden. Over de noodzaak van een fundamenteel debat over Europese en internationale defensiesamenwerking”
36 310 Initiatiefnota van het lid Stoffer over Europese en internationale defensiesamenwerking: «Het heft in handen houden. Over de noodzaak van een fundamenteel debat over Europese en internationale defensiesamenwerking»
Nr. 3
BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 april 2023
Inleiding
Op 9 maart 2023 heeft uw Kamer de Minister van Defensie verzocht een reactie te geven
op de initiatiefnota van het lid Stoffer (SGP) over Europese en internationale defensiesamenwerking:
«Het heft in handen houden: Over de noodzaak van een fundamenteel debat over Europese
en Internationale defensiesamenwerking» (Kamerstuk 36 310, nr. 2). In deze brief reageert het kabinet op de initiatiefnota.
In de initiatiefnota wordt een beoordelingsmodel voorgesteld met tien overkoepelende
aanbevelingen, die vertaald worden naar maatregelen. De reactie op de aanbevelingen
is in lijn met diverse Kamerbrieven die richting geven aan de groei en versterking
van de krijgsmacht.1
Europese landen moeten zichzelf en hun belangen kunnen verdedigen. De vrijheid, veiligheid
en welvaart van Europese burgers moeten worden beschermd. Dat kan Nederland alleen
samen met onze bondgenoten en partners. Het lidmaatschap van de NAVO is de hoeksteen
van onze collectieve verdediging. Als lid van de NAVO en de EU zijn we, samen met
landen die onze waarden delen, ingebed in twee sterke en elkaar versterkende bondgenootschappen.
Het is daarbij van groot belang dat Defensie de drie hoofdtaken goed uit kan voeren.
Hiervoor is met de Defensienota 2022 (Kamerstuk 36 124, nr. 1) een langjarig traject ingezet voor het versterken van de basis, het investeren in
onze mensen, de intensieve samenwerking en versterking van onze specialismen waarmee
we bouwen aan de krijgsmacht van de toekomst.
Zoals de initiatiefnemer stelt moet Defensie in haar rol als last line of defence
en first responder kunnen blijven beschikken over capaciteiten voor de uitvoering van de hoofdtaken:
de bescherming van ons eigen grond- en bondgenootschappelijk grondgebied; bescherming
en bevordering van de internationale rechtsorde; en het bieden van ondersteuning van
de civiele autoriteiten bij de handhaving van de openbare orde, handhaving van de
rechtsorde, de bestrijding van rampen en incidenten en de beheersing van crises. Zo
moet Defensie te allen tijde de nationale taken binnen het gehele Koninkrijk, inclusief
de Caribische delen die buiten de EU en het NAVO-verdragsgebied vallen, kunnen uitvoeren
wanneer de veiligheidssituatie dat vereist.
Reactie op aanbevelingen van de initiatiefnota
Aanbeveling 1, 2 en 3: (1) Verkies bilaterale en intergouvernementele samenwerkingsvormen
boven supranationaal aangestuurde samenwerking. (2) Definieer in lijn met de Defensievisie
2035 zowel kwantitatief als kwalitatief wat «de basis» is die de Nederlandse krijgsmacht
aan capaciteiten zelfstandig moet bezitten en waarbij te grote afhankelijkheid van
partners ongewenst is. (3) Investeer in bescheiden samenwerkingen op het gebied van interoperabiliteit, opleidingen
en instandhouding, in plaats van aan te haken bij grote ambitieuze projecten. En:
Den Haag beslist over de inzet van de zwaardmacht.
De gezamenlijke verantwoordelijkheid voor onze veiligheid is niet nieuw. In het kader
van de NAVO via artikel 5 (Verdrag van Washington) en in het kader van de EU via artikel 42
lid 7 (Verdrag betreffende de Europese Unie) is wederzijdse solidariteit en afhankelijkheid
van NAVO-bondgenoten en EU-partners voor collectieve verdediging (NAVO) en bijstand
(EU) reeds in verdragstekst uitgedrukt. Lidmaatschap van de NAVO en EU brengt rechten
en plichten met zich mee.
Specialisatie is een verdergaande vorm van samenwerking tussen internationale partners,
die bijdraagt aan een effectieve versterking van gezamenlijke defensiecapaciteiten.
Standaardisatie door bijvoorbeeld gezamenlijke materieelontwikkeling, interoperabiliteit,
uitwisselbaarheid en vervolgens specialisatie verhogen onderlinge samenhang en de
slagkracht van het gezamenlijk optreden. Daarom heeft Defensie in de Defensienota
2022 ingezet op meer internationale samenwerking en op meer ondersteuning, door onder
andere te investeren in Combat Support (CS) en Combat Service Support (CSS), innovatie en instandhouding – bijvoorbeeld door onze samenwerking met de Belgische
marine of de verdere Duits-Nederlandse integratie van beide landmachten. Het gezamenlijk
aankopen van materieel en het ontwikkelen van nieuwe capaciteiten zijn een katalysator
voor verdergaande Europese samenwerking, omdat eenheden en systemen automatisch meer
interoperabel worden en materieel meer wordt gestandaardiseerd. Voor echte stappen
op interoperabiliteit is het essentieel dat in NAVO- en Europees verband wordt gewerkt
aan grootschalige materieelsamenwerking en type-reducties van wapensystemen, naast
bijvoorbeeld gezamenlijke doctrineontwikkeling, (militair-)strategische afstemming
en bedrijfsvoering.
Gezien de verslechterde veiligheidssituatie in Europa, moeten we zorgen dat de verhoogde
defensiebudgetten daadwerkelijk leiden tot meer gezamenlijke (Europese) slagkracht.
EU-instrumenten en gremia2 dragen bij aan ons vermogen om samen te werken op de ontwikkeling en aanschaf van
defensiecapaciteiten door middel van coördinatie, financiële steun en sturing op grensoverschrijdende
samenwerking van lidstaten en industrie. Ook binnen de NAVO wordt samenwerking gecoördineerd
zoals het NAVO Security Investment Programme (NSIP) en door inzet van het NAVO Support and Procurement Agency (NSPA). Dit draagt bij aan het vergroten van onze gezamenlijke slagkracht.
Alle vormen van samenwerking hebben (hun eigen karakteristieke) meerwaarde waardoor
we aanbeveling 1 en 3 niet overnemen met de uitzondering dat Nederland beslissingsbevoegdheid
over de inzet van zijn militaire eenheden behoudt. Samenwerking in EU-verband en deelname
aan instrumenten als het Europees Defensiefonds leidt niet tot overdracht van deze
bevoegdheid.
Met de keuzes die in de Defensienota 2022 zijn gemaakt kan Defensie zelfstandig en/of
in samenwerking met partners opereren. Defensie hanteert het principe van een single set of forces hetgeen betekent dat capaciteiten flexibel ingezet kunnen worden in de drie hoofdtaken.
Hierbij zijn de capaciteiten niet specifiek toegewezen aan NAVO, EU, VN of nationale
taken maar kan Nederland deze capaciteiten naar eigen inzicht altijd en overal inzetten.
Per geval zal bezien worden voor welke hoofdtaak welke capaciteiten worden ingezet.
Aanbeveling 2 heeft hierdoor beperkte meerwaarde en nemen we niet over.
Aanbeveling 4: Stel een coherent beoordelingskader op waarin de criteria van soevereiniteit/subsidiariteit,
proportionaliteit, noodzakelijkheid en meerwaarde de uitgangspunten vormen voor besluitvorming
over vormen van samenwerking.
«Samen sta je sterker» dat is het uitgangspunt van Defensie. In de Kamerbrief Europese
defensiesamenwerking en specialisatie3 zijn uitgangspunten en afwegingen voor de verdergaande internationale samenwerking
opgenomen. Van geval tot geval zal op basis van die uitgangspunten en afwegingen worden
beoordeeld welke vorm van samenwerking en met welke partner het meest passend is om
onze gezamenlijke veiligheid te waarborgen. Deze uitgangspunten en afwegingen vormen
het beoordelingskader van Defensie waarmee, met deels andere criteria, invulling wordt
gegeven aan aanbeveling 4.
Aanbeveling 5: Geef intensieve samenwerking vorm met en binnen een select gezelschap
van gelijkgestemde landen. Geef de landen van de JEF en de Benelux het label «geprefereerde
partners», en gebruik dit label als onderdeel van het afwegingskader bij het aangaan
van nieuwe samenwerkingen.
Net als Nederland, investeren veel van onze partners fors in Defensie. Met een aantal
weloverwogen specifieke landen is al langere tijd en op structurele wijze sprake van
bilaterale samenwerking op diverse gebieden, met directe en duurzame positieve resultaten
voor de effectiviteit, de doelmatigheid en de inzet van de Nederlandse krijgsmacht.
Dit zijn met name de strategische partnerlanden België, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk,
Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Aanbeveling 5 is hierdoor
grotendeels onderdeel van staand beleid. Daarnaast werkt Nederland ook in multilateraal
verband samen binnen de NAVO, EU of een van de kleinere samenwerkingsverbanden zoals
de Northern Group, Joint Expeditionary Force (JEF) en het European Intervention Initiative (EI2).
Aanbeveling 6: Laat de wensen en behoeften van de eigen krijgsmacht en de eigen defensie-industrie
niet ondersneeuwen tegenover grote EU-lidstaten.
De Kamerbrief «Defensie Industrie Strategie in een nieuwe geopolitieke context»4 gaat in op de noodzaak van (internationale) industriepolitiek gericht op een robuuste
(Europese) defensiesector. Het belang van verdergaande samenwerking, standaardisatie
en interoperabiliteit (en uitwisselbaarheid, waarbij we gebruik maken van elkaars
materieel) bij de verwerving van materieel is flink toegenomen. In de veranderende
veiligheidscontext is er geen enkel Europees land dat geheel zelfstandig voor zijn
eigen veiligheid kan zorgen. Nederland wil daarom met vertrouwde partners een voortrekkersrol
spelen in deze gemeenschappelijke verwerving.
Industriebeleid moet aansluiten op het verstevigen van de gezamenlijke (Europese)
capaciteiten en het versterken van open strategische autonomie. Bilaterale en multilaterale
samenwerking in klein verband zijn in dit kader waardevol, zoals de initiatiefnota
ook aanbeveelt. Gezamenlijke verwerving ligt in het verlengde van deze samenwerking.
Voorbeelden hiervan zijn ten eerste de Northern Naval Shipbuilding Cooperation waarin Defensie met een aantal noordelijke landen onderzoekt of meer interoperabiliteit
en uitwisselbaarheid mogelijk is, ten tweede de Duits- Nederlandse geïntegreerde samenwerking
op het landdomein en ten derde de maritieme mijnenbestrijdingscapaciteit en de M-fregatten
die Nederland samen met België vervangt.
Het is van belang dat Nederland een sterke defensie-industrie heeft die is ingebed
in de Europese defensie-industrie. Dit weegt mee bij toekomstige aanbestedingstrajecten
en samenwerkingsverbanden die we aangaan. We nemen aanbeveling 6 deels over in lijn
met in de Kamerbrief «Defensie Industrie Strategie in een nieuwe geopolitiek context»5. Hierbij zetten we in op het versterken van de Nederlandse Defensie Technologische
en Industriële Basis (NDTIB).
Aanbeveling 7, 8, 9 en 10: (7)
Onderzoek de aanschaf van maritieme patrouillevliegtuigen zoals de P-8 Poseidon, en
daarbij de mogelijkheden om rond aanschaf, opleiding, onderhoud, inzet en upgrades
aan te sluiten bij lopende projecten in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Noorwegen.
(8a) Schaf een aantal gevechtstanks aan voor een Nederlands tankbataljon naast het binationale
tankbataljon, zodat de Landmacht permanent en zelfstandig beschikt over gevechtstanks,
en daarmee voldaan wordt aan de NAVO-eisen. (8b) Integreer daarnaast de 13e Lichte
Brigade in een vergelijkbare Duitse eenheid, en werk samen op het gebied van materieelontwikkeling
zoals het zwaarder bewapenen van de Boxer-pantservoertuigen. (9) Onderzoek de mogelijkheid
tot uitbreiding van capaciteiten en sterkere samenwerking in Europa op het gebied
van helikopters, bijvoorbeeld door samenwerking met mede-gebruikers van de Chinook
en Apache, en het vormen van een «centre of excellence» voor SOF-operaties met helikopters.
(10) Bestendig de specialismes die Nederland biedt door tijdig onderhoud, upgrades
en vervanging voor de onderzeebootboten, lucht- en raketverdediging, speciale operatie
capaciteiten en langeafstandswapens.
Met de Defensienota 2022 hebben we focus aangebracht en zijn keuzes gemaakt. Allereerst
wordt de basis van de krijgsmacht versterkt. Daarmee worden de gereedheid, inzetbaarheid
en wendbaarheid zo snel mogelijk verhoogd. Zo investeert Defensie onder andere in
personeel, ondersteuning (CS/CSS), onderzoek en kort cyclische innovatie en investeringen
in de Nederlandse en Europese kennisbasis en industrie, bescherming van onze strategische
aanvoerlijnen en het verbeteren van militaire mobiliteit en overige civiel-militaire
samenwerking. Hierbij houdt Defensie rekening met de prioriteiten uit het EU Capability Development Plan (CDP) en prioritaire capaciteitendoelstellingen van de NAVO6, te weten de versterking van de heavy & medium infantry
brigade, Joint ISR7 inlichtingencapaciteit en de zogenaamde Theatre-Level Enabling Capacities.8
Het NAVO Defensieplanningsproces (NDPP) is het belangrijkste instrument om de voor
de kerntaken van de NAVO benodigde capaciteiten te identificeren en de ontwikkeling
en uitvoering ervan onder bondgenoten te verdelen. Het kabinet pleit, indachtig motie
van het lid Boswijk c.s.9 over versterking van internationale samenwerking binnen de NAVO voor herziening van
het NDPP systeem. Het is belangrijk dat ook NAVO verdergaande samenwerking tussen
strijdkrachten stimuleert. In de komende cyclus zet Nederland in op meer Europese
en multinationale samenwerking binnen de NAVO-defensieplanning. Zo onderzoeken Nederland
en Duitsland hoe zij, in lijn met de motie van het lid Boswijk c.s.10, de capaciteitendoelstellingen van beide landen in het landdomein gezamenlijk kunnen
invullen.
Naast het versterken van het fundament van de krijgsmacht wordt de gevechtskracht
versterkt. Dit doen we door de geïntegreerde lucht- en raketverdediging te versterken,
met uitbreiding van de grondgebonden luchtverdediging en het aantal jachtvliegtuigen
en met langeafstands- en precisiewapens, die ook vanaf fregatten en onderzeeboten
kunnen worden ingezet. Om snel te kunnen reageren op crisissituaties, worden de special operations forces van de marine en landmacht versterkt met ondersteunende eenheden en middelen. We
vervangen de Cougar helikopter (de A-brief volgt later dit jaar) en zoeken ter voorbereiding
op de volgende generatie helikopters aansluiting bij de Europese mogelijkheden (Next
Generation Rotorcraft) en het Amerikaanse programma (Future Vertical Lift). Hiermee
geven we invulling aan aanbeveling 9. Daarnaast schaffen we gezamenlijk met Duitsland
identieke luchtmobiele wielvoertuigen aan.
Op dit moment hebben we de genoemde capaciteiten niet allemaal in huis. Naar aanleiding
van de extra investeringen uit de Defensienota 2022 worden, in plaats van acht, achttien
Patriot lanceersystemen voorzien van een upgrade en op de standaarden van de Verenigde
Staten gebracht waardoor ze PAC-3 raketten kunnen verschieten. Het aantal MQ-9 toestellen,
een NATO (Joint ISR) Priority Target, verdubbelt van vier naar acht toestellen. De
verwerving van precisiewapens voor de lange afstand is recentelijk opgestart. De Kamerbrief
hierover heeft u inmiddels ontvangen «DMP A-brief projecten «Deep Strike capaciteit Air» en «Verwerving Maritime Strike»11.
De aanbevelingen 7 en 8(a) gaan over nieuwe of aanvullende capaciteiten die niet staan
opgenomen in de Defensienota 2022. Defensie heeft met de Defensienota 2022 gekozen
voor andere capaciteiten of voor het anders invullen van deze capaciteiten. We zijn
van mening dat we het aan Defensie toegekende budget op de juiste wijze hebben besteed
en nemen aanbeveling 7 en 8(a) niet over. Aanbeveling 8(b) is ingevuld door de 13 Lichte
Brigade te integreren in de Duitse 10e Pantserdivisie. Hiervoor is op 30 maart jl. een overeenkomst met Duitsland ondertekend.
Aanbeveling 10 zien we als een aanmoediging voor de reeds ingeslagen weg.
De Minister van Defensie,
K.H. Ollongren
De Staatssecretaris van Defensie,
C.A. van der Maat
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Defensie -
Mede ondertekenaar
C.A. van der Maat, staatssecretaris van Defensie