Brief regering : Landelijke maatlat voor een groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving en verkenning groennorm
32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
32 847
Integrale visie op de woningmarkt
Nr. 1195
BRIEF VAN DE MINISTERS VAN VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING, VAN INFRASTRUCTUUR
EN WATERSTAAT EN VOOR NATUUR EN STIKSTOF
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 23 maart 2023
Hierbij bieden wij, de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, de
Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister voor Natuur en Stikstof,
uw Kamer de «Landelijke maatlat voor een groene, klimaatadaptieve gebouwde omgeving» met het achterliggende bouwstenenrapport aan. Deze landelijke maatlat is aan uw Kamer
toegezegd en onderdeel van de Nationale aanpak Klimaatadaptatie gebouwde omgeving1 die op 23 november 2022 naar uw Kamer is gestuurd. In deze brief schetsen we ook
de vervolgstappen naar een aanpak van klimaatadaptief bouwen en inrichten. Hiermee
wordt invulling gegeven aan het regeerakkoord om water en bodem sturend te maken in
de ruimtelijke inrichting en aan het eindadvies van de Beleidstafel wateroverlast
en hoogwater2, waarin wordt geadviseerd de maatlat wettelijk te borgen en te verkennen hoe deze
in de bestaande bebouwde omgeving kan worden toegepast.
Met deze brief informeren de Ministers voor VRO en NenS uw Kamer ook over de resultaten
van het onderzoek naar een landelijke groennorm. Hiermee wordt uitvoering gegeven
aan de Motie van de leden Geurts (CDA) en Bouchallikht (GL)3 over het opnemen van eisen voor groen in de openbare ruimte in omgevingsplannen.
Inleiding
Het klimaat verandert en de gevolgen hiervan zijn beter merkbaar. Er komen wereldwijd,
maar ook in Nederland, steeds meer voorbeelden van extreme droogte, hitte en wateroverlast.
Klimaatverandering is niet alleen iets van de toekomst, maar speelt nu al. Om nu en
in de toekomst in een prettige, groene, veilige en gezonde leefomgeving met goede
omgevingskwaliteit te kunnen blijven wonen, werken en verblijven, moeten we maatregelen
treffen en onze gebouwde omgeving aanpassen aan het veranderend klimaat. Op deze manier
kunnen we de negatieve gevolgen van klimaatverandering op de gezondheid van mensen
beperken en gaan we overlast voor mensen en schade aan gebouwen en hun directe omgeving
zoveel mogelijk tegen. Dit doen we door toepassing van meer groen in en om de stad
en door een betere balans van het bodem- en watersysteem te creëren. Groen vraagt
om water, maar is ook nodig voor waterberging en verkoeling in warme periodes. Groen
ondersteunt daarnaast andere doelen, zoals het versterken van de biodiversiteit en
het bevorderen van een gezonde en prettige leefomgeving. Groen heeft ook een economische
waarde en in sommige gevallen een cultuurhistorische waarde. Het Rijk werkt daarom
aan een gezamenlijke aanpak voor groen in en om de stad en klimaatadaptatie.
Ondanks goede voorbeelden van nieuwe wijken en stedelijke gebieden die groen en klimaatadaptief
worden ontwikkeld, worden klimaatadaptatie en groen nog onvoldoende meegenomen bij
nieuwe planontwikkelingen en bij ingrepen in bestaand gebouwd gebied. Daarbij komt
dat volgens het KNMI Klimaatsignaal’214 de klimaatverandering harder gaat dan we tot nu toe voorspelden. Een versnelling
en opschaling is nodig om Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust te hebben
ingericht (doel uit Deltaplan Ruimtelijke adaptatie, Nationale Klimaatadaptatiestrategie
en Nationale Omgevingsvisie). We moeten ervoor zorgen dat het nemen van klimaatadaptieve
en groene maatregelen standaard wordt meegenomen in bouwontwikkelingen.
Minder vrijblijvendheid klimaatadaptief bouwen en inrichten5
In de Nationale aanpak «Klimaatadaptatie gebouwde omgeving» hebben we voor klimaatadaptatie
beschreven hoe we toewerken naar een minder vrijblijvende aanpak. Onderdeel daarvan
zijn landelijke kaders voor nieuwe ontwikkelingen, waaronder de landelijke maatlat
voor een groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving.
De landelijke maatlat voor een groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving
De landelijke maatlat is de basis voor het klimaatadaptief bouwen, waaraan voldaan
moet worden om toekomstbestendig te ontwikkelen. De landelijke maatlat definieert
eenduidig voor nieuwbouw wat we onder klimaatadaptief bouwen en inrichten verstaan
en bestaat uit kwalitatieve doelen, kwantitatieve prestatie-eisen en richtlijnen voor
de thema’s overstromingen, wateroverlast, droogte, hitte, biodiversiteit en bodemdaling.
Met deze maatlat wordt het voor medeoverheden, vastgoedeigenaren en de bouwsector
duidelijk wat nodig is voor klimaatbestendige nieuwbouwontwikkelingen. Door eenduidigheid
en transparantie ontstaat er een landelijk gelijk speelveld. Hoe er in een bouwontwikkeling
invulling wordt gegeven aan de doelstellingen uit de maatlat is en blijft een locatiespecifieke
uitwerking. Hoge zandgronden vragen immers om andere oplossingen dan veenpolders en
een dichtstedelijk gebied om andere oplossingen dan een gebied in een landelijke omgeving.
De maatlat schrijft dan ook geen maatregelen voor en laat zo ruimte voor innovatie
en slimme oplossingen. Regionale en lokale partijen kunnen deze afweging samen met
ontwikkelende partijen ook het beste maken vanuit gebiedsspecifieke kennis.
De ontwikkeling van de maatlat sluit aan op het nadrukkelijke advies van de Deltacommissaris
om te komen tot een landelijke aanpak die duidelijke kaders biedt aan medeoverheden
en de bouwsector op het gebied van klimaatadaptief bouwen en inrichten. Daarbij speelt
de maatlat in op de behoefte van de medeoverheden en bouwsector voor meer kaders voor
klimaatbestendig bouwen6 en ruimte voor eigen oplossingen.
Samenwerking in de totstandkoming
De maatlat is in nauwe samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG),
het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW) en de Deltacommissaris
tot stand gekomen. Daarbij zijn veel partijen vanuit de bouwsector, natuurorganisaties
en kennisinstellingen betrokken via een klankbordgroep en interviews. Ook is de maatlat
besproken met het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) en het College van Rijksadviseurs (Cra).
Er is bij zowel marktpartijen als medeoverheden breed draagvlak voor een landelijke
maatlat die duidelijkheid biedt over wat klimaatadaptief bouwen en inrichten is.
Relatie maatlat met de regionale convenanten en afspraken
Bestaande regionale voorbeelden (bouwconvenant Zuid-Holland, intentieverklaring Metropoolregio
Amsterdam (MRA), afspraken klimaatadaptief bouwen Utrecht)7 vormen de basis voor de landelijke maatlat. Opgedane ervaringen in deze regio’s laten
zien dat de maatlat realistische kaders biedt die voor zowel de medeoverheden als
de bouwsector haalbaar zijn. Omdat de convenanten en afspraken op basis van vrijwilligheid
zijn, is doorwerking van klimaatadaptatie in bouwontwikkelingen echter nu nog niet
de standaard.
In het onderzoek «Verkenningen landelijk level playing field klimaatadaptieve nieuwbouw»7 heeft Platform Samen Klimaatbestendig in samenspraak met de VNG, het IPO, de UvW
en de provincie Zuid-Holland een verkenning gedaan naar de behoefte aan landelijke
richtlijnen voor klimaatbestendig bouwen. De uitkomst is dat gemeenten, waterschappen,
provincies en marktpartijen het erover eens zijn dat de opgave om klimaatbestendig
te bouwen momenteel te vrijblijvend wordt ingevuld. Trekkers van de bestaande regionale
voorbeelden steunen een landelijke maatlat met een verplichtend karakter, omdat hiermee
een uniform kader voor heel Nederland ontstaat en dit duidelijkheid biedt over de
opgave8.
Relatie maatlat met het ruimtelijk afwegingskader klimaatadaptieve gebouwde omgeving.
Nieuwe ontwikkelingen moeten standaard klimaatbestendig worden ingericht om nu en
in de toekomst schade en extra kosten te voorkomen. Hier zijn zowel de keuze van de
bouwlocatie van belang als de wijze van inrichten van het gebied. De landelijke maatlat
en het ruimtelijk afwegingskader klimaatadaptieve gebouwde omgeving (voorheen richtinggevend
kader conform de «Water en Bodem Sturend» brief), dat wordt ontwikkeld door het Ministerie
van IenW in samenwerking met BZK, spelen hier beide een rol bij en vullen elkaar aan
in het proces. Daar waar de landelijke maatlat aangeeft hoe er klimaatbestendig ingericht
en gebouwd kan worden, geeft het ruimtelijk afwegingskader antwoord op de vraag waar
het beste gebouwd kan worden, gegeven de plaatsgebonden risico’s vanuit het water-
en bodemsysteem. De locatiekeuze voor een nieuwe ontwikkeling speelt op een ander
moment in het proces dan de uitwerking voor de inrichting en ontwerp van een gebied.
Het ruimtelijk afwegingskader en de landelijke maatlat zijn daarmee instrumenten die
elkaar aanvullen op verschillende momenten van het ontwikkelproces.
Het ruimtelijk afwegingskader begeleidt het afwegingsproces om tot verstandige locatiekeuzes
voor nieuwe ontwikkelingen te komen, zodat er uiteindelijk een toekomstbestendige
ontwikkeling wordt gerealiseerd. De doelen, prestatie-eisen en richtlijnen vanuit
de maatlat zorgen vervolgens voor een landelijk uniform referentiekader waarmee projecten,
nadat de locatiekeuze is gemaakt, klimaatbestendig en groen kunnen worden uitgevoerd.
Bij het afwegingsproces ten aanzien van de locatie kan het zo zijn dat bouwen in bepaalde
gebieden slechts onder voorwaarden mogelijk is. Dan dient vooraf bepaald te worden
of aan die voorwaarden bij de gebiedsinrichting kan worden voldaan. Het kan bijvoorbeeld
zo zijn dat door het (regionale) water- en bodemsysteem er lokaal grotere risico’s
zijn. Bijvoorbeeld een locatie waar water vanuit het omliggende gebied naar toe kan
stromen, of waar een zeer zwakke bodem is. Het zal in deze situaties om een grotere
(en financiële) inspanning vragen om aan de landelijke maatlat te kunnen voldoen (zoals
het levenscyclus bestendig bouwen op zeer slappe gronden), of mogelijk extra maatregelen
vergen vanuit het water- en bodemsysteem (zoals extra ruimte voor waterberging vanuit
het omliggende watersysteem, naast het doel vanuit de maatlat voor lokale neerslag).
Hoe met dergelijke afwegingen kan worden omgegaan, maakt onderdeel uit van het ruimtelijk
afwegingskader. Over de uitwerking van het ruimtelijk afwegingskader wordt uw Kamer
deze zomer nader geïnformeerd.
Relatie maatlat met groen
Groen wordt in de maatlat zowel gezien als middel (beperken wateroverlast, droogte,
hitte en bevorderen biodiversiteit) en als doel (hoeveelheid groen) om te komen tot
een klimaatbestendige gebiedsontwikkeling. In de maatlat is opgenomen dat groene oplossingen
gebaseerd op natuurlijke processen en structuren de voorkeur hebben boven technische
oplossingen. We hanteren het principe: groen, tenzij. Aan welke positieve effecten
(doelen) groen bijdraagt hangt af van de kwantiteit en kwaliteit van het groen in
het plangebied in relatie tot het aanwezige groen op de andere schaalniveaus zoals
die van het gebouw, de buurt, wijk, stad en regio. Van belang is dat zowel voor het
bepalen van de kwantiteit als kwaliteit de (lokale) doelen voor groen in het plangebied
en in relatie tot de andere schaalniveaus helder zijn.
Voor de invulling van de kwantiteit en kwaliteit van groen wordt door de Ministers
voor VRO en NenS gewerkt aan de verkenning van een groennorm via de onderzoeken naar
een landelijke groennorm van WUR en PBL. Door te sturen op kwantiteit en kwaliteit
van groen in en om de stad kan een bijdrage worden geleverd aan basiskwaliteit natuur
in stedelijk gebied. Basiskwaliteit Natuur9 (BKN) is het (minimale) niveau van omgevingscondities dat nodig is, zodat de natuur
weer kan floreren en de voor dat landschap karakteristieke en algemene soorten aanwezig
kunnen zijn en blijven.
Vooruitblik landelijke maatlat
Om klimaatadaptief bouwen en inrichten standaard te maken, verkennen we de mogelijkheden
voor juridische borging van de maatlat. Parallel daaraan doen we via pilots praktijkervaringen
op met de toepassing van de maatlat en brengen zo in beeld hoe toepassing door medeoverheden,
vastgoedeigenaren en bouwende partijen verder verbeterd kan worden. Ook ondersteunen
we decentrale overheden en de sector via kennisontwikkeling en -ontsluiting en voeren
we een financiële verkenning uit om de kosten en baten van een brede toepassing van
de maatlat op een rij te zetten. Voor deze verkenning maken we gebruik van de praktijkervaringen
met de regionale convenanten en van de praktijkervaringen die we de aankomende periode
met de maatlat zullen opdoen. Daarnaast onderzoeken we hoe de maatlat gebruikt kan
worden bij het klimaatbestendig maken van de bestaande gebouwde omgeving.
In de periode tot 2026 (in lijn met de herijking van de Nationale klimaatadaptatiestrategie
(NAS) en de deltabeslissing Deltaplan Ruimtelijke adaptatie (DPRA) wordt de maatlat
gemonitord en geëvalueerd. De maatlat zal in lijn met het Deltaprogramma periodiek
herijkt worden, als praktijkervaringen, kennisontwikkeling en klimaatveranderingen
volgens de klimaatscenario’s van het KNMI hiertoe aanleiding geven.
De vervolgstappen lichten we hieronder nader toe.
1. Verkenning naar juridische borging
We verkennen de mogelijkheden om klimaatadaptief bouwen en inrichten juridisch te
borgen en welke vorm daarvoor het meest passend is, waarbij de maatlat als instrument
duiding geeft aan de ontwikkel- en bouwwijze. Dit vergt een zorgvuldig proces waarbij
we het tempo erin willen houden.
De maatlat betreft nu nog een voorstel met zowel richtlijnen, alsook decentrale en
landelijke normen. Dit onderscheid geeft aan of er lokaal of regionaal nog een nadere
invulling moet worden gegeven (bij een regionale norm of richtlijn is nog gebiedsspecifieke
invulling nodig, bij een landelijke norm niet). Het onderscheid geeft niet aan dat
het ene thema belangrijker is dan het andere thema, of dat mogelijk toekomstige borging
voor bijvoorbeeld wateroverlast (waar voor inundatie vanuit het oppervlaktewatersysteem
een landelijke norm is geformuleerd) zekerder is dan voor bijvoorbeeld hitte (waar
richtlijnen voor zijn geformuleerd). In de verkenning naar juridische borging wordt
nog nader bezien of dit onderscheid gehandhaafd moet blijven, of alle onderdelen van
de maatlat zich in deze fase al lenen voor juridische borging en welke wet- en regelgeving
hiervoor het meest passend is. We bekijken hierbij onder andere de mogelijkheden voor
juridische borging van klimaatadatief bouwen en inrichten via een instructieregel
in het Bkl of meer specifieke regelgeving in het Bbl.
Nu al aan de slag
Gezien de (omvang van de) bouwopgave, de urgentie van extremer weer door klimaatveranderingen
en de wens om daarin geen kansen te missen, zullen we vooruitlopend op mogelijke juridische
borging het gebruik van de maatlat zoveel mogelijk stimuleren.
We vragen medeoverheden en bouwende partijen daarom de maatlat nu al zoveel mogelijk
toe te passen, zoals ook is opgenomen in de brief «Water en Bodem Sturend» 1° en in
de aanbiedingsbrief «Provinciaal startpakket fysieke leefomgeving»10. Ook zijn we met de medeoverheden en de bouwsector in gesprek om aan de hand van
bestuurlijk commitment de toepassing van de maatlat te ondersteunen.
2. Praktijkervaringen: Aan de slag in concrete projecten.
Een aantal gemeenten heeft al ervaring opgedaan met klimaatadaptief bouwen en inrichten
via het toepassen van regionale afspraken waarin doelen en prestatie-eisen zijn opgenomen
die grotendeels overeenkomen met de landelijke maatlat. Hieruit komt naar voren dat
duidelijkheid over wat klimaatadaptief bouwen inhoudt, houvast biedt en dat borging
in bijvoorbeeld een bestemmingsplan bijdraagt aan implementatie van klimaatadaptief
bouwen en inrichten. Deze ervaringen geven ook input op vragen over bijvoorbeeld het
borgen in (lokaal) beleid en in wet- en regelgeving, het vertalen van de prestatie-eisen
en richtlijnen naar de lokale praktijk, de lessen over succesvolle maatregelen, toepasbaarheid
in de bestaande gebouwde omgeving en hoe om te gaan met het beheer na aanleg. Praktijkervaringen
zijn daarom zeer waardevol voor de landelijke maatlat. In 2023 wordt in aanvulling
op de ervaringen vanuit de regionale afspraken via o.a. VNG, projecten van het Rijksvastgoedbedrijf
en deelnemers aan het platform «Klimaatadaptief bouwen met de Natuur» (KAN) geïnventariseerd
of partijen goed met de landelijke maatlat uit de voeten kunnen en aan welke vorm
van verdere ondersteuning bij medeoverheden, bouwsector en woningbouwcorporaties eventueel
behoefte is om de maatlat toe te kunnen passen.
3. Ondersteunen decentrale overheden en bouwsector via kennis
Zoals hiervoor beschreven introduceert de landelijke maatlat inhoudelijke doelstellingen
en uitgangspunten, «het wat», maar schrijft het geen maatregelen voor. Om decentrale
overheden en de sector te faciliteren in het proces om te komen tot effectieve maatregelen,
«het hoe», werken we aan een betere ontsluiting van de bestaande kennis. Hiervoor
heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in opdracht van LNV een overzicht
gemaakt van de bestaande groen- blauwe kennisplatforms. Op basis van dit overzicht
verkennen we met deze kennisplatforms hoe we de beschikbare kennis beter kunnen ontsluiten
en waar nog hiaten zijn. De maatlat en de verdere uitwerking zal ontsloten worden
via www.klimaatadaptatienederland.nl enwww.bouwadaptief.nl. Daarnaast ondersteunen we het KAN-platform van de bouwsector in het ontwikkelen
en verspreiden van kennis over natuurinclusief en klimaatadaptief bouwen- en inrichten.
De Handreiking decentrale regelgeving klimaatadaptief en natuurinclusief bouwen, inrichten
en beheren11 laat aan de hand van concrete voorbeelden al zien wat er binnen decentrale regelgeving
mogelijk is.
4. Financiële verkenningen
We brengen dit jaar de financiële consequenties van de landelijke maatlat voor Rijk,
decentrale overheden en de bouwsector in beeld in samenhang met de financiële verkenning
van de Nationale aanpak «klimaatadaptatie gebouwde omgeving». Deze verkenning moet
beter inzicht geven in de benodigde investeringen. Zo onderzoeken we de omvang van
de kosten en baten van klimaatbestendig bouwen en inrichten om te zien hoe groot de
opgave in financiële zin is. Daarbij zal niet alleen gekeken worden naar de investeringen
nu, maar ook naar vermeden schades en vermeden extra beheerkosten in de toekomst (life-cycle-costs-benadering).
Verder zal onderzocht worden bij welke partijen de kosten en baten neerslaan. We verkennen
in dat verband of er financiële oplossingen zijn door bijvoorbeeld baathouders bij
te laten dragen, werk met werk te maken, aan te sluiten bij bestaande financiële regelingen
en nature-based-solutions toe te passen. Hierbij betrekken we de praktijkervaringen
die met de landelijke maatlat worden opgedaan. De al door de regio’s Zuid-Holland,
MRA en Utrecht uitgevoerde financiële onderzoeken en de infographic «Financiering
Klimaatadaptatie» van RVO zullen hierbij benut worden.
5. Bestaand bebouwd gebied
Klimaatverandering heeft overal effect. Ook bestaand bebouwd gebied zal in 2050 klimaatbestendig
moeten zijn. We gaan daarom verkennen hoe de maatlat ook toegepast kan worden in bestaand
bebouwd gebied.
De inspanning om de gestelde doelen uit de maatlat te bereiken zal in bestaand gebied
een veel grotere uitdaging zijn dan in nieuwe ontwikkelingen. Het aanpassen van de
bestaande gebouwde omgeving is vaak complexer, omdat het gebouw er al staat en de
openbare ruimte al is ingericht. Dat maakt dat de beschikbare ruimte voor mogelijke
oplossingen beperkter is en vaak zeer lokaal maatwerk en inpassing vergt. Waar nieuwbouw
in één keer groen en klimaatbestendig ontwikkeld kan worden, verloopt de aanpak in
bestaand bebouwd gebied meestal stapsgewijs op basis van wat er behaald kan worden
bij verschillende projecten in de bestaande stad. Een grootschalig project in de openbare
ruimte zal meer kansen bieden om een grote stap te zetten dan een kleinschalig onderhoudsproject
aan een straat.
In gemeentelijke en bovenregionale stresstesten en risicodialogen (vanuit de aanpak
Deltaplan Ruimtelijke adaptatie12) komen knelpunten naar voren, zoals kwetsbare locaties voor wateroverlast of plekken
waar veel ouderen wonen en die weinig verkoeling bieden tijdens hete zomers. Bij het
aanpakken van knelpunten kan de maatlat inhoudelijk richtinggevend zijn. Daarnaast
kan de maatlat als richtinggevend document benut worden bij andere investeringen in
de bestaande stad.
Onderzoek landelijke groennorm
Het Rijk wil met de programmatische aanpak Groen in en om de Stad naast klimaatadaptatie
ook bijdragen aan andere aan groen verbonden doelen. Hierbij gaat het over het vergroten
van de leefbaarheid van het stedelijk gebied, het bevorderen van een gezonde leefomgeving
en het versterken van de biodiversiteit van het stedelijk gebied. De inzet is gericht
op het realiseren van een samenhangende aanpak van het groen in en om de stad, die
optimaal bijdraagt aan deze doelen.
Het toenmalige kabinet heeft als onderdeel hiervan uw Kamer in september 2021 toegezegd
een verkenning te zullen laten doen naar groennormen in de stad en uw Kamer heeft
bij motie van de leden Bouchallikht en Geurts13 gevraagd om onderzoek te starten naar groennormen om de stad. Om hier invulling aan
te geven is aan de WUR gevraagd de wetenschappelijke basis voor groennormen in kaart
te brengen evenals de ervaringen met groennormen van andere overheden. Het PBL heeft
deelgenomen aan een EU-onderzoek naar succesfactoren bij trajecten van vergroening
van het stedelijk gebied en mede op basis daarvan een advies uitgebracht m.b.t. groennormering.
Bevindingen WUR en PBL
Het WUR-rapport geeft aan dat wetenschappelijk onderbouwd is dat de aanwezigheid van
groen positieve effecten heeft op de gezondheid, dat groen nodig is voor klimaatadaptatie
door bijvoorbeeld verminderen van hittestress en reduceren van wateroverlast bij (overmatige)
neerslag en bijdraagt aan de biodiversiteit. Er zijn echter veel factoren van invloed
op deze positieve effecten in relatie tot groen (zoals hoeveelheid en oriëntatie groen,
type groen, afstand groen-woning, samenhang groengebieden) en de overige inrichting
van de fysieke leefomgeving (zoals geluid, verkeersdruk, sociale en verkeersveiligheid).
De vraag hoeveel groen een hoe groot positief effect heeft kan wetenschappelijk daardoor
maar deels beantwoord worden. Voor het ene doel kan dat concreter en specifieker dan
voor het andere. Maar afhankelijk van de fase van de planvorming kunnen zowel criteria
voor de gewenste hoeveelheid groen als voor de kwaliteit groen daaraan wel een bijdrage
leveren.
Het PBL-rapport geeft aan dat voor succesvolle stedelijke vergroeningsprojecten een
brede, flexibele aanpak nodig is in samenwerking met lokale partijen en een duidelijke
beleidsvisie. Een generieke landelijke norm, die recht doet aan de veelheid van baten
die groen kan bieden in diverse stedelijke contexten, is lastig te formuleren. Het
PBL beveelt aan om, in aanvulling op de EU-regelgeving die ontwikkeld wordt, nationaal
standaarden te formuleren voor het vergroenen van het stedelijk gebied gericht op
de volgende principes:
• Realiseren van groen met baten voor meerdere beleidsdoelen;
• bevorderen van inclusie door het betrekken van lokale partijen;
• bevorderen van gelijkheid door een eerlijke verdeling van kosten en baten;
• adresseren van de oorzaken van klimaat en biodiversiteitscrisis en het versterken
van de band tussen burger en natuur.
Uit de rapportages leiden we af dat het niet goed mogelijk is om de behoefte aan groen
die in het stedelijk gebied op verschillende ruimtelijke schaalniveaus speelt en moet
worden afgewogen en aan verschillende doelen moet bijdragen, in één of enkele criteria
te vatten. Ook het onderzoek van Flux Landscape/Bureau Buiten waarin een beeld wordt
gegeven van de vergroeningsopgave om de stad, toont het verschil in omvang en karakter
van de groenopgaven bij steden van verschillende omvang. Daarbij zijn er in de praktijk
grote verschillen tussen de aanwezige hoeveelheid groen (bijvoorbeeld in binnenstad
en buitenwijk) en ook in de ruimtelijke mogelijkheden om daar nog nieuw groen toe
te voegen. Om de behoefte aan groen goed te kunnen vaststellen, zal eerder een set
van criteria nodig zijn voor de verschillende typen gebieden en besluitvormingsprocessen.
De drie genoemde rapporten treft u in de bijlage aan.
Inzet Rijk m.b.t. kaders
De formele verantwoordelijkheid voor de aanleg, inrichting en het beheer van het groen
in en om de stad ligt bij de decentrale overheden.
De woningbouwopgave en de verdichting van de steden, het veranderende klimaat met
meer weersextremen en de achteruitgang van de biodiversiteit, ook in het stedelijk
gebied, vragen nu van alle partijen, publiek en privaat, om een grotere inzet op groen
in de steden. Ook de Corona-periode heeft ons het belang van groen in en om de stad
voor de gezondheid en het welzijn van de burgers getoond. Tegelijkertijd is groen
een functie die vaak onder druk staat in en om een zich ontwikkelende stad met een
grote druk op de ruimte. Versterking en uitbreiding van het stedelijk groen vergt
dan ook meer regie vanuit het Rijk. Tegelijkertijd blijft de noodzaak om maatwerk
te leveren, aansluitend op het karakter van het gebied, het type bebouwing en de op
basis daarvan te verwachten samenstelling van de bevolking (ouderen hebben bijvoorbeeld
in heel andere groene recreatiebehoefte dan kinderen). Het Rijk wil richting geven
aan een grotere inzet op groen in en om de stad, maar tegelijk voldoende ruimte laten
voor lokaal maatwerk.
Nadere verkenning van de juridische uitwerking
Vanuit de urgentie om het groen in en om de stad te versterken kan het nodig zijn
om naast het opstellen van een Handreiking Groen in en om de stad, die decentrale
overheden inhoudelijk houvast kan geven bij afwegingen m.b.t. groen in en om de stad,
ook nationaal een juridisch kader te formuleren dat een goede inzet op het versterken
van het groen in en om de stad ondersteunt.
Wij willen dan ook de mogelijkheden daartoe nader verkennen en daarbij in ieder geval
twee opties nader uitwerken:
• Een optie waarbij er voor overheden (wettelijke) verplichtingen worden opgenomen om
in het omgevingsplan invulling te geven aan de doelen m.b.t. groen en/of de achterliggende
belangen van klimaatadaptatie, gezondheid, biodiversiteit etc.
• Een optie met (wettelijke) verplichtende, meer operationele groennormen voor specifieke
gebieden (nieuwe en/of bestaand wijken, gebied om de stad) voor toepassing in het
omgevingsplan.
We zullen bij de verkenning naar de juridische uitwerking nadrukkelijk de overheden
betrekken voor wie dit directe consequenties heeft en andere betrokken stakeholders.
Daarbij zijn ook de internationale ontwikkelingen van belang. Ter versterking van
de biodiversiteit heeft de Europese Commissie in 2022 een voorstel gedaan voor een
EU-verordening Natuurherstel, waarin voor het stedelijk gebied verplichtingen zijn
opgenomen voor het oppervlakteaandeel groen en boomkronen. Belangrijk punt van kritiek
van Nederland op het voorstel is de wijze waarop de EU stuurt op het vergroten van
de biodiversiteit en het vergroenen van het stedelijk gebied. Bij de verdere besluitvorming
op basis van de juridische verkenning zal ook de uitkomst van het overleg op Europees
niveau worden betrokken.
We verwachten deze nadere juridische verkenning tweede helft 2023 af te kunnen ronden
en de resultaten aan uw Kamer aan te bieden.
Handreiking Groen in en om de Stad
Een handreiking «Groen in en om de stad» zal -in combinatie met het eventueel te ontwikkelen
juridisch kader inhoudelijk meer richting geven aan de inzet van overheden om het
groen in en om de stad te versterken. Hierin worden criteria aangereikt voor de omvang
en het karakter van het groen in verschillende typen gebieden en besluitvormingsprocessen
en voor verschillende schaalniveaus. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de rapporten
van onder meer WUR en PBL.
Daarnaast zal de handreiking aanbevelingen doen over een goede aanpak voor het versterken
van het groen in en om de stad, waarbij expliciete, zorgvuldig afgewogen doelstellingen
met betrekking tot groen worden geformuleerd en een goede doorwerking is verzekerd
in gebiedsgerichte uitwerkingstrajecten en concrete projecten. Juist het groen in
en om de stad is gebaat bij een integrale benadering van de fysieke leefomgeving.
Bij het opstellen van de handreiking worden de medeoverheden en andere stakeholdersnauw
betrokken, zodat ook gebruik gemaakt kan worden van de kennis en ervaringen die voorlopende
overheden zelf al opgedaan hebben. We verwachten dat de handreiking «Groen in en om
de stad» tweede helft 2023 gereed kan zijn en deze zal bij afronding ook aan uw Kamer
worden aangeboden.
In aansluiting op de handreiking «Groen in en om de stad» zullen we ook de financiële
consequenties van een grotere inzet op groen in en om de stad in beeld brengen in
afstemming met de financiële verkenning van de Nationale aanpak «klimaatadaptatie
gebouwde omgeving». Eerste verkenningen geven aan dat hieraan zeer grote uitgaven
verbonden kunnen zijn. Daarbij kunnen creatieve en innovatieve oplossingen mogelijk
helpen de uitgaven te beperken. We verwachten de financiële consequenties eind 2023/begin
2024 inzichtelijk te hebben. Ook bij deze financiële verkenning zullen de andere overheden
nadrukkelijk worden betrokken.
Tot slot
Het klimaat verandert en de biodiversiteit verslechtert. Dit is van invloed op de
kwaliteit van onze fysieke leefomgeving. Om ook in de toekomst in onze gebouwde omgeving
veiligheid, gezondheid en een goede omgevingskwaliteit te kunnen waarborgen, is het
nodig dat we (meer) op deze veranderingen gaan anticiperen en het tij keren. Klimaatadaptatie
kan goed samengaan met vergroening en versterking van de biodiversiteit. Maar ook
de andere grote opgaven waar we momenteel in onze gebouwde omgeving voor staan (zoals
versnelling van de woningbouw, de verduurzaming van miljoenen woningen en andere gebouwen
en een gezonde leefomgeving) bieden kansen om onze gebouwde omgeving met kwaliteit
te ontwikkelen en tegelijkertijd klimaatbestendig en natuurinclusief te maken. Met
de landelijke maatlat willen we de medeoverheden, vastgoedeigenaren en de bouwsector
een instrument bieden om tot een versnelling van een groene klimaatadaptieve gebouwde
omgeving te komen. Dit is een opgave waarbij inspanning van alle betrokken partijen
nodig is.
Wij houden uw Kamer eind 2023 met de jaarlijkse brief over de Nationale aanpak «klimaatadaptatie
gebouwde omgeving» op de hoogte van de voortgang van de landelijke maatlat.
Samen met betrokken partijen werken we verder aan de ontwikkeling van de inhoudelijke
en eventuele juridische kaders voor een grotere inzet op groen in en om de stad. Voor
het zomerreces van 2023 zullen we uw Kamer nader informeren over de stand van zaken
van deze trajecten en van de andere acties die in dit verband worden opgepakt.
De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
M.G.J. Harbers
De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink
Indieners
-
Indiener
H.M. de Jonge, minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening -
Medeindiener
M.G.J. Harbers, minister van Infrastructuur en Waterstaat -
Medeindiener
Ch. van der Wal-Zeggelink, minister voor Natuur en Stikstof