Brief regering : Reactie op verzoek commissie over ontheffing voor het plaatsen van dampverwerkingsinstallaties
31 409 Zee- en binnenvaart
Nr. 401
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 april 2023
Naar aanleiding van het rondetafelgesprek over varend ontgassen van 7 maart jl. heeft
de vaste commissie van Infrastructuur en Waterstaat in de procedurevergadering van
8 maart jl. gesproken over de mogelijkheid van een ontheffing voor het laten plaatsen
van dampverwerkingsinstallaties. Diverse deelnemers hebben in het rondetafelgesprek
aangegeven dit als oplossing te zien voor de komst van een ontgassingsinfrastructuur.
De commissie heeft op 8 maart 2023 vervolgens verzocht om informatie over (het mogelijk
maken van) het verlenen van een ontheffing voor het plaatsen van dampverwerkingsinstallaties
om zo het varend ontgassen op korte termijn tegen te gaan. Specifiek vraagt de vaste
commissie of het verlenen van een ontheffing bijvoorbeeld mogelijk kan worden gemaakt
door middel van een ministerieel besluit, een algemene maatregel van bestuur of een
andere (tijdelijke) maatregel. In deze brief wordt een reactie gegeven op dat verzoek.
Door het IPO en diverse partijen van het bedrijfsleven wordt aan het ministerie gevraagd
om een tijdelijke ontheffing te verlenen voor bepaalde mobiele dampverwerkingsinstallaties
die niet voldoen aan de emissiegrenswaarden zoals opgenomen in het Activiteitenbesluit
milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit). Het IPO, de verladers en de dampverwerkers
willen deze mobiele dampverwerkingsinstallaties onderwerpen aan een verbeterprogramma
zodat zij op den duur wel aan de gestelde eisen voldoen. IPO stelt hierbij een termijn
van maximaal 3 jaar. Bij dampverwerking komen vluchtige organische stoffen (VOS) vrij,
en bij sommige technieken stikstofoxiden. Hieronder wordt op hoofdlijnen beschreven
welke mogelijkheden er zijn om tijdelijk toe te staan dat dampverwerkingsinstallaties
worden ingezet die niet aan de emissiegrenswaarden voldoen.
Emissiegrenswaarden in het Activiteitenbesluit
Afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit bevat algemene emissiegrenswaarden die gelden
voor alle bedrijven («inrichtingen») in Nederland. Deze waarden zijn gebaseerd op
de beste beschikbare technieken (BBT), wat betekent dat ze uitgaan van de meest doeltreffende
methoden die technisch en economisch gezien haalbaar zijn om emissies en andere nadelige
gevolgen voor het milieu van bedrijven te voorkomen. In concrete gevallen heeft het
bevoegd gezag onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid om in het kader van de vergunningverlening
door middel van een maatwerkbesluit emissiegrenswaarden vast te stellen die afwijken
van de algemene emissiegrenswaarden van het Activiteitenbesluit.
Op grond van het Besluit omgevingsrecht zijn de provincies, te weten gedeputeerde
staten, het bevoegd gezag voor het vergunnen van zowel vaste als mobiele dampverwerkingsinstallaties
binnen inrichtingen. Bij het verlenen van een vergunning wordt getoetst aan de emissiegrenswaarden
van afdeling 2.3 van het Activiteitenbesluit. In de artikelen 2.4 en 2.7 van het Activiteitenbesluit
wordt vermeld op welke gronden en onder welke voorwaarden het bevoegd gezag, al dan
niet tijdelijk, afwijkende emissiegrenswaarden kan vaststellen. Het vaststellen van
minder strenge emissiegrenswaarden is, kort gezegd, enkel mogelijk als de geografische
ligging, de lokale milieuomstandigheden of de technische kenmerken van een installatie
daartoe aanleiding geven. Of maatwerk een oplossing kan bieden voor het vergunnen
van dampverwerkingsinstallaties die thans niet aan de emissiegrenswaarden voldoen,
kan enkel worden vastgesteld in een concreet geval op basis van een ingediende vergunningaanvraag.
Dit staat ter beoordeling van het bevoegd gezag. Ditzelfde geldt voor de beoordeling
of in een concreet geval door middel van een gedoogbesluit tijdelijk zou kunnen worden
toegestaan dat een dampverwerkingsinstallatie wordt ingezet die niet aan de emissiegrenswaarden
voldoet.
Indien een mobiele dampverwerkingsinstallatie wordt ingezet buiten een inrichting,
dan is een ontheffing vereist van het wettelijke verbod om afval te verwerken buiten
een inrichting. Op grond van artikel 10.63 van de Wet milieubeheer zijn gedeputeerde
staten het bevoegd gezag voor het verlenen van een dergelijke ontheffing. Het is aan
het bevoegd gezag om bij het verlenen van een ontheffing voorschriften op te nemen
over de relevante milieuaspecten, zoals het vaststellen van emissiegrenswaarden.
Voor zover bij het verwerken van dampen sprake is van de uitstoot van stikstof die
kan neerslaan op Natura2000-gebieden kan overigens ook toestemming op basis van de
Wet natuurbescherming vereist zijn. Ook hiervoor zijn gedeputeerde staten het bevoegde
gezag.
Zoals hierboven beschreven is de systematiek van het milieurecht dat algemene milieuregels,
zoals emissiegrenswaarden, in regelgeving zijn vastgelegd en dat in het kader van
de vergunningverlening mogelijkheden tot afwijking van deze algemene regels bestaan.
De algemene regels van het Activiteitenbesluit gaan uit van hetgeen zowel noodzakelijk
als technisch en economisch gezien haalbaar is ter bescherming van het milieu. Er
zijn in Nederland reeds vele dampverwerkingsinstallaties in gebruik die aan de algemene
emissiegrenswaarden van het Activiteitenbesluit voldoen, bijvoorbeeld bij raffinaderijen
en op- en overslagbedrijven in Nederland. Dit zijn over het algemeen vaste installaties.
Een mobiele ontgassingsinstallatie die op grond van een ontheffing van de provincie
Noord-Holland recentelijk tijdelijk ontgassingsactiviteiten aanbood voldeed ook aan
de vastgestelde emissiegrenswaarden. Ook dampverwerkingsinstallaties die worden ingezet
ten behoeve van het ontgassen van schepen zullen in beginsel aan de algemene emissiegrenswaarden
moeten voldoen. Dit geldt zowel voor vaste als mobiele installaties die binnen een
inrichting worden ingezet. Een wijziging van algemene regels, bijvoorbeeld in de vorm
van een versoepeling van emissiegrenswaarden of een vrijstelling, is niet het juiste
instrument om een tijdelijke afwijking van emissiegrenswaarden voor een beperkt aantal
dampverwerkingsinstallaties mogelijk te maken. De afweging of een tijdelijke afwijking
van emissiegrenswaarden voor een aantal specifieke installaties kan worden toegestaan
dient in het kader van de vergunningverlening door het bevoegd gezag in kwestie te
worden gemaakt. Hetzelfde geldt voor het vaststellen van emissiegrenswaarden in het
kader van de verlening van een ontheffing voor de inzet van een mobiele dampverwerkingsinstallatie
buiten een inrichting.
Conclusie
Het Activiteitenbesluit bevat algemene emissiegrenswaarden waaraan zowel vaste als
mobiele dampverwerkingsinstallaties binnen inrichtingen moeten voldoen. Het tijdelijk
toestaan van dampverwerkingsinstallaties die niet aan deze eisen voldoen, is enkel
mogelijk indien de concrete omstandigheden van een geval daartoe aanleiding geven.
Het is aan het bevoegd gezag (in dit geval gedeputeerde staten) om aan de hand van
ingediende vergunningaanvragen te beoordelen of en onder welke voorwaarden het tijdelijk
toestaan van dampverwerkingsinstallaties die niet aan de eisen voldoen mogelijk is.
Hetzelfde geldt voor de vaststelling van emissiegrenswaarden bij het verlenen van
een ontheffing voor een mobiele dampverwerkingsinstallatie buiten een inrichting.
Een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling is niet het juiste
instrument om een tijdelijke afwijking van emissiegrenswaarden voor een beperkt aantal
dampverwerkingsinstallaties mogelijk te maken.
Op 9 mei heb ik wederom overleg met het IPO en de sector over het varend ontgassen.
Daarbij zal ik ook meenemen wat in het rondetafelgesprek van 7 maart jl. naar voren
is gekomen over het instellen van een nationaal verbod. In aanloop naar het commissiedebat
Maritiem van 30 mei a.s. zal ik de Kamer over het verloop van het bestuurlijk overleg
en de vervolgstappen informeren.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers
Indieners
-
Indiener
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat