Brief regering : Stand van zaken implementatie taaleis Nederlands en uitwerking wettelijke mogelijkheid meertalige opvang
31 322 Kinderopvang
Nr. 483
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 februari 2023
Inleiding
De taalvaardigheid van kinderen is belangrijk voor hun hele toekomstige loopbaan.
Minder goede taalvaardigheid hangt samen met minder kansen in het leven.1 Recent onderzoek uit Engeland laat zien dat kinderen met lage taalvaardigheid achterlopen
in het onderwijs.2 Ook hangen laaggeletterdheid en lage taalvaardigheid samen met geestelijke gezondheidsproblemen
en criminaliteit.3
De ontwikkeling van taalvaardigheid begint al op jonge leeftijd. Daarom is het van
groot belang dat er in de kinderopvang een rijk taalaanbod wordt aangeboden. Dit geldt
des te meer voor kinderen die thuis een minder rijk taalaanbod meekrijgen. Pedagogisch
medewerkers kunnen een grote invloed hebben op de taalontwikkeling van jonge kinderen.
De taalvaardigheid van beroepskrachten vormt daarom een belangrijke voorwaarde om
een rijk taalaanbod aan te kunnen bieden.
Om die reden is in 2017, als onderdeel van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang,
een taaleis voor de Nederlandse taalvaardigheid van beroepskrachten ingesteld, die
1 januari 2025 ingaat.4 In deze brief ga ik in op de huidige stand van zaken omtrent implementatie van deze
taaleis. Hiermee kom ik tegemoet aan de toezegging tijdens het Commissiedebat Kinderopvang
op 16 november jl. (Kamerstuk 31 322, nr. 469)
Deze brief beperkt zich niet tot de Nederlandse taal. Gezien het internationale karakter
van de wereld, biedt het voordelen om op jonge leeftijd Engels te leren. Naast Engels,
zijn Duits en Frans ook relevante talen, bezien vanuit toekomstige kansen. Dit zijn
immers de andere twee officiële talen van de Europese Unie en talen die in onze buurlanden
worden gesproken.
In de grensregio's, waar veel grensverkeer is, levert het een (economisch) voordeel
op, als iemand de buurtaal beheerst.
Jong geleerd is oud gedaan. Daarom wil ik kinderen de mogelijkheid bieden om in de
kinderopvang al een start te maken met het leren van een tweede taal. Dit doe ik door
meertalige dagopvang in de talen Duits, Engels of Frans wettelijk mogelijk te maken
vanaf 2024. Meertalige buitenschoolse opvang is reeds mogelijk.
Meertalige opvang is er niet alleen voor Nederlandstalige kinderen die Duits, Engels
of Frans leren als vreemde taal. Er zijn ook veel kinderen in Nederland, voor wie
Engels, Frans of Duits niet de vreemde taal is, maar juist Nederlands. Meertalige
opvang biedt ook voor deze kinderen meerwaarde. Zij kunnen bij meertalige opvang de
Engelse, Franse of Duitse taal namelijk verder ontwikkelen en gelijktijdig Nederlands
leren. Ik vind het van belang dat kinderen tijdens hun (tijdelijk) verblijf in Nederland
de Nederlandse taal leren, om zo te kunnen meedoen in de Nederlandse maatschappij.
Het blijven ontwikkelen van Engels, Frans of Duits kan voor deze kinderen bijvoorbeeld
van belang zijn, indien zij binnen enkele jaren naar een internationale school of
een buitenlandse school zullen gaan, waar het onderwijs in die taal gegeven wordt.
Voor kinderen die al goed Engels, Frans of Duits spreken, is het gebruik van deze
taal op de opvang bovendien ondersteunend aan het leren van de Nederlandse taal.
In januari 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het voornemen van dit kabinet, om
meertalige dagopvang wettelijk mogelijk te maken.5 Hierbij heb ik toegezegd uw Kamer dit jaar nog te zullen informeren over de nadere
uitwerking van het wetsvoorstel. Deze brief voorziet daarin.
Opbouw
Hieronder volgt eerst de stand van zaken omtrent implementatie van de taaleis per
1 januari 2025. Vervolgens ga ik in op meertalige (dag)opvang. Hierbij ga ik in op
de uitgangspunten van het wetsvoorstel dat momenteel wordt voorbereid, de voorwaarden
voor het aanbieden van meertalige kinderopvang en de planning van het wetstraject.
Tot slot schets ik voor zowel de taaleis als meertalige opvang op welk(e) moment(en)
in het komende jaar ik uw Kamer nader zal informeren.
Stand van zaken omtrent implementatie van de taaleis 3F
De taaleis is afgesproken in het Akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang en uitgewerkt
in de Regeling wet kinderopvang. De taaleis houdt in dat een beroepskracht een bewijsstuk
moet tonen waaruit blijkt dat hij of zij de Nederlandse mondelinge taalvaardigheid
beheerst op ten minste niveau 3F of B2 (hierna: 3F). Mondelinge taalvaardigheid bestaat
uit de deelvaardigheden spreken, gesprekken voeren en luisteren.
Ik merk dat de aandacht voor de gevolgen van de taaleis 3F voor de kinderopvang toeneemt.
In het commissiedebat op 16 november jl. heb ik toegezegd schriftelijk op uw vragen
terug te komen. Dit doe ik hieronder in drie stappen. Eerst ga ik in op de situatie
voor het zittende personeel. Daarna informeer ik u over de situatie bij de opleidingen
tot pedagogisch medewerker.
Tot slot schets ik de stappen die ik de komende jaren zal zetten, om de implementatie
van de taaleis goed te monitoren en zo soepel mogelijk te laten verlopen.
Kinderopvangpersoneel
Op basis van de regeling uit 2017 en de aanpassing hiervan in 2021, gaat de taaleis
3F gaat vanaf 1 januari 2025 gelden voor alle medewerkers in de kinderopvang.6 Kinderopvangorganisaties en medewerkers bereiden zich hierop voor. Indien medewerkers
nog niet kunnen aantonen dat zij taalniveau 3F voor de mondelinge taalvaardigheid
beheersen, moeten zij dit aanvullend aantonen.
Zij zullen dan bijvoorbeeld een taaltoets moeten doen en waar nodig eerst bijscholing
moeten volgen. Een deel van de medewerkers vindt dit spannend. Daarnaast levert het
extra werkdruk op, voor zowel kinderopvangorganisaties als medewerkers. Dit komt bovenop
de werkdruk die al hoog is in de sector.
Vanwege die werkdruk en krapte, is in 2020 besloten de taaleis met twee jaar uit te
stellen. Dat zou de druk op het personeel kunnen verlichten.7 Dit uitstel komt bovenop de overgangstermijn van vijf jaren die de kinderopvang bij
de invoering van de Wet IKK al heeft gekregen. Organisaties hebben hierdoor in totaal
zeven jaar de tijd gekregen (van 2018 tot 2025) om het personeel aan de taaleis te
laten voldoen.
De druk op de sector is onverminderd hoog. Tegelijkertijd zie ik ook het belang van
de taaleis. We streven naar een hoge kwaliteit van de kinderopvang. Daarbij hecht
ik eraan dat de eisen ook realistisch zijn. In het debat met uw Kamer heb ik aangegeven
de implementatie van de taaleis goed te zullen monitoren. Dit licht ik hieronder toe.
Eerste beeld van de implementatie van de taaleis bij kinderopvangorganisaties
In de zomer heb ik bij enkele kinderopvangorganisaties een eerste beeld opgevraagd
over de implementatie van de taaleis. De kinderopvangorganisaties die hebben gereageerd
zijn verspreid over het land en vertegenwoordigen circa 10% van alle medewerkers in
de kinderopvang. Zij schetsen het beeld dat inmiddels ruim de helft van het zittende
personeel bij hun organisatie voldoet aan de taaleis. Het gaat dan om medewerkers
die reeds voldeden op basis van hun diploma’s en medewerkers die inmiddels succesvol
een taaltoets hebben afgerond. Een groot deel van de medewerkers (rond de 40%) moet
nog voor de eerste keer getoetst worden en voldoet dus nog niet. Op dit moment heeft
2% van alle medewerkers bij deze organisaties wel een taaltoets gedaan, maar deze
(nog) niet gehaald. Kinderopvangorganisaties kunnen deze medewerkers extra scholen
en medewerkers kunnen meerdere keren een toets afleggen.
Ik leid uit deze cijfers af dat een groot deel van de medewerkers nog getoetst moet
worden komende jaren. Ik roep organisaties op hier spoedig werk van te maken zodat
medewerkers nog de tijd hebben om het benodigde niveau te halen.
Daarnaast zie ik in deze cijfers dat meer dan de helft van de medewerkers, van de
organisaties die gereageerd hebben, reeds voldoet aan de taaleis. Voor een deel van
de medewerkers is de taaleis lastig te halen. Hier kunnen verschillende redenen voor
zijn.
Ik heb goede hoop dat met de juiste begeleiding en manier van toetsing de meesten
van deze medewerkers de taaleis uiteindelijk toch zullen halen. Ik zal in gesprek
blijven met brancheorganisaties en de implementatie en eventuele knelpunten rondom
de taaleis blijven monitoren.
Opleidingen
De opleidingen tot pedagogisch medewerker hebben al geanticipeerd op de invoering
van de taaleis 3F in de kinderopvang in 2025. De taaleis is opgenomen in de kwalificatiedossiers
van deze opleidingen, vanaf instroomjaren 1 augustus 2019 (mbo-3) en 1 augustus 2021
(mbo-4). Dit betekent dat de taaleis een beroepsvereiste is, die behaald moet zijn
om het diploma te kunnen halen, bovenop de generieke exameneisen voor mbo-3 en mbo-4.
Afgelopen jaren hebben de Ministeries van SZW en OCW, de MBO-Raad en brancheorganisaties
gezamenlijk gezocht naar de beste manier om de taaleis te implementeren binnen de
mbo-opleidingen tot pedagogisch medewerker. Uitgangspunt hierbij was onder andere
het zoeken van een balans tussen: dat de eis realistisch is en op een valide manier
getoetst wordt, dat de aantoonbaarheid eenvoudig en eenduidig is en dat het doel achter
de taaleis (bieden van een taalrijke omgeving aan kinderen) gehandhaafd blijft.
Inrichting examinering van de taaleis in het mbo
In de afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet voor studenten in de mbo-opleidingen,
onder andere door de examinering van de taaleis in het mbo goed in te richten. Zo
wordt in de Regeling Wet kinderopvang verduidelijkt, dat de mondelinge deelvaardigheden
gemiddeld voldoende moeten zijn (dit betekent een gemiddelde van 5,5 of hoger voor
de drie deelvaardigheden). Hierbij geldt een bodem van een 5,0 voor iedere deelvaardigheid
afzonderlijk (spreken, gesprekken voeren en luisteren). Dit betekent dat er compensatiemogelijkheden
zijn tussen de deelvaardigheden, wanneer er op sommige onderdelen van de mondelinge
taalvaardigheid hoger gescoord is dan op andere.
Een andere belangrijke stap is dat er instellingsexamens ontwikkeld zijn voor het
onderdeel Luisteren. Deze instellingsexamens zijn in 2022 voor het eerst beschikbaar
gekomen. De onderdelen Spreken en Gesprekken voeren bestonden al in de vorm van instellingsexamens.
Het gaat hier om luisterexamens die specifiek ontwikkeld zijn voor de opleidingen
tot pedagogisch medewerker. De luisterfragmenten en vragen sluiten beter aan op de
beroepspraktijk en interessegebieden van deze studenten. Bovendien is de slagingskans
van de luistertoets niet langer afhankelijk van de mate waarin de student goed kan
lezen. Dat bleek voorheen soms het geval (omdat het cijfer van het Centraal Examen
een ondeelbaar cijfer is en bestaat uit de onderdelen Lezen en Luisteren). Hierbij
blijft het vereiste abstractieniveau op 3F-niveau,8 maar wordt beter gemeten wat de toets beoogt te meten. Studenten geven aan zich beter
te kunnen concentreren doordat de fragmenten uit het examen aansluiten bij hun studie,
leefwereld en interessegebieden.
Eerste beeld van de implementatie van de taaleis bij scholen
De MBO Raad heeft onlangs de opleidingen tot pedagogisch medewerker in de mbo-scholen
bevraagd op de beroepsvereiste taaleis 3F.
Op deze uitvraag heeft iets meer dan de helft (23) van alle scholen gereageerd.9 Het is dus geen compleet beeld, maar geeft een indicatie.
In de eerste helft van 2022 hebben, bij deze 23 scholen, in totaal 601 studenten op
niveau 3 hun diploma ontvangen, voor wie de taaleis 3F op grond van het kwalificatiedossier
onderdeel is van de diplomaeisen. Om de taaleisen te examineren, konden scholen voor
het onderdeel Luisteren gebruik maken van het Centraal Examen en/of een beroepsgericht
instellingsexamen. De mondelinge taalvaardigheden Spreken en Gesprekken Voeren worden
met instellingsexamens afgerond.
In 2022 hebben, bij deze 23 scholen, 27 studenten géén diploma ontvangen wegens het
niet voldoen aan de taaleis 3F (circa 4% van het totale aantal geëxamineerde studenten).
Van deze 27 studenten zijn 23 studenten gezakt op het onderdeel Luisteren 3F. Dit
lijkt misschien weinig, maar kan van grote impact zijn voor deze studenten die daardoor
hun opleiding niet kunnen afronden.
De uitvraag schetst het beeld dat het aanbieden van instellingsexamens door scholen
van meerwaarde is10. Taalwetenschappers onderschrijven dat vooral gekeken moet worden naar de manier
van toetsing van de taaleis 3F.
Verreweg de meeste, maar nog niet alle scholen bieden instellingsexamens luisteren
aan binnen de opleidingen tot pedagogisch medewerker. Hier lijkt nog winst te behalen.
Ik wil alle scholen daarom aanmoedigen om een beroepsgericht (luister)examen aan te
bieden. Dit in het belang van studenten.
Met de hierboven beschreven stappen, is de basis gelegd om de taaleis 3F voor studenten
binnen de opleidingen tot pedagogisch medewerker beter haalbaar en realistisch te
maken. Dit laat onverlet dat de genomen stappen niet voor alle studenten uitkomst
bieden.
Scholen wijzen erop dat de cijfers niet alle effecten laten zien. Zo doorlopen studenten
soms meerdere examenpogingen alvorens te slagen. Dat brengt onzekerheid met zich mee.
Ik weet dat pedagogisch medewerkers, kinderopvangorganisaties, studenten en scholen
er alles aan doen om te zorgen dat zij voldoen aan de taaleis. Ik hoor ook de signalen
dat sommige studenten vanwege de taaleis niet aan de opleiding tot pedagogisch medewerker
beginnen. Vaak gaat het hier om studenten met een andere moedertaal dan Nederlands.
Hoe groot deze groep is, is lastig te achterhalen.
Vervolg
Het eerste beeld bij zowel kinderopvangorganisaties als opleidingen geeft voor mij
op dit moment geen aanleiding om aanpassingen te doen in de taaleis 3F. Wel houdt
dit mijn blijvende aandacht en zal ik de ontwikkelingen in de gaten blijven houden.
Ik heb hierbij ook in het bijzonder aandacht voor de groep studenten en medewerkers
die de taaleis nu niet, of met heel veel moeite, halen. Deze groep moeten we in het
oog houden.
Ik wil in de loop van 2023 opnieuw in kaart laten brengen hoe de implementatie van
de taaleis er op dat moment voorstaat, bij zowel kinderopvangorganisaties als mbo-opleidingen.
Ik hecht eraan dat hierbij niet alleen oog is voor de te kwantificeren effecten, maar
ook andere signalen een plek krijgen. Ik zal uw Kamer hier uiterlijk begin 2024 over
informeren.
Meertalige (dag)opvang
Bij meertalige opvang wordt, naast de Nederlandse taal, maximaal 50% van de opvangtijd
aangeboden in de Duitse, Engelse of Franse taal.
Uitgangspunten bij de uitwerking van het wetsvoorstel
Ik zie een aantal uitgangspunten bij meertalige dagopvang en meertalige bso (hierna:
meertalige opvang). Als eerste de hoofdregel dat meertalige opvang mogelijk wordt
voor maximaal 50% van de opvangtijd per dag. In de regelgeving kunnen incidentele
situaties opgenomen worden, waarin tijdelijk hiervan afgeweken worden. Maximaal 50%
per dag is een aanscherping van het percentage dat nu geldt voor meertalige bso en
het experiment meertalige dagopvang. Daar geldt namelijk een maximum percentage van
50% van de openingstijd van een kindercentrum per jaar. Ik vind dit te ruim en ik
vind dat organisaties ernaar moeten streven elke dag binnen die 50% te blijven.
Als tweede uitganspunt benoem ik graag het belang van een doorgaande leerlijn. Zonder
continu aanbod wordt de opgedane taalkennis in meertalige dagopvang immers ook weer
snel vergeten. Het belang van deze doorgaande leerlijn is een extra argument om binnen
de kinderopvang ruimte te bieden voor het gebruik van de Engelse, Franse of Duitse
taal. Zoals in de inleiding vermeld is, is dit één van de argumenten om voor deze
drie talen te kiezen.
Een derde uitgangspunt is het belang van taalverwerving in beide opvangtalen. Zoals
eerder in deze brief al is toegelicht, is het hiervoor van essentieel belang dat beide
talen op de groep gesproken worden, door beroepskrachten die de taal op niveau 3F
of B2 beheersen. De pedagogisch medewerkers in de kinderopvang moeten zelf de betreffende
taal goed beheersen, om een goed voorbeeld te zijn voor kinderen en een rijk taalaanbod
aan te kunnen bieden aan kinderen.
Ik streef hierbij naar realistische eisen voor personeel (vierde uitgangspunt). Ik
ga hierbij uit van het taalniveau dat taalwetenschappers nodig achten voor het kunnen
stimuleren van de taalontwikkeling van kinderen. Hierbij kijk ik wel goed naar de
haalbaarheid van de eis voor beroepskrachten. Ik realiseer me, dat taalniveau 3F of
B2 een hoog niveau is voor beroepskrachten. Ik vind het daarom te zwaar en ook niet
nodig om aan een medewerker op de meertalige opvang dit hoge taalniveau voor twee
talen te vragen. De focus moet liggen op de taal die de medewerker in de praktijk
tegen de kinderen spreekt. Het moet mogelijk zijn om native speakers in te zetten
voor het Duits-, Engels-, of Franstalige deel, waarbij een andere medewerker Nederlands
op niveau 3F spreekt.
Beroepskrachten hoeven, mits zij maar één taal op de groep spreken, daarom niet beide
talen op niveau 3F of B2 te beheersen. Eén van beide talen is in dat geval voldoende.
11Zolang er maar altijd minimaal één beroepskracht is die het Nederlands op dit niveau
beheerst en minimaal één beroepskracht die de andere taal (Duits, Engels of Frans)
op dit niveau beheerst.
Ik vind het hierbij wel van belang dat iedere beroepskracht ook de andere taal van
meertalige opvang op een minimumniveau beheerst. Dit is nodig voor de communicatie
tussen beroepskrachten onderling en het kunnen begrijpen van kinderen die nog niet
beide opvangtalen voldoende machtig zijn. Ik acht dit ook van belang vanuit de (emotionele)
veiligheid. Taalwetenschappers geven aan dat taalniveau A2 aansluit bij deze doelen.
Daarom werk ik een voorstel uit om een minimale beheersing, van de andere taal in
meertalige opvang, verplicht te stellen op taalniveau A2. Dit betekent dat beroepskrachten
in de meertalige opvang, één taal op ten minste niveau 3F of B2 moeten beheersen én
één taal op ten minste niveau A2.
Tot slot, het vijfde uitgangspunt voor mij is eenduidigheid. Ik wil de voorwaarden
aan meertalige opvang zoveel mogelijk laten aansluiten bij de voorwaarden die nu al
gelden voor meertalige bso en het experiment meertalige dagopvang. Daarnaast wil ik
de taaleisen voor meertalige opvang, zoveel mogelijk laten aansluiten bij de systematiek
van de taaleis Nederlands.
Voorwaarden voor meertalige opvang
Meertalige opvang heeft meerwaarde voor kinderen, mits het van goede kwaliteit is.
Dit zit enerzijds in goed doordacht beleid en een goede inrichting van het meertalige
aanbod. Anderzijds zit het in de kwaliteit van de beroepskrachten op meertalige groepen.
Om dit te borgen, zullen er in de regelgeving voorwaarden worden opgenomen. Naast
de hierboven genoemde taaleisen voor het personeel, zal het gaan om eisen aan het
pedagogisch beleidsplan.
Het pedagogisch beleidsplan dient een beschrijving te bevatten hoe meertalige opvang
vorm krijgt binnen een locatie. Kinderopvangorganisaties moeten hierbij onder meer
beschrijven in welke verhouding Duits, Engels of Frans worden gesproken ten opzichte
van de Nederlandse taal. Hiervoor is het ook van belang dat het duidelijk is hoe wordt
omgegaan met vervanging van beroepskrachten bij afwezigheid, bijvoorbeeld door ziekte,
vakantie of verlof. Daarnaast zullen organisaties moeten uitwerken hoe de emotionele
veiligheid van de betreffende kinderen wordt geborgd in de meertalige context. Nog
niet ieder kind beheerst bij binnenkomst immers beide talen.
Voor meertalige bso en het experiment meertalige dagopvang golden vergelijkbare eisen
aan het pedagogisch beleidsplan. Dergelijke eisen zullen worden uitgewerkt in het
Besluit kwaliteit kinderopvang.
Vergelijkbare eisen bij anderstalige kinderopvang
Met bovengenoemde voorwaarden, ten aanzien van het taalniveau van beroepskrachten
en het pedagogisch beleidsplan, wordt de basis gelegd om een goed tweetalig aanbod
aan te bieden.
Vanuit het uitgangspunt van eenduidigheid, wil ik deze voorwaarden ook stellen aan
de andere vorm van opvang mede in een andere taal, waar de Wet kinderopvang momenteel
al ruimte voor biedt, te weten de anderstalige opvang.12
Het betreft de situatie waarin de herkomst van kinderen én specifieke omstandigheden
mede een andere voertaal noodzaken (dus naast de Nederlandse taal). Om het onderscheid
met meertalige opvang duidelijk te maken, duid ik deze vorm aan als «anderstalige
opvang».
Er zijn momenteel voor anderstalige opvang reeds eisen ten aanzien van een gedragscode,
die deze organisaties moeten opstellen. Er zijn nu nog geen eisen aan het pedagogisch
beleidsplan. Daarnaast wordt er op dit moment geen taaleis gesteld aan medewerkers
voor wat betreft deze andere taal. Vanuit eenduidigheid, vind ik dit wel van belang.
Ik vind dat ook bij deze vorm van opvang het taalniveau van beroepskrachten, in alle
opvangtalen, op orde moet zijn. Er wordt immers niet voor niets, naast de Nederlandse
taal, mede een andere voertaal tegen de kinderen gesproken. Daarbij vind ik het belangrijk
dat organisaties zorgen dat deze kinderen ook Nederlands leren. Tot slot wil ik dat
het pedagogisch beleidsplan duidelijk ingaat op hoe de locatie omgaat met deze vorm
van anderstaligheid. Juist bij kinderen die een andere thuistaal hebben dan de opvangtaal
of -talen, is het van belang dat de locatie uitwerkt hoe emotionele veiligheid wordt
geboden aan deze kinderen. De precieze eisen aan het pedagogisch beleidsplan en het
taalniveau van beroepskrachten in de anderstalige opvang zullen op een later moment,
maar uiterlijk 1-1-2025, in het Besluit kwaliteit kinderopvang worden uitgewerkt.
Vervolg
Inmiddels is het wetsvoorstel meertalige opvang voor internetconsultatie opengesteld.
Begin 2023 zal het voorstel aan de Raad van State worden aangeboden, waarna het aan
uw Kamer toegezonden kan worden.
De beoogde inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel is 1 januari 2024. Het experiment
meertalige dagopvang kon met maximaal twee jaar voortgezet worden, in afwachting van
de wetswijziging. Deze twee jaar eindigen op 1 februari 2024.
Ten slotte
In deze brief heb ik toegelicht dat uit het belang van een taalrijke omgeving voor
jonge kinderen enkele kwaliteitseisen volgen. Die worden gesteld om kinderen zo goed
mogelijk te ondersteunen in hun taalontwikkeling. Daar waar kwaliteitseisen een drempel
vormen om te kunnen werken in de kinderopvang, kijk ik naar oplossingen. Ik spreek
mijn waardering uit voor al die medewerkers en al die studenten die, soms met veel
moeite en inspanning, hun taalniveau weten te verbeteren. Met de stappen die ik in
deze brief heb toegelicht, probeer ik de eisen zo realistisch mogelijk in te richten,
waarmee ze ook bijdragen aan de kwaliteit. Dit blijf ik de komende jaren goed in de
gaten houden. Ook ga ik door met het verder voorbereiden van het wetsvoorstel meertalige
dagopvang. Ik hoop u hiermee voor dit moment voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid